Architecten onder voorzitterschap van Jos Lichtenberg hadden alweer een half jaar geleden een rondetafel gesprek over een andere indeling van het bouwproces (zie site bouwiqonline (zoeken op ‘andere indeling proces’). Wij hebben in de praktijk van duurzaam bouwen regelmatig met architecten te maken. In onze aanpak maken we vooraf met toekomstige gebruikers een visuele ambitiekaart met daarop de doelen die gehaald moeten worden en de voorwaarden waaronder. Waar mogelijk werken we met concrete indicatoren waaraan je kan zien of die doelstelling in de praktijk ook gehaald wordt. Zo’n ambitiekaart is in het proces belangrijk bij de selectie van de architect: wil de architect hiermee werken en denkt hij de ambities ook waar te kunnen maken? Wat mij dan opvalt is dat bij de intake hier snel bevestigend op wordt geantwoord maar dat een aantal architecten zich in de praktijk als ‘kunstenaars’ gaan gedragen. Een ‘kunstenaar’ is iemand die in mijn beperkte definitie zijn eigen esthetische gevoel volgt en in grote eigenstandigheid zelf bepaalt wat hij doet. Een architect zoals wij die graag zien is iemand die zich als opdrachtnemer en dienstverlener committeert aan de opdracht en systematisch terugkoppelt over zijn vorderingen in relatie tot de geformuleerde doelen. In een goede dialoog met de opdrachtgever en op basis van zijn specifieke deskundigheid komt zo een gebouw tot stand dat alle stakeholders tot tevredenheid stemt en dat liefst ook een ‘mooi’ gebouw is (maar wel in die volgorde).
Dus is het mooi te lezen wat architecten in onderling conclaaf zelf vinden van het bouwproces. In het artikel is duidelijk de worsteling te zien van een veranderende markt. Er zijn veel partijen betrokken van start tot finish en omdat niemand echt de regie neemt of krijgt leidt dat tot versnippering. Als er al iemand de regie neemt is dat traditioneel de aannemer of de project-manager/-ontwikkelaar. Architecten vinden dat jammer omdat er juist voor hen een rol als integrator is weggelegd, terwijl ze ondertussen worden weggezet als ‘lastpak met zijn rare ideeën’ onder de trend van ‘maak maar een plaatje en hoepel dan maar op’. Het is duidelijk dat de architecten geen fan zijn van projectmanagers want die sturen vooral op tijd en geld en niet op kwaliteit. Bovendien wordt te eenzijdig naar de investeringskosten gekeken en niet naar de totale exploitatiekosten. Als later een installateur het bestek ontvangt, begint die opnieuw met engineeren en schakelt daarbij zijn eigen leveranciers in. De installateur krijgt betaalt per meter pijp en hoe meer installaties hij plaatst hoe meer hij verdient. Ook is in de ervaring van de architecten het Programma van Eisen (PvE) te star waardoor niet goed kan worden ingesprongen op een veranderende werkelijkheid. Per saldo geeft dit rondetafel gesprek een behoorlijke analyse van de bestaande situatie en hoe het beter zou kunnen.
Er wordt niet integraal ontworpen, er wordt te veel gestuurd op korte termijn kosten, er is te weinig ruimte voor flexibiliteit en innovatie en er wordt te veel ruimte gelaten aan eigen belangen van partijen in de keten. Ik kan me hier wel in vinden. De vraag is of architecten hier het grote verschil gaan maken. Dat architecten op deze manier met elkaar praten is een belangrijke stap. Het artikel eindigt met een oproep en een verzuchting. ‘Er moet meer worden geconcurreerd op goede integrale oplossingen en minder op de esthetica. Architecten zouden beter met anderen moeten samenwerken, maar ook met elkaar. Maar architecten zijn zulke ijdeltuiten dat ze liever failliet gaan dan samenwerken.’
Rudy van Stratum