Auteursarchief: slimfinbeheer

Social Impact Bond 160 werkloze jongeren Rotterdam

Gisteren stond er een interessant artikel in de Volkskrant over het eerste Nederlandse project dat in de vorm van een zogenaamde ‘Social Impact Bond’ is gegoten. Meer achtergronden over deze innovatieve en in populariteit toenemende constructie is hier op deze site te vinden.

Mindmap

Ik heb de belangrijkste kenmerken en vragen rondom de constructie zoals behandeld in de krant in een mindmap gezet. Ik behandel achtereenvolgens de takken van de mindmap.

ScreenShot382Welke partijen zijn betrokken?

Het gaat om de gemeente Rotterdam die op dit moment veel geld kwijt is aan uitkeringen voor (jongere) werklozen. Er is sprake van een reductie in het lopende budget van € 60 mln Euro. In eerste instantie is hier dus de gemeente als publieke partij de probleemeigenaar en primaire belanghebbende. Verder gaat het over Abn Amro die als bank samen met investeerder Start Foundation voor het geld zorgen dat er nu blijkbaar niet (meer) is. Beide zijn private partijen waarbij in het artikel wordt gesproken over (semi-) goede doelen bij beide partijen (maatschappelijke betrokkenheid laten zien). Start Foundation is een onafhankelijke maatschappelijke investeerder die zich richt op kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt en eventuele winsten weer terugploegt in de samenleving. Tenslotte is er de uitvoerder in de vorm van een private partij die de jongeren versneld aan het werk gaat helpen door intensief te begeleiden en te coachen. Maar vanzelfsprekend is het echte onderwerp: de baanloze Rotterdamse jongere.

Voldoet de constructie aan een succesvolle SiB?

Heeft deze constructie de goede ingrediënten om een SiB op te tuigen? Is er sprake van een maatschappelijk probleem? Dat hoeft geen betoog. Is het een kleinschalig en zichtbaar lokaal probleem? Ook dat is hier het geval.

Is er sprake van een goede doelen organisatie zoals in de UK rondom de gevangenissen ‘Het leger des Heils’ en divers betrokken vrijwilligersorganisaties? Die is hier in ieder geval deels aanwezig omdat Start Foundation als de goede doelen partij fungeert. Of er sprake is van vrijwiligerswerk á la ‘Leger des Heils’ wordt niet genoemd in het artikel, waarschijnlijk niet en het is de vraag of dit een ‘knock out’ criterium is. De verhoogde betrokkenheid uit zich verder in het willen lopen van een hoger risico en eventueel bereid zijn een lager rendement te accepteren.

Is er sprake van maatschappelijke ‘opspraak’ zoals in de UK buurtbewoners die last hebben van de vele inbraken door recidiverende criminelen? Waardoor dus ook de ‘locals’ de discussie aanzwengelen en voortdurend betrokken zijn? Nee, daar is hier geen sprake van. Natuurlijk is het een maatschappelijk probleem maar het slaat niet zo concreet neer bij een bepaalde groep mensen die er dagelijks last van hebben (dat is hooguit de gemiddelde belastingbetaler). De gemeente is hier de partij die aanzwengelt simpelweg omdat er een budgettair probleem is, toch anders dan in de UK.

Is het mogelijk concreet meetbare afspraken te maken waarop partijen kunnen worden afgerekend? Ik denk het wel, hoewel ik hier ook een vraag bij heb, zie verderop.

Verdienmodel

Is er sprake van een potentiële kostenreductie, valt er uiteindelijk wat te verdienen? Ja, de sommen tonen dat aan, zie verderop. De publieke partij heeft nu geen of minder liquide middelen tot haar beschikking en weet een private partij te vinden die dat wél heeft. De private partij kan de uitvoering efficiënter ter hand nemen maar ondertussen blijft de publieke partij (Gemeente) de probleemeigenaar die de regie behoudt (hoewel de uitbesteding onder verantwoordelijk kom te vallen van de investeerder).

Kengetallen

Nog iets concreter waar het over gaat. Het gaat zoals gezegd om een beperking in liquiditeit bij de gemeente van € 60 mln (op jaarbasis, of over periode van 3 jaar, dat staat er niet bij). De investeerders investeren cash € 680.000 in dit project over een looptijd van 3 jaar. Het gaat om een geselecteerde groep baanloze jongeren van 160 stuks. De claim van de private partijen is dat er een besparingspotentie is van 160 jongeren x 211 dagen korter uitkering/bijstand x € 39,70 per dag. Dat maakt een totale besparingspotentie van € 1.34 miljoen over een periode van 3 jaar.

Het maximale verlies dat de investeerder kan leiden is 60% van de investeringssom, dus hoe dan moet iemand bij 0% besparing € 272k ophoesten (dat zal de gemeente zijn, in het artikel wordt beweerd dat de gemeente geen risico loopt, maar dat klopt dus volgens mij niet). Het maximale rendement dat de investeerder kan behalen is volgens afspraak 12%, dus ongeveer € 80k.

Wat is nu eigenlijk de kern van de oplossing?

Hier worstel ik wel mee. De kern van een SiB is dat de publieke partij gewoon niet zo goed in haar werk is, en dat een andere partij dat gewoon slimmer en beter kan en ook nog bereid is dat voor te financieren. Wellicht is dat hier ook aan de hand en is de feitelijke begeleiding van de werkloze jongeren onder de maat. Maar dat weten we niet, daar wordt niets over gezegd. Dus hoe zou de private partij dat beter doen? Is er sprake van een dichter bij de markt zitten, meer kennis hebben van de Rotterdamse jongere? Dat zou kunnen. Is de private partij meer betrokken dan de gemeente Rotterdam? Wellicht, maar niet zo waarschijnlijk. Is een partij hier bereid genoegen te nemen met een lager rendement, een hoger risico en een langere tijdshorizon. Ja, dat is hier het geval. Het gaat weliswaar over een relatief klein bedrag en aantal werklozen (de potentie is nog veel groter hoor: een paar honderd duizend in Nederland!) en het gaat volgens het artikel ook over het tonen van de maatschappelijke betrokkenheid.

De kern van de oplossing ligt in mijn ogen dus vooral bij een financierings- en liquiditeitsvraagstuk. Mijn conclusie is dat hier slechts een deel van de SiB-criteria van toepassing zijn. Het is niet zozeer een direct last ervarende partij die de kar trekt en de efficiency voor elkaar bokst door een hogere betrokkenheid en meer uren en minder afstand. Het is de gemeente die een tekort aan budget heeft die hier ‘first mover’ is en het is de private partij die hier een mogelijk rendabele lening verstrekt in combinatie met een mogelijk efficiëntere uitvoering.

Zijn er bezwaren?

Laat ik voorop stellen dat het goed is dat Nederland ervaring opdoet met deze constructie. Eindelijk kunnen we nu dan zien in de praktijk of en hoe het werkt. Maar van wat tegendenken kunnen we ook niet slechter worden toch?

Het belang van de private partijen is duidelijk. Hopelijk een beter imago door maatschappelijke betrokkenheid en met grote waarschijnlijkheid geen verlies of zelfs een aardig rendement. En ondertussen meer jongeren aan de slag. Prima prima.

Maar is het niet alleen tijdelijk werk en geen duurzame oplossing voor deze jongeren? Nee, dat argument snijdt geen hout. Om te beginnen weten we dat helemaal niet. Werk creëert werk, dus de kans dat de jongeren in de baan mogen blijven dan wel daarna snel weer een andere baan vinden neemt alleen maar toe. Bovendien, ook als het maar tijdelijk is: elke dag dat ze minder in een uitkering zitten is natuurlijk meegenomen. Geen bezwaar dus.

Ja leuk en aardig, maar als ik die investeerder was dan zou ik geen ‘random’ selectie uit die pool werklozen accepteren! Vanuit de economische theorie is het rationeel te veronderstellen dat er een flinke discussie heeft plaatsgevonden over de selectie van die 160 jongeren. Ik durf er gif op in te nemen dat het hier gaat om een relatief kansrijke groep jongeren. De tekst meldt daar ook wel wat over: er is gekeken naar werkervaring en naar regionale inzetbaarheid. Ik zou dat cherry-picking noemen, het beste en meest kansrijke deel (waar feitelijk het minst sprake is van een maatschappelijk probleem) room je op die manier af. Maar nogmaals: ik weet het niet, ik veronderstel slechts.

Maar dan komen we wel op de crux. Nu kunnen we de échte besparingspotentie van de gemeente niet meer goed berekenen. Want wat zou er gebeurd zijn met die 160 relatief kansrijke jongeren (aanname!) als er niet sprake was geweest van deze SiB? Zouden ze dan inderdaad 211 dagen langer een uitkering hebben ontvangen? Ik vermoed dat het hier om een gemiddelde over de hele groep werklozen gaat en bovendien gaat het over het verleden (in een dal-situatie, slechter kan het niet worden, de economie trekt immers weer langzaam aan?). De tekst meldt dat er uitgebreide calculaties aan dit project ten grondslag liggen. Maak maar openbaar die cijfers zou ik zeggen.

Rudy van Stratum

 

 

Ondernemerschap (7): effectual reasoning

Eerdere afleveringen in deze serie:

aflevering 1 , aflevering 2 , aflevering 3 , aflevering 4, aflevering 5, aflevering 6

Effectual reasoning

Saras Sarasvathy is een van de belangrijkste vernieuwers van de afgelopen 15 jaar als het gaat om het denken over ondernemerschap. Haar constatering midden jaren 90 van de vorige eeuw was dat noch de wetenschap noch de praktijk er in is geslaagd een coherente theorie op te stellen over wat ondernemers onderscheidt van niet-ondernemers. Vanaf 1997 is ze grote ondernemers (in de VS) gaan interviewen en heeft ze de ondernemers ook aan een zelfde opdracht gezet een idee uit te werken tot een bedrijf.

Vanuit de vorige afleveringen in deze reeks kunnen we constateren dat Sarasvathy de methode van interviews heeft gebruikt (wel met een bijzondere opdracht die op vergelijkbare wijze aan alle ondernemers is voorgelegd) en niet gebruik heeft gemaakt van een grotere database ‘with statistical proof’. Haar aandacht is uitgegaan naar de (grote) successen en niet naar de mislukkingen (bias). Ook is (mij in ieder geval) niet duidelijk wat de criteria voor succes waren voor ondernemerschap en geïnterviewden. Maar impliciet is haar visie op succesvol ondernemerschap die we eerder beschreven: in staat zijn om als ‘founder’ van een idee een business te maken die door voldoende ‘earning income’ zichzelf kan bedruipen. Sterker nog: langere tijd kan blijven groeien en voor werkgelegenheid kan blijven zorgen.

Ze is in staat geweest uit de interviews een beperkt aantal principes te destilleren waar succesvolle ondernemers gebruik van maken. Ondernemers gebruiken een aparte vorm van logica die Sarasvathy ‘effectual reasoning’ noemt. En dit staat in contrast met causaal redeneren. Causaal redeneren is hoe wij het op school leren. Dat betekent dat je het doel bepaalt en nadenkt over de weg naar het doel toe. Je business-plan en je begroting geven (rationeel) aan hoe de weg idealiter zal verlopen. Onderweg kijk je steeds of je nog ‘on track’ bent en zo nodig stuur je bij door te schuiven in je middelen maar met behoud van je einddoel. In een plaatje ziet dat er zo uit:

ScreenShot364Je bepaalt een doel en de truc is om daar op de goedkoopste, meest efficiënte, snelste manier te komen bij een gegeven set aan beschikbare middelen. Dit is hoe het in de boekjes staat maar dit is blijkbaar niet de manier hoe succesvolle ondernemers feitelijk te werk gaan.

Die redeneren juist andersom. Zij vertrekken vanuit wie ze zijn, wat ze kunnen en wie ze kennen (de middelen die hen ter beschikking staan) en passen hun doel steeds aan op de mogelijkheden die zich voordoen. Dus een variabel doel dat zich steeds aanpast aan de mogelijkheden van dat moment. Natuurlijk is er op een hoger abstractie-niveau wel een doel dat constant blijft maar de concrete uiting van dat doel kan en mag van alles zijn.

Neem als metafoor een kok die een gerecht gaat maken. De rationele kok gaat uit van een recept en een proces van bereiding. Hij maakt een lijstje van ingrediënten die hij nodig heeft, kijkt in zijn voorraad wat hij al heeft, gaat voor het ontbrekende naar de supermarkt, weegt de hoeveelheden af, doet ze in een pan etc etc tot volgens een voorspelbaar verloop het geplande gerecht ontstaat. De ondernemende kok daarentegen heeft een vaag beeld van wat hij wil maken. Iets met de vorm en de smaak en de geur. Hij kijkt wat ie in huis heeft en gaat aan de slag. Voortdurend past hij zijn werkwijze aan op basis van wat zich voordoet. Als er iemand binnen komt mag die ook een handeling verrichten of ingrediënten inbrengen. Misschien is er iets in de aanbieding deze week. Sterker nog: misschien moet er wel helemaal geen maaltijd komen maar is er behoefte aan een verhaal over koken of aan een instructie over welke pan je gebruikt in welke situatie.

In een plaatje ziet dat er dan zo uit:

ScreenShot365De principes

De succesvolle ondernemer van Saravathy gelooft niet in een voorspelbare toekomst. Althans: de mate waarin de toekomst voorspelbaar is is niet interessant. Wat ik kan voorspellen kan een ander ook voorspellen, dus daar ga ik het onderscheid niet maken. De toekomst ‘daar buiten’ moet zich nog ontvouwen en daar kan ik zelf (met de mensen en kansen die ik tegen kom) een grote rol in spelen. Ik maak dus zelf onderdeel uit van die toekomst. Mooi verwoord: ‘Markets are in essence stable configurations of critical masses of stakeholders who come together to transform the outputs of human imagination into the forging and fulfillment of human aspirations through economic means.’

Uiteindelijk resulteren 5 principes die de succesvolle ondernemer kenmerken (bron interview Thomas Blekman):

  • Bird in hand: start me wie je bent, wat je weet en wie je kent (de M1 tot M5 hierboven). Je hebt geen vooropgesteld doel voor ogen nodig maar wel een visie, ambitie en richting (de E1 tot E5). De rationaliteit van de grote doelen en de strakke plannen is deze benadering dus een mythe.
  • Affordable loss: je investeert niet meer dan je wilt riskeren. Dat ondernemers graag risico nemen, of succesvol worden door risico te nemen, klopt dus niet (volgens deze theorie).
  • Crazy quilt. Werk alsof je een lappendeken aan het maken bent. Kijk wie er beschikbaar is en maak daar gebruik van. Je moet vooral niet alles zelf willen doen, maak gebruik van je netwerk. Je zou ook kunnen zeggen: slim jatten. Rekent af met de mythe dat een ondernemer per se iets toe moet voegen aan wat er al is, waarde moet creëren, innovatief moet zijn.
  • Lemonade-principe. Kijk goed om je heen, zie de kansen, maak gebruik van wat op je pad komt, maak gebruik van toevalligheden.
  • Pilot in the plane. Handel naar de omstandigheden en niet naar de regels. Durf dus af te wijken van wat gebruikelijk is of van wat anderen doen of van wat mag. Soms moet je doen wat je moet doen.

 

Het valt me op dat er veel overeenkomsten zijn met het boek van Greene dat ik in aflevering 3 besprak. Openstaan voor nieuwe kansen (lemonade principe), een mentor zoeken en het vak goed afkijken dan wel jatten wat beschikbaar is (crazy quilt), ontdek je ware roeping en houdt vast aan je lange termijn visie (bird in hand).

Wat ik bij de bespreking van Greene ook al zei: deze principes gelden ook voor een goede wetenschapper, topsporter of kunstenaar. Specifiek voor een ondernemer in dit rijtje is/lijkt: affordable loss. Hoewel ook die wetenschapper of kunstenaar ergens een lijn moet trekken: hoe ver wil ik gaan, wat wil ik riskeren. Wat ik in dit rijtje nog mis is de brandende ambitie (zit in ‘bird in hand’ maar is te algemeen, niet alle ‘birds’ leiden tot een succesvolle onderneming), de koppeling met status of geldmotief (‘earning income’) en de materialisatie in verkoopbare goederen of diensten in voldoende omvang zodat ook de werkgelegenheid (of beursgang) noodzakelijkerwijs naar voren komt.

Misschien dus nog toevoegen …

  • Porsche at the house
  • I am entrepreneur, so I am

 

En: we hebben het over een verhaal, over een theorie, en weten nog onvoldoende of dit statistisch overeind blijft en of het voldoende onderscheidend is ten opzichte van niet-succesvolle ondernemers.

In de volgende aflevering ga ik uitgebreider in op wat er uit de statistische onderzoeken is te halen.

Rudy van Stratum

 

Ondernemerschap (6): ondernemerschap in het groen?

Ik ben blij dat Stijn zich voegt in de rij blogs over ondernemerschap. Zo ontstaat er wat dynamiek en komen we verder. Stijn prikkelt me (geeft me de kans) op zijn vorige blog te reageren. Zijn blog ging specifiek over ondernemerschap in de groene sector.

Definitie

Ondernemen in het groen zoals het wordt besproken door Stijn en dus ook in de studie van InnovatieNetwerk is volgens de definitie die ik kies geen ondernemerschap. Ondernemerschap kent als centraal begrip: earning income. Een idee wordt getransformeerd in een running business die voldoende interne revenuen genereert zodanig dat sprake is van een zelfstandig bedrijf dat tot in lengte van jaren (zelfstandig) kan blijven bestaan.

Natuurlijk zijn er voorbeelden in het Groen die hier aan voldoen, maar daar gaat de studie en onze discussie niet over. Waar het hier om gaat is dat een uitoefening (ik zeg bewust geen business) waar vooraf voor is gekozen (het in stand houden van een bos bijvoorbeeld) niet in staat is zelfstandig ‘de broek op te kunnen houden’ want afhankelijk van donaties, legaten, subsidies, vrijwilligerswerk en wat niet al.

Begrijp me niet verkeerd: daar is niets mis mee (behalve dat je afhankelijk bent van derden en wellicht concessies moet doen aan wat de kern van je uitoefening is ..). Maar het is geen ondernemerschap. De discussie gaat er dan over: hoe kan ik gegeven deze missie of uitoefening toch minder afhankelijk worden? En daarom spreken we van verdienmodellen. Hoe kun je dus ondernemend gedrag vertonen op onderdelen om de eigenlijke operatie minder afhankelijk van derden te maken?

K3

Daarmee heb ik meteen een bruggetje naar K3. Ikea is een mooi voorbeeld van een echte ondernemer waar alles in het teken staat van een groot bedrijf maken dat structureel ‘earning income’ genereert. Ikea’s oprichter doet dat door ‘op de penning’ te zijn en voorbeeldgedrag te vertonen. Dat past ook prima bij de doelgroep en de missie (heel veel verkopen in een laag prijssegment).

Ik zou deze eigenschap nog wat breder willen trekken. Het gaat niet over hoe je die inkomensstroom genereert maar dat je hem genereert. Dat kun je doen door heel zuinig te zijn (houd je meer over) maar ook door minder ‘zuinig’ te zijn (dat heet dan investeren) opdat je een grotere opbrengst genereert en daarmee dus een hoger ‘earning income’.

Deze eigenschap wordt in de literatuur over ondernemerschap het geldmotief genoemd. Ik kom daar nog op terug in de reeks, maar de bijna blinde focus op geld is essentieel onderdeel van ondernemerschap in de definitie zoals ik hierboven gaf. Je kunt van de groensector zeggen wat je wil, maar het geldmotief is niet dominant. En nogmaals, dat is maar goed ook, want (zo is hier eerder al beweerd) dan zou het wel eens snel bekeken kunnen zijn met de bossen.

Kortom: het gaat niet om ondernemerschap maar om het toevoegen van ondernemende elementen in een andere tak van sport, en wel zodanig dat dat leidt tot minder afhankelijkheid van derden en met behoud van het eigenlijke doel of missie. Je zou hier wellicht over ‘sociaal ondernemerschap’ kunnen spreken maar ook daar wordt in de literatuur kribbig op gereageerd (sociaal ondernemerschap kan ook zijn dat je als ‘echte’ ondernemer je inkomsten vergroot door sociaal gedrag ten toon te speiden).

Leren van fouten

En daarmee kom ik ook aan het mythe-aspect rondom ondernemerschap. Ik gaf hierboven al indirect aan dat ondernemerschap ook wel eens ongewenste uitkomsten kan hebben. Daarmee gooi je voor een deel het kind met het badwater weg. Dan heb je eindelijk een groene ondernemer en dan is het einde van het liedje dat je je bossen kwijt bent. Dat is niet wat je wilt.

En inderdaad, als het geldmotief maar dunnetjes is vertegenwoordigd dan kan het toevoegen van ondernemende elementen in je eigenlijke missie wel eens contraproductief werken. De bos-toren is daar een mooi voorbeeld van. Voor je het weet ben je nog verder van huis en gaat het avontuur je geld kosten en komen er per saldo minder bossen in plaats van meer. We hebben er ook eerder op gewezen dat alle uren die je nodig hebt voor het opzetten en runnen van een pannenkoekenrestaurant ook gestoken kunnen worden in het werven van vrijwilligers of het rooien van takken.

Daarom ben ik een groot voorstander van leren van mislukkingen. Dat is wat ik bedoel met mythe-vorming. Ondernemerschap lijkt alleen maar goed maar er zitten ook schaduwkanten aan. De interviews gaan alleen maar over de successen en bijna nooit over de mislukkingen. Dat is in de reeks denkfouten ook uitgebreid aan de orde te komen. Juist van mislukkingen kun je (juist bij een andere context zoals een mindere aanwezigheid van het geldmotief) veel leren.

Effectual reasoning

Ook dit komt in een volgende blog nog uitgebreider aan de orde: ondernemers lijken andere denkstijlen te hebben dan niet-ondernemers. Zij redeneren niet causaal in de zin dat ze eerst een doel bepalen en dan systematisch naar dat doel toe werken. Dat is verrassend want misschien denk je wel dat juist ondernemers heel rationeel zijn en blind naar hun doel toewerken.

Ondernemers redeneren ‘effectual’ (met kanttekening dat het hier om een recente theorie gaat, er is nog weinig statistische onderbouwing). Dat betekent in mijn eigen woorden ‘opportunistisch’ (tot ik een beter woord heb gevonden). Ze hebben wel ergens vaag een doel op een hoger abstractieniveau in hun hoofd. Noem dat een droom of een ambitie, maar dat zou wel eens te maken kunnen hebben met dat geldmotief en/of een zekere erkenning of status. Ze houden zich niet aan een strak plan maar zijn zo flexibel in het aanboren van alle bronnen die ze al hebben of die ze toevallig tegenkomen dat ze die steeds optimaal combineren om dat abstracte doel voor elkaar te krijgen. Zo maken ze gebruik van de mensen die ze kennen en passen daar hun acties op aan. Toeval of geluk speelt dus wel degelijk een rol in het succes van ondernemers. Alleen zijn ondernemers door hun mindset in staat het toeval steeds voor henzelf te laten werken.

Nog sterker gesteld: de concrete uiting van hun hogere abstracte doel is voor deze ondernemers helemaal niet zo belangrijk. Sarasvathy (bedenker van dit concept) geeft het voorbeeld van een kok. Een ‘normale’ kok (zeg: een groen kok) neemt een gerecht en zoekt daar de ingrediënten bij. Met een lijstje gaat de kok naar de supermarkt en maakt volgens vooraf beschreven werkwijzen het gerecht. Het gerecht is het doel en dat wordt planmatig bereikt. Een ‘ondernemende’ kok met geldmotief (ik gebruik het nu even als metafoor, het gaat natuurlijk om veel meer dimensies) begint met een vaag beeld van een gerecht, kijkt wat hij toevallig in huis heeft, wie er allemaal aanwezig zijn om mee te helpen en komt tot een ander gerecht maar wel een gerecht dat lekker is. Of hij komt helemaal niet met een gerecht maar denkt onderweg dat de mensen meer behoefte hebben aan een workshop over koken. Een workshop ‘it will be’.

Dat bedoel ik met opportunistisch. Niet in een negatieve betekenis maar in een flexibele betekenis. Als je dus ondernemerschap sec of Ikea-achtige elementen wilt introduceren dan moet je oppassen dat het opportunisme dat er onherroepelijk bijhoort leidt tot een heel ander gerecht of zelfs helemaal geen gerecht (lees: bossen, natuur).

Rudy van Stratum

 

 

Ondernemerschap (5): Intermezzo, ondernemen in de natuur

Een nieuwe publicatie van InnovatieNetwerk: “Ondernemerschap in de sector bos, natuur en landschap”. Een studie die op het snijpunt ligt van Rudy’s zoektocht naar de kern van ondernemerschap en onze eerdere serie en onderzoek naar financiering van de natuursector. In de studie wordt gezocht naar de kansen en mogelijkheden voor (nieuw) ondernemerschap in de bos, natuur en landschap sector. Voor het gemak spreek ik hier verder over de natuursector. De studie is gebaseerd op 9 verdiepende interviews.

Leren van falen
Het meest bijzondere vind ik toch wel het interview met de directeur van landgoed Schovenhorst (Martin Vastenhout). Om extra inkomsten te genereren is op landgoed Schovenhorst een bostoren gebouwd. Idee is dat deze attractie tot extra bezoekers leidt dit niet alleen een kaartje voor de toren betalen maar ook geld besteden aan andere activiteiten op het landgoed. Op basis van het interview kunnen we stellen dat dit project heel anders is gelopen dan vooraf verwacht. Achteraf bljikt dat het toenmalige bestuur te veel vertrouwen had en te weinig aandacht heeft gegeven aan de risico’s.

De bostoren ging – na grote kostenoverschrijdingen – in 2009 open. Het marktonderzoek voorspelde 50.000 bezoekers per jaar. Uiteindelijk komen er nu jaarlijks gemiddeld 7.000. Niet zo gek want de kaartjes voor de bostoren kosten € 5,- tot € 7,50 per persoon. Voor een gezin betaal je al snel € 25,=. Achteraf gezien makkelijk te verklaren dat dit niet goed gaat, maar vooraf zijn het vooral de mooie verhalen die iedereen hoort. Vastenhout (vanaf 1-1-2011 betrokken) geeft aan dat de verwachtingen te hoog gespannen waren door rooskleurige marktonderzoeken en bevlogen verhalen van ontwerpers. Ook met de horeca liep het niet zo als verwacht. Korte conclusie van Vastenhout, “horeca is een vak”. Voor iedereen die wil ondernemen in de natuursector (maar ook daarbuiten) een waarschuwing. Complimenten voor zowel de directeur van landgoed Schovenhorst (die zich kwetsbaar opstelt) als de interviewer die dit mooi heeft beschreven. Jammer dat dit soort verhalen niet vaker gepubliceerd worden want dat is een stuk leerzamer dan de succesverhalen.
Om het verhaal van landgoed Schovenhorst af te maken, door de financiële tegenvallers ging het niet goed, maar inmiddels is de weg omhoog weer gevonden. De conclusie van de directeur is dat je als ondernemer in het bos vooral bij je core business moet blijven, niet teveel tegelijk moet willen, kleine stapjes moet zetten en aandacht moet hebben voor de financiële risico’s.
De andere 8 casussen in de publicatie zijn wel min of meer succesvol. Jammer voor de lezer, wel fijn voor de  betrokkenen uiteraard.

Verdienmogelijkheden
In het tweede deel van de publicatie word op basis van de interviews een nadere analyse uitgevoerd. Zo worden er op basis van de interviews 5 verdienmodellen onderscheiden voor organisaties in de natuursector. Het is een wat andere indeling dan wij hanteren (zie verdienmodellen Nederland Boven Water) en er zit ook een nieuwe variant bij:

  • Exploitatie van eigendommen. Op veel terreinen staat (historisch) vastgoed, het verhuren hiervan kan geld opleveren. Dit zit niet echt in ons overzicht, maar zou onder oogsten kunnen vallen, optimaal gebruiken (te gelde maken van) wat een terrein te bieden heeft.
  • Businessarrangementen met marktpartijen. Dit is wat mij betreft in eerste instantie oogsten maar laten we het oogsten 2.0 noemen. De toegevoegde waarde is dat de producten een speciale status krijgen (bijv. streekproduct, natuurproduct) en dat de eindverkoper (bijvoorbeeld de Hema) zich inzet om dit extra stukje beleving te verkopen. Het verhaal rondom het product leidt tot meer opbrengst. Maar arrangementen kunnen ook zijn meeliften in de marketing van andere partijen (bijv. verzekeraars) of diensten afnemen van anderen.
  • Marktgericht rentmeesterschap. Dit is eigenlijk het zoveel mogelijk inkomsten halen uit het gebied, vaak een mix van (neven-) activiteiten. Eigenlijk oogsten en het toevoegen van kwaliteiten.
  • Natuur als bron van producten en diensten. Ook hier feitelijk oogsten van bestaande kwaliteiten.
  • Advies en projectenbureau. Deze is echt anders, de kennis die binnen de organisatie zit benutten om betaalde opdrachten buiten de organisatie uit te voeren. Maar dit is per definitie slechts voor een beperkt groep in de sector weggelegd. Niet iedereen uit de sector kan de sector gaan adviseren. Tenzij de sector de afgelopen jaren bepaalde kennis heeft opgedaan die buiten de sector bruikbaar is.

Mijn conclusie, de kern is toch vooral meer opbrengst uit het gebied. Voor een deel oogsten, voor een deel kwaliteiten toevoegen en voor een deel vastgoed verhuren.  Het advies en projectwerk is nieuw, maar voor de sector als geheel alleen kansrijk als dit zich richt op activiteiten buiten de sector.

Terug naar ondernemerschap
De studie concludeert dat aandacht voor ondernemerschap in de sector groeit. Dit komt omdat de sector zich bewust is dat de financiering van activiteiten gaat veranderen. Aan welk type ondernemers is dan binnen de sector behoefte? De studie geeft aan dat er behoefte is aan drie typen ondernemers:

  • Ondernemende medewerkers, zien marktkansen en weten die tot succes te maken. Hierbij nemen zij een deel van de organisatie op sleeptouw.
  • Zelfstandige ondernemers van binnen en buiten de sector die zelf risico nemen. Dit kan zijn op het gebied van natuurbeheer, maar ook bijvoorbeeld horeca of de gastvrijheidsector.
  • Flexibele arbeidskrachten. Het gaat hier om het inhuren van ondernemers van buiten die tijdelijk werk verrichten.

 

IKEA en K3
Drie typen ondernemers dus, dan mis ik er nog één. Niet zozeer een type ondernemer als wel een eigenschap van ondernemers. Ondernemerschap is volgens mij niet alleen maar nieuwe verdienmogelijkheden zoeken, (verantwoorde) risico’s nemen en zoveel mogelijk inkomsten genereren. Ondernemen is ook zo min mogelijk uitgeven. Niet voor niets hebben wij bij de verdienmogelijkheden een tweedeling gemaakt in meer inkomsten en minder uitgaven.

Anderhalve week geleden stond er in Volkskrant Magazine een artikel over IKEA, niet over de producten die ze maakten maar over de manier waarop ze werken. De oprichter van IKEA is een soort Dagobert Duck. Geld is leidend in alles, bij het ontwerp van een nieuwe stoel wordt eerst bepaald wat de consument er aan uit wil geven. Binnen dat kader wordt een ontwerp gemaakt. Maar het gaat veel verder, het zit in alle details, een gebruiksaanwijzing met veel plaatjes en weinig tekst is een stuk goedkoper te vertalen dan een gebruiksaanwijzing met veel tekst. De mensen die in de catalogus in de keuken zitten of op een bank hangen zijn gewoon medewerkers van IKEA, waarom zou je daar modellen voor inhuren als je zelf mensen genoeg hebt? En de oprichter, directeur eigenaar reist gewoon tweede klas. Volgens mij is dat een belangrijke les uit de werkwijze van IKEA en de problemen bij de bostoren in landgoed Schovenhorst. Wees kritisch op alles en iedereen die zich met jouw business bemoeit. Het is een element dat ik mis in het ondernemerschap zoals dat in de genoemde studie wordt belicht en wellicht mist het ook in de artikelen die Rudy tot nu toe over ondernemerschap heeft geschreven. Ondernemerschap betekent wat mij betreft ook dat je kostenbewust, krenterig en kritisch moet zijn, K3 dus. Ik zou dan ook willen concluderen dat ondernemerschap twee gezichten kent, investeren, risico’s, innoveren, marktkansen etc. aan de ene kant en kostenbewust, krenterig en kritisch aan de andere kant.

 

Stijn van Liefland

Ondernemerschap (4): begripsafbakening

Eerdere afleveringen in deze serie over ondernemerschap zijn te vinden hier, hier en hier.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet tevreden ben. Ik heb een lange aanloop nodig gehad om de reeks op te starten. Dat deed ik ook om tijd te winnen. Misschien dat ik nog artikelen tegen zou komen die me verder op weg konden helpen. Maar het grote inzicht is nog steeds niet gekomen. Ik moet constateren dat er op dit moment niet zoveel meer is. Tijd dus om af te ronden. De belangrijkste conclusie blijft: ondernemerschap is ‘in’ (1), maar op de keeper beschouwd weten we niet goed wat het is en het weinige wetenschappelijk onderzoek dat er naar is gedaan levert weinig houvast (2).

Ondernemerschap door de oogharen

Laat ik dichtbij huis beginnen. Josette Dijkhuizen doet hier in Nederland onderzoek naar ondernemerschap en is een dissertatie over het onderwerp aan het voorbereiden. Zij heeft twintig succesvolle Nederlandse ondernemers gevraagd naar de kern van hun ondernemerschap. De rode lijn uit deze interviews is: ‘Je eigen ideeën kunnen omzetten in winst’.

En wat maakt dat je dat kunt? Dat heeft te maken met persoonlijke kwaliteiten of competenties die je maken tot ondernemer. Er zijn er (van de twaalf die Dijkhuizen uit haar onderzoek heeft gedestilleerd) drie die eruit springen: visie, lef en doorzettingsvermogen.

Verder wordt (bron innovatienetwerk 2013) de kern van ondernemerschap bepaald door ‘het toevoegen van waarde’, hetgeen wil zeggen dat je met je activiteiten, ideeën en vaardigheden iets toevoegt aan wat er al is.

Volgens Dijkhuizen is 48% van ondernemerschap genetisch bepaald. Maar voor succes heb je niet alleen de juiste genen nodig maar ook een gunstige omgeving en een goede motivatie. Dijkhuizen gelooft niet in toeval als het gaat om ondernemerschap: je kiest voor ondernemerschap (1) en vervolgens bepaalt je gen dan of het makkelijker of moeilijker gaat (2) (bron: interview op managementboek.nl).

Deze aftrap geeft mij de gelegenheid een aantal dimensies in het onderzoek naar ondernemerschap te behandelen (en daar mijn eigen keuze in te maken):

  1. Wat is je definitie van ondernemerschap en waarom?
  2. Is ondernemerschap te herleiden tot persoonskenmerken en/of speelt de context een rol (toeval, tijdsgeest, economische omstandigheden)?
  3. Op welke wijze doe je je onderzoek of kom je tot je conclusies? Is dat via interviews of via statistisch onderzoek?
  4. Kies je voor de lineaire meer rationele benadering van ondernemerschap of vertrek je juist vanuit een meer intuïtieve of cyclische benadering van ondernemerschap?

 

Definitie

Je bepaalt natuurlijk zelf wat je definitie is, daar is geen goed of fout in. Maar een definitie begint bij de aard van de probleemstelling. Waarom is ondernemerschap eigenlijk boeiend, waarom willen we daar meer over weten? Te vaak merk ik in de artikelen over ondernemerschap die ik ben tegen gekomen een te snelle jump naar ‘zomaar een definitie’ en die begint dan in het algemeen te snel met persoonskenmerken. Dat is naar mijn subjectieve mening te verklaren door de hype rondom ondernemerschap: ondernemerschap als oplossing voor de economische crisis in combinatie met een neiging naar persoonsverheerlijking (interviews met ‘machers’, geloof in eigen kunnen etc).

Een uitzondering hierop vormt een artikel uit 2003 van Boschee an McClurg (‘Towards a better understanding of social entrepreneurship’). Deze auteurs stellen dat ondernemerschap vooral niet te maken heeft met: innovatie, waarde creatie, creativiteit etc. Iets kan zeer innovatief zijn maar niets te maken hebben met ondernemerschap. De auteurs ergeren zich aan het gemak waarmee gesproken wordt over ‘social entrepreneurship’ als het gaat om het omvormen van delen van de overheid.

Waar het volgens deze auteurs om gaat is dat een idee wordt getransformeerd naar een ‘business enterprise’. En wel zodanig dat de business zichzelf kan bedruipen door een intern gegenereerde cashflow. Een ondernemer biedt (in de markt) dus zaken en diensten aan die een zodanig inkomen genereren dat een zelfstandig bestaan mogelijk is, jaar na jaar. Volgens de auteurs is elke definitie die het begrip ‘earned income’ mist ‘flawed’ (fundamenteel onjuist).

Ik sluit me aan bij deze opvatting. Omdat de kern van ondernemerschap zoals het nu speelt een economisch vraagstuk is. We denken dat meer ondernemerschap ons uit de crisis helpt, dat het leidt tot nieuwe activiteiten, tot meer werkgelegenheid, tot meer inkomen, tot meer welvaart, tot groei etc. Hoe de business tot stand komt is dus niet relevant. Het gaat er niet om waarde te creëren of innovatief te zijn.

Toch is ook deze definitie van ‘earned income’ dan niet volledig. De centrale notie van de auteurs lijkt in plat Hollands te zijn ‘je eigen broek ophouden’. Een ondernemer zet een idee om in een running business die zelfstandig kan voortbestaan. Volgens deze definitie is een zzp’er dus ook een ondernemer. Daar is natuurlijk veel voor te zeggen, een zzp’er houdt zijn eigen broek op en is niet afhankelijk van donaties. Maar of het zorgt voor veel werkgelegenheid? Of het voldoet aan het beeld van ‘de geslaagde ondernemer’ die telkens wordt gevraagd voor een interview? Ik doe er nog een schepje bovenop: wat als die zzp’er snel tevreden is? Als het gaat om iemand die bescheiden leeft en met zeg € 15.000 per jaar aan facturen prima rond kan komen? Volgens de definitie van ‘earned income’ een ondernemer.

Volgens mijn inschatting zijn we op zoek naar ondernemers die zelfstandig een business kunnen runnen maar met voldoende ambitie om te groeien (mensen aannemen, nieuwe gebouwen openen etc). Je zou kunnen zeggen dat de mythe van het ondernemerschap wordt gekoppeld aan de mythe van de economische groei. Je bent succesvol als je niet alleen je eigen broek kunt ophouden maar ook nog eens die van vele anderen. En dat ook nog eens jaar na jaar. En, hoewel strikt genomen niet relevant, ook nog eens met ‘mooie’ producten of oplossingen die geen schade toebrengen aan de maatschappij.

Onderzoeksaanpak

Dus we zijn op zoek naar wat het maakt dat er zelfstandige businesses worden opgezet die voor voldoende eigen inkomen zorgen en ook nog eens zodanig dat er sprake is van groei en werkgelegenheid. Grofweg zijn er twee manieren van onderzoek: succesvolle ondernemers interviewen (1) en statistisch onderzoek (2).

De enige juiste manier in mijn ogen is statistisch onderzoek. Je moet een voldoende grote populatie nemen en die gedurende een hele lange periode volgen. Dat volgen kan door periodiek vragen te laten invullen en feitelijkheden te meten. Je zult vooraf natuurlijk helder moeten hebben wat de criteria voor succes zijn. Is dat voldoende omzet, is dat voldoende winst, is dat een bepaalde groei, is dat bepaalde werkgelegenheid, is dat een bepaalde minimale levensduur?

Data zijn is staat om ook te kijken naar niet succesvolle ondernemers. Data zijn in staat om te corrigeren voor bijzondere omstandigheden of specifieke kenmerken.

Interviews zijn vooral geschikt om een theorie te vormen over ondernemerschap. Om hypotheses te kunnen opstellen. Want het zijn de hypotheses vooraf die bepalen hoe je je statistische onderzoek vorm gaat geven. Interviews zijn te veel gefocused op succesvolle ondernemers (zonder dat precies helder is wat succesvol is) en heeft te weinig oog voor de toevals- of geluks-component en corrigeert niet voor de algehele economische situatie of het regeringsbeleid of .. etc.

Maar hier kunnen we kort over zijn: het statistisch onderzoek zoals hier bedoeld is er niet of nauwelijks. Een unieke bron en uitzondering op de regel is een overzichts-artikel uit 2009 van Davidsson en Gordon (‘Nascent entrepreneurship research: a review’) waar 69 andere onderzoeken worden samengevat die allen zijn gebaseerd op langere termijn statistisch onderzoek. Ik ga in een latere aflevering nog apart in op de belangrijkste uitkomsten van dit overzichtsartikel uit 2009. De onderzoeksaanpak wordt hier PSED genoemd. PSED staat voor Panel Study of Entrepreneurial Dynamics. Hier zitten qua onderzoeksaanpak als kernwoorden in Panel (een grote groep mensen die je volgt waarvan je vooraf niet weet óf ze een bedrijf gaan beginnen laat staan of ze succesvol zijn of mislukken) en Dynamics (over een voldoende grote tijdsperiode zodat je kunt corrigeren voor omstandigheden en kunt toetsen op consistentie / toeval).

De vraag of je gelooft in unieke persoonseigenschappen is hiermee ook beantwoord. Alleen statistisch onderzoek kan daar uitsluitsel over geven. De vraag of toeval een rol speelt kun je dus niet beantwoorden uit interviews alleen. De kernvraag van het onderzoek zou kunnen luiden: welke unieke persoonskenmerken bepalen ondernemerschap zoals hier bedoeld als we corrigeren voor toeval, leeftijd, sexe, economische crisis etc etc?

Effectual reasoning

Een ander lichtpunt, naast de al genoemde stroming die zich baseert op de PSED-aanpak, is de zogenaamde ‘effectual reasoning’ stroming die verbonden is aan de naam van Saras Sarasvathy. De twee lichtpunten zijn van een hele andere orde. PSED gaat over het verzamelen van data terwijl Sarasvathy met een andere visie of hypothese komt op het fenomeen ondernemerschap. Sarasvathy baseert zich (zover ik daar zicht op heb) voornamelijk op interviews en ook ditmaal weer met de succesvolle tak van de groep. Idealiter zou de toenemende beschikbaarheid van data in de toekomst ook uitsluitsel kunnen geven over de relevantie van de ‘effectual reasoning’ hypothese.

In de volgende aflevering meer over de theorie van Sarasvathy.

Met dank aan Manon Spin die mij in een gesprek zowel wees op de PSED-aanpak als op de zienswijze van Sarasvathy.

Rudy van Stratum

 

 

De kunst van het geldscheppen (3)

De laatste blog in deze serie van 3 over ‘de kunst van het geldscheppen’. Basis is het eerdere essay van MJ van der Linden. De eerdere blogs zijn hier en ook hier te vinden.

Enkele hypothesen over de dynamiek

Nu is het tijd wat vragen te gaan stellen.

Mijn belangrijkste vraag is: hoe is dit zo ontstaan en welke krachten houden het zo? Ik denk dat we hier eerst meer zicht op moeten hebben om oplossingsrichtingen te kunnen formuleren. Ik kan een aantal hypothesen bedenken (er zullen er nog meer zijn: roept u maar!).

Hypothese 1
De bijzondere situatie waarin we nu een aantal decennia zitten is toevallig en deels onbedoeld ontstaan. In de jaren 50 en 60 was er nog niet zoveel aan de hand. Arbeiders kregen wekelijks uitbetaald en dat gebeurde in contanten. Een deel van dat weekgeld werd meteen opgemaakt in de plaatselijke café en buurtsuper. Ergens in de jaren 70 is men sluipend overgegaan op bankrekeningen en digitale uitbetaling (per maand in de regel). De techniek heeft dit mogelijk gemaakt en er waren ook allerlei gemakken aan verbonden (minder kans op diefstal, controle voor de fiscus etc). In een klap werden banken hierdoor de nieuwe geldscheppers die het nu zijn. Wij als burgers, politici, bedrijven etc hebben ons in deze situatie laten wiegen, rommelen etc. Het is ons overkomen, we hebben even niet opgelet en vinden het blijkbaar wel best zo (totdat het fout gaat en we op de blaren moeten zitten).

Hypothese 2
Er is sprake van onkunde en onbegrip. Wat MJ ook terecht stelt: er zijn maar weinigen die snappen hoe het werkt. Zelfs als je bij een bank werkt of economie hebt gestudeerd, heb je er eigenlijk geen idee van. Ook politici snappen het niet. Ik denk dat dit gewoon klopt. Het is een mistige en complexe materie. Daarom moeten we de kennis hierover verspreiden, discussie entameren, de zaken transparant maken (vanuit de vooronderstelling dat transparantie en begrip of inzicht een goede zaak is).

Hypothese 3
De verklaring van een econoom. Simpel, het gaat om belangen. Het is zo oud als de mensheid. Vroeger had je rovende ridders. Toen kregen we tienden-eisenden grafen en hertogen die over de rug van de inspanningen van hun knechten vervolgens konden gaan jagen en feesten of investeren (oorlog voeren voor het volgende stukje land). En tegenwoordig hebben we banken en hun managers. Tja, wat zou jij doen als je zo’n voorrecht in je schoot krijgt geworpen? Er is de banken dan ook alles aan gelegen de situatie te houden zoals die nu is, geweldig toch? Er is dan ook een enorme lobby om dat voor elkaar te krijgen. Discussies als hier gevoerd worden, moeten zo snel mogelijk de kop worden ingedrukt. Oraties van door banken gefinancierde leerstoelen á la Boonstra moeten dienen als (voorspelbaar) tegengeluid.

Overigens wat MJ nog niet eens noemt, en om het nog erger te maken, er is heel veel talent naar de banksector gegaan. Briljante geesten hebben hun schaarse talenten ingezet om nieuwe onnodige en frauduleuze producten in elkaar te sleutelen of zijn manager geworden bij een bank omdat dat lucratiever was dan onderzoeker in een laboratorium. Vanuit de economische postulaten volstrekt begrijpelijk en verklaarbaar wederom. Maar reken dat maar eens uit.

Hypothese 4
Deze is wat genuanceerder. We zitten allemaal in het complot. We zijn groei-verslaafd. We vonden het prachtig dat we met onze digitale salarissen konden lenen bij een bank. Daarmee konden we een auto kopen en een huis. En dat dat huis steeds meer waard werd (omdat banken de groei-spiraal aanzwengelden) kwam ons ook prima uit. Met de overwaarde konden we op vakantie gaan en aflossen deden we liever niet. Het werd zelfs een gewoonte om allemaal mini-bankiers in de avonduren te worden. Met een beetje beleggen verdiende je soms meer dan overdag op je werk. We riepen onze politici ook op om steeds weer voor groei te zorgen. Ook als de hoge olieprijs (een teken van natuurlijke uitputting van grondstoffen) roet in het eten gooide, moest er wat verzonnen worden om zo snel mogelijk weer op het oude groeipad terecht te komen. Eigenlijk willen we allemaal dat het door zou kunnen gaan zoals het de afgelopen decennia ging. We wisten allemaal dat het een keer fout moest gaan, maar we waren er massaal blind voor omdat het ons allemaal beter uit kwam de andere kant in te kijken.

Onze groeiverslaving zit diep en is evolutionair bepaald (? stelling). Materieel bezit is nodig om onszelf te onderscheiden van de medemens. Het alsmaar meer en beter lijkt ingebakken, ondanks dat we ‘deep down’ toch weten dat we er niet gelukkiger van worden (want onze buren krijgen het ook beter, dus relatief ga je er niet op vooruit).

En tot op de dag van vandaag, de discussie gaat nog steeds alleen maar over wanneer de groei weer terug komt. Kijk in de krant, luister naar de praatprogramma’s en actualiteiten rubrieken. De discussie over banken en zero-growth (of welke alternatieven dan ook) zitten in de taboe-sfeer. Je bent meteen een doemdenker of idealist of oproerkraaier als je anders wilt. Dat kun je echt niet alleen bij het eigenbelang van bankiers neerleggen.

We zitten in een complexe dynamiek waarin consumenten via producenten en reclame moeten en willen blijven consumeren. Banken faciliteren dit proces met schulden en rente. De rente verplicht om te blijven werken en te blijven consumeren. Meer stuf, meer schulden en zo verder. Het wordt nog ingewikkelder als pensioenfondsen (als collectieven van verplichtingen en schulden) zelf gaan beleggen en hoge rendementen willen en garanties op toekomstige uitkeringen.

Hypothese 5
De ideologie van de vrije markt. Het is niet toevallig ontstaan zoals hierboven in een hypothese is gesteld. Met Thatcher en Reagan is er een andere ideologische wind gaan waaien vanaf de jaren 70. Denkers als Ayne Rand en Milton Friedman zijn gebruikt om een eenzijdig verhaal te vertellen over waarom het automatisch goed komt als het vrije ondernemerschap zijn werk kan doen. Economen als ‘onderzoekers’ hebben bewust of onbewust een (eenzijdige) bijdrage aan deze ideologie geleverd. Er zijn te weinig kritische vragen gesteld, er is te weinig fundamenteel onderzoek gedaan. Dit is een variant op een van de eerdere hypotheses. Het gaat hier om belangen en lobby’s. Alleen in een andere vermomming en in een andere volgorde.

Heb ik ook een mening?

Waar sta ik zelf in dit geheel? Het is een mix van alle genoemde hypothesen en ongetwijfeld zijn er nog meer te bedenken. Het enige wat ik zeker weet is dat ik hier meer discussie en transparantie over wil. De dynamiek en hoe alles op elkaar in werkt heb ik zoals gezegd nog onvoldoende duidelijk. De oplossingsrichtigen van MJ komen mij wel plausibel voor overigens. Maar of full-reserve banking met zero-rente op echte spaarrekeningen nu de beste oplossing is? Ik kan het gewoon nog niet overzien. En verder ben ik misschien een pessimist of realist: wat je ook verzint, er komt in elk systeem wel weer een klasse bovendrijven die er zijn voordeel mee doet. Een kleine rijke bovenklasse met een grote onderklasse is van alle tijden of er nu banken zijn of geld of schulden of rente dat dondert niet.

En verder denk ik dat ‘elk voordeel heb zijn nadeel’. Meer gelijkheid en minder prikkels heeft ook bepaalde effecten die ongewenst zijn. Ik ben vooral geïnteresseerd in het optimum, een gezonde mix van voordelen en geaccepteerde bijwerkingen. Duidelijk zal inmiddels zijn dat ik niet geloof dat we zonder banken, zonder rente, met alternatieve valuta, met eerlijke politici en zo verder in een Walhalla terecht komen.

En dat is ook precies het deel wat in de huidige discussie nog het meest is onderbelicht. Het psychologie-deel: wat onze drives zijn, hoe die evolutionair zijn ontstaan en bepaald en hoe die aan de basis staan van alles wat we nu meemaken. Ik zou daarom minstens 3 sferen willen onderscheiden: 1) het psychologie-deel waarin de denkfouten een rol spelen. ‘Ik wil een hogere positie in de groep omdat me meer zekerheid en status verschaft’ en daar heb ik macht, geld, middelen, goederen voor nodig, 2) de goederen-sfeer waarin productie van stuf en reclame domineren. ‘Met meer goederen ben ik een beter iemand en word ik gelukkiger’ en door reclame word ik hierop aangesproken en laat ik me verleiden tot aankopen waar ik achteraf spijt van krijg. En zelf ben ik arbeider bij een succesvol bedrijf dat veel reclame maakt en me een goed inkomen verschaft, en 3) de geld en schuld sfeer waarin je makkelijk kunt lenen en het lijkt alsof je met niks doen toch kan genieten. En ondertussen klop ik bij een overheid aan als ik er niet meer uitkom en/of werk ik bij een bank waar ik een prima bonus krijg als ik van die k-producten maak waar niemand op zit te wachten. Deze 3 sferen grijpen op een complexe manier op elkaar in en we zitten allemaal gevangen in ditzelfde systeem.

En nu een aantal plaatjes tekenen! Want deze enorme woordenbrij zal ook niet veel helpen vrees ik.

Rudy van Stratum

Energieprijzen, dynamiek en systeem

In drie artikelen hebben we de argumenten / factoren verzameld die de energieprijzen bepalen. We zijn daarin zeker niet volledig geweest, maar de belangrijkste hebben we wel gehad. Echter, alleen het op een rij zetten van argumenten is niet voldoende. Sommige argumenten komen op meerdere plaatsen terug, schaliegas kan je als argument gebruiken voor dalende energieprijzen, maar je kunt ook een verhaal bedenken waarom het tot stijgende energieprijzen gaat leiden. Hetzelfde geldt voor duurzame energie.

We hebben daarom een poging gedaan de argumenten / factoren meer dynamisch weer te geven. Het argument van technologische vooruitgang en daardoor dalende prijzen is wel aardig, maar het gaat alleen maar op als de prijzen hoog zijn. Bij lage prijzen is er helemaal geen noodzaak voor innovaties, het zoeken naar nieuwe bronnen etc. Door de verbanden in beeld te brengen worden dit soort relaties duidelijk.

Het is een eerste poging van ons om systemen en dynamiek in beeld te brengen. We hebben het als een van de ambities voor 2014 op ons lijstje staan, ons verder verdiepen en scholen in dynamiek en systemen. Er gaan er dus nog meer volgen.

Terug naar de dynamiek rondom de energieprijzen. We hebben de  verschillende argumenten en  factoren opgenomen en met behulp van pijlen de relatiesweergegeven. Een pijl kan betekenen dat het een het ander versterkt of dat het een het ander juist tegenwerkt.

  • Versterking betekent dat de richting van het een tot dezelfde richting van het ander leidt. Bijvoorbeeld, wordt de vraag groter (hoger) dan stijgen de energieprijzen (hoger). Omgekeerd, wordt de vraag kleiner (lager) dan dalen de energieprijzen (lager). Versterking betekent dus niet dat het altijd groter wordt maar dat het tot hetzelfde effect leidt. We hebben dat aangegeven met “S” van same direction, een soort universele notatie die op veel plekken gebruikt wordt. Voor het overzicht hebben we deze pijlen blauw gemaakt.
  • Tegenwerking betekent precies het omgekeerde. Een ontwikkeling in de ene richting leidt tot een effect in de andere richting. Bijvoorbeeld, als het aanbod van energie stijgt (hoger) dalen de prijzen (lager) en omgekeerd, als het aanbod van energie daalt (lager) dan stijgen de prijzen (hoger). We hebben dat aangegeven met “O” van opposite direction (ook hier universeel taalgebruik). Voor het overzicht hebben we deze pijl oranje gemaakt.

Als je dat weet dan spreekt de rest van de figuur voor zich. In de figuur zijn verschillende lussen te zien. De belangrijkste zijn de lussen met vraag en aanbod. Beide lussen zijn zogenaamde “balancing loops”, een hogere energieprijs leidt tot toename van zuinig gedrag, dat leidt tot een afname van de vraag en dat leidt weer tot een lagere prijs. Er zijn ook versterkende lussen (meer leidt tot meer of minder leidt tot minder), in het Engels reinforcement loops, maar die komen in deze figuur niet voor (dan zou je een lus moeten hebben met alleen blauwe lijnen).

Energieprijzen
Leidt deze figuur nou tot een ander of nieuw inzicht? Laat ik daar eerlijk in zijn, ik weet het niet. Ik zie twee grote balancing loops wat suggereert dat de prijzen daardoor altijd ongeveer gelijk zullen blijven, maar dat hoeft natuurlijk niet. Een balancing loop kan ook betekenen dat er nooit grote uitschieters komen, of beter dat grote uitschieters ook werkelijk uitschieters zijn en dat we na verloop van tijd weer terugkeren richting het gemiddelde. Maar dat wil niet zeggen dat er geen trend mogelijk is omhoog of naar beneden en dat de prijzen over een langere periode omhoog of naar beneden gaan.

Stijn van Liefland

De energieprijzen gaan stijgen

In het vorige artikel de argumenten waarom de energieprijzen gaan dalen. In dit artikel de argumenten waarom de prijs omhoog gaat. Het klinkt raar, maar heel veel argumenten voor een stijgende energieprijs heb ik niet kunnen vinden. Misschien lag het jaren lang zo voor de hand dat de prijzen zouden stijgen dat niemand de behoefde voelde dat te onderbouwen. Maar uiteindelijk gaat het niet zozeer om de hoeveelheid argumenten als wel om het belang ervan. Immers, één argument kan uiteindelijk de doorslag geven.

Rechttoe rechtaan

Als eerste hebben we de, ik noem het maar klassieke, argumenten. Groei, van de bevolking, de economie, onze consumptie etc., leidt tot meer energiegebruik. Meer gebruik leidt tot snellere uitputting van hulpbronnen en daarmee tot hogere prijzen. Hierbij gaat het niet alleen om de groei in Nederland maar ook in de rest van de wereld, de prijs voor fossiele brandstoffen wordt immers voor een groot deel op de wereldmarkt bepaald. Overigens, los van uitputting zal een grotere vraag in een vrije economie sowieso tot een hogere prijs leiden.

Naast deze simpele rechttoe rechtaan beredenering spelen er, als het gaat om groei van het gebruik, ook subtielere mechanismen. De ontwikkeling van de laatste jaren in Nederland is dat we vooral meer elektriciteit gaan gebruiken. Woningen en bedrijven die verwarmd worden met behulp van een warmtepomp gebruiken geen gas voor de verwarming maar een omgekeerde koelkast. Heel efficiënt voor de verwarming, maar het werkt op elektriciteit. Ook de elektrische auto kan op termijn de vraag naar elektriciteit flink toe laten nemen. Allereerst zal dit mogelijk tot een hogere prijs voor elektriciteit leiden (meer vraag, hogere prijs). Een tweede effect is dat het elektriciteitssysteem mogelijk aangepast moet worden (zie hieronder).

Aanpassingen sector

Dat laatste punt is in de mindmap weergegeven in de tak aanpassingen sector. Er verandert veel op het gebied van onze energievoorziening, de energiesector moet zich daaraan aanpassen en dat kost geld. Een van die aanpassingen betreft het energiesysteem. Door veranderend gebruik en door opwekking met wind en zon (minder voorspelbaar) is: meer transportcapaciteit nodig; wordt gedacht aan een smart grid en is mogelijk opslag van energie noodzakelijk. Overigens is het natuurlijk de vraag of de benodigde investeringen zo hoog zijn dat het een merkbaar effect heeft op de energieprijzen. Het bouwen van een nieuwe energiecentrale kost immers ook zeer veel en leidde tot nu toe niet tot hogere rekeningen.

De energiesector kent ook een aantal problemen. De overcapaciteit voor elektriciteitsproductie betekent dat centrales mogelijk vervroegd uit bedrijf worden genomen, een kostenpost. Een ander probleem is dat het oude verdienmodel niet meer zo goed werkt. Elektriciteitsproducenten verdienden veel geld door het leveren van elektriciteit op momenten van piekgebruik. De stroomprijs voor grootverbruikers varieert door de dag heen en op momenten met veel vraag valt er dus veel te verdienen (vooral overdag). Door de opkomst van duurzame energie vallen deze pieken in gebruik steeds vaker samen met pieken in de productie (overdag schijnt immers de zon), met een groter aanbod en lagere prijs tot gevolg. Zo nemen de inkomsten van de energieleveranciers af die ze weer op een andere manier moeten compenseren (prijsverhoging?).

Een laatste verandering binnen de sector betreft schaliegas. Mogelijk is het een nieuwe en goedkope bron van energie, maar het zou ook op een fiasco uit kunnen lopen dat tot grote verliezen leidt die op de een of andere manier weer gecompenseerd moeten worden.

Tot slot speelt ook bij een mogelijke prijsstijging de politieke factor een rol. Klimaatverandering staat nog steeds hoog op de agenda en is een probleem dat we niet binnen vijf jaar oplossen. Extra belastingen om dit probleem aan te kunnen pakken zijn daarom m.i. niet uitgesloten. De opkomst van zonne-energie en windmolens kan weer leiden tot restricties waardoor het aanbod minder snel groeit en de prijs omhoog gaat.

Tot zover de argumenten voor een stijging of daling van de energieprijzen. Er volgt nog één artikel waarin we ingaan op de dynamiek / het systeem.

 

Stijn van Liefland

De kunst van het geldscheppen (2)

Deze blog is een vervolg op ‘De kunst van het geldscheppen (1)’. Basis is het essay van MJ van der Linden. Het eerste blog behandelde enkele vertrekpunten. In deze aflevering zet ik de mogelijke consequenties of gevolgtrekkingen van deze vertrekpunten op een rij.

Gevolg 1
Zonder schulden is er geen geld, want geld = bankschuld. Dit is een redelijk feitelijk gevolg. Lenen van een bank is iets anders dan lenen van je buurman. Lenen van een bank betekent meer geld in omloop en dus meer schuld.

Gevolg 2
De geldhoeveelheid wordt bepaald door de inschattingen en vooral de prikkels van bankmanagers. Duidelijk is dat hoog renderende initiatieven met hoge zekerstelling/onderpand/eigendom de voorkeur genieten. Verder zit er wat de bank betreft geen bovengrens aan de schulden, want hoe meer schulden hoe meer er wordt verdiend. Dat betekent twee dingen: – een sturing richting hoogrenderende projecten, en – een explosieve tendens in de hoeveelheid geld en schulden. De stelling van MJ is dat hoogrenderende projecten in de regel projecten zijn die niet aansluiten op duurzaamheid (hoe meer je op een ander of naar de toekomst afwentelt, hoe hoger het rendement in traditionele zin). Dus deze setting stimuleert niet-duurzaam handelen. Verder wordt er een vicieuze cirkel in gang gezet die gebaat is bij alsmaar meer groei: meer schuld, meer rente, op zoek naar hoogrenderende projecten, groei, meer schuld etc.

Het belangrijkste punt dat hier wordt gemaakt is volgens mij: je weet niet welke kant het uitgaat als je het overlaat aan de prikkels van bankiers. Dus waarom zou je dat willen? Het hoeft niet per se niet-duurzaam te zijn wat de klok slaat, maar ik geef toe dat er sprake is van een ‘commercialisation bias’ is (ook wel beschreven in de literatuur). Verder wordt de absolute hoogte van de markt begrensd door het vertrouwen in de markt en ook een bankier zal daar vanuit eigenbelang een grens zien. Maar de vraag is wederom: is dat de grens die je vanuit macro-economisch optimaliteit zou kiezen?

Gevolg 3
Er is een tendens naar meer risico bij banken omdat de staat (belastingbetaler) uiteindelijk toch de rekening betaalt (omdat het hier gaat om systeembanken die ’too big to fail’ zijn, leuke reactie van Zalm onlangs overigens dat het niet moet worden ’too small to comply’). Nu zijn we er wél, want bovenop ‘gevolg 2’ komt er een additionele en perverse prikkel die aanzet tot meer risico ten koste van inleggers/belastingbetalers die daar helemaal niet om gevraagd hebben. Nog weer aanvullend: er is sprake van zogenaamde ‘agency costs’ vanwege de bonusstructuur van individuele bankmanagers die nog weer eens extra risico nemen als hun bonus op korte termijn daar hoger van wordt (je krijgt dan een 2-traps raket, eerst afwentelen op de bank, en als die er niet uitkomt, dan afwentelen op de staat). En nogmaals: het zijn niet specifiek bankiers die ‘fout’ zijn, volgens de basale economische premissen zal afwentelen de norm zijn zolang de pakkans en/of boetes en/of imago-schade maar laag genoeg zijn.

Gevolg 4
Geld wordt een doel op zich. Dit is eigenlijk geen nieuw gevolg, deze volgt gewoon uit de eerdere aannames. Bovenop de manco’s die we hierboven al noemen, komen nog inspanningen om financiële innovaties te bedenken die als verpakte of wazige reserves kunnen dienen en/of een ander risico uitstralen dan ze werkelijk bezitten. Hoe schokkend dit allemaal ook lijkt, niets nieuws onder de zon. Als je een bank dit voorrecht geeft en die bank doet aan winstmaximalisatie evenals de individuele bankmanagers, dan voorspelt de economische theorie dat je dit soort effecten zult krijgen. Wat verbazingwekkend is, is dat we dit allemaal laten gebeuren en ‘goed vinden’.

Gevolg 5
Door het bestaan van rente en de drive die zo hoog mogelijk te maken (prikkel bij banken) treedt een mechanisme in werking die leners steeds armer maakt en inleggers steeds rijker. De tweedeling in de maatschappij wordt als het ware endogeen vergroot, het verschil tussen arm en rijk wordt uitvergroot. Bovenop het belastingeffect (bail-out) leidt dit tot een omgekeerd Robin Hood effect: de armen bevoordelen de rijken.

Mijn mening hier is een wat andere. Geld = schuld, daar ben ik het mee eens. Dat is het weggeven van een voorrecht aan een commerciële instantie (waar de marktwerking vereist dat je zo’n recht verkoopt aan de hoogstbiedende). Maar het bestaan van rente is een ander fenomeen dat hier los van staat. MJ heeft gelijk dat rente niet per se hoeft, uiteindelijk is het een sociale constructie evenals geld of schuld dat is. Maar rente kan ook bestaan in een geldloze economie, ik heb daar eerder een aantal blogs over geschreven. Rente is de vergoeding die de ander wil om af te zien van huidige consumptie. Rente is ook het voordeel wat de lener kan bereiken door te investeren in iets dat hem op termijn een groter voordeel brengt. Rente is daarmee niets meer en niets minder dan een evenwichtsmechanisme tussen afzien van consumptie in het heden om te kunnen investeren in iets nuttigs of moois. Zoals Graeber ook stelt: schulden zijn van alle tijden en schulden impliceren een automatische sociale wederkerigheid. Hoe die wederkerigheid uiteindelijk wordt ‘afgerekend’ dat kan natuurlijk van alles zijn. Je zou dus wel kunnen stellen: het monopolie om onderlinge schulden alleen maar te laten verlopen via bankschulden en monetaire rente is een eenzijdige beperking en daarmee verarming van alle mogelijkheden om onderlinge wederkerigheid uit te drukken.

Rente betalen is alleen een vervelend issue als je leent voor een ‘niet productief’ iets, dus voor consumptie. Als je leent voor een rendabele investering (het bekende visnet) dan is er weinig aan de hand en wordt iedereen er beter van. Als je leent omdat je nu meer wilt consumeren en je bent niet bereid in de toekomst minder te consumeren (in ruil daarvoor) dan wordt het een neerwaartse spiraal. Je wordt steeds minder kredietwaardig, ondertussen ook steeds armer en risicovoller, je moet nog meer rente gaan betalen en zo verder. Niemand zegt echter dat je per se moet lenen. Je kunt ook een tijdje wat soberder leven om daarna gewoon in alle vrijheid zonder banken te doen wat je graag wilde doen maar even niet kon doen. Ik zou af willen van de mythe dat schuld iets is wat je overkomt (NB nu ik dit enkele jaren later in 2018 terug lees, zie ik dit iets genuanceerder, het kan wel degelijk iets zijn wat je overkomt en waarbij het in het huidige systeem snel en grotendeels buiten je schuld onnodig escaleert, RvS). Je kunt je vrijheid behouden maar ‘at a price’.

Gevolg 6
Wat wel ‘erg’ is, is dat die keuze voor de eenzijdige beperking van schulden en rente ook leidt tot de gedwongen winkelnering tussen financiering van overheidstekorten en het aangaan van bankschulden. Eerst geeft diezelfde overheid dat monopolie op bankieren gratis weg aan een commerciële partij en dwingt het de belastingbetaler deze vorm van geld te accepteren, vervolgens gaat ze als overheid zelf ook nog schulden aan bij diezelfde banken om haar eigen huishouding op orde te krijgen. En nu wordt rente wel een issue. Omdat de staat bijvoorbeeld moet bijspringen om de banken te redden, moet het aan diezelfde banken rente betalen om de bonussen voor niet-functionerende managers mee te kunnen betalen.

Samenvattend

Volgens mij heb ik de belangrijkste gevolgen uit het betoog van MJ nu wel te pakken. Dat we het voorrecht van geldcreatie gratis bij een commerciële partij die er een quasi-monopolie op nahoudt neerleggen, leidt tot een aantal ongewenste effecten. Investeringsprojecten krijgen een niet-duurzame commercialisation bias, risico’s worden verlegd naar de belastingbetaler, er ontstaat een bubble-achtige spiraal van lenen-schulden-rente-groei die instabiel is, een kleine willekeurige elite bepaalt de richting waarop onze economie zich ontwikkelt en de verschillen tussen arm en rijk nemen bijna onvermijdelijk en systeem-intrinsiek toe.

Ik probeer er neutraal naar te blijven kijken. Dit is blijkbaar wat er nu is. En blijkbaar zijn er krachten die het willen houden zoals het nu is. Hoe zou een buitenstaander naar deze dynamiek kijken? In het volgende blog een aantal mogelijke hypothesen over deze dynamiek.

Rudy van Stratum

De kunst van het geldscheppen (1)

Een serie blogs over ‘de kunst van het geldscheppen’. Misschien iets aan de ‘off-topic’ kant voor deze site. Anderzijds het gaat wel over geld. Aanleiding is de publicatie van Martijn Jeroen van der Linden met diezelfde titel, hier te vinden. Het gaat over een abstract onderwerp, ‘geldscheppen’, dat sterk wordt onderschat als kern van de crisis-dynamiek waarin we nu zitten. Juist omdat het een ver-van-mijn-bed onderwerp is wordt het zelden op de manier behandeld die past bij het belang van het onderwerp.

Vooraf

Ik heb het essay van Martin Jeroen met veel plezier gelezen. Het is een van de stukken die ik iedereen die is geïnteresseerd in de huidige economische crisis zou aanraden te lezen. Het vat op een goede en originele wijze samen wat toch een complexe en weerbarstige materie is.

Hoewel ik ook al jaren lees en denk over de crisis, ben ik helaas nog niet zover dat ik een zo uitgekristalliseerde aanpak heb als Martijn Jeroen. Ik heb nog steeds heel veel vragen en twijfels over wat er nu echt aan de hand is en wat een oplossingsrichting is. MJ heeft mij weer een stapje op weg geholpen naar meer inzicht.

Wat ik ga doen is het essay op mijn manier samenvatten en voorzien van een aantal vragen en opmerkingen.

De uitgangspunten

Stelling 1
Geldcreatie (ik beperk me voor het gemak even tot giraal geld) ontstaat uit het niets en kan uitsluitend plaats vinden door banken. Het is een kwestie van de balans aan beide zijden ophogen. Een bank hoeft daar verder niets voor te doen, een simpele handeling van de computer. Het simpele feit dat wij burgers deze balansposten accepteren als finale kwijting van elkaars transacties, schulden etc is voldoende. Dat belastingen uitsluitend in deze termen kunnen worden afgerekend, maakt dat wij allen verplicht zijn in dit systeem mee te draaien.

Stelling 2
De overheid (wij, de burgers, belastingbetalers) heeft het recht om dat geld uit het niets te kunnen creëren gratis uit handen gegeven en neergelegd bij commerciële partijen (banken genaamd). Commerciële partijen zijn uit op winstmaximalisatie en niet per se op de meest optimale geldhoeveelheid voor de samenleving als geheel.

Stelling 3
De bankenmarkt kent nauwelijks concurrentie. In wezen hebben een beperkt aantal banken een quasi-monopolie op het gratis scheppen van geld. Het gaat hier nog steeds over het normale geldsysteem. Alternatieve valuta worden niet geaccepteerd als wettig betaalmiddel laat staan dat daar sprake van concurrentie is.

Volgens mij zijn dat de belangrijkste elementen waar we mee starten: geld creëren is een bijzonder voorrecht of privilege (dat kan zo maar ‘out of thin air’), dat voorrecht is zomaar belegd bij commerciële partijen (die daar hun eigen ding mee doen) en er is geen concurrentie op deze markt.

Intermezzo

Ik kan me in deze vertrekpunten prima vinden. Natuurlijk kun je hier en daar wat nuanceren. Misschien is er wel concurrentie tussen banken, je kunt immers een nieuwe bank starten en je kunt ook (deels) naar een buitenlandse bank verhuizen. Maar grofweg kunnen we stellen dat er nauwelijks serieuze overstapmogelijkheden zijn tussen een groot aanbod van banken. Kijk simpelweg maar naar de recente verhoging van de tarieven waar we mee geconfronteerd worden en waar een echte reactie van de klanten uitblijft (in tegenstelling tot de jaarlijkse rituele dans rondom de zorgverzekeringen). Kijk naar de discussie van enige tijd terug rondom het niet doorgeven van de lagere marktrentes in lopende hypotheek-tarieven (in vergelijking met de ons omringende landen).

En laten we wel wezen: dit is ook niets nieuws. Ik heb zelf begin jaren 90 in mijn dissertatie een representatieve winst-maximaliserende bank gemodelleerd die helemaal handelt zoals elke ‘gewone’ onderneming dat zou doen. Alleen verkoopt de onderneming ‘bank’ geen bureaustoelen of schoenen maar ‘kredieten’. Hier heb ik enkele pagina’s uit deze dissertatie ingescand. Elementen die het bankmodel kenmerken zijn:

  • Consumenten (en overheid) accepteren de schulden en tegoeden bij banken als finale kwijting.
  • Om te bankieren heb je een vergunning of licentie nodig.
  • Die licentie wordt gratis weggeven.
  • Maar heeft ondertussen wel degelijk een economische waarde.
  • De mate van kredietverstrekking wordt aan de bovenkant slechts begrenst door hoeveel reserves de overheid vereist als dekking en/of de multiplier die is toegestaan.
  • De bank maximaliseert de waarde van de aandelen van de bank.
  • De waarde van die aandelen wordt bepaald door de maximale kasstroom die ze zelf kan genereren.
  • Die kasstroom wordt bepaald door een hoeveelheids- en een prijscomponent.
  • Hoe meer kredieten er worden verstrekt hoe meer winst.
  • Hoe hoger de rente (of beter het verschil in rente aan de inkomstenkomst en die aan de kostenkant) hoe meer winst.
  • Verder zijn er nog wat overige kosten, met name van personeel (ik had bonussen destijds nog niet in het model zitten).

 

In de volgende blog zet ik de gevolgtrekkingen op basis van deze uitgangspunten op een rij.

Rudy van Stratum