Auteursarchief: slimfinbeheer

Top 10 lessen economische theorie (1)

Wat er aan vooraf ging

Na de wat uit de hand gelopen bespreking van ‘De economie van goed en kwaad’ in meerdere delen, zou je de indruk kunnen krijgen dat er niet veel goeds is te melden vanuit de economische wetenschap. Wat stelt het nu allemaal praktisch voor? Veel artikelen met veel wiskunde en weinig praktisch toepasbare inzichten. En hoe vaak hoor je niet dat economen elkaar over de meest fundamentele problemen (en de aanpak daarvan) tegenspreken? En wie heeft van tevoren de ernst van de huidige crisis goed ingeschat? En het CPB dat regelmatig ter discussie staat omdat het met te enge modellen rekent en de voorspellingen te vaak moet aanpassen?

Eigenlijk kwam ik door het lezen van ‘Goed en kwaad’ ook met mezelf in discussie. Wat stelt het economische gedachtegoed van de afgelopen 200 jaar nu feitelijk voor? Wat zijn de meest elementaire inzichten en waar zijn die op gestoeld? Met een aantal bezwaren kan ik niet zo zitten. Dat economen slecht zijn in voorspellen vind ik niet zo raar en ook niet erg. Modellen zijn (in mijn ogen) nimmer bedoeld om te voorspellen (want dat kan helemaal niet). Modellen hebben vooral als functie om 1) een transparante discussie te kunnen voeren over hoe we denken dat de economische werkelijkheid in elkaar steekt, en 2) om een range aan mogelijke uitkomsten voor de komende jaren te beschrijven om daar eventueel op te kunnen anticiperen (en alsdan de voorspelling teniet te doen!).

Maar er zijn voldoende serieuze bezwaren geopperd waar ik wél mee kan zitten. De economie is eigenlijk een versimpeld wiskundig spelletje (geworden). Staat los van de dagelijkse praktische werkelijkheid. Is in zichzelf gekeerd vanwege de publicatiedrang in toptijdschriften. Hier wordt natuurlijk al discussie over gevoerd zolang het vak economie bestaat, en ik kan daar weinig nieuws aan toevoegen.

Een top 10 van economische lessen

Ik kreeg spontaan het idee om een top 10 samen te stellen van wat economie mij nu eigenlijk geleerd heeft. Wat zijn nu de grootste economische inzichten van de afgelopen 200 jaar? Hoe zou je aan een leek uitleggen wat de economie als wetenschap te bieden heeft? En dan niet te ingewikkeld, gewoon door de oogharen, zo uit mijn hoofd en op gevoel. Als ik er dagenlang over moet nadenken en er allerlei boeken (opnieuw) bij moet halen, dan krijg je geen spontane top 10 maar weer een gewenste constructie. Toch ben ik begonnen te googlen naar termen als ‘lessons learned economic theory’ en ‘best insights ever from economists’. Dan kon ik dat in ieder geval als spiekbriefje gebruiken. Maar echt tot mijn verbazing heb ik niet kunnen vinden wat ik voor ogen had.

Dus nogmaals: een top 10 aan inzichten die ik uit mijn geheugen puttend kenmerkend vind voor wat het economische denken ons leert. En misschien bestaan er al lijstjes of moeten er andere topics in. Ik hoor het graag.

Inzicht 1: de ‘wet’ van vraag en aanbod

Dit is volgens mij het meest gebruikte inzicht uit de economische theorie. Als de vraag groter is dan het aanbod (van goederen, van diensten) dan heeft de prijs de neiging te stijgen. Omgekeerd, als het aanbod groter is dan de vraag, dan zal de prijs naar verwachting dalen. Er wordt ook wel gezegd dat de prijs de markt ‘ruimt’. De prijs is hier het evenwichtsbrengende mechanisme.

Er gaat een wereld achter deze wet schuil. Want hoe zou het kunnen werken? Als er te veel vraag is, dan bieden de vragers tegen elkaar op. Hogere prijzen lokken vervolgens weer extra aanbod uit, want ondernemers die bij de lage prijs geen brood in het product zagen, zullen nu alsnog instappen en starten met de productie. Een hogere prijs dan voorheen leidt er ook toe dat er vragers afhaken, want ‘voor die prijs hoeft het voor mij niet meer’.

Simpel. Maar het ligt iets complexer. Volgens de theoretische modellen vindt er geen handel plaats tegen onevenwichtige prijzen. Een aanbieder die ‘nee’ moet verkopen of met voorraad blijft zitten, is dus niet mogelijk. Hiervoor is het begrip van de veilingmeester van stal gehaald. Iedereen levert zijn virtuele voorkeuren in bij de veilingmeester (een lijstje met daarop vermeld voor welke prijs je hoeveel wilt afnemen of aanbieden) en die bepaalt dan wat de evenwichtige prijs is waar tegen gehandeld kan worden. Dit gaat allemaal in een flits van een seconde, oneindig snel.

In de praktijk wordt er natuurlijk wél gehandeld tegen onevenwichtsprijzen. Je kunt ook niet elke dag met een andere prijs voor je product komen. En in de praktijk kan iets niet oneindig snel. Als je wilt toetreden tot het aanbod, dan moet je toch eerst machines kopen en mensen inhuren.

De kracht van dit argument is heel sterk. Je komt hem dagelijks tegen in de krant, op de radio en op tv. Werkloosheid? Dat kan eigenlijk helemaal niet. Want dan ben je gewoon te duur als arbeider. Zakken met je looneis en weg is de werkloosheid immers. Het zijn dus verstoringen van de ideale markt die de werkeloosheid verklaren. Het bestaan van een uitkering is zo’n verstoring die ‘vrijwillige’ werkeloosheid verklaart. Mensen kiezen er dan bewust voor om werkeloos te worden en een uitkering aan te vragen.

Een echte wet is het natuurlijk niet, vandaar de aanhalingstekens. Het is meer een manier van kijken of denken. Maar ondanks het gebrek aan natuurkundige hardheid, is het ook weer niet moeilijk de werking ervan ‘in de werkelijkheid’ te herkennen. Als je de prijs verdubbelt: reken maar dat er dan potentiële kopers afhaken.

Inzicht 2: agenten zoeken naar de laagste kosten

Agenten is een vreemd woord. Het zijn niet de mensen die op straat met een blauw pak rondlopen. Agenten is het economenwoord voor economische actoren (de modelvariant van u en ik). Agenten zoeken dus altijd het laagste punt op als het gaat om de kosten, de moeite, de uitgaven en zo verder. Eigenlijk staat hier gewoon: waarom moeilijk doen als het ook makkelijk kan, we zijn liever lui dan moe, als het niet hoeft dan doen we het niet.

Je bepaalt je doel en je doet dat op de slimste en dus ‘goedkoopste’ manier. Goedkoop mag je hier ruim interpreteren, het kan dus ook zijn met de minste uitgaven of iets dergelijks. Ook hier gaat het weer niet om een wet maar om een ‘postulaat’. Dit is hoe economen de werkelijkheid zien en verklaren. Inderdaad een denkspelletje: als dat nu eens de manier is waarop ‘agenten’ hun leven inrichten, hoe ziet het er dan uit?

Of het in de praktijk ook werkelijk zo gaat, is lastig te bepalen. Samuelson heeft hier wederom een slim concept ingevoerd, dat van de ‘revealed preference’ oftewel de gebleken voorkeur. Je kunt op basis daarvan altijd zeggen: als dat is wat een agent daadwerkelijk heeft gedaan, dan moet dat voor hem de beste keuze zijn geweest (anders had ie wel wat anders gedaan). Dit is zijn gebleken voorkeur. Als de kosten dan toch niet minimaal zijn, dan is er ‘blijkbaar’ sprake van andere kosten die we nog niet in ons model hebben zitten. Dat is waarom wij op deze site zo vaak spreken over verborgen kosten.

Inzicht 3: agenten streven naar de hoogste opbrengsten

Dit is in wezen de spiegelredenering van het tweede inzicht. Een agent kiest voor het hoogste rendement. Als twee alternatieven verder identiek zijn (gelijke eigenschappen, gelijke kosten om het te verkrijgen) dan kiest de agent voor dat object dat hem het meeste oplevert (in termen van geld, nut, bevrediging etc). Ook hier kun je weer zeggen: als er dan inderdaad een ander object is wat hem meer oplevert en dat hij toch niet kiest, tja, dan moet er toch iets zijn dat hem er naartoe leidt, verborgen opbrengsten dus. Ja, hij kiest het niet voor niets natuurlijk. De vooronderstelling in het model is dat de agent beschikt over de volledige informatie van alle eigenschappen van alle producten. Dus zeg niet dat hij het niet wist.

By the way: de uitdrukking ‘verder identiek’ is in het economische denkspelletje van cruciaal belang. De officiële uitdrukking is ‘ceteris paribus’ (al het overige gelijk). Dan kan ik er dus Samuelson weer bijhalen: als iemand dan toch iets anders deed, dan was al het overige dus blijkbaar NIET gelijk. Met een hoop wiskunde kun je overigens aantonen dat inzicht 3 de ‘duale’ is van inzicht 2. Wiskundig is het dus lood om oud ijzer of je 1) bij een gegeven doel de kosten minimaliseert, of juist 2) bij gegeven kosten het doel maximaliseert.

Inzicht 4: afnemende meeropbrengsten

Dit is het inzicht dat het steeds lastiger wordt om weer een zelfde extra stukje ‘van iets’ te krijgen. Dus als je met een machine de productie wilt opvoeren dan is dat moeilijker naarmate je dichter bij de absolute bovengrens komt. Als je aan het wandelen bent dan lukt het nog wel om van 5 km/uur te versnellen naar 6 km/uur. Maar om van 9 km/uur te versnellen naar 10 km/uur is een stuk lastiger.

Dit concept speelt door alle economische modellen heen. De productiefunctie laat afnemende meeropbrengsten zien bij een gegeven hoeveel kapitaal: er moet steeds meer arbeid aan worden toegevoegd bij dezelfde machine om een extra eenheid output te krijgen. Bij de nutsfunctie: wil het nut met nog weer een extra eenheid omhoog dan is steeds meer van dat gelukkig makende goedje nodig.

Enerzijds is dit principe in de praktijk heel herkenbaar, anderzijds is dit soort ‘aftoppings’ gedrag wiskundig gewoon nodig om het model lekker te kunnen laten werken. De afnemende meeropbrengsten ‘wet’ is in het dagelijkse spraakgebruik ook wel bekend als de ’80-20′ regel. Met 20% van de inspanning krijg je 80% van het resultaat. Wil je naar 100% van het resultaat dan heb je dus buitensporig veel extra inspanning nodig. En dan gaan we zoetjes aan over op het 5e inzicht: MO=MK.

Inzicht 5: MO = MK, marginale opbrengsten = marginale kosten

Want het gaat niet om het hoogste resultaat, de meeste inspanning, de meeste goederen of de meeste werkgelegenheid, het gaat in de economie altijd om het zogenaamde ‘optimum’. Het optimum wordt bereikt als ‘aan de marge’ de extra opbrengst precies opweegt tegen de extra moeite die het je kost. In andere woorden: zolang een beetje extra moeite méér oplevert dan de moeite die het kost moet je doorgaan en heb je het optimum nog niet bereikt. In de economie heet dit de grensregel, of de afkapconditie of het optimaliteitsprincipe. Nu is het misschien ook duidelijker waarom je afnemende meeropbrengsten wiskundig nodig hebt om überhaupt een optimum te kunnen vinden.

Laten we ter illustratie eens het aanbod van arbeid nemen. Iemand vindt het fijn om goederen te kunnen consumeren en om vrije tijd te kunnen genieten (ja, dat soort woorden worden dan gebruikt, genieten van vrije tijd). Die goederen kun je alleen kopen met geld, en geld krijg je door je arbeid te verkopen. Je biedt dus arbeid aan om inkomsten te genereren (weer zo’n woord) die je in staat stellen goederen te kopen. Maar: naar mate je meer arbeid verkoopt hou je minder vrije tijd over, en vrije tijd vind je fijn. Vrije tijd heet in economische termen een utility, arbeid een disutility. Bij elk uur arbeid dat je extra verkoopt wordt die vrije tijd belangrijker (schaarser). Je uurloon zal dus hoger moeten worden ‘aan de marge’ om je nog te kunnen prikkelen die schaarse vrije tijd op te offeren. In technische termen: het optimale aanbod van arbeid word bereikt wanneer het marginale nut van vrije tijd gelijk is aan het reële uurloon. Gaat het uurloon omhoog dan ben je dus bereid op te schuiven langs je nutscurve door meer arbeid aan te bieden.

Tussentijdse evaluatie

We zijn  nu op de helft. Het kostte me steeds meer moeite om nog een extra les te bedenken (een mooi voorbeeld van de wet van de afnemende meeropbrengsten). In deel 2 de resterende lessen. Ze hebben wat meer toelichting nodig, dus misschien splits ik ze op en komt er ook nog een deel 3.

Maar wat voor inzichten zijn het nu eigenlijk? Geen wetten in ieder geval. Het is meer een denkstijl. Een intern consistente manier van redeneren. Toegepaste wiskunde of logica inderdaad (het hoeft niet met wiskunde, je kunt ook met woorden een zelfde redenering opzetten, wiskunde is alleen wat handiger en korter). En redelijk los van de werkelijkheid, hoewel het wel herkenbaar is. Dus een denkspelletje dat ergens een relatie heeft met ‘daar buiten’. Consistent denken over schaarste, zoiets. Ik zie het als een raster dat je op de werkelijkheid van economische keuzes kunt leggen. Zolang je dat raster maar transparant en reproduceerbaar maakt, kun je spelen met de vooronderstellingen en kijken wat dat oplevert aan nieuwe inzichten. Zodra dit spel of raster als ‘wetenschap’ wordt weggezet (zonder de vrijheid hier mee te experimenteren), is sprake van een ideologie (je gelooft dat die specifieke set aannames en uitkomsten beter klopt met de werkelijkheid dan een andere set, zonder dat je dat met data hard kunt maken).

Rudy van Stratum

 

De economie van goed en kwaad (4)

Samenvatting vorige afleveringen

In aflevering 1 van deze reeks besprak ik het boek van Tomas Sedlacek. De kern van het betoog van Sedlacek is dat de economie (wetenschap én praktijk) onnodig verschraald is en daarmee meer kwaad doet dan goed.

Lezing van het boek was voor mij aanleiding verder te zoeken naar antwoorden op een van de deelvragen: is de economische wetenschap inderdaad te eenzijdig bezig? En als dat zo is: welke krachten maken dat dat zo is?

Ik kwam daarbij op een artikel van Cristobal Young uit 2005. Daarin stelt Young dat de economische wetenschap inderdaad sterk is ‘geformaliseerd’ (alleen met veel wiskunde krijg je een artikel gepubliceerd) en ‘gesteriliseerd’ (de artikelen zeggen nauwelijks iets over de ‘echte’ werkelijkheid ‘daar buiten’). Young komt met twee verklaringen voor dit fenomeen: 1) de opvoeding van hele generaties economen met het belangrijkste tekstboek uit de vorige eeuw ‘Economics’ van Paul Samuelson. Samuelson heeft het vak als het ware formeel ‘gecanoniseerd’ en daarmee de maat aangegeven voor hoe je het vak dient te beoefenen, 2) Young komt met een sociaal-psychologische verklaring binnen de beroepsgroep zelf. Om indruk op je meesters te maken moet je de nieuwste snufjes op het technisch-wiskundige vlak demonstreren. Zo onderscheid je jezelf, zo toon je jezelf de ware meester en zo maak je sneller carrière.

Young gaat nog een stap verder (dan Sedlacek). Niet alleen is de economische wetenschap onschuldig aan het ‘pielen’ geslagen, er is sprake van onuitgesproken ideologische vooronderstellingen die de ‘echte’ werkelijkheid ‘daar buiten’ wel degelijk beïnvloeden. Het is met name de Chicago-school van economen geweest die de ideologie van de vrije marktwerking ook naar praktische beleidsvorming heeft gepush-ed. Er is veel wiskundig ‘gepield’ aan abstracte algemene-evenwichtsmodellen in de jaren 30-50 van de vorige eeuw, maar daarbij was de sfeer er meer eentje van: kijk eens welke toeren je moet uithalen om de markt zijn werk goed te kunnen laten doen. De Chicago-school is erin geslaagd de boodschap helemaal om te draaien. Wiskundige genieën hebben laten zien hoe mooi de markt zijn werk doet en tot de beste uitkomsten voor iedereen leiden.

In afleveringen 2 en 3 van deze serie ben ik dieper ingegaan op het artikel van Young.

Afleveringen 4 en 5: naar een top 10 van belangrijkste lessen uit de economische wetenschap

In deze aflevering 4 ga ik verder in op nog een paar artikelen die ik bij mijn zoektocht naar de formalisering van de economische wetenschap tegen kwam. Ik zou daar met gemak nog meer blogs aan kunnen besteden maar voor deze site wordt dit onderwerp in mijn ogen dan te veel ‘off topic’.

In de laatste aflevering 5 tenslotte wil ik voor mezelf eens op een rijtje zetten wat nu de belangrijkste lessen zijn die de economie (als wetenschap) ons de laatste paar honderd jaar heeft opgeleverd. Ik probeer tot een top 10 van ‘lessons learned’ te komen. Vreemd genoeg kon ik hier maar weinig over vinden en ben ik tot mijn eigen top 10 gekomen door eens wat oude leerboeken van me door te bladeren. Ik geef nu al aan dat ik wat schrik van mijn eigen conclusies en daag anderen graag uit mijn top 10 aan te vullen of uit te breiden. Dit laatste is wel degelijk van belang want het raakt de core van wat wij hier op ‘slimme financiering’ doen.

Stiglitz (2009)

Bron is een artikel in de ‘Eastern Economic Journal’ (2009) met de titel ‘The current economic crisis and lessons for economic theory’.

In de jaren 30 hadden we ook een flinke economische crisis en daar is vanuit de economische wetenschap toen de onderbestedings-theorie van Keynes als antwoord op gekomen (1936: the general theory of employment, interest and prices). Hoewel Keynes veel invloed heeft gehad op zowel wetenschap als praktijk, lijkt zijn gedachtegoed sinds de jaren 80 van de vorige eeuw goeddeels op de achtergrond geraakt.

Nu hebben we wederom een (systeem) crisis en is de economische theorie stukken geavanceerder dan destijds. Maar helaas, aldus Stiglitz, zijn de onderliggende vooronderstellingen waarop deze ‘sophistication’ is gebaseerd nog steeds even wereldvreemd en praktisch irrelevant als in de jaren vóór Keynes. In de tussentijd (met name jaren 60/70/80) is er veel onderzoek gedaan naar de niet-perfecte werking van markten (disequilibrium economics). Ook Stiglitz (Nobelprijs ontvangen voor zijn werk op dit gebied) heeft bijdragen geleverd aan de theorievorming rondom onevenwichtigheden.

Op de een of andere manier krijgen de onevenwichtigheidseconomen geen voet aan de grond. Het wetenschappelijke werk wordt niet opgepakt en zet zich niet door in nieuwe onderzoeksgroepen en -tijdschriften. Het blijft bij de oude niet-realistische vooronderstellingen over de perfecte werking van markten en het spontaan vormen van nieuwe evenwichten. Stiglitz snapt dat er een sterke lobby is vanuit de politiek en het bedrijfsleven om vanuit deze ideologie van ‘niet-overheidsingrijpen’ te blijven werken en denken. Maar Stiglitz snapt niet wat de reden is waarom de wetenschappers zelf aan deze ideologie blijven vasthouden. De mainstream economen blijven uitgaan van rationale agenten met hun rationele verwachtingen, crisis of geen crisis.

Stiglitz geeft zelf geen antwoord op deze vraag van de vasthoudendheid van de wetenschappers zelf. In de vorige aflevering van deze serie blogs is een mogelijk antwoord te vinden: vasthouden aan de mainstream geeft een grotere kans op een succesvolle carrière binnen de wetenschap. Stiglitz concludeert dat er sinds de vorige crisis nauwelijks lessen geleerd zijn. Naar zijn stellige overtuiging zorgen markten NIET spontaan naar een nieuw evenwicht. Sterker nog: hij ziet de werking van de ‘wet van Gresham’ (’the bad money drives out the good money’). De crisis heeft ons laten zien dat de ‘goede’ bedrijven (de conservatieve bedrijven) werden weggedrukt door de ‘slechte’ bedrijven (de bedrijven die mee gingen in de race naar meer winst door meer te lenen, meer bonussen, meer boekhoudfraude etc).

McCloskey (2005) …. en Hamminga (1983)

Bron is een artikel van McCloskey in ‘History of economic ideas’ uit 2005 met de titel ‘The trouble with mathematics and statistics in economics’.

McCloskey is voor duidelijkheid en stelt met zoveel woorden: wat economen doen in hun tijdschriften is een ‘waste of time and energy’. Sinds ongeveer 1900 heeft het vak een verkeerde afslag genomen. Economen zijn gecharmeerd geraakt van wat McCloskey de ‘wiskunde-wiskunde’ noemt. Dat is wiskunde niet om een concreet probleem op te lossen (zoals in de natuurkunde), maar wiskunde om een intern consistent systeem in uit te werken. Wiskunde dus zoals ze dat zelf onderling met elkaar bedrijven.

De basis van deze afslag wordt gevormd door twee aantrekkende krachten, 1) de elegantie van de mooie consistente in zichzelf gekeerde wiskunde, en 2) de elegantie van de ‘free trade is neat’ gedachte. Economen zijn daarmee ‘in love’ met een simpel uitgangspunt (vrije marktwerking) dat uitgemolken wordt met complexe wiskundige exercities. Misschien gaat het hier in termen van Richard Dawkins wel om aantrekkelijke ‘memen’ die aansluiten op de successen van de natuurkundige wetenschap (Newton, Einstein) en van de biologie (Darwin, spontane mooie uitkomsten zonder vooropgezet plan van de evolutie). McCloskey beschuldigt economen ervan op zoek te zijn naar ‘a machine to produce publishable articles’. Het gaat ze daarbij meer om ‘pure thinking’ (intellectuele zelfbevrediging) dan om ‘an inquiry into the world’.

Erbij willen horen, als vak serieus willen worden genomen, peer pressure, makkelijk kunnen aansluiten bij een bestaande traditie (‘jump on the bandwagon’) etc, dat kan allemaal een rol spelen bij de vermeende tekortkomingen van de economische professie. Een toenmalige docent van me (Bert Hamminga) heeft in 1983 een proefschrift geschreven over hoe economen ‘feitelijk’ werken. Hij heeft een inhoudelijk thematiek gekozen (uit mijn hoofd: het Stolper-Samuelson theorema, gaat te ver voor dit blog om hier verder op in te gaan) en empirisch geturfd hoeveel artikelen over dit onderwerp in een bepaalde periode zijn gepubliceerd en wat het patroon (de voortgang, de progressie) is dat vervolgens ontstaat. Zo heeft Hamminga willen onderzoeken hoe economen hun eigen progressie vormgeven (als een bioloog die naar een soort kijkt en hoe die zich ontwikkelt). Zijn conclusie was destijds inderdaad dat de publicaties nauwelijks verwijzing hadden naar de werkelijkheid ‘buiten’. Een wereldberoemd econoom had iets beweerd (Samuelson dus) en hordes jongelingen stortten zich op dit abstracte theorema om alle wiskundige hoeken en gaten te verkennen. Uiteindelijk was het een soort wedstrijd van ‘wie met de minste vooronderstellingen toch nog hetzelfde kon aantonen als de grote Samuelson’. Een wedstrijd in het aantonen van redundantie dus en dat heeft inderdaad zijn eigen (wiskundige) schoonheid en aantrekkelijkheid. Afijn, als je op deze manier werkte, had je dus de grootste kans op een publicatie en alsdan op een aanstelling als hoogleraar economie.

Niet vreemd dat dit proefschrift (zelf netjes in het Engels geschreven en vol met formules!) nooit is opgepikt. Geen welkome boodschap. En een soort bewijs van de stelling: is er iemand die empirisch onderzoek doet (in dit geval naar het gedrag van economen), dan blijkt niemand daar in geïnteresseerd. Hamminga had voor succes dus beter wat kunnen morrelen aan de vooronderstellingen van een bekende en aantrekkelijke conclusie.

Tirole en zijn pleidooi voor een pico-economie (2002)

Bron is een artikel van Jean Tirole in ‘European Economic Review’ van 2002 met de titel ‘Rational irrationality’.

Tirole is in zijn spraakgebruik een stuk milder dan de andere hier genoemde auteurs. Tirole geeft een fraaie opsomming van nieuwe inzichten uit de sociale psychologie die mogelijk consequenties hebben voor het economisch onderzoek. Wat Tirole in mijn ogen doet is het opsommen van de vele ‘denkfouten’ (zoals wij die in de reeks met die naam hebben behandeld) die uit de sociaal-psychologische onderzoekspraktijk zijn gebleken. Deze onderzoeken laten zien dat ‘de economische actor’ niet zo rationeel is als de theorie graag zou willen. Zo is er sprake van een ‘overconfidence effect’ (ik maak die fout niet, dat zijn de anderen), van groepsdruk, van vooroordelen, van wisselingen in emotionele stemmingen etc.

De economen reageren daar op twee manieren op. Reactie 1. Ja, dat klopt inderdaad wel, mensen doen wel eens raar, zijn niet altijd rationeel. Maar waar het hier om gaat is om de grote lijnen. En daar geldt dat mensen grosso modo rationeel handelen. De opgesomde fouten zijn niet leidend en doen geen afbreuk aan het grotere geheel van de rationale consument en producent. Lees: foutenmarge, side-effect, doorgaan met de business-as-usual. Reactie 2. Een deelgroep economen pakt de thematiek van niet-altijd-rationele agenten op en werkt die verder uit in nieuwe theorieën. Nu zijn er weer 2 mogelijkheden. Ofwel worden de nieuwe theorieën niet opgepakt, ze slaan niet aan en leiden niet tot een nieuwe paradigma of onderzoeksveld. Ofwel wordt de theorie bij succes omgevormd naar het bestaande wetenschappelijke paradigma van vrije marktwerking. In het laatste geval ontstaat een zijtak of ‘bijzonder geval’ die op de bestaande theorie wordt geplakt. Een mooi voorbeeld hiervan is de opname van ‘agency costs’ (gaat weer te ver om hier inhoudelijk op in te gaan) in de mainstream-economie.

Tirole durft op basis van zijn opsomming van nieuwe inzichten geen voorspelling te doen over de toekomst van de economische wetenschap. Daar is Tirole te bescheiden en gematigd voor. Uiteindelijk pleit Tirole voor een pico-economie in vervolg op macro-economie en micro-economie. De pico-economie moet verder onderzoek doen naar de achterliggende drives van consumenten en producenten. In ditzelfde artikel geeft Tirole een demonstratie van de pico-economie door de toegenomen vraag naar zelfvertrouwen (meer zelfvertrouwen vergroot de kans op succes, maar hoe negeer je op een ‘rationele’ manier die keren dat je bent mislukt?) op een economische manier uit te werken.

Maar ook in dit artikel ontkom je niet aan de indruk dat er een sterke bovenstroom is in de economische wetenschapsbeoefening die erg ‘sticky’ is en niet expliciet onderwerp van discussie en onderzoek kan worden. Er zijn onbegrepen hogere systeemkrachten aan het werk. Met een invloed die in termen van maatschappelijke kosten en opbrengsten wel eens heel groot zou kunnen zijn.

Rudy van Stratum

 

 

 

Rendement (6), niet financiële kosten en baten

Ik had deze aflevering willen beginnen met mijn eigen hobby, schaatsen en de aanschaf van een paar nieuwe dure schaatsen. Maar we hebben het in de vorige twee afleveringen over de schaapsherder gehad en het zal inmiddels duidelijk zijn, rendement gaat niet alleen over financiële kosten en baten. Rendement kan ook in andere kwaliteiten zitten, als het om mijn schaatsen gaat bijvoorbeeld meer comfort, betere bocht kunnen rijden, stabieler op het ijs, etc. Voor de schaapskudde zit dat in de hogere belevingswaarde  van het landschap en een goed gevoel voor heel veel mensen.

De voorbeelden, Rudy zijn versterker (vorige aflevering), mijn schaatsen en de schaapskudde op de heide laten allemaal zien dat we niet uitsluitend investeren om er financieel beter van te worden. Soms is dat heel duidelijk zoals bij een paar schaatsen, maar soms is het schimmig. Stel we gaan een nieuwe woonwijk aanleggen en extra investeren in een groene omgeving. Waarom doen we dat dan? Vinden we het gewoon belangrijk dat er meer groen komt? Of is er een financieel motief, woningen in een groene omgeving leveren meer op en kunnen we dus met meer winst verkopen? In de praktijk loopt dit nogal eens door elkaar.

Zo starten projecten soms met het idee dat het financieel rendeert, als dat dan niet zo is dan halen we er allerlei argumenten bij om het idee er alsnog door te krijgen. De zonnepanelen zijn inderdaad niet rendabel, maar ze dragen wel bij aan het imago van uw bedrijf. Andersom gebeurt het ook, we willen iets omdat we dat gewoon belangrijk vinden (bijvoorbeeld natuur of een paar nieuwe schaatsen) en proberen er vervolgens een financieel kloppend verhaal van te maken. Daar zit natuurlijk een risico in, anderen zullen ook met financiële argumenten komen, je moet dus stevig in je schoenen staan. En, als je begint met financiële argumenten is het natuurlijk raar om aan het eind van de rit een negatief financieel rendement goed te praten door allerlei bijzondere waarden op te voeren.

Voorbeeld

Stel dat we een groot project hebben met meerdere partijen, bijvoorbeeld de uitkoop van een agrarisch bedrijf zodat de natuur meer ruimte krijgt. We kunnen dan eerst eens kijken wat dit voor alle partijen over een langere periode aan inkomsten en uitgaven betekent. Het uitkopen en de herinrichting kosten geld, inkomsten zijn er ook, agrariërs in de omgeving kunnen hun bedrijf juist uitbreiden en mogelijk is er een toename van recreanten door mooie nieuwe natuur. We kunnen dat allemaal in een grote tabel zetten en vervolgens net als in de tweede aflevering het totale resultaat over alle partijen berekenen. De kans is vrij groot dat we dan tot de conclusie komen dat dit financieel een slecht plan is. Maar, een deel van de partijen zijn nooit voor financieel rendement met dit project begonnen. In dit geval zal het doel eerder op het vlak van natuur en landschap liggen. Tijd dus om niet financiële waarden (of inkomsten en uitgaven) in beeld te brengen.

Even voor de vuist weg, aan de inkomstenkant zou kunnen staan een mooier uitzicht, meer biodiversiteit, een betere waterkwaliteit, een goed imago voor de streek, gezondere burgers etc.. Mogelijk zijn er ook uitgaven of kosten die we niet direct financieel doorrekenen. Mogelijk moeten mensen omrijden door nieuwe natuur en wordt een aantal ondernemers juist belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden.  Vervolgens kijken we of het bij deze kosten en baten om een van de deelnemende partijen gaat, of het om een nieuwe partij gaat of dat het om (een deel van) de maatschappij gaat. We kunnen dat vervolgens allemaal netjes in ons schema zetten. Daarmee hebben we in ieder geval transparant gemaakt wat de  investering voor de diverse partijen oplevert.

rendement site-07Twee vragen zijn vervolgens van belang. Als eerste is het goed de vraag te stellen of het hier werkelijk om niet financiële kosten en baten gaat of dat het uiteindelijk toch gewoon om Euro’s gaat? Best lastig, maar ik noemde gezondere burgers. Die zullen zich prettiger voelen en dat is lastig te vertalen in euro’s. Maar, als ze minder vaak ziek worden dan wordt het een ander verhaal, minder ziekteverzuim, minder kosten voor medische zorg etc. Hier kunnen we wel degelijk een prijskaartje aan hangen. Ook een mooier uitzicht kunnen we financieel vertalen. Een woning met een mooi uitzicht is meer waard dan een woning zonder mooi uitzicht. Maar, lastig punt, iemand die helemaal niet van plan is de woning te verkopen zal er niets aan verdienen en moet het uitsluitend doen met de niet financiële baten, het mooiere uitzicht (mogelijk gaat deze persoon zelfs een hogere OZB betalen, maar dat terzijde). Uiteindelijk zijn veel van de niet financiële baten uiteindelijk toch te vertalen in concrete geldstromen. Dit even los van de vraag of dat altijd wenselijk is.

De tweede vraag is of alle ingrepen en investeringen voldoende bijdragen aan de realisatie van het doel. We hebben het hier in de eerste aflevering al over gehad, bij de start van een project is er als het goed is een duidelijk doel (harder schaatsen, mooier geluid, mooier landschap etc.). Als we het over rendement hebben draait het uiteindelijk om de vraag welke bijdrage de investering levert aan het realiseren van dit doel. Je zou het ook anders kunnen stellen als er rechts onderin de figuur een negatief getal staat, moeten de partijen gezamenlijk dat bedrag bij elkaar brengen om de waarden die in de tabel staan te realiseren. De vraag is dus eigenlijk, zijn al die gerealiseerde waarden me dat geld waard. In ons voorbeeld is het dus de vraag of het mooiere uitzicht, het beter imago, de gezondere burger etc. € 100.000 waard is.

Omgekeerd moet je dit natuurlijk ook doen bij een investering die wel financieel rendeert. Wat kost deze ingreep alle relevante partijen. In euro’s komt er een positief bedrag uit (het rendeert immers), maar weegt dat op tegen alle schade die deze ingreep veroorzaakt?

Economie van goed en kwaad (3)

In het eerste deel van deze reeks een (subjectieve) boekbespreking van ‘De economie van goed en kwaad’. In het vorige en tweede deel gingen we op zoek naar het antwoord op de vraag ‘Waarom is de economische wetenschapsbeoefening steeds wiskundiger geworden?’. In deze derde en voorlopig laatste aflevering antwoord op de vraag: ‘Is dat erg dat de economische wetenschap steeds wiskundiger wordt?’.

Paradox: meer wiskunde als checklist voor marktfalen

Het is dus wel aannemelijk te maken waarom economen steeds wiskundiger-formeler zijn gaan werken. En je kunt ook wel aannemelijk maken dat de wiskunde nu eenmaal lekkerder werkt als je de werkelijkheid sterk vereenvoudigt. Dus hoe wiskundiger de aanpak, hoe abstracter de modellen en probleemstellingen. De economische werkelijkheid ‘buiten’ is te complex voor een wiskundige aanpak en kan alleen worden geduid door verhalen te vertellen die niet in de grote tijdschriften zullen komen. Wetenschappelijke publicaties zijn daarom per definitie maatschappelijk minder relevant (?stelling).

Maar er is meer aan de hand. Dat klinkt nog redelijk onschuldig: die rare economen zitten daar op de vierkante millimeter van onze belastingcenten te pielen in moeilijke tijdschriften. Nutteloos, maar onschuldig. Er is meer aan de hand omdat de formele wetenschaps-beoefening op een rare manier toch doorlekt naar beleids- en besluitvorming. Al die wiskunde rondom ‘efficiënte markten’ lijkt te willen zeggen dat het in de echte economie wel goedkomt als je de markt maar zijn gang laat gaan. De formele economie lijkt te bewijzen dat overheidsingrijpen inefficiënt en dus ongewenst is.

En dit is vreemd. Young, de auteur van het artikel waar ik me op baseer, betoogt dat de Arrow-Debreu economen in een ‘linksige’ setting opereerden. Het was immers een tijd van economische crisis en ook de grote Keynes speelde in die setting van overheidsingrijpen een belangrijke rol om betere uitkomsten voor allen te krijgen. Overheidsingrijpen was in die tijd ‘en vogue’. Ons eigen CPB is ook in dit gesternte onder de bezielende leiding van Jan Tinbergen (ook geen econoom van huis uit overigens) ontstaan (1947, net na de oorlog, als ik me goed herinner). Een Plán Bureau! Ook Samuelson heeft zich in andere publicaties wel in dit soort termen uitgesproken en zich een voorstander van herverdeling en overheidsingrijpen getoond.

Een interessante stelling van Young: alle wiskundige exercities van de Arrow-Debreu economen vormden eigenlijk een overtuigende rij bewijzen waarom de markt NIET werkt in de zin dat er spontaan beste uitkomsten voor iedereen ontstaan. De algemene-evenwichts resultaten konden alleen maar worden afgeleid door hele specifieke onrealistische aannames te maken over de werkelijkheid. Deze wiskundige literatuur leverde een prachtige checklist voor marktcritici op. Want evenwichtsprijzen krijg je alleen maar bij:

  • alwetende rationele identieke consumenten
  • een gebrek aan transactiekosten
  • complete markten voor alle mogelijke momenten en goederen
  • geen handel tegen onevenwichtsprijzen
  • geen onzekerheid
  • lineair-homogene productiefuncties
  • en zo verder en zo verder

 

Chicago-school

En dan komt de Chicago-school. Hoe ze het gedaan hebben en met welke agenda? Dat staat uiteraard nergens met zoveel woorden te lezen. Dus wat we hier beweren is ook weer een stelling of een werkhypothese. Ergens vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw is het begonnen. Met een duidelijke ideologische agenda om te pleiten tegen overheidsingrijpen en vóór de marktwerking. Ingrijpen betekent verlies van welvaart en een aanslag op de individuele keuzevrijheid van burgers. Milton Friedman is een van de bekendste vertegenwoordigers van deze stroming.

De aanpak van de Chicago-school is een terugkeer naar simpele en begrijpelijke modellen. Kleine modelletjes met steeds weer diezelfde conclusies: het komt allemaal goed als je de markt maar zijn werk laat doen. Of de vooronderstellingen ‘kloppen’ met de werkelijkheid is in hun visie helemaal geen issue. Een model hoeft helemaal niet te kloppen met de werkelijkheid om toch relevante conclusies te kunnen trekken. Zij hanteren daarbij een geniale truc: ze introduceren de moeder aller assumpties. En deze koninginnen-assumptie luidt: laten we nu eens aannemen dat alle vooronderstellingen waar zijn.

En nu komt het rare: door jaren lang met deze compacte en elegante modellen op de proppen te komen en voortdurend de bekende conclusie erin te beuken dat het ‘dus logisch is dat de markt zijn goede werk doet’, zijn de ‘Chicago-boys’ erin geslaagd de achterliggende boodschap van de oude evenwichtsdenkers 180 graden te doen draaien. Door slim terug te grijpen op het oude wiskundige werk van Arrow-Debreu cs in combinatie met de nieuwe ideologische boodschap, lijkt het of ook de wiskunde en een stoet Nobelprijs-winnende economen aan de kant staan van vrije marktwerking.

Het kan haast niet anders of de Chicago-school heeft spin-doctors gebruikt. Een fantastisch geslaagd voorbeeld van reïmprinting. We voeden de gebruikers eerst op met simpele modellen (gevolg: ingewikkelde wiskundige artikelen van vroeger worden niet meer gelezen), we koppelen deze simpele modellen aan de zegeningen van de vrije marktwerking en impliceren met terugwerkende kracht dat ook de grote denkers met hun ingewikkelde werk al dit soort conclusies trokken.

Conclusie

Is het dus erg dat economie steeds formeler wordt? De impact is waarschijnlijk toch groter dan ik me vóór lezing van het boek ‘De economie van goed en kwaad’ realiseerde.

Er lijkt sprake van een dubbelslag. Aan de ene kant heb je de ’techneuten’ die hun ingewikkelde dingetjes blijven doen in ‘Econometrica’. Het kan allemaal niet zoveel kwaad maar echt praktisch toepasbaar wordt het nooit. Maar pas op. Eén: ook in deze technische hoek sijpelt het ideologische gedachtegoed van de Chicago-school ongemerkt naar binnen. Dezelfde technische hoogstandjes komen daardoor in een ander daglicht te staan (ik heb de artikelen niet geturfd van de laatste jaargangen Econometrica, maar durf de weddenschap wel aan dat het aantal ‘onevenwichtigheids’ artikelen zwaar in de minderheid is en blijft). Twee: in de financieel-economische hoek (beleggingen) is het zwaar theoretisch-wiskundige werk wél grotendeels doorgesluisd naar de (beleggings-) praktijk. Niemand van de gebruikers kent nog de achtergronden van optieprijs-formules, maar ze worden desondanks voorgeprogrammeerd in handige calculators en computers krijgen de opdracht te kopen of verkopen op basis van de voorgeprogrammeerde uitkomsten van het model. Er is veel literatuur te vinden die aannemelijk maakt dat deze trading-regels in combinatie met suppersnelle computers een enorme impact heeft op de échte werkelijkheid. En zo hangt je baan en je inkomen alsnog af van theoretische modelletjes die ooit in Econometrica stonden.

Aan de andere kant heb je de niet-techneuten. Deze doen niet moeilijk met wiskundige hoogstandjes maar komen met hun bewust gekozen ideologie van vrije marktwerking en spindoctors wel op kritische beleidsfuncties terecht. Ook daar wordt de échte werkelijkheid dus beïnvloed en gestuurd door ideologie die slim is verpakt onder een wetenschappelijk-economisch sausje. Het is Friedman geweest die een Thatcher en een Reagan sterk heeft beïnvloed.

Of dit allemaal klopt weet ik niet. Ik poneer het als stellingen waar je wel/niet mee eens kunt zijn. Ik zeg ook niet dat we nu in een crisis zitten door het geslaagde lobby-werk van Chicago. Wat ik wel zeg is dat er hier een dynamiek speelt die niet of nauwelijks wordt onderkend. Wat ik ook zeg is dat de invloed van economen groter is (of anders) dan je op het eerste gezicht zou denken. Wat ik ook zeg is dat dit allemaal mogelijke vragen en antwoorden zijn die prima behandeld hadden kunnen worden in ‘De economie van goed en kwaad’. En wat ik ook zeg is dat ‘De economie van goed en kwaad’ dit dus niet heeft gedaan.

Rudy van Stratum

 

Economie van goed en kwaad (2)

Inleiding

Na de bespreking van het boek ‘De economie van goed en kwaad’ van vorige week, ben ik zelf nog wat gaan zoeken op antwoorden op de vragen die ik daar stel. Zo kwam ik op een interessant artikel uit 2005 van de hand van C. Young, gepubliceerd in de ‘Socio-economic review’.

Dit artikel (van Young dus) gaat in op de trend dat de economische wetenschapsbeoefening steeds wiskundiger en formeler wordt. In de jaren 30 van de vorige eeuw bevatte ongeveer 10% van de gepubliceerde artikelen een wiskundige formule, in de jaren 80 van de vorige eeuw bevatte meer dan de helft van alle artikelen meerdere wiskundige formules.

Waar komt die formalisering vandaan en (is mijn vraag) zegt het iets over de relatie tussen wat economen doen en onze economische situatie of crisis?

General-equilibrium: van Smith naar Walras

Hoewel Adam Smith dus door nagenoeg alle economen als het begin wordt gezien van wat wij nu economische wetenschap noemen, is Smith een verbaal econoom. Hij heeft vele bladzijden nodig om iets uit te leggen, vertelt verhalen over wat hij heeft meegemaakt en gebruikt daarbij geen expliciete formele notaties. Honderd jaar hebben economen daarna op deze manier gewerkt en geschreven.

David Ricardo (jaartje of 50 na Smith) zou je kunnen zien als een tussenvorm. Ricardo (nog steeds veel gebruikt bij de grondwaarde-discussies) schreef gewone tekst maar compact. Zijn betoog kun je bijna lezen als uitgeschreven wiskundige formules waar hij via aannames (vooronderstellingen) en logisch redeneren (deductie) tot strakke conclusies komt. Er zijn later ook economen geweest die het werk van Ricardo alsnog hebben geformaliseerd met wiskundige formules (oa DBJ Schouten in de jaren 50 van de vorige eeuw).

Het echte formeel-wiskundige economen-werk is weer zo’n jaartje of 50 later begonnen met economen als Walras en Pareto. Deze economen probeerden de ‘invisible hand’ van Adam Smith van een wiskundig-formele basis te voorzien. Het vormt het begin van de ‘general-equilibrium’ theorie, exercities om de condities te achterhalen waaronder de vrije markt efficiënte uitkomsten genereert.

Verklaring 1: Samuelson

De aanpak van Walras en Pareto betekende nog niet dat alle economen op die manier hun werk deden. Het was een niche binnen economen-land. Vanaf de crisisjaren van de vorige eeuw (jaren 20-30) kwam er een grootscheepse revival van de wiskundige general-equilibrium aanpak. Denk hier aan namen van economen als Arrow en Debreu. Het tijdschrift ‘Econometrica’ staat zo’n beetje symbool voor deze hyper-formele aanpak. Tot op de dag van vandaag is een publicatie in dit tijdschrift zo’n beetje het hoogst haalbare voor een econoom die wetenschappelijk hogerop wil komen.

Maar nog steeds: een niche. En nu komt Paul Samuelson ten tonele. Samuelson heeft het bekendste en meest invloedrijke economische tekstboek aller tijden geschreven. ‘Economics’ dat vanaf ongeveer 1950 tot op de dag van vandaag wereldwijd gebruikt wordt om generaties studenten de basis-beginselen van de economie bij te brengen. Ook ‘De kern van de economie’ van Arnold Heertje, een boek waar veel Nederlanders hun kennis over economie vandaan hebben, is zwaar ge-ent op de klassieker van Samuelson.

Je zou kunnen zeggen dat Samuelson de hele economische kennis van dat moment op een consistente wijze heeft geformaliseerd in een tekstboek. Geen zware wiskunde zoals Arrow-Debreu, maar wel in vereenvoudigde vorm dezelfde formele aanpak en dat over de hele linie. Met dit boek, via de vele generaties studenten die het gebruikt hebben, heeft Samuelson dus de standaard gezet voor hoe je economie beoefent.

Verklaring 2: goed voor je carrière

Dus het is de schuld van Samuelson dat we rare theoretische modelletjes hebben die nauwelijks iets zeggen over hoe het ‘daar buiten’ echt aan toegaat. Maar er is meer (volgens Young). Als je iets wilt bereiken in het vak dan moet je je leermeester de loef afsteken en dat doe je door nog meer wiskunde te gebruiken. Zo laat je zien dat jij er meer verstand van hebt en een slag dieper (lees: ingewikkelder) kan gaan. De oudere generatie kan het niveau van Econometrica niet meer bijbenen. Formele economie is dus goed voor je carrière. Het is een manier om nieuwsgierige leken buiten de deur te houden en een manier om collega’s te slim af te zijn.

Ik heb wel meegemaakt dat je beter af was met een wiskunde- of natuurkunde-studie dan met een gewone economie-opleiding (als je doel tenminste was om een succesvolle internationaal publicerende econoom te worden). Bekende Nederlandse economen die internationaal iets bereikt hebben zijn dan ook vaak geen econoom-van-huis-uit. Ik noem een Rick van der Ploeg, een Willem Buiter en een Sweder van Wijnbergen (mijn kennis is hier verouderd, er zijn er ongetwijfeld veel meer van recentere datum).

Rudy van Stratum

In het volgende deel (Economie van goed en kwaad (3)):

  • De paradox: meer wiskunde als checklist voor marktfalen
  • Chicago-school: handig omdraaien van de zaak
  • Conclusies

 

 

De economie van goed en kwaad (1)

Met de deur in huis

Een boek waar de laatste maanden veel over te doen is. De economie van goed en kwaad, van Tomás Sedlácek (sorry voor de ontbrekende omgekeerde dakjes (^ omgekeerd dus) op de 2 a’s in de naam). Laatst nog in Nederland bij de week van de filosofie. Een boek dat in Tsechië als een bestseller wordt aangeprezen en ook in de vertaalde Amerikaanse versie veel waardering krijgt. Er schijnt zelfs een toneelstuk van te bestaan (ben daar wel benieuwd naar, lijkt me niet makkelijk hiervan iets te maken voor op de planken).

En dus maar met de deur in huis: ik hoor niet bij het kamp dat dit een geweldig baanbrekend boek vind. Het is een breedsprakig en warrig geschreven boek met onduidelijke conclusies en boodschappen. Een omgevallen boekenkast van iemand die graag veel leest en veel nadenkt en ons dat wil laten weten. Aan de andere kant: ook wel mooi dat er toch nog markt voor dit soort exercities is en toch ook iemand die anders wil kijken naar problemen waar we mee worstelen. Meer sympathie dan respect dus.

De samenvatting

Ik ga het boek samenvatten. Waarschijnlijk volstrekt onverantwoord en subjectief. Maar dit is wat ik er uithaal als ik door de oogharen naar het boek kijk.

Conclusie 1:

het economische denken is niet begonnen bij Adam Smith maar al veel eerder. Het economische denken van vóór Smith is ook rijker en gelaagder dan het denken wat we kennen uit de wetenschappelijke tijdschriften en kranten. Economie was toen meer onderdeel van het totale leven, stond daar midden in, ging over goed en kwaad en was minder abstract en geïsoleerd.

RvS: daar ben ik het wel mee eens. Op zich geen schokkende conclusie. Een nadere analyse van waarom wij dan toch in het algemeen vinden dat de economische wetenschap bij Smith begint ontbreekt echter. Waarom wij die oude geschriften en de economische lessen die daar te vinden zijn er niet of nauwelijks meer bijhalen: antwoord ook niet te vinden.

Conclusie 2:

de economische wetenschap is door een steeds wiskundiger en formele aanpak verschraald, is in zichzelf gekeerd geraakt. Door het spel van assumpties en wiskundige gevolgtrekking tautologisch van aard geworden (oei, nu begin ik zelf ook al dat soort taal te gebruiken) en draagt weinig bij aan inzicht in het échte leven.

RvS: ben ik het ook mee eens. Ook niet schokkend of nieuw. Maar laat ik dit ook niet bagatelliseren. Er zijn wel geluiden in die richting, maar ze worden wellicht niet breed gedragen en onderschreven. Dit mag dus best stevig worden neer gezet. Maar ook hier weer mis ik de analyse van waarom dit zo is gekomen, hoe het ook anders kan en vooral wat we daarvoor moeten doen of laten. Ik zie geen perspectief op een andere economie-beoefening (behalve dat we weer essays gaan schrijven in de oude traditie, maar dat kan nauwelijks het alternatief zijn). Ook vind ik dat de merites van economische steriele modellen op deze manier wel heel makkelijk aan de kant worden geschoven. Te populistisch en niet diepgravend genoeg.

Conclusie 3:

Er is te veel focus in de moderne westerse maatschappij op materiële groei en welvaart.

RvS: de auteur lijkt hiermee te willen zeggen (maar doet dat niet expliciet) dat de economische wetenschap dit fenomeen stimuleert of faciliteert. Dit is een interessante stelling. En ook eentje die nieuw is. Wetenschap en werkelijkheid zouden dan een elkaar onderling versterkend proces op gang brengen. Economie als ideologie of geloof die échte mensen stimuleert om zich anders te gedragen waardoor de steriele modellen ook deels werkelijkheid worden. Interessant, maar dit staat er niet en is al helemaal niet uitgewerkt.

Een andere stelling die ik hier neer had kunnen zetten: ‘we’ weten eigenlijk niet goed hoe we moeten handelen in een situatie van overvloed. ‘We’ staat hier voor zowel ‘we, als mensen’ als voor ‘we, als wetenschappers’. De economische modellen gaan inderdaad uit van rationele keuzes maken bij schaarse hulpbronnen. Een model loopt wiskundig hopeloos vast als er van alles genoeg is. Er is kortom geen (uitgewerkte, geaccepteerde) economie van het genoeg. We hebben onvoldoende inzicht in de premisse (of psychologische driver) dat we altijd maar meer willen.

Mooi citaat op pagina 280 (om te bewijzen dat ik het boek wel degelijk heb gelezen), uit de roman ‘Fight Club’: ‘Hele generaties hebben gewerkt in banen waar ze de pest aan hadden, enkel en alleen om dingen te kopen die ze niet nodig hadden’. Inderdaad een goede vraag: waarom doen we dit eigenlijk ‘met zijn allen’? Maar ook hier weer: weinig nieuwe inzichten of nieuwe analyses.

Conclusie 4:

Dit is meteen een soort conclusie van het boek, een aanbeveling hoe het verder moet met ‘ons’. We moeten ons meer bewust worden van de vele goede dingen om ons heen die we al bezitten. Voor het echte leven houdt dit in: wees tevreden met wat je hebt, matig je behoeften, wees gelukkig. Voor de economische wetenschap houdt dit in: ga weer meer tussen de mensen staan en lever een relevante(re) bijdrage aan de maatschappij. Overigens is deze conclusie ook weer nauwelijks met zoveel woorden te vinden in het boek. Wél zoveel woorden overigens, maar dan niet deze conclusie, als u nog begrijpt wat ik bedoel.

Voor een volgend boek: de échte vragen

U ziet dat ik niet enthousiast van dit boek kan worden. Zo jammer omdat het ergens onder de oppervlakte wel de juiste vragen stelt. Maar dus niet écht stelt en dus ook niet de antwoorden of perspectieven biedt waar ik zo op zit te wachten. Wat zijn dan die vragen die ik graag in een volgend deel beantwoord zou willen zien (met minder woorden graag en met minder citaten en noten, laat die boekenkast gewoon rechtop staan)?

Vraag 1: waarom zijn we zo geobsedeerd door (materiële) groei en welvaart?

En wat zijn de alternatieve handelingsperspectieven? Gegeven uiteraard de dynamiek die we ondertussen wel ontwaren en die blijkbaar in onze genen zit verankerd: hoe meer we hebben, hoe meer we willen.

RvS: ik heb zelf het vermoeden dat er een wisselwerking is tussen economie als wetenschap en de werkelijkheid die zich naar de modellen gaat gedragen. Het lijkt wel dat sinds we de beschikking hebben over gedetailleerde cijfers over de groei van de economie, dat die groei of het gebrek daaraan daardoor ook belangrijker is geworden. Eerst wisten we helemaal niet of we groeiden en was er geen probleem. Nu horen we van het CBS dat de groei achterblijft en moet er ineens van alles gebeuren en hebben we een probleem. Hoe vaak horen we niet om ons heen: ‘we zitten in een crisis, maar zelf merk ik er niet zoveel van’.  Een crisis wordt zo een werkelijkheid die uit een rekenexercitie blijkt die we in de krant lezen, daarna ervaren we door er in praatprogramma’s over te praten die crisis ook écht of in ons hoofd.

En ook bekend en onderzocht is het fenomeen dat beurshandelaren hun aankoopgedrag laten bepalen door theoretische formules uit de economie (de ‘Black-Scholes’ formule voor het bepalen van de waarde van opties, bijvoorbeeld). Daarna zie je dat de werkelijkheid zich gaat zetten naar het recept uit de theoretische formule. En erger nog: bijna niemand snapt die formule (en weet al helemaal niet meer vanuit welke beperkende aannames die formule is afgeleid) en worden we door een black-box geregeerd. Je zou ook kunnen zeggen: de financiële crisis is voor een deel te verklaren uit het blind inzetten van geautomatiseerde rekenformules die door weinigen worden begrepen.

Vraag 2: waarom zijn we zo geobsedeerd door cijfers en voorspellingen?

RvS: deze vraag hangt ongetwijfeld samen met de eerdere vraag (op een manier die ik zelf nog niet snap). Sedlacek heeft het dan wel over de economische wetenschap waar een probleem ligt. Maar ligt daar het probleem wel? Onze politiek kan eigenlijk geen beslissing meer nemen voordat het CPB de zaak heeft doorgerekend. Alsof die modellen het antwoord geven? Alsof we weten op welke aannames die modellen zijn gebaseerd? Alsof we de uitkomsten van die modellen kunnen snappen? Alsof we zelf niet meer kunnen nadenken? En ‘by the way’: ik heb in de jaren 90 zelf een aantal jaren achter de knoppen mogen zitten bij het CPB en heb de discussies achter de schermen dus van dichtbij mogen meemaken.

Je kunt hier de bal niet bij het CPB neer leggen. Die zijn nooit te beroerd om hun eigen modellen te relativeren. Het probleem ligt bij ons, de gebruikers van die modellen. Waarom gebruiken we de modellen niet waarvoor ze bedoeld zijn? Voor het helpen op een gestructureerde manier na te denken over een probleemstelling. Voor het bepalen van een bandbreedte van uitkomsten (scenario’s), waar we zélf nog de discussie moeten voeren en zélf moeten beslissen wat we willen? Een model is niet bedoeld om net zo lang setjes maatregelen in te voeren tot daar een 3%-norm uit komt rollen. Het gaat hier niet om een probleem van de wetenschap maar om onze eigen behoefte aan zekerheid. En blijkbaar vinden we die in zogenaamde objectieve getallen en in de zogenaamde witte jassen van wat we maar al te graag wetenschap noemen (behalve als ons dat niet uitkomt, dan moet het CPB concurrentie krijgen).

Afsluiting

Maar zoals ik al zei: deze vragen worden door Sedlacek niet echt gesteld en de antwoorden worden al helemaal niet gegeven. Sedlacek richt zich veel te veel op de economische wetenschap zelf. Lijkt me een voorbeeld van de ‘availability bias’: Sedlacek is zelf een wetenschapper (of wil er graag eentje zijn) en richt zijn pijlen op diezelfde wetenschap. Maar op die manier maakt hij die economische wetenschap veel belangrijker dan die eigenlijk is. Het echte probleem zit in onszelf en hoe wij omgaan met die wetenschap. Al die boeken uit die omgevallen boekenkast hebben Sedlacek op een dwaalspoor gebracht.

Rudy van Stratum

Met dank aan Michel die mij op het pad van dit boek heeft gezet!

Rendement (5), intermezzo, schaapsherder (2)

Stijn vroeg me mijn kijk te geven op de schaap-discussie. In relatie tot ons thema: rendementsdenken. Inmiddels kun je het gedupeerde herders-echtpaar overigens financieel steunen via de site www.schaapskuddehetsoerel.nl. Jawel: crowdfunding.

Eerste overwegingen

Ik heb de tekst van het herders-echtpaar onderaan deze blog integraal overgenomen. Toen ik de tekst las zag ik parallellen met het stukje dat we eerder schreven over het aanprijzen van de fles bijzondere wijn. Dat stukje schreven we toen om onze reeks ‘denkfouten’ nog eens te illustreren. De wijn was zo bijzonder omdat de druiven met de hand werden geplukt, in houten vaten werden opgeslagen en zo verder. Bovendien ging het om een uniek en eenmalig aanbod en was de voorraad beperkt en wees er dus snel bij. Een dankbaar object om denkfouten als de ‘schaarstedwaling’ te illustereren.

En wat is het makkelijk om de tekst van het herdersechtpaar eens te leggen naast de tekst over de fles wijn. We zien de denkfouten zonder veel moeite weer terugkomen. Ik was al begonnen met een plaatje en daarbij de betreffende uitspraken en de daarbij horende denkfouten. Maar ergens dacht ik, dit is te makkelijk, dit voelt niet goed.

En zeker: ons herdersechtpaar kan ik ook gebruiken als voorbeeld van een minder geslaagde vorm van crowdfunding. Ze zijn al een jaar fondsen aan het werken en massa’s aan het mobiliseren en blijkbaar zonder al te veel succes. De landelijke media moeten er aan te pas komen om het zaakje in een versnelling te brengen. Maar ook hier weer de overweging: is dit nu de kern van de zaak?

En als ik de tekst van Stijn van gisteren er nog eens op nalees … Natuurlijk, dit is niet rationeel. Want waar gaat het om? Om het in stand houden van de heidegronden? Dat kan inderdaad goedkoper. Om het in stand houden van een oud beroep van schaapsherder? Ik weet het niet, en volgens mij weet niemand het.

En toch: er klopt iets niet, it doesn’t feel right.

Tweede overweging

Dus dat ga ik allemaal niet doen. Ik kies niet de rationele route, ik voel sterk de neiging het op te nemen voor dit herdersechtpaar.

De trigger was voor mij de tegenlicht-uitzending van gisteravond 15 april 2013. Duurzaamheidshoogleraar Jan Rotmans sprak een zin uit die mij trof: ‘als ik ergens een hekel aan heb is het aan het woordje ‘efficiency”. Volgens mij slaat Rotmans hier de spijker op zijn kop.

Met efficiency is op zichzelf niet zo veel mis. Je wilt met zo weinig mogelijk middelen een bepaald doel bereiken. Maar het begrip is uitgewoond en misbruikt. Het wordt te pas en te onpas gebruikt en er worden ongezien en ongemerkt (of misschien wel bewust) vele onnodige kosten en slachtoffers bij gemaakt. Efficiency gaat een eigen leven leiden en wordt als alibi gebruikt voor iets anders. Het wordt een koud en onpersoonlijk toverwoord dat vooral bedoeld is om mensen als nutteloos en overbodig weg te zetten. Het lokt de discussie niet uit maar stelt hem juist ‘kalt’.

Marktwerking is al een zelfde lot beschoren. We zijn ons niet meer bewust van de oorspronkelijke betekenis van het woord. Het is een ideologie, een geloof, een instrument in de verkeerde handen geworden. En het maakt meer kapot dan ons lief is. Ook nu kan ik weer een flauw woordenspel opvoeren: er is hier sprake van verborgen kosten en die moeten we dus netjes meenemen in de discussie. Maar laten we dat nu eens niet doen.

Kwaliteit

Efficiency en rendement gaan uit van de kortste route tussen het heden (startpunt, uitgangssituatie) en het doel. Dat je aan de weg zelf nog lol kan beleven, en dat dat vaak zelfs het doel is, wordt vergeten. Op de een of andere manier lijkt de invoering van deze misbruikte toverwoorden de essentie van het leven zelf te vernietigen.

Voorbeeld. Persoonlijke stokpaardje van mij. Ik bouw al sinds mijn jonge jaren zelf versterkers. Als je de ontwikkeling van versterkers beschouwt vanaf de jaren 20 van de vorige eeuw tot nu, dan zie je een voortdurende race om steeds efficiëntere versterkers te produceren. Ze worden in de loop van de tijd steeds kleiner, compacter en goedkoper. En ondertussen ook zuiniger en koeler.  De oude elektronenbuis wordt vervangen door de transistor, de transistor door het ‘integrated circuit’ en zo verder. Prachtig toch?

Misschien. En toch heb ik sterk de indruk dat de gehoormatige lol die je aan de versterkers kunt beleven steeds minder wordt. Er is dan ook een sterke revival (als sinds de jaren 80 van de vorige eeuw) om terug te keren naar handgemaakte inefficiënte versterkers met buizen uit de jaren 30. En daar is de fun weer helemaal terug. Wat een prachtig gezicht die gloeiende buizen, en vooral: wat kunnen we weer genieten van die mooie volle ruimtelijke klank die door buizen kan worden geproduceerd. Ik ken maar weinig mensen die het verschil niet onmiddellijk horen tussen die warme volle vintage-sound en het koude blikkerige geluid van de moderne opvolgers. Ingenieurs/techneuten zeggen dan: dat is allemaal vervorming die je met die buizen hoort, dat vinden we dan blijkbaar mooi, maar objectief gemeten zijn de moderne versterkers superieur.

Zie je de overeenkomst? Als ik naar de meettechnische rapporten kijk, kan ik weinig tegen de ingenieurs inbrengen, ze hebben gewoon gelijk. Maar wat heb ik daar als dagelijkse luisteraar aan? Het hart is uit de machine gehaald, de versterkers zijn kapot ontwikkeld, dat is wat ik gevoelsmatig ervaar en dat is waar ik mee te leven heb. Een bekend audio-goeroe had hier het woord ‘scroop’ voor uitgevonden. Een versterker moest ‘scroop’ hebben, het ding moest gewoon lekker klinken, ‘swingen’, je hoort dat meteen. Duizenden gitaristen (en niet de minsten) zweren nog altijd bij hun buizengitaar versterkers.

Efficiency vernietigt de scroop, marktwerking vernietigt de essentie van een samenleving.

Jaja, dan zul je ook nog wel ouderwetse platen draaien? Die klinken zeker ook beter dan CD’s dan?

Waar het dus wél om gaat

De schaapskudde heeft dus scroop en is een aanklacht tegen de vermeende efficiency. Het gaat om vakmanschap, om persoonlijke betrokkenheid, om de diversiteit van de verschijningsvormen in het landschap, om het kunnen aanschouwen van het nutteloze, bijzondere, toevallige. Dat zijn zaken die onbetaalbaar zijn en veel meer opleveren dan in getallen is uit te drukken. En het staat diametraal tegenover de anonimiteit en de rationaliteit. Super-efficient en meer van hetzelfde, maar dan wel heel veel en heel goedkoop. Misschien hebben mensen daar hun buik vol van, is dat tijdperk ten einde.

Zoals mijn vrouw jaren geleden al tegen mij zei: ‘en dan heb je dat ook weer voor elkaar, kun je dat nog sneller doen, ben je nog sneller klaar … maar wat ga je dan de rest van de dag doen? iets anders nog sneller doen?’.

En het echtpaar heeft natuurlijk gelijk. Een ander gaat het goedkoper doen, de hele opbouw aan kennis gaat verloren, en er komt een uitkering voor in de plaats. Het is helemaal niet goedkoper. En dan heb ik het nog helemaal niet gehad over alle kosten die gemaakt zijn om tot deze efficiency-beslissing te komen. Al die overleggen van die ambtenaren, het opstellen van aanbestedingsregels, het beoordelen van de voorstellen, het maken van de voorstellen door de indieners. Het gaat hier om een veelvoud aan kosten van de zogenaamde besparing die nu wordt gerealiseerd.

Rudy van Stratum

 

Integrale tekst Schaapskudde Het Soerel

 

 Traditionele schaapskudde kapot gemaakt door marktwerking

 

Schaapskudde Het Soerel is zo goed als ruiming.jpgfailliet. Zoals het er nu naar uitziet, moeten we aan het eind van deze week onze schapen verkopen. Na 25 jaar vakmanschap, hindernissen en hoogtepunten laten wij met veel pijn in ons hart het herderschap achter ons.

 

In 1988 begon het leven als schaapherder met als kroon op het werk een eigen schaapskudde in 1990. We groeiden uit tot een goedlopend bedrijf tot de schapen in 2001 werden getroffen door de mond- en klauwzeer. Zowel financieel als emotioneel was de schade ontzettend hoog en toch hebben we een nieuwe start gemaakt met onze schaapskudde. De terreinbeherende organisaties (TBO’s) hebben tijdens de MKZ-crisis het vuur uit hun sloffen gelopen om onze Schoonebeekers te behouden. Onze dank is nog steeds groot dat zij ons 22 jaar hebben gesteund en ons een warm hart hebben toegedragen.

 

Na jarenlang hard werken hebben we de vervolgschade afgeschud en konden we de toekomst weer positief tegemoet zien, tot in 2007 en de jaren daarna de kredietcrisis iedereen trof. Bij de TBO’s, waarmee we altijd zo’n goede relatie hebben gehad, was geen geld en plaats meer voor zelfstandige schaapherders. Daarom organiseerden we in 2012 de protesttrektocht Schapen Op Drift. De media-aandacht, steun van het publiek en bewegingen die binnen ons vakgebied in gang zijn gezet, waren verbluffend. Nu -een jaar later – zijn de effecten nog merkbaar. Maar helaas is het niet voldoende om ons overeind te houden.

 

Na de protesttrektocht hadden wij onze hoop gevestigd op Hulshorsterzand, een gebied van Natuurmonumenten waarvan wij al eerder delen hadden begraasd. Er waren al gesprekken geweest over begrazing met onze Schoonebeekers van het gehele terrein. Dit jaar dachten wij voor deze opdracht alle troeven in handen te hebben: terreinkennis, een overeenkomst om ook omliggende terreinen van Staatsbosbeheer, de gemeente Harderwijk en Vitens te begrazen, de cultuurhistorische waarde van de kudde en natuurlijk een scherpe prijs.

 

Ons was verzekerd dat de opdracht niet per se naar de goedkoopste aannemer zou gaan en eigenlijk leek alles in kannen en kruiken. Maar na een openbare aanbesteding – zo gaat dat met Europese financiering – is een niet-schaapherder die 40 procent onder de marktwaarde heeft geoffreerd er met de buit vandoor gegaan.

 

Wij weten dat niemand wakker ligt van een faillissement in het midden- en kleinbedrijf. Het is aan de orde van de dag. En toch is het zo zonde: een herdersechtpaar, hij met kennis van de dieren en van het hoeden en zij die precies op de hoogte is van alle regelgeving. Wij liggen wel wakker, want het enige wat ons rest is de bijstand. Voor dat geld hadden wij liever ons bedrijf voortgezet.

 

Kille bezuinigingen en marktwerking maken het de hardwerkende schaapherder onmogelijk. Ook in andere vakgebieden worden mensen wegbezuinigd die inmiddels weten dat goedkoper en beter niet samengaan. Wij roepen iedereen op die dit aan den lijve ondervindt om met ons op de deuren van de politiek en de ivoren torens van het geld en de vrije markt te bonzen totdat er echt iets verandert.

 

Wij hadden ons een ander vijfentwintigjarig jubileum voorgesteld.

Rendement (4), intermezzo, schaapsherder

De afgelopen week was er een interessante discussie in de krant en op de radio over een schaapherder die werd ingehuurd door natuurmonumenten voor beheer van heidegebieden. Zijn schapen lopen vrij over de heide en met behulp van honden houdt de herder de kudde bij elkaar en op de juiste plek. Als de kudde naar een ander gebied moet volgt een lange wandeling van schapen, herder en honden. Ik ben ook wel eens zo’n herder tegenkomen en het is een prachtig ritueel. Helaas is het niet zo efficiënt.

Anderen herders blijken dit veel goedkoper te kunnen. Die rasteren een stuk heide af en laten daar de schapen grazen. Als het werk gedaan is worden de schapen verplaatst met een vrachtwagen. Dat scheelt een hoop tijd, de herder kan in de tussentijd iets anders gaan doen en er zijn geen honden nodig. Een herder kan deze vrije tijd benutten om meerdere kuddes te beheren. Het is waarschijnlijk best leuk te zien hoe schapen in en uit een vrachtwagen worden geladen, maar het haalt het natuurlijk niet bij de herder met zijn honden.

Natuurmonumenten heeft besloten om de komende jaren gebruik te maken van een herder die een afrastering en een vrachtwagen gebruikt. Helemaal in lijn met het denken in rendement. De organisatie heeft te weinig geld voor het beheer van al haar terreinen en de subsidies vanuit het rijk en de provincies worden steeds lager. Als je dan aan rendement wilt werken moet je dus de kosten verlagen en de inkomsten verhogen. Zo zou je meer hout kunnen kappen voor houtverkoop (inkomsten) en dus ook kunnen besparen op schaapskuddes (uitgaven). Vanuit rendement beredeneerd is dit dus een uitstekende keuze.

Maar er is ook een aantal onverwachte gevolgen. De herder heeft de publieke opinie opgezocht en vanuit diverse kanten komt kritiek op Natuurmonumenten dat zij niet zo zakelijk moet opereren. Het schijnt dat een aantal leden van Natuurmonumenten het lidmaatschap heeft opgezegd. Dat werpt een ander licht op rendement. Het verlies van inkomsten doordat leden weglopen moeten we ook meenemen in onze rendementberekening. Ook het imago dat slechter wordt is een factor van belang, dat leidt mogelijk tot minder bezoekers aan de bezoekerscentra, minder deelnemers aan activiteiten, minder vrijwillige bijdrage, kortom minder inkomsten. Mogelijk (en volgens mij zeer waarschijnlijk) waait het wel weer over en levert deze keuze Natuurmonumenten uiteindelijk toch wat op.

Toch is dit niet het hele verhaal er is wat meer aan de hand en dat is ook belangrijk als we het over rendement hebben. Er is een groep mensen die een schaapherder met honden waardevol vindt en deze folklore wil behouden. Ik vermoed dat het hier om een groep gaat die vele male groter is dan de groep mensen die hun lidmaatschap heeft opgezegd. Is dit dan een maatschappelijke waarde? Ik vind van niet, de groep is beperkt en je kunt moeilijk zeggen dat we hier de maatschappij een groot plezier mee doen (kritiek welkom). Wel zou je kunnen zeggen dat het niet financiële baten zijn. Het beeld van die herder op de heide, daar kun je eigenlijk geen prijskaartje aan hangen. Maar is dat zo?

Ik dacht aan crowdfunding om deze herder te helpen bij het in stand houden van zijn kudde. Als een grote groep het zo belangrijk vindt deze vorm van begrazing te behouden, dan moet je deze groep benaderen en kijken of ze daar een financiële bijdrage aan willen leveren. Crowdfunding leek me in dit geval wel geschikt. De herder en zijn kudde, het is heel concreet, het is aaibaar, er is al een hoop publiciteit en, ik meen dat we het hier niet over een heel groot bedrag hebben (enkele tienduizenden euro’s, best veel maar geen tonnen). Een tegenprestatie is ook zo bedacht, bij een klein bedrag een speciale dag voor de donateur (met lammetjes) en producten van de schapen (vlees, wol). Bij hogere bedragen kan je denken aan speciale arrangementen zoals een dag met de hele familie of het bedrijf meelopen met de herder, kamperen met de herder op de heide etc. Daar moet die herder natuurlijk wel zin in hebben maar dat terzijde. Op basis van het succes van deze campagne krijgen we direct een beeld van de omvang van deze niet financiële baten, namelijk het bedrag dat mensen over hebben voor behoud van deze folklore.

Tot slot, ook bij een dergelijke crowdfundingscampagne kun je weer vraagtekens stellen. Je zamelt geld in om iets dat niet efficiënt is in stand te houden. Er vanuit gaande dat de natuurconsument een beperkt bedrag beschikbaar heeft voor donaties e.d. kan je dat geld dus niet aan iets anders besteden. Een minder efficiënte ingreep leidt dus tot minder natuurwaarden voor je euro’s. Met andere woorden het heeft een lager natuurrendement.

Stijn van Liefland

Rendement (3), tijdsaspect en alternatieve scenario’s

We sloten de tweede aflevering af met de opmerking dat € 100,= nu meer waard is dan € 100,= over 4 jaar. Stel ik krijg elk jaar 2% rente op mijn spaarrekening, dan is € 100,= nu over 4 jaar € 108,=, zelfs een beetje meer als je rente over rente meeneemt. Hoe nemen we dit nou mee als we het hebben over een investering? Er zijn allerlei methoden waarmee je bedragen in de tijd kunt vergelijken zoals de “netto contante waarde” en “eindwaarde”. Wij gaan dit soort begrippen hier niet verder uitleggen, er zijn genoeg sites die dat doen en er is voldoende literatuur over. Hier gaan we in op de vraag wat tijd en geld en rendement met elkaar te maken hebben, tot welke overwegingen dit leidt en wat voor consequenties die heeft voor investeringsbeslissingen.

We hebben weer een voorbeeld van een investering van in totaal € 4.500, verdeeld over drie partijen met een looptijd van 5 jaar. Zo op het eerste gezicht leidt deze investering over een periode van 5 jaar tot een verlies van € 750,= over de drie partijen, financieel gezien geen verstandige investering.

rendement_Tijdselement 1

Herinvesteren

We focussen nu op partij A, deze investeert € 1000,= en de inkomsten bedragen € 200,= per jaar. Na vijf jaar heeft partij A de investering terugverdient (in jaar 0 had partij A € 1.000 op de bank, aan het eind van jaar 5 ook). Partij A heeft echter de optie om het geld dat jaarlijks binnenkomt weer op de bank te zetten of ergens anders te investeren. Als partij A voor de bank kiest ontvangt A elk jaar rente over inkomsten van de jaren daarvoor. Onderstaande figuur laat dit zien, de inkomsten uit jaar 1 (€ 200,=) leveren aan het eind van jaar 2 € 6,= rente op (uitgaande van 3% rente). Aan het eind van jaar 3 ontvang A de gebruikelijke inkomsten (€ 200,=) en rente over het kapitaal dat op de bank staat, inmiddels gegroeid tot € 406,= (€ 200 uit jaar 1, € 200 uit jaar 2 en aan het eind van jaar 2 3% rente over de € 200 uit jaar 1 die het hele jaar 2 op de bank heeft gestaan). Als we zo de hele periode van 5 jaar doorrekenen komen we op een bedrag van € 1.062,=. De investering blijkt voor partij A een stuk gunstiger te zijn dan we aanvankelijk dachten, er wordt in 5 jaar € 62,= verdient.

rendement_Tijdselement 2

Alternatieven rendement

Maar, dit verhaal met rente heeft ook een andere kant. We moeten nu ook kijken wat er gebeurt als A besluit om helemaal niets te doen. Figuur laat zien wat er gebeurt als A besluit niet te investeren en het geld gewoon op de bank te zetten tegen een rente van 3%. Na vijf jaar heeft partij A dan € 1.160,=, bijna € 100,= meer dan in het geval A investeert in ons project. Als partij A op basis van financiële argumenten een keuze maakt is duidelijk hoe deze uitpakt.

rendement_Tijdselement 3We kunnen dit ook voor alle andere partijen uitrekenen. Onderstaande figuur geeft een overzicht weer voor alle drie de partijen waarbij ze de inkomsten weer opnieuw investeren. Daarnaast is voor elke partij uitgerekend wat een alternatief scenario oplevert. Hierbij is voor elke partij een andere rentepercentage gehanteerd (daarover later meer). Duidelijk is dat het alternatieve scenario de partijen veel meer oplevert dan investeren in een gemeenschappelijk project. Eén ding hebben we daarbij niet meegenomen, de gevolgen van de keuze voor het alternatieve scenario. Het zou natuurlijk kunnen dat één van de partijen extra uitgaven heeft als dit project niet doorgaat. Denk aan schade die kan ontstaan door iets niet te doen of een boete die we moeten betalen als we bepaalde maatregelen aan milieu of natuur niet uitvoeren.  Deze kosten moeten we uiteraard ook meenemen en komen als jaarlijkse (of eenmalige) kosten in het overzicht dat we maken over alle partijen.

rendement_Tijdselement 4Zoals gezegd hebben we voor alle partijen een andere rentepercentage gehanteerd. Dit percentage zegt iets over het rendement dat de partij normaal gesproken over haar geld maakt, of in ieder geval wil maken. Voor de ene partij is dat rendement niet zo belangrijk (overheid, non profit) voor andere wel. Het is belangrijk dit vooraf in beeld te hebben. Een ondernemer mee laten betalen aan een investering die een rendement van 8% oplevert lijkt heel aantrekkelijk. Maar, als die ondernemer weet dat er ook investeringsmogelijkheden zijn met een rendement van 10% (bijvoorbeeld personeel vervangen door een machine) dan is 8% financieel gezien minder aantrekkelijk.

 Conclusies rendement

  • Op de een of andere manier moeten we bij het bepalen van rendement rekening houden met de tijd, geld nu is meer waard dan geld over een aantal jaar. Een eenvoudige manier is de investering te vergelijken met een alternatief.
  • Als we ons voorstel vergelijken met een alternatief scenario moeten we ook de kosten meenemen die we moeten maken als ons project niet doorgaat (bijvoorbeeld schade of een boete).
  • Wat een voldoende rendement is bepaalt elke partij zelf, op basis van alternatieven en rendement dat in het verleden gehaald werd.

Rendement (2), meerdere partijen

In de vorige aflevering hebben we naar rendement gekeken bij één partij met een relatief simpele ingreep. In de praktijk zijn wij vaak betrokken bij projecten waar meerdere partijen investeren en meerdere partijen als gevolg van die investering inkomsten hebben. Het komt dan vaak voor dat de inkomsten en uitgaven niet gelijk over partijen verdeeld zijn, de ene partij geeft vooral uit, een andere partij verdient (het bekende probleem van de woningbouwcorporatie die woningen gaat isoleren). Hoe gaan we hier met rendement om?

In de kern is het in zo’n geval niet veel anders dan bij ons eenvoudige voorbeeld. Beschouw alle partijen gezamenlijk als één partij en kijk wat over alle partijen, door de tijd, de inkomsten en de uitgaven zijn. Als er over alle partijen meer geld binnenkomt dan uitgegeven wordt dan is er sprake van een positief rendement. Onderstaande figuur laat dat voor een fictieve casus overzichtelijk zien (klik voor vergroting).

rendement 1-01Er zijn in dit geval drie partijen bij dit project betrokken. In jaar nul wordt een investering gedaan, de jaren daarna zijn er inkomsten maar ook uitgaven voor onderhoud. Voor elke partij zijn de jaarlijkse inkomsten en uitgaven opgenomen, per partij kunnen we na een bepaalde periode (hier vier jaar) een rendement berekenen (eigenlijk geen rendement maar resultaat). Als we dat allemaal optellen komen we rechts onderin tot een totaal, in dit geval – € 60.000. We hebben dus een negatief resultaat over alle partijen, het advies zou dan ook zijn dit niet te doen. De gezamenlijke partijen worden hier financieel niet beter van. Je kunt lang of kort praten over het herverdelen van uitgaven of inkomsten, je komt er niet uit zolang er sprake is van een negatief rendement. Het enige dat je met elkaar kunt verdelen is het verlies.

Anders is het als er rechts onderaan een positief bedrag uitkomt (stel € 40.000). Dan is er wel wat te verdelen. Als alle aannames kloppen dan is er na vier jaar € 40.000 over de drie partijen te verdelen. Doen we de investering niet, dan is er niets te verdelen. Het kan dus niet zo ingewikkeld zijn om tot een afspraak te komen over de verdeling van inkomsten en uitgaven, alle partijen hebben daar belang bij.

Terug naar het schema, dit is voor ons de kern van het bepalen van rendement. Alle partijen, alle inkomsten en uitgaven per partij en over een langere termijn. Maar, moet je nu voor elk project zo’n heel schema invullen en van elke partij de inkomsten en uitgaven kennen? In het ideale geval natuurlijk wel, in de praktijk zal dat vaak lastig zijn. Maar het schema kan wel helpen in het structureren van de discussie. Het begint bij het inventariseren van de partijen en vervolgens met hun inkomsten en uitgaven. Dat laatste kan ook kwalitatief, met plusjes en minnetjes voor uitgaven en inkomsten en heel veel plusjes en minnetjes voor hele grote inkomsten en uitgaven. Zo krijg je in ieder geval een beeld hoe de inkomsten en uitgaven verdeeld zijn. Dat kan in eerste instantie gewoon achter een bureau met behulp van gezond verstand.

Conclusies

Met het schema hebben we ook een aantal factoren in beeld die belangrijk zijn bij het bepalen van het rendement. Zo zien we wat kunnen we doen als we een negatief rendement hebben:

  1. Kijken of we werkelijk alle partijen in beeld hebben. Zijn we partijen vergeten die ook profiteren van deze ingreep, dan kunnen we die opnemen in dit schema. Maar, mogelijk zijn er ook partijen die kosten moeten maken vanwege onze ingreep, die moeten we dan ook meenemen.
  2. We kunnen nog eens kritisch kijken naar alle inkomsten en uitgaven. Hebben we werkelijk alles in beeld? Kunnen we bezuinigen op de uitgaven en de inkomsten vergroten (efficiency)?
  3. We kunnen nog eens kritisch kijken naar de gehanteerde termijn. Ons overzicht stopt bij vier jaar, wat gebeurt er in jaar vijf en zes? Als inkomsten en uitgaven niet dramatisch veranderen gloort er een aantrekkelijk rendement aan de horizon. Maar, met een langere termijn worden ook de onzekerheden groter, daarmee komen we op het vierde punt.
  4. Aandacht voor de risico’s. Dit is natuurlijk niet alleen van belang bij een negatief rendement, juist als we denken een positief rendement te hebben is een duidelijk beeld van de risico’s noodzakelijk. Kijk nog eens kritisch naar alle aannames, reken een worst case scenario door en probeer argumenten te zoeken die tegen de ingreep pleiten. Kortom probeer tot een robuust voorstel te komen door kritisch naar het project te kijken.

De oplettende lezer zal opgemerkt hebben dat we geen rekening hebben gehouden met het tijdsaspect van geld. Om kort te zijn, € 100,= nu is meer dan € 100,= over vier jaar. Immers als je het nu op de bank heb je over vier jaar meer geld. Daarover meer in de volgende aflevering.