Auteursarchief: slimfinbeheer

Tegendenken (23): adverse selection

Ik heb halverwege jaren 90 een tijd bij Randstad Uitzendbureau mogen werken (als vaste kracht overigens!). Als econoom zag ik daar in het echt gebeuren wat ik daarvoor al in de boekjes had bestudeerd.

Meer rechten voor uitzendkrachten

Het fenomeen uitzendkracht is natuurlijk al vele decennia oud. Randstad-oprichter Frits Goldschmeding is begin jaren 60 als met zijn handel begonnen in Amsterdam en omgeving. Laten we eerlijk zijn: jarenlang wilde je liever geen uitzendkracht zijn, er was toch iets mee aan de hand. Prima als vakantiebaantje, prima als student om wat bij te verdienen, maar niet ‘voor het echie’. Jarenlang heeft Goldschmeding dan ook missionarissenwerk moeten verrichten om ons serieuzer naar uitzendkrachten te kijken. Inmiddels is het flex voor en flex na wat de klok slaat. Of je nu zzp’er heet of uitzendkracht of interim-manager, het idee is dat je op flexibele basis kan worden ingehuurd door je opdrachtgever.

Terug naar de jaren 90, toen ergens heeft de omslag in denken en handelen (over inhuren van tijdelijke personeel) plaats gevonden. En wel in die mate dat de vakbonden zich zorgen begonnen te maken. Over hun ledental waarschijnlijk, maar ook over de juridische positie van uitzendkrachten. Sommige mensen waren feitelijk al jarenlang uitzendkracht zonder dat ze op een fatsoenlijke wijze vaste rechten en/of een pensioen opbouwden. Soms vonden de uitzendkrachten dat ook prima, maar vaker was het geen bewuste keuze. Vandaar dat de vakbonden het toen voor elkaar hebben gekregen om uitzendbureaus te verplichten de ‘structurele’ uitzendkrachten bij henzelf op de payroll te zetten. Hierdoor had je flexibel in te huren krachten die desondanks toch in vaste dienst waren (bij het uitzendbureau namelijk).

Maar hoezo eigenlijk?

Probleem opgelost dus. De redenering klinkt heel simpel: uitzendkracht meer rechten dus in vaste dienst. Maar wij hadden toen al discussies over wat er zou kunnen gebeuren. Je verplaatsen in de ander (wat zou jij in zo’n geval doen?) kan in zo’n geval geen kwaad. De kern van tegendenken is je verplaatsen in de ander en/of je verplaatsen in de tijd. Dus bij deze.

Wat zou jij doen als werkgever als je weet dat je iemand na 6 maanden flexwerk in vaste dienst moet nemen? Welnu, los van allerlei draaideur-constructies, mag je aannemen dat er na 6 maanden een hele serieuze afweging wordt gemaakt. Wie van deze mensen wil ik echt vast aannemen en bij wie heb ik twijfels en zeg ik nee? Deze afweging zal er toe leiden dat de allerbeste en minst risicovolle uitzendkrachten een vaste baan krijgen aangeboden. Soms zal zo’n ‘gouden kracht’ daar helemaal geen behoefte aan hebben (want hij kan overal aan de slag, kiest juist voor wisselend werk). Maar, en dat is de kern van dit verhaal, er blijft een groep over waar ‘iets mee is’. Waar voorheen nog niet helemaal duidelijk was hoe het zat, is nu duidelijker geworden wie de betere en wie de mindere uitzendkrachten zijn.

De uitkomst is dat de tweedeling (vast versus flexibel) die moest worden opgelost juist tot een nog grotere scheiding zal leiden. De onderkant van de markt gaat het hierdoor nog moeilijker krijgen want moet om alle risico te vermijden elke keer naar een andere uitzendbureau verhuizen en/of er minimaal een maand tussen uit (de draaideur).

Adverse selection

Dit fenomeen had ik eerder in de boekjes gelezen onder de naam ‘adverse selection’. De selectie ‘verkeerd om’. Het klassieke voorbeeld is de bank en de klanten die geld willen lenen. In de oude situatie heb je een bank en daar kun je geld lenen tegen een vaste rente van zeg 4%. Als iedereen netjes rente en hoofdsom terug betaalt dan gaat dat jarenlang goed. Maar op een dag gaat er iemand failliet of kom in persoonlijke problemen. En nog een en nog een. Uiteindelijk zal de winstmarge van de bank in het geding komen en zal de rente over de hele linie iets omhoog moeten, bijvoorbeeld van 4 naar 5%. Opgelost!

Opgelost? Nou, dat is nog maar de vraag. Ik zal als nette betaler niet zo blij zijn met deze rente-verhoging. Ik ga kijken of er andere banken zijn waar ik goedkoper terecht kan. Ik zal mezelf aanprijzen als een goede betaler. Het effect van de renteverhoging is dat de oude bank zijn beste klanten ziet verdwijnen. En wat is daarvan het effect? Dat er relatief gezien nog meer klanten in de problemen komen want deze oude bank houdt de slechtste klanten met de meeste kans op problemen over. Daarom de naam ‘adverse selection’. De bank heeft onbewust een strategie gekozen die de slechtste klanten laat blijven (de verkeerde selectie dus). En nu zal de rente nóg hoger moeten worden en zullen nog meer goede klanten weg lopen. En zo verder.

Onlangs bespraken we het broodfonds als vorm van financiering van onderaf. Ook daar speelt mogelijk zo’n keuze verkeerd om. Als groepje van 20 mensen lap je samen geld voor elkaars uitval tijdens ziekte. Maar juist de mensen die nooit ziek worden hebben op termijn een reden om uit te stappen en zich elders goedkoper of beter te verzekeren. De ‘slechtste’ gevallen blijven in zo’n geval over waardoor de inleg per persoon omhoog zal moeten om de kosten te kunnen blijven dekken. Maar nu wordt het voor een aantal ’tussengevallen’ (bijna nooit ziek) toch ook te gortig bij die hogere inleg: ook zij gaan nu uitkijken naar een alternatief. Kortom: einde solidariteit, einde broodfonds.

Voorkomen?

Je krijgt meer zicht op mogelijk ‘verkeerde selectie’ (ongewenste effecten) door ook na te gaan hoe de ander reageert op de voorgestelde maatregel of verandering. Je kunt bijvoorbeeld in de (oefen-) ruimte plekken markeren die staan voor andere personen of partijen en vanuit die plek onderzoeken wat je daar zou doen. We zullen hier nog een oefening voor gaan maken.

Rudy van Stratum

Tegendenken (22) Disney strategie (I)

Ja, dit artikel gaat inderdaad over Walt Disney en in het bijzonder over de persoon, de oprichter van het bedrijf. Ik heb niet zoveel met Disney films en pretparken maar daar gaat het hier ook niet om. Wat je ook van de man, het bedrijf of hun producten vindt, ze zijn zeer succesvol. Vandaar dat onder andere Robert Dilts heeft onderzocht waar dat succes vandaan kwam. In het boek “Strategie of Genius” (1994) beschrijft Dilts verschillende “genieën” en probeert hij hun brein of werkwijze te ontcijferen. Zo schrijft hij onder andere over Mozart en Disney.

Het aardige van Walt Disney is dat hij nog niet zo lang geleden leefde en er bij het schrijven van het boek nog voldoende mensen rondliepen die met hem gewerkt hadden. Dat en andere bronnen gaf Dilts de mogelijkheid Disney te modelleren. Kort door de bocht betekent dit dat je systematisch probeert te achterhalen hoe iemand doet wat hij zo goed doet. De achterliggende gedachte is dat als iemand iets heel goed kan dat voor een groot deel onbewust gebeurt. Dit onbewuste kan je naar boven halen en vervolgens vertalen in een model (bijvoorbeeld een stappenplan). Dat model kunnen anderen gebruiken, als je dan maar lang genoeg oefent kan je het uiteindelijk zelf ook.

Wat walt Disney zo succesvol maakte was dat hij een fantasie, die alleen in zijn hoofd bestond, kon vertalen naar iets concreets (film, attractie, strip, etc.) dat ook nog eens succes had. Dilts heeft uitgebreid beschreven hoe Disney dit deed en op basis daarvan een strategie ontwikkeld. In het volgende artikel gaan we in op de strategie, nu iets meer over Disney.

Drie Walt Disneys
Medewerkers van Walt Disney zeiden dat er eigen drie verschillende Walt’s waren, de dromer, de realist en de criticus. Ze waren totaal verschillend, zowel in wat ze deden en zeiden als in de fysieke houding die ze aannamen. Dilts citeert één van de medewerkers die Disney beschrijft als dromer: “… he would lower one brow, squint his eyes, let his jaw drop, and stare fixedly at some point in space, often holding the attitude for several moments… No words could break the spell…” Als je ging deelnemen aan een vergadering wist je vooraf nooit welke Walt er aan zou schuiven.

Als dromer had Disney een visie over een nieuw project. Maar deze visie was niet abstract, hij zag het voor zich en probeerde zich met al zijn zintuigen in te leven. Hoe voelt het, hoe ruikt het, wat voor geluiden horen erbij etc. Kortom wat voor gevoel hoorde bij het eindresultaat.

Als realist ging het erom de droom tot realiteit te maken. Daarvoor heb je technieken, waardigheden en kennis nodig. De inmiddels bekende techniek “storyboarding” is door Disney bedacht. De droom werd opgeknipt in onderdelen, deze werden weer verder opgeknipt en zo verder tot er een gedetailleerd beeld ontstond van het eindresultaat. Maar de realist is meer dan een goede projectmanager. Disney verplaatste zich als realist ook in anderen. Om een goede animatiefilm te maken, zo was zijn overtuiging, moet je je verplaatsen in de personages. Je moet dus niet alleen vanuit de maker kijken maar ook vanuit Micky Mouse, hoe die zich voelt, wat die ervaart en wat die dan zou zeggen en hoe die erbij zou bewegen. Uiteraard moet je je ook verplaatsen in het publiek en hun ervaring en dan vervolgens weer proberen die ervaring te verbeteren.

Als criticus was Disney radicaal, hij hield geen rekening met gevoelens van mensen maar uitte alle kritiek die hij had. Het ging hem helemaal niet om de persoon maar om het product en vooral om het verbeteren van het product. In deze rol nam hij nog meer afstand. Voelde dit resultaat goed, voelde dat inderdaad zoals hij dat in de droom gezien had? Bij het leveren van kritiek, het verbeteren van het product, werden zoveel mogelijk mensen betrokken. Hier is een mooie anekdote over. In een nieuwe attractie moet de sfeer van een zomeravond in New Orleans gecreëerd worden. Het ziet eruit als New Orleans, het ruikt als New Orleans en de geluiden zijn als in New Orleans. Toch voelt het bij Disney niet als een zomeravond in New Oreans. Waar het aan ligt, niemand die het weet, behalve een schoonmaker. “Ik kom uit New Orleans, en als het zo’n mooie zomeravond is dan zie je overal vuurvliegjes en die mis ik”. De schoonmaker krijgt een bonus.

disneyI-07

In de volgende aflevering zullen we de Disney Strategie verder uitwerken.

Stijn van Liefland

Broodfonds ‘financiering van onderop’

Broodfonds: wat is het?

Het is een fenomeen van de laatste paar jaar. Het gaat over zelfstandige ondernemers die op zoek zijn naar een verzekering voor inkomensderving bij ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. En die de premies die daar op dit moment bij de reguliere verzekeringsmaatschappijen voor worden berekend niet kunnen of willen betalen. De oplossing is dat een relatief kleine groep zelfstandig ondernemers een onderlinge verzekering afspreekt en regelt. Met als uitkomst dat de te betalen premie een stuk lager kan komen te liggen.

Je zou kunnen zeggen dat een broodfonds een vorm van ‘crowd insurance’ is. De crowd (van zelfstandige ondernemers) regelt haar eigen voorziening voor inkomensderving in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Qua thematiek past dat bij ‘slimme financiering’ en ik zou het omschrijving als een vorm van ‘financiering van onderaf’ (zie onze beslisboom).

De woorden ‘verzekering’ en ‘premie’, zo wordt mij verteld, mogen hier absoluut niet worden gebruikt. Het gaat niet over een premie maar over een maandelijkse inleg op je eigen rekening. En het gaat niet om een uitkering (in geval van ziekte oid) maar over een schenking. In mijn ogen is dat een juridisch-fiscaal aspect. Ik ben in eerste instantie geïnteresseerd in de economische werking van de constructie. Hoe werkt het in de dagelijkse praktijk? Veel informatie is te vinden op www.broodfonds.nl maar ik ben helemaal bij gepraat door René Albers die sinds kort werkzaam is voor BroodfondsMakers (mogelijke fouten of onjuistheden hieronder blijven natuurlijk voor mijn rekening).

De economie

Je bent dus zelfstandig ondernemer en financieel kwetsbaar in geval van ziekte. Een gewone verzekering regelen is (ga ik even van uit) te duur (afhankelijk van je beroep en bijbehorend risico (ook weer afhankelijk van leeftijd en branche) kan de maandpremie oplopen tot € 500-600 bij een verzekerd jaarinkomen van pak hem beet € 25.000 bruto). Dan kun je dus een broodfonds overwegen. Zou je door met zijn allen maandelijks een bedrag in te leggen elkaar uit de brand kunnen helpen?

Dan moet je dus weten hoe groot de kans is op ziekte. Landelijk ligt het ziektepercentage voor zelfstandigen zo rond de 4%. Het broodfonds neemt voor de calculatie een percentage van 4,5% en gaat daarbij dus aan de veilige kant zitten (op basis van de relatief korte historie van aangesloten zelfstandige ondernemers ligt het feitelijke ziektepercentage iets boven de 1%!). De ‘schenkingsniveaus’ (later meer over de term) die beschikbaar zijn liggen tussen de ondergrens van € 750 per maand en de bovengrens van € 2.500 per maand, oplopend met stappen van € 250. De bijbehorende ‘premie’ of inleg is dus 4,5% van dit bedrag. Dus kies je voor € 2.500 schenking in geval van ziekte dan moet je maandelijks 4,5% van € 2.500 inleggen, oftewel € 112,50.

Mag je zelf kiezen voor welke schenking je gaat? Nee. Het idee is dat je je verzekert alleen voor het hoogst noodzakelijke. Als maat hiervoor geldt wat je maandelijks nodig hebt aan ‘winst + vaste lasten’. Als je dus een paar jaar geen winst hebt gemaakt, kun je je alleen verzekeren voor je vaste lasten. Maar hoe kan ik daar dan van leven? Eehh, …, dat weet ik ook niet, maar blijkbaar kon je dat al die tijd al doen dus de verzekering gaat daar geen verandering in aanbrengen. Anders gezegd: de verzekering wil geen prikkel geven om bij ziekte beter af te zijn dan voorheen.

Er geldt standaard een maand eigen risico, maar een kortere of langere periode is mogelijk. En er is een maximale periode van uitkering schenking, namelijk van 2 jaar per ziektegeval. Voor ziektes langer dan die 2 jaar kun je eventueel aanvullend bijverzekeren via de normale AOV-s. Bovendien blijkt zo’n 97%-99% van de mensen die ziek worden binnen 2 jaar weer beter te zijn (of, klinkt hard, maar is dan gestorven).

Voorbeeld

Het allersimpelste is natuurlijk als je zelf je eigen broodfonds bent. Dat heet een gezonde buffer voor jezelf opbouwen. Gewoon elke maand een bedragje opzij zetten en dan teer je daar op in als je even ziek bent en/of geen inkomen hebt. Maar ja, als het zo simpel was … In de praktijk blijkt een groep van minimaal 20 deelnemers noodzakelijk om goed te kunnen werken. Die deelnemers zitten bij voorkeur bij elkaar in de regio en/of kennen elkaar dus. Wat ook kan is dat de 20+ deelnemers tot een groep gelijkgestemden hoort (een bepaalde beroepsgroep die regelmatig bij elkaar komt maar best landelijk verspreid kan wonen).

Stel voor het simpele rekenen dat er 20 deelnemers zijn die allemaal gaan voor de maandelijkse inleg van € 112,50. Dan komt er elke maand € 2250 binnen. Als er niemand ziek wordt en er zou sprake zijn van een grote pot geld (wat niet het geval is, maar zie later) dan staat er na een jaar € 27.000 op de totale rekening. Stel dat in maand 13 één zelfstandig ondernemer ziek wordt en dus maandelijks een uitkering krijgt van € 2.500. Elke maand gaat er dus € 2.500 uit de pot voor de uitkering/schenking aan de zieke zelfstandig ondernemer. Maar ondertussen blijft er natuurlijk ook gewoon € 2.250 binnen komen elke maand. Per saldo loopt de pot elke maand dus terug met € 250. Na de maximale ziekteperiode van 24 maanden staat er dan nog steeds € 21.000 op de rekening. Niets aan het handje.

Wat als er vanaf maand 13 twee zelfstandige ondernemers tegelijk ziek worden? Dan zakt de pot elke maand met € 2.750 en is de pot na ongeveer 10 maanden, dus binnen 1 jaar, leeg! Ergens slaat het dus om van een gelijkblijvende naar een oplopende of juist aflopende pot. Om het verhaal niet onnodig lang te maken: als je met 22,22 mensen zou starten en je hebt 1 ziektegeval na 1 jaar dan blijft de pot eeuwig durend op € 30.000 hangen. En dat heeft er mee te maken dat 1 / 22,22 precies gelijk is aan 4,5% en dat was het premiepercentage. Belangrijk voor een opgestart Broodfonds is dat ze snel doorgroeien naar 30-40 leden omdat dan de risico’s verkleinen en de draagkracht sterk toeneemt.

Fiscaal / juridisch

Hoe werkt het in de praktijk? Voor iedereen wordt een rekening geopend en een lid stort daar elke maand zijn eigen geld op. Die rekening is en blijft gewoon van jezelf. Als iemand ziekt wordt dan doet elke deelnemer een ‘schenking’ aan de zieke deelnemer. Dus als je ziek wordt en € 2.500 krijgt dan stort elke deelnemer (in geval van 20) € 125 op jouw privé-rekening vanuit die eigen individuele pot. De zieke zelfstandig ondernemer ziet op deze manier elke maand 20 afschriftregels met namen erbij. Omdat het in dit geval over schenkingen gaat van de ene naar de andere persoon, is sprake van fiscale vrijstelling. Het zaakje zit zo in elkaar dat iedereen in principe binnen de regels van de fiscus blijft wat betreft schenkingen. Het opgebouwde vermogen van je eigen rekening (maandelijks inleg minus schenkingen) valt in box 3 (daar betaal je dus jaarlijks belasting over, maar die valt ongeveer weg tegen de rente op de rekening) en de ontvangen schenkingen zijn belastingvrij voor de ontvanger (vandaar netto schenkingen). Daarom hier dus niet ‘premie’ en ‘verzekering’ maar ‘inleg’ en ‘schenking’.

De BroodfondsMakers is een overkoepelende instantie (een coöperatie) die de administratie verzorgt voor € 10 in de maand en een eenmalige vergoeding van € 275 per aangesloten deelnemer van een Broodfonds (die dan, zover ik het begrijp, in de vorm van een vereniging is gegoten. Waarom geen coöperatie? Geen idee. Stijn gaat in een aparte blog nog in op de verschillen tussen coöperaties en verenigingen). De BroodfondsMakers vraagt de individuele rekeningen aan bij een bank waar afspraken mee zijn gemaakt, zorgt voor de automatische incasso’s in geval van ziekte etc.

Andere bijzonderheden?

Er is een maximum gesteld aan de opgebouwde individuele buffer van 36 maanden. Daarna blijf je nog wel inleggen maar krijg je jaarlijks het teveel terug gestort.

Je kunt je ook part-time ziek melden, dan kun je toch nog wat verdienen met je bedrijf. En wie bepaalt dat of je part-time ziek bent? Dat bepaal je in principe zelf. Vertrouwen speelt een grote rol in het netwerk. Daarom is de grootte van de groep cruciaal. Te klein (<20) is kwetsbaar vanuit financieel oogpunt en te groot (>50) is kwetsbaar vanuit de verminderde controleerbaarheid (en te grote anonimiteit).

Kun je zomaar uittreden als je vindt dat er te veel mensen ziek zijn en jij juist niet? Ja, dat kan. Twee maal per jaar kun je toe- en uittreden. ‘Adverse selection’ heet dat in de economische literatuur. De mensen met de meeste kans op ziekte blijven over, einde systeem …

Gaat het wel eens fout? Er is een enkele situatie ontstaan waarin iemand binnen een pas gestarte groep structureel ziek werd en waarbij de kas op dat moment onvoldoende groot was. (De regel is dat er nooit meer uitgekeerd kan worden dan er gespaard is op alle individuele rekeningen van alle leden van het betreffende Broodfonds). Maar zoals gezegd is het feitelijke ziektepercentage van alle aangesloten clubs landelijk rond de 1% dus het kan niet anders dan dat er ‘macro’ een aardige buffer wordt/is opgebouwd.

Wat is het verdienmodel? Volgens mij ligt de kern van het verdienmodel in het verbeterde controle-mechanisme van een kleine groep bekenden. Controle klinkt vervelend, maar het is ook de controle naar jezelf toe. Je meldt je alleen maar ziek als het echt niet anders kan. En je weet dat je je clubleden regelmatig onder de ogen komt. Transparantie is misschien een fraaier woord. Het andere verdienmodel is dat er sprake is van ‘disintermediation’: geen grote organisatie met lease-auto’s, bonussen, glazen gebouwen, je snijdt een onderdeel van de keten weg. Okay, okay, ik snap dat daar ook sprake is van schaalvoordelen, maar blijkbaar zijn die niet overtuigend genoeg meer.

Een ander bijkomend verdienmodel dat René noemde: als je al een verzekering hebt lopen dan kun je vragen daar de eigen risico periode op te hogen naar 24 maanden. Grote kans dat je dan per saldo goedkoper uit bent. De grote verzekeringsmaatschappijen zien daarentegen juist weer een kans in de markt voor > 2 jaar te duiken en daar producten op maat aan te bieden.

Tenslotte lijkt mij een verdienmodel dat de schenkingen hier netto zijn en dat je dus door deze constructie een belastingvoordeel hebt (waar een verzekeringsmaatschappij bij een uitkering belastingen moet inhouden, hoeft dat hier bij netto schenkingen niet).

Rudy van Stratum

Tegendenken (21): Postmortem (II)

We krijgen allemaal dagelijks tips en adviezen over hoe we dingen anders moeten doen, van collega’s, uit de krant, op cursus of op de een of andere website ;-). Veel tips worden snel aanvaard om er vervolgens weinig mee te doen. Ongeacht of dit nu voor je “hele leven” geldt (bijvoorbeeld gezonder eten) of om een project (de risico’s beter in beeld brengen). Het echt tot je door laten dringen van adviezen, deze verankeren en er mee aan de slag gaan, dat is een hele opgave.

We hebben daarom een oefening ontwikkeld die kan helpen. Bij deze oefening Postmortem is het uitgangspunt dat je tips en adviezen krijgt van je oudere zelf die vanuit de toekomst terug kijkt naar het heden met de lessen uit het verleden. Je kunt het alleen doen maar beter is met een tweetal of nog beter een drietal, je kunt je dan concentreren op je gedachten. Bij een tweetal is er naast jezelf een begeleider die je door de stappen helpt, bij een drietal is er ook nog een observator die goed kijkt wat hem/haar opvalt en feedback kan geven.

Het is belangrijk dat je voor deze oefening en voor alle stappen de tijd neemt. Gun jezelf minimaal een uur om dit te doen. Zet je computer uit, leg je telefoon weg en zoek een ruimte waar je niet gestoord wordt en waar niet teveel afleiding is.

Voorbereiding
De oefening gaat uit van verleden (waar je wat van kan leren), heden (waar je nu aan werkt) en toekomst (die je simuleert). Geef deze drie momenten een plek in de ruimte, bij voorkeur op één lijn (de zogenaamde ’tijdslijn’ met daarop verleden → heden → toekomst). Door de momenten in de ruimte fysiek van elkaar te scheiden wordt het makkelijker om je op dat moment te concentreren. Naast verleden, heden en toekomst op de tijdslijn, maak je een aparte plek naast de tijdslijn van waaraf je makkelijk kunt beschouwen en evalueren (de ‘metapositie’). Op deze plek kun je rustig en op afstand kijken, praten en overleggen. Tussentijds kun je altijd naar deze plek.

Start, keuze project
1. Begin op de metapositie en vertel kort over je project. Een project waarvan je weet dat het beter kan en mag. Vertel met name waar je tegenaan loopt, waar je je zorgen over maakt, waar je mee zit. De begeleider kan je vragen om opheldering als hij het niet snapt.

Leren van het verleden
2. Wat we nu nodig hebben is waardevolle lessen die je zelf hebt getrokken uit je andere projecten. Je kunt dat op meerdere manieren doen. Misschien werkt het voor jou het beste als je vanaf de metapositie jezelf de vraag stelt: welke belangrijke lessen of tips heb ik voor mezelf op basis van mijn praktijkervaring? Je mag ook op de toekomst-plek gaan staan en met je gezicht richting verleden kijken en daar jezelf die vraag stellen. De begeleider noteert de 2 of 3 belangrijkste lessen (en als je alleen bent, doe je dat natuurlijk even zelf).

Inleven in project
3. Ga naar het heden en leef je in, in je huidige project. Neem hiervoor de tijd en doe alsof je helemaal daar bent in dat project. Wat zie je daar? Wie is daar? Waar gaat het over? Wat hoor je? Wat voel of denk je op dat moment als je daar helemaal bent? Voor de ene helpt het hardop te denken, voor de ander is het beter het in stilte doen. Geef een teken als je ‘klaar’ bent en de huidige situatie helder is.
4. Nu ga je naar de toekomst, naar het moment dat je project (al lang en breed) is afgelopen. Misschien ergens een moment in je leven dat je ‘oud en wijs’ bent, met al die wijze ervaring in je lichaam. Als je in de toekomst bent zie je jezelf staan in je huidige project. Je ziet je jongere zelf misschien wel worstelen of jij weet als oudere wijze dat het op deze manier fout afloopt. Maar niet getreurd: nu is alles nog mogelijk, jij bent als oudere wijze projectmanager in staat je jongere zelf wijsheid te geven. Dat gaat als volgt:

Lessen uit het verleden
5. Je begeleider helpt je door tip 1 voor te lezen. Dus de begeleider zegt bijvoorbeeld: ‘Jij bent een wijze projectleider die deze belangrijke tip heeft geformuleerd …(volgt tip 1) … Ik wil je nu vragen om deze tip hardop uit te spreken en te zenden naar je jongere ik in het huidige project.
6. Vervolgens spreek jij als oudere projectleider deze tip uit en stuurt hem naar je jongere ik. De les van de oudere zweeft (met enige vertraging) nu door de ruimte naar de jongere in het heden.

postmort2-06
Respons
7. Loop nu zelf terug naar het heden en neem de tips in ontvangst. Je bent nu dus weer bezig met je lopende project, met dit verschil dat je nu een geweldige tip van je oudere ik uit de toekomst krijgt. Profiteer van deze kans en laat de tip goed tot je doordringen. Merk bij jezelf hoe door de ontvangst van de tip de situatie verandert. De begeleider helpt je hierbij door vragen te stellen, de observator observeert.
8. Ga naar de metapositie en reflecteer. Wat heb je geleerd, wat zijn je actiepunten? Schrijf het op (cq laat je begeleider noteren).

Herhaling
9. Herhaal eventueel de stappen 4 t/m 8 met nieuwe tips. Ga net zo lang door tot je tevreden bent en in stappen 7 en 8 het idee hebt dat je er klaar voor bent (met nieuwe inzichten het lopende project te continueren).

 

Stjin van Liefland

Rudy van Stratum

Piketty for (not-so?) dummies (6)

Tenslotte als nabrander en om het af te leren een (halfslachtige …) poging om de onverklaarde grootheden in het model van Piketty van een theoretisch fundament te voorzien. Piketty had als onverklaarde grootheden: de groeivoet van de economie (g), de spaarquote (s) en de vergoeding op kapitaal (r).

Als op termijn het aandeel van kapitaal in het totaal verdiende inkomen erg groot wordt (met daarbij een hoog vermogen en hoge voorraad kapitaal) dan lijkt het minder waarschijnlijk dat de rentevoet hoog blijft (afnemende opbrengsten van kapitaal als de voorraad groter en groter wordt, uitputting van innovatieve mogelijkheden). Ik heb daarom een eigen modelletje gemaakt die deze variabelen wel opneemt zonder daarbij al te veel van het originele modelletje van Piketty af te wijken.

Het model van Piketty luidt (herhaling uit vorige blog):

ScreenShot211

Aanpassing aan model Piketty

Ik introduceer een productiefunctie die weergeeft dat je met een bepaalde hoeveelheid arbeid en een hoeveelheid kapitaal maximaal Y goederen kan produceren. Ik veronderstel niet meer dat het inkomen elk jaar toeneemt met een vast percentage maar verander dat in: elk jaar wordt arbeid en kapitaal iets productiever zodat er elk jaar iets meer goederen kunnen worden geproduceerd (bij gelijkblijvende hoeveelheden arbeid en kapitaal). Dus exogene groei wordt veranderd in (exogene) technologische ontwikkeling RHO. De hoeveelheid werk noem ik L (van labour).

Y = f(L, CAP)

Ik neem aan dat het arbeidsinkomen LI is opgebouwd uit de hoeveelheid uren/werk (werkgelegenheid L) x het uurloon (w).

LI = L . w

Om bij dezelfde getallen als Piketty te blijven, kom ik bij de gekozen parameters voor de (CES-) productiefunctie uit op 1.500 uur per jaar x een uurloon van € 14, maakt tesamen een arbeidsinkomen van € 21.000 / jaar. De productie neemt, zoals hiervoor gesteld, jaarlijks toe met de groei in de techniek door innovatie met een percentage RHO%. Ik neem aan dat de hoeveelheid arbeid gelijk blijft (L is constant, je week wordt immers niet steeds langer) en dat de lonen mee-stijgen met de (arbeids-)productiviteit.

Het verdiende inkomen blijft daarmee per definitie NI = LI + CI.

Het kapitaalsinkomen blijft hetzelfde als hiervoor, namelijk de rentevoet maal de hoeveelheid kapitaal. Maar de rentevoet is in mijn model niet meer constant en vast. Ik ga ervan uit dat de rente zodanig aanpast dat de vraag naar goederen gelijk wordt aan de totale maximale productiecapaciteit, oftewel:

Y = NI (via aanpassing van de rente)

Natuurlijk blijft per definitie gelden dat de nieuwe hoeveelheid kapitaal gelijk is aan de oude hoeveelheid kapitaal plus de toevoeging in de vorm van besparingen. Maar de besparingen bij Piketty gingen uit van een vast spaarpercentage s van het inkomen. Het klinkt logischer om het sparen afhankelijk te laten zijn van de hoogte van de rente. Hoe hoger de rente hoe meer er gespaard gaat worden. Ik gebruik hiervoor de relatie:

s = s(-1) . r(-1)/r

Met andere woorden: als de rente omlaag is gegaan in de vorige periode dan betekent dat dat ik nu in deze periode minder ga sparen en dus meer zal consumeren. En omgekeerd natuurlijk: een hogere rente lokt uit tot meer sparen.

Het totale nieuwe modelletje ziet er nu als volgt uit:

(1) Y = f(L, CAP) *

(2) NI = LI + CI

(3) LI = w . L

(4) w = w(-1) . (1+RHO)

(5) CI = r . CAP

(6) R | Y = NI (rente volgt uit gelijkstelling van Y aan NI, van productie aan inkomen)

(7) CAP = CAP(-1) + SAV

(8) SAV = s . NI

(9) s = s(-1) . r(-1)/r

 

Simulatie

Werken met de spreadsheet gaat overigens niet meer (zo makkelijk) omdat er sprake is van een aantal simultane vergelijkingen.

De uitgangssituatie is zodanig gekozen dat er geen verschil is te zien met Piketty:

ScreenShot212

Inkomen is weer 30.000 Euro/jaar met een verdeling over arbeid (€ 21.000) en kapitaal (€ 9.000). De loonvoet is € 14 / uur bij een werkgelegenheid/baan van gemiddeld 1.500 uur, de rentevoet 5% bij een kapitaalhoeveelheid van € 180.000. De simulatie bij een technologische vooruitgang voor arbeid én kapitaal van 2% (komt overeen met de groei g van 2% bij Piketty) leidt tot een exact replica van Piketty’s model uit blog 3 van deze serie. Dus de rente blijft mooi constant op 5% en het aandeel van kapitaal blijft 30% bij een kapitaalvoorraad die jaarlijks groeit dankzij besparingen met een s van 12% van het inkomen.

Ook alle volgende perioden zien er exact zo uit als bij Piketty. Bij Piketty groeide het inkomen autonoom met 2% per jaar, bij mij is dat ingesloten via de stijging van de innovatiekracht met 2% per jaar (en daarmee een stijging van de loonvoet).

Nulgroei?

Kortom: een uitgebreider model dat ook verklaart waar de groei, de rente en de besparingen vandaan komen en wat dezelfde cijfers laat zien. Dus … niets opgeschoten. Niet helemaal waar. Het gaat er nu om dat als de groei achterblijft te kijken wat er dan gebeurt. Bij Piketty had ik in blog 3 laten zien dat bij een nulgroei van de economie in periode 20 het aandeel kapitaal in het totale inkomen al was toegenomen van 30% naar 40%.

Nu is het interessant te kijken wat er gebeurt als ik in het uitgebreidere model ook van nulgroei uitga. Dus geen enkele technologische ontwikkeling meer maar toch moet elk jaar rente worden verdiend op de voorraad kapitaal. Zal ook nu het arbeidsinkomen worden verdrongen door het opslurpende effect van de rente op kapitaal?

ScreenShot213

We zien dat het nationaal inkomen ook in mijn geval gelijk blijft op ongeveer € 30.000. Terecht want er is geen ontwikkeling meer in techniek. Ook de loonvoet blijft dus gelijk op de € 14 per uur van de startsituatie, ook logisch. In de tabel hierboven zie je nog iets andere waarden voor het inkomen in perioden 12-17 maar dan zijn afrondingsverschillen uit de berekeningen. Ook het looninkomen blijft nu dus in de tijd gelijk. Maar dan krijgen we een simpel iets: lonen kunnen niet meer worden verdrongen, en dus moet het aandeel kapitaal ook gelijk blijven. En aangezien de voorraad kapitaal wel degelijk blijft stijgen (door de besparingen) kan het niet anders of de vergoeding op kapitaal moet zakken. En dat is wat we ook zien terug komen in de simulatie. De rentevoet zakt van 5% naar 4% (dat lijkt niet veel maar dat is een daling van 20%).

Conclusie

We kunnen makkelijk zat een modelletje maken dat laat zien dat het aandeel van kapitaal helemaal niet toeneemt als de groei stagneert. Integendeel juist: de kapitaaleigenaren zitten in hun eigen cirkel gevangen, een steeds hogere voorraad kapitaal leidt tot een alsmaar dalende vergoeding of rente. Dat klinkt mij ook logisch in de oren: een steeds grotere voorraad vermogen die naar een niet bestaande aanwending zoekt kan alleen maar resulteren in een dalende rente.

En toch is dat niet wat we zien. Die rente blijft ook bij een lagere groei rond die 5% hangen. Dat is wat Piketty uit de historische cijfers laat zien. Maar niet echt verklaart. Dus wat is de onderliggende onderbouwing/theorie achter de cijfers van de laatste 300 jaar?

Toch weinig opgeschoten, ik geef het toe. Heeft me meer tijd gekost dan me lief is. THE END wat mij betreft van Piketty voorlopig.

Rudy van Stratum

 

Noot *: De productiefunctie (1) is een zogenaamde CES-functie die is gecalibreerd op de getallen van Piketty. Hierbij is sprake van een ‘voorvermenigvuldigfactor’ die een indicatie is van de stand van de techniek. De aanname is dat elk jaar deze voorvermenigvuldigfactor autonoom groeit met een percentage g. Dus met eenzelfde hoeveelheid arbeid en kapitaal kun je dan elk jaar g% meer goederen produceren. Dat komt dan effectief op hetzelfde neer als de aanname van Piketty dat het inkomen/productie elk jaar met g% groeit met dat verschil dat ik dat nu terug kan herleiden naar de inzet van arbeid en kapitaal.

Piketty for dummies (5)

In eerdere blogs heb ik de twee hoofdwetten van kapitaal en groei besproken uit het recente boek van Piketty. De belangrijkste conclusie van Piketty is dat de groei van de economie historisch structureel lager is dan de vergoeding op kapitaal (de rente). Deze uitspraak wordt door Piketty verwoord met: r > g, oftewel r groter dan g, oftewel rente hoger dan groei. Volgens de hoofdwetten leidt dat er toe dat op den duur nagenoeg de gehele jaarlijkse productie van een land opgaat aan rente en dat het arbeidsdeel (de vergoeding op werk) wordt verdrongen. Of in nog weer andere woorden: we ontkomen niet aan een zeer scheve inkomensverdeling, het is structurele ongelijkheid wat de klok slaat.

Dynamiek

In de vorige blog heb ik kort aangegeven dat de redenering van Piketty niet zo diep ingaat op de achterliggende economische verklaring. Zijn kracht is vooral dat hij op basis van historische data overtuigend laat zien dat de vergoeding op kapitaal structureel rond de 5% beweegt, terwijl de groei van de economie daarbij achterblijft. Maar we weten ook dat de hele redenering hangt op de verklaring van drie grootheden: 1) de rente, 2) de spaarneiging en 3) de groei van de economie. We eindigden de vorige blog met de verzuchting: ergens moet er toch een corrigerend mechanisme ontstaan? Een verdeling kan toch niet zomaar extreem scheef worden zonder consequenties?

We komen dan op de economische dynamiek uit. Stel dat de rente-vergoedingen op kapitaal hoger en hoger worden. Dat betekent dat er nauwelijks meer ruimte zal zijn voor loon uit werk en dat de consumptie onder druk komt te staan. Het is lastig voor te stellen dat de rijken op termijn alle consumptie over zullen nemen. Bovendien: voor die consumptie van de rijken (de eigenaren van vermogen) is nog wel productie nodig, en voor die productie is nog wel arbeid nodig, hoe laag de lonen eventueel ook zijn. En: de voorraad kapitaal zal ook steeds hoger worden door het rente-op-rente effect. Een steeds grotere voorraad vermogen zoekt dus elk jaar weer naar een hoog rendement. Maar waar moet dat rendement vandaan komen? Het investeren in nieuwe technieken zal een keer ophouden als de vraag naar de geproduceerde goederen niet meer op peil blijft. En zonder een stapel schuldenaars met voldoende inkomsten is er ook geen basis meer om de aan de rente-verplichtingen te kunnen voldoen.

Als econoom verwacht je dus dat de rente zich neerwaarts zal aanpassen. Het aanbod van vermogen wordt zo groot dat de vraag het niet kan bijbenen. De wet van vraag en aanbod stelt dat de prijs van vermogen dan zal dalen. Een lagere rente betekent vanzelf een correctie op de scheef getrokken inkomensverdeling. Een steeds hogere voorraad kapitaal betekent ook afnemende meeropbrengsten. Elke keer moet weer een nieuwe techniek bovenop de oude gevonden worden om dat kapitaal aan de gang te houden. Elke keer zal het moeilijker worden er nog wat uit te wringen. Verder zal de voorraad kapitaal niet zonder meer steeds groter worden zelfs niet als je elk jaar er weer iets aan toevoegt. Je hebt ook te maken met afschrijvingen of slijtage. Zonder onderhoud zal de voorraad kapitaal elk jaar minder kunnen produceren. En het financiële vermogen is slechts een afspiegeling van die reële productiecapaciteit (die zonder nieuwe investeringen dus steeds lager wordt). Zo heeft het (‘normale’) economische model een aantal ingebouwde correcties die niet zullen toestaan dat het zover kan komen.

En moet de rente uiteindelijk dus gelijk worden aan de groei van de economie (om ongelukken te voorkomen)? Ook dat is niet helemaal correct. In een evenwichtige situatie (met een stabiele inkomensverdeling) geldt uiteindelijk dat de vergoeding op kapitaal gelijk moet zijn aan de tijdsvoorkeur + de slijtage op kapitaal. De economie hoeft dan per saldo niet meer te groeien (dus g = 0), maar elk jaar wordt er nog geïnvesteerd om de slijtage te compenseren. Om dat effect uit te lokken (dat er nog steeds wordt gespaard en geïnvesteerd) is een positieve rente of vergoeding op sparen nodig. Hiermee kan makkelijk aangetoond worden dat r > g niet voor ongelukken hoeft te zorgen.

Maar toch …

Piketty heeft deze inzichten natuurlijk ook, ik zal hem niets nieuws vertellen. Hij verwijt economen juist te veel in hun wiskundige modelletjes te duiken en te weinig te kijken naar hoe het daar buiten echt gaat. Daar heeft hij wat mij betreft een heel groot punt. Je moet de zaak dan omdraaien: buiten zie ik dat het wél scheef loopt, dan moeten we nieuwe verklaringen zoeken hoe dat komt en kan worden opgelost. Piketty beweert dat de ongelijkheid in 2010 hoger is dan die van de oude wereld (zeg het Frankrijk van 1800-1900 met de grootgrondbezitters). Met name de VS springt er negatief uit. Waar de VS zich vroeger afzette tegen de oude wereld van Europese renteniers, lijkt ze nu zelf die rol op zich te hebben genomen. Ooit begonnen met vrije markten en alle ruimte voor talent, lijkt de zaak nu helemaal dicht te zitten en alles te gaan naar de rijkste paar procent. Kijk maar (cijfers 2010): de top 10% hoogste inkomens verdient ongeveer 35% van het totale inkomen (uit arbeid). De onderste 50% van de inkomens is goed voor ongeveer 25% van het totale inkomen (uit arbeid). Aan de onderkant gaat het om ongeveer € 1.000/maand, het middelinkomen is ongeveer € 2.000/maand, bij de bovenste 10% gaat het gemiddeld om ongeveer € 7.000/maand en bij de top 1% zelfs om € 24.000/maand.

Als je naar de verdeling van het vermogen kijkt is het nog extremer. De top 10% van de meest vermogende heeft ongeveer 72% van het totale vermogen in handen. De onderste 50% heeft ongeveer 2% van het totale vermogen in handen. Er is wel wat veranderd ten opzichte van enkele eeuwen geleden. Waar het vroeger in de oude wereld de grootgrondbezitters waren die de zaak domineerden (renteniers), is er nu een nieuwe klasse ‘supermanagers’ en ‘ondernemers’ ontstaan die blijkbaar in staat zijn zichzelf beloningen toe te kennen die zorgen voor de nieuwe extreme ongelijkheid. Piketty gaat hier uitgebreid op in, maar ik laat dat voor deze bespreking nu achterwege.

Wal keert het schip

Ik kom terug op mijn eerdere punt: ergens klopt er iets niet. Bij extreem scheve verdelingen moet er ergens een correctie komen. De theorie komt dan aanzetten met een lagere vergoeding op kapitaal of nieuwe technologische ontwikkelingen. Maar de praktijk laat zien dat dat niet gebeurt. Maar er zijn wel degelijk aanpassingen, ook volgens Piketty. Piketty stelt dat de neiging tot extreme ongelijkheid is ingebakken in het kapitalistisch systeem. Een lage groei met een hoge vergoeding op kapitaal is de norm, ongelijkheid is het logische gevolg. De correcties komen er inderdaad vanzelf. Kijk maar naar de historie van de laatste 300 jaar. In Frankrijk is de Bastille bestormd (revolutie), in Rusland zijn de tsaren verdreven (revolutie), in Europa is zijn twee oorlogen uitgebroken (kapitaalvernietiging) en in Europa/VS zijn twee grote financiële crisis ontstaan (1929, 2008). Zoals ik Piketty dus lees: het is niet de rente die voor een correctie zorgt, maar het zijn 1) oorlogen, 2) revoluties, 3) economische crises, die voor correcties in de hoeveelheid kapitaal en vermogen zorgen. Dus zeker: de wal keert het schip, het gaat alleen niet zachtaardig of vanzelf. Het herstel na de 2e wereldoorlog is ook niet spontaan tot stand gekomen maar door het inzetten van gericht beleid.

Hoe houdt het op?

Ik heb een schetsje gemaakt van hoe ongelijkheid kan worden ‘opgelost’.

 

 

ScreenShot201

 

Oorlog, opstand en revolutie had ik al genoemd. Bij zo’n revolutie of oorlog is vaak sprake van onteigening en afstempeling. Dat laatste kan ook subtieler gebeuren, bijvoorbeeld recent nog bij de crisis in Griekenland / Cyprus. Een andere manier om het vermogen snel te laten verdampen is bewust inzetten op extra inflatie. Ook daar zijn in de geschiedenis voldoende voorbeelden van te vinden. De oplossing van slimme vermogenden is overigens om niet nominaal te beleggen maar in vastgoed of aandelen van productieve bedrijven (oftewel: extreme inflatie helpt wel degelijk maar het is niet op voorhand duidelijk wie de prijs betaalt). Dan blijven de ‘netste’ oplossingen over: belastingen en groei. Het heffen van belastingen op hoge inkomens en vermogens is de klassieke manier om grenzen te stellen aan extreme ongelijkheid. De praktijk wijst uit dat deze route steeds lastiger wordt omdat kapitaal uitwijkt naar meer vriendelijke landen (taxhavens). De mooiste en vriendelijkste oplossing is natuurlijk om meer te doen aan scholing en innovatie waardoor de economie echt kan groeien en iedereen van de toegenomen welvaart profiteert. Dat is precies de situatie geweest van 1945-1970 (maar volgens Piketty een uitzondering op de regel, niet structureel vol te houden).

Hoe ontstaat het?

En om het verhaal dan af te ronden: een overzichtje van hoe ongelijkheid ontstaat. Deels een spiegelbeeld van het vorige plaatje. De basis ligt bij verdienen en productie. Als er veel wordt gemaakt en verdiend, dan kun je ook veel sparen. En voor je spaar-deel krijg je een vergoeding (de rente). Let wel: hier is niets mis mee. Mensen die hard werken en prudent zijn mogen daar een vergoeding voor krijgen. De betaalde rente/vergoeding kan door de ‘leners’ ook prima terug worden verdiend. Het wordt een probleem als (later) die groei achterblijft of tegenvalt. Dan zit je met een schuld waar geen productie tegenover staat en begint het spel van de toenemende ongelijkheid: lage groei + hoge schuld. Nog steeds niet per se onrechtvaardig, een kwestie van verkeerd gokken of op de blaren zitten.

Ook hier komt al een maar. Piketty toont aan dat naarmate je meer kapitaal/vermogen hebt, je een hoger rendement verdient. Dat heeft te maken met schaalvoordelen. Je kan een dedicated ploeg specialisten op je portefeuille zetten en de hele wereld afschuimen naar de hoogste rendementen. Tegen inflatie als tegenkracht kun je je wapenen door in fysieke activa te beleggen. Verder kun je natuurlijk rijk worden door met een rijke man/vrouw te trouwen (erfenissen, heel normaal in de oude wereld, zie series als ‘Pride and Prejudice’) of door gewoon te jatten van een ander (ook normaal in de oude wereld, oorlog voeren en land afpakken, vervolgens de lui uitknijpen door ze het land te laten bewerken voor een appel en een ei). Een vorm van moderne diefstal (althans zo zou je het kunnen zien) is het streven om linksom of rechtsom zo weinig mogelijk belasting te betalen.

 

ScreenShot202

Kortom …

Piketty heeft een belangrijk onderwerp op de agenda gezet. Inderdaad vreemd dat economen als professie hier zo weinig aandacht voor hebben. Te veel bezig leuke wiskundige puzzeltjes op te lossen, publiceren in blaadjes die vooral voor henzelf zijn bedoeld. Dit onderzoek verdient het terug te komen in het hart van de economische ‘wetenschap’.

En als Piketty gelijk heeft, dat het niet vanzelf goed komt maar dat er toch een correctie komt, dan is de conclusie dat we het met de crisis van 2008-heden niet hebben gehad. De échte correctie bij het uitblijven van nieuwe groei moet nog komen. We ain’t seen nothing yet …

Rudy van Stratum

Tegendenken (20): Postmortem (I)

Het wordt een succes
Als je een goed idee hebt is het niet zo moeilijk voor te stellen hoe succesvol dat gaat worden. Neem bijvoorbeeld het plannen van een vakantie. Je bepaalt met wie je weggaat, wanneer je gaat, hoe lang en uiteraard waar naar toe en hoe je gaat overnachten. Hierbij hou je natuurlijk rekening met een aantal factoren zoals bijvoorbeeld het weer. Voor je gevoel heb je een goed plan gemaakt en ben je kritisch geweest. Je bent er dus van overtuigd dat dit een goede vakantie gaat worden. Een paar dagen voordat je de vakantie gaat boeken kom je een vriend tegen die zegt dat je toch een beetje moet tegendenken, om je vakantieplannen robuust te maken. Je probeert wat dingen te bedenken, maar wat je ook bedenkt, het blijft een geweldige vakantie. Gaat het bijvoorbeeld regenen, dan gaan we spelletjes doen en een grot in.

Er is een methode om het tegendenken wat sterker te maken, namelijk het uitgangspunt omdraaien. Bij een vakantie ga je er automatisch vanuit dat het een geslaagde vakantie wordt, alles wat je bedenkt zal daar in passen. Maar als je uitgaat van een mislukte vakantie, dan ziet de wereld er opeens heel anders uit.

Het is mislukt
Leef je eens serieus in, in de volgende situatie:
Je komt terug van vakantie en het is een totaal mislukte vakantie geworden, er was niets aan, de rest van je leven hoef je niet meer op vakantie. (Probeer daar voor jezelf een gevoel bij te krijgen.) Je komt thuis met de auto, een verademing om weer thuis te zijn. Je neemt je voor om morgen meteen met alle vakantiespullen naar de kringloopwinkel te rijden en daar alles achter te laten. Dit nooit weer.

Stel jezelf nu de volgende vragen, “hoe heeft het zo kunnen lopen? Wat hebben we over het hoofd gezien? Wat is er gebeurt?”. Bij mij komt er van alles boven, pech met de auto en een week bezig zijn om dat weer gerepareerd te krijgen, de eerste dag van je fiets vallen en de rest van de vakantie met een gebroken sleutelbeen op een stoel moeten zitten, twee weken met elkaar ruzie maken etc. Niet de leukste gedachten nu de zomer in zicht is. We noemen deze aanpak post-mortem, afgeleid van het onderzoek dat na de dood wordt verricht om de doodsoorzaak te achterhalen.

posmortem-01

Met alleen het bedenken van alle problemen ben je er natuurlijk nog niet. Het gaat vervolgens om de vraag wat dit betekent voor de vakantie die je nu aan het plannen bent. Dat kan in dit geval heel simpel zijn door nog eens de reisverzekering door te nemen en te kijken wat die zegt over pech en de verzekering daar op aan te passen. Ook zou ik m’n fiets thuis kunnen laten. Maar misschien zijn complexere maatregelen nodig zoals het kiezen van een ander reisgezelschap. Tja als je de post mortem methode echt goed uitvoert wil je misschien wel nooit meer op vakantie.

Nou is één van de grote verschillen tussen een vakantie en een project dat je op vakantie op zoek bent naar avontuur. Daarom ga je ergens heen waar je de taal misschien niet spreekt, het eten niet lekker vindt en waar ze geen onderdelen hebben voor uitgerekend jouw auto. Maar bij een project, of dat nou klein is (een aanbouw aan je huis) of groot (een hele woonwijk herontwikkelen of een nieuw stadskantoor) gaat het helemaal niet om avontuur en wil je juist op zeker spelen. Dat betekent dat je echt de tijd moet nemen om na te denken over ‘zwarte scenario’s’ en hoe je die of de gevolgen daarvan zoveel mogelijk kunt voorkomen.

Stijn van Liefland

Piketty for dummies (4)

In de eerste blog in deze serie is de eerste hoofdwet van Piketty behandeld en in de tweede blog de tweede hoofdwet. Vervolgens hebben we cijfermatig het model van Piketty met de twee hoofdwetten verkend in wat simulaties. We weten nu hoe op lange termijn de inkomensverdeling tot stand komt. De belangrijkste conclusie was dat historisch bezien de vergoeding op kapitaal zo rond de 5% zit en de groei van de economie zo rond de 1,5-2% zit. Door de beschreven wetmatigheden krijg je dan onvermijdelijk dat het arbeidsdeel van het totale inkomen wordt weggedrukt door het kapitaalsdeel.

Toch heeft het iets onbevredigends. De hele redenering draait ‘in the end’ om drie kernvariabelen:

  • De vergoeding op kapitaal (de rente r).
  • De spaarneiging (s).
  • De groei van de economie (g).

 

Hoe worden deze variabelen nu eigenlijk bepaald? Piketty gaat hier jammer genoeg slechts kort op in. Misschien aardig om er hier eens wat langer bij stil te staan.

De vergoeding op kapitaal

Piketty laat overtuigend zien dat de vergoeding op kapitaal over alle tijden en landen heen altijd zo rond de 5% ligt. Soms wat lager en soms wat hoger. En uiteraard voor de ene belegging met meer risico een hogere vergoeding dan voor de andere die een lager risico kent. Maar toch. Waarom toch die 5%?

Het makkelijkste en meest intuïtieve verhaal vind ik het dak boven je hoofd dat iedereen nodig heeft. Om een huis te bouwen inclusief grond ben je (minimaal) zo’n € 100.000 kwijt. Voor minder iets fatsoenlijks bouwen wordt echt lastig. Wat ben je kwijt per maand om zoiets te kunnen of mogen bewonen? Als je gaat huren dan betaal je hoe dan ook al snel € 400 per maand. Dat is ongeveer € 5.000 per jaar. Met andere woorden: als ik € 100.000 aan geld over heb en ik zou een huis bouwen als belegging (om een ander daarin te laten wonen) dan mag ik rekenen op een jaarlijkse vergoeding van € 5.000 oftewel een rendement van 5%. Misschien moet ik wat meer vragen voor eventueel onderhoud en verzekeringen of krijg ik effectief (na aftrek van onderhoudskosten) een iets lagere vergoeding.

Interessant is dan om na te denken over een technologische ontwikkeling die het mogelijk maakt om voor pak hem beet de helft van dit bedrag een goed huis te bouwen. Zou je dan een lagere structurele vergoeding op je kapitaal krijgen? Klinkt niet onlogisch: een hogere en efficiëntere techniek in het bouwen zorgt ervoor dat je meer kunt consumeren en minder hoeft te sparen. Dat is dus minder vraag naar kapitaal en zorgt voor een lagere rente. Maar je hebt altijd nog de grond onder je huis nodig en grond is eindig en dus schaars.

Een andere invalshoek is de schaarste van kapitaal. Een kwestie van vraag en aanbod. Het voorbeeld hierboven geeft al aan dat bij een efficiëntere bouwtechniek minder vraag naar vermogen (voor huizenbouw) ontstaat. Maar je hebt voor een investering ook energie nodig en grondstoffen. Energie wordt nog vooral gemaakt uit eindige voorraden olie en ook (andere) grondstoffen zijn vaak eindig. Hoe dan ook zal vermogen dat je stopt in eindige voorraden (die nog nodig blijven) een bepaald rendement afdwingen vanuit de schaarste. Populair gezegd: ik weet dat een eindige voorraad grondstof veel waard is (of wordt) en ben dus bereid een deel van die voorraad te kopen. Dan wil ik dus ook geld van een ander lenen en daar een vergoeding voor betalen omdat ik weet dat ik dat op termijn terug kan verdienen.

Duidelijk is dat in een wereld waarin nauwelijks schaarste bestaat (voldoende grondstoffen, land en energie) een lagere rente zal ontstaan. Een rente van 5% is een weerspiegeling van de eindigheid en de schaarste van grondstoffen, land en energie (en van onze levens, maar zie hieronder).

De spaarneiging

De keerzijde van een vergoeding op kapitaal is de neiging om te willen sparen. Waarom zouden we überhaupt sparen? Is het niet beter om gewoon alles wat je verdient lekker op te maken? Dat is wat veel dieren ook doen: ze gaan op jacht als ze honger hebben en eten dan wat ze nodig hebben. Wat hier speelt is dat mensen a) eindig leven, en b) vooruit (kunnen) kijken. Dat ze eindig leven betekent dat er altijd een kans is dat als ze een deel van hun inkomen nu niet opmaken, dat ze dan de volgende periode daar alsnog niet meer van kunnen genieten (omdat ze dood zijn of ziek of het wordt gestolen of het is bedorven). Dat ze vooruit kijken betekent dat ze ook nadenken over hun toekomst. Als ze nu een bepaald inkomen hebben en eventueel een deel opzij kunnen zetten, dan betekent dat dat ze voor morgen minder risico lopen. Ook als het inkomen dan tegenvalt, hebben ze toch nog wat te eten. Hoe dan ook sparen en dingen opzij zetten, heeft een nuttige functie.

De neiging tot sparen leidt dus tot opbouw van kapitaal. In combinatie met wat ik onder ‘de vergoeding van kapitaal’ heb gesteld ontstaat er nu een mogelijke uitruil tussen vragers en aanbieders van kapitaal. De een wil afzien van consumptie in het heden (sparen), de ander wil ‘vooruit consumeren’ (investeren, bijvoorbeeld door een huis neer te zetten). Op deze manier kan er onderling worden onderhandeld over een vergoeding die voor beiden interessant is.

Een ingewikkelde manier om te zeggen dat de rente tot stand komt in een markt van vraag en aanbod. Rente en kapitaal/vermogen maakt het mogelijk om in de tijd tot optimale keuzes te komen. Een hogere rente betekent dat meer mensen bereid zullen zijn hun consumptie uit te stellen en minder mensen bereid zullen zijn een huis te gaan bouwen.

Zo komen we tot de stelling dat de eindigheid van het leven van mensen (waar de tijdsvoorkeur uit ontstaat, de neiging consumptie in het heden hoger te waarderen dan een onzekere consumptie in de toekomst) enerzijds en de eindigheid van grondstoffen en energie anderzijds, in onderlinge wisselwerking de vergoeding op kapitaal bepaalt. Hoe hoger de neiging tot sparen (hoe lager de tijdsvoorkeur) hoe lager de rente zal zijn. Je zou ook kunnen stellen dat hoe ouder mensen worden (én daarbij ook gezond en werkzaam kunnen blijven) hoe lager de rente zal zijn.

Opmerkelijk is dat deze complexe wisselwerking op de kapitaalmarkt altijd tot vergoedingen van zo’n 5% heeft geleid (stelling Piketty).

De spaarneiging is ook al zo’n constante, zo rond de 10-12%. Hier speelt cultuur van een volk mogelijk wel een rol. Een spaarzaam land als Japan laat een hogere spaarneiging zien dan een land dat makkelijker consumeert en leent als de VS (14% resp 7-8%).

De groei van de economie

Dan houden we nog maar één variabele over. De groei van de economie. En als we de andere twee al weten dan volgt deze eigenlijk vanzelf (zie de twee hoofdwetten). Dus de eindigheid van onze levens en de schaarste aan eindige grondstoffen en energie zorgt ervoor dat we structureel niet veel harder kunnen groeien dan 1,5-2%.

Er zijn een paar zaken die dit kunnen veranderen. De vondst van nieuwe voorraden bijvoorbeeld. Als plots een nieuwe wereld aan grondstoffen wordt ontdekt dan maakt dat extra groei mogelijk (en zal de vergoeding op kapitaal ook navenant lager worden). Verder de uitvinding van nieuwe technieken die de efficiency van productie en consumptie verhogen. En als we als menssoort slimmer en handiger worden. Allemaal voorbeelden die erop neer komen dat onze ‘productiefunctie’ beter wordt en ons dus in staat stellen meer te doen met minder middelen.

Blijkbaar is het structureel nog niet mogelijk gebleken zoveel uitvindingen te doen (of te investeren in steeds meer opleiding) dat we meer dan een eeuw boven de 3-4% groei uit kunnen komen. Niet raar want door het groei op groei effect (exponentieel verloop) raakt de voorraad grondstoffen steeds sneller uitgeput en/of wordt land in combinatie met een steeds sneller zich verdubbelende bevolking steeds schaarser.

Terug naar ongelijkheid

We moeten vanuit dit nieuwe inzicht terug naar de basisvraag van Piketty. Als uit historische cijfers blijkt dat r > g, dan leidt dat automatisch tot een steeds hoger aandeel van rente-inkomsten en dus tot een verdrukking van inkomen uit arbeid. Maar dat moet dan toch een tegenbeweging uitlokken en tot een nieuw evenwicht leiden?

Stel dat de groei helemaal afvlakt en naar 0% gaat. Zeker niet ondenkbaar voor de komende 50 jaar. De spaarneiging is 10% en zal wellicht wat zakken naar 8% (maar helemaal 0% kan het nooit worden). Dan zal beta (vermogen/inkomen ratio) naar oneindig gaan. Oftewel het vermogen zal duizenden keren hoger zijn dan het totale (gelijkblijvende) inkomen. Maar wat gebeurt er met dat vermogen? Daar is toch helemaal geen vraag naar? Waar moet je immers in investeren of beleggen? De rente zal onherroepelijk dalen want er is een overschot aan kapitaal (en een tekort aan nieuwe aanwendingen voor dat kapitaal).

Dus hoe zit dat dan? Daarover meer in de volgende blog.

Rudy van Stratum

Tegendenken (19): Rituelen

Als het zo lastig is om het persoonlijke en inhoud uit elkaar te houden wat kunnen we daar dan aan doen? Alles anoniem maken is een mogelijkheid, ook de verplichting om tegenargumenten te noemen kan helpen. Immers als je verplicht bent op zoek te gaan naar tegenargumenten dan doe je dat omdat het moet en niet omdat je iemand wilt afzeiken. Eigenlijk zou je op zoek moeten naar nieuwe rituelen die je gebruikt om tegendenken een plek te geven. Bijvoorbeeld, als er in een vergadering een nieuw idee of plan wordt gepresenteerd maken we een rondje en moet iedereen een (of twee) tegenargument inbrengen. Dat kan mondeling maar misschien zou het nog beter zijn dit schriftelijk te doen. Lastig is wel dat je voor je het weet een enorme discussie krijgt, een goed en helder format is daarom wel zo handig.

Een methode die ik tegenkwam tijdens onze zoektocht is “ritual dissent” (ritueel afwijken). Bij een plan, idee, voorstel, strategie of wat dan ook kan je deze methode gebruiken om tot verbetering te komen. Het gaat als volgt.

  1. Je nodigt een groep mensen uit om in een workshop-achtige setting jouw voorstel te bespreken. Volgens de bedenkers zouden dat vooral veel mensen van buiten moeten zijn. Dat is ongetwijfeld goed, maar als je dit vaak wilt doen wel lastig te organiseren. Ik denk dat het ook in een vergadering met collega’s moet kunnen of zelfs binnen een projectgroep, maar het is wel handig als er mensen met een verschillende achtergrond bij zitten. Uiteraard krijgen deze mensen (de critici) een korte introductie op het doel en een uitleg van de methode en de bijbehorende regels.
  2. De inbrenger houdt een korte presentatie over het achterliggende probleem en het idee (voorstel plan etc.) dat dit probleem moet oplossen. De critici luisteren aandachtig maar geven geen commentaar.
  3. Vervolgens draait de inbrenger zich om en gaat met de rug naar de critici zitten. De toehoorders bekritiseren vervolgens het idee zonder enige remming. Ze geven allerlei redenen waarom dit idee niet gaat werken en komen met alternatieven die het probleem beter oplossen. De inbrenger hoort aan wat er gezegd wordt en maakt aantekeningen.
  4. Na het leveren van de kritiek krijgt de inbrenger wat tijd om zijn / haar gedachten te ordenen. Vervolgens draait hij zich weer om en vertelt wat hij / zij geleerd heeft. Noch de inbrenger noch de toehoorders hoeven zaken verder toe te lichten of te verantwoorden. De inbrenger neemt het geleerde mee en gaat er mee aan de slag (of besluit om met het idee te stoppen).

Een wat uitgebreidere vorm is om in een dagdeel meerdere problemen / ideeën te bespreken in verschillende groepen waarbij het idee / probleem steeds weer in een nieuwe groep besproken wordt.

ritual dissent-05

Niet alleen maakt deze methode van het leveren van kritiek een ritueel, ook legt het de focus op luisteren naar de inhoud. Soms zal wel duidelijk zijn wie het zegt, maar de mimiek, de houding en de non-verbale reacties van anderen blijven allemaal achterwege.

 

Stijn van Liefland

Tegendenken (18): Persoon en inhoud

Het lastige van tegendenken is dat kritiek vaak gekoppeld wordt aan de persoon. Dat werkt twee kanten op. Degene die kritiek levert kan gezien worden als die lastige persoon en dat is vaak niet fijn, zeker niet als de bedoelingen goed zijn. Maar ook voor degene die de kritiek ontvangt is het vaak persoonlijk. Want kritiek op een plan (waar je lang aan gewerkt hebt en wat veel voor je betekent) kan al snel opgevat worden als kritiek op de persoon. Van kritiek op de inhoud maak je in je hoofd al snel de bruggetjes naar, “hij vindt dat ik niet mijn best heb gedaan” … “hij vindt dat ik nooit wat goeds doe”… “ik deug niet als mens”. Rudy heeft al eerder twee blogs geschreven over “ja maar (1)” (ja maar 2). Kort door de bocht: ja … (lees, ik zie jou als persoon wel zitten), maar … (lees, dit idee lijkt me nou niet zo goed). Het is een manier om de persoon te waarderen en kritisch te zijn naar de inhoud. Nadeel is dat het vaak verwarrend is. “Je zei ja, je vond het dus een goed plan”.

Wat het vooral lastig maakt is dat je als persoon meestal onderdeel bent van een groep. Als jouw kritiek dus persoonlijk wordt opgevat (of als je dat doet bij de kritiek van een ander) dan beïnvloedt dat jullie relatie terwijl je als groep nog verder moet. Dan kan je iemand van buiten de groep halen, bijvoorbeeld een adviseur. Maar die krijgt ook een relatie met de groep en heeft ook een belang. Stel dat je als adviseur goede kritiek geeft maar daardoor vindt iedereen je een rotzak dan is de kans klein dat je nog eens ingehuurd wordt. Denk nou niet dat die goede kritiek blijft hangen, iedereen zal het gevoel hebben dat de groep dat zelf heeft gedaan. Wat blijft hangen is die irritante adviseur die maar bleef drammen en op alle slakken zout legde.

Kritiek geven en kritiek ontvangen is dus lastig. Bij de beleving van die kritiek speelt nogal wat mee zoals bijvoorbeeld:

  • De persoon die het geeft (onze ervaringen en onze vooroordelen daarover)
  • De toon
  • Het volume
  • De mimiek
  • De houding
  • Het moment waarop het gebracht wordt
  • Het taalgebruik, specifieke woorden
  • De ontvanger (zijn / haar verleden, hoe die nu in z’n vel zit etc.)

 

en dan ben ik vast niet volledig*. Dit speelt allemaal een rol bij hoe we de kritiek opvatten die vaak helemaal niet persoonlijk bedoeld is. Soms wordt er ook bijgezegd dat je het niet persoonlijk moet opvatten. Ja, dan weet je het wel, dan wordt het echt persoonlijk. Want eigenlijk is dat net zoiets als zeggen “jij kunt niet met kritiek omgaan” en dat gaat dus over hoe jij als persoon bent.

disney-04

Helemaal uitschakelen kan je de persoonlijke component niet maar er zijn wel hulpmiddelen. Je kunt bijvoorbeeld alles schriftelijk en anoniem afdoen, maar dat is nogal omslachtig. Een andere manier is om allemaal tegelijk kritiek te leveren. Als iedereen het doet en zelfs moet doen, dan gaat het persoonlijke er wel van af. De komende afleveringen gaan we wat technieken bespreken die helpen bij tegendenken.

Stijn van Liefland

 

*Eigenlijk gaat het hier om non-verbale communicatie die soms net zo belangrijk is als de verbale, maar verwarrend als de inhoud centraal staat. We komen hier laten nog een keer op terug.