Auteursarchief: slimfinbeheer

Het eerlijke verhaal van Paul Masselink over energie nul

Paul Masselink nam enkele weken geleden afscheid als medewerker van de provincie Noord-Brabant. Hij pakte deze gelegenheid aan om zijn visie te geven op de aanpak van het energieneutraal maken van de gebouwde omgeving tot het jaar 2050. Het gaat om een enorme opgave waarbij een simpele rekensom leert dat je elke dag 300 woningen energieneutraal moet aanpassen om in 2050 de doelstelling te halen. 35 jaar resterend, 45 werkweken per jaar, 5 werkdagen per week, maakt ongeveer 8.000 dagen. De bestaande nog aan te passen voorraad gebouwen delen door dat getal en je krijgt je dagdoelstelling. Boodschap: elke dag dat dit getal niet wordt gehaald loopt de achterstand op!

Onderscheidend

Ik ken Paul al iets langer en heb vaker zijn meningen, standpunten, visies aan mogen horen. Dit was echter de eerste keer dat ik zijn totaalplaatje over energieneutraliteit (en wat andere zaken) hoorde. Bij de lezing werd een boekje uitgereikt dat hier is te downloaden zodat u kunt meelezen.

Het betoog van Paul Masselink is onderscheidend met name door:

  • De integraliteit van de oplossing.
  • De eerlijkheid van het verhaal.
  • Het inzetten van low-tech oplossingen.
  • Het meedenken over de financiering.

Ik zal deze punten hieronder toelichten. Als leidraad heb ik het verhaal van Masselink samengevat in onderstaande mindmap.

Uitgangspunten

Het gaat dus om een enorme opgave en de tijd dringt. Vaak wordt bij dit soort discussies over (een tekort aan) energie vergeten waar het allemaal om draait: de mens zelf. Zoals Paul het beeldend uitdrukt: ‘In een plastic zak kun je niet leven’. Oftewel: isoleren van je huis is prima, maar zorg er wel voor dat er voldoende frisse lucht aanwezig is.

Een tweede uitgangspunt is dat de oplossing integraal moet zijn. Het gaat niet alleen om energie en niet alleen om woningen. Het gaat om (zie uitgangspunt hiervoor) om de mens en dus ook om gezondheid, welbevinden, frisse lucht, voldoende licht, een prettige ruimte, goede buren etc. En het gaat niet alleen om die ene woning (of dat ene kantoor) maar om de totale omgeving (het groen om de gebouwen heen, de publieke ruimte) waar ook voldoende gelegenheid is om te wandelen, te sporten, te verblijven.

Een derde uitgangspunt is dat de oplossing moet renderen. Dat betekent niet alleen dat je kijkt naar de Euro’s die het op korte termijn oplevert maar dat je breder naar de voordelen kijkt (dus ook naar de maatschappelijke voordelen) en dat over een langere tijdshorizon (dus niet alleen kijken naar de eerste 5 of 10 jaar). Misschien dat private bedrijven daar minder om malen maar een overheid moet wel die langere termijn horizon hebben. (( Het brede rendementsbegrip is op deze site vaker behandeld, zie bijvoorbeeld de reeks over rendement (meerdere delen). ))

Een vierde uitgangspunt is dat meerdere partijen een rol spelen bij het implementeren van de oplossing. Bedrijven zijn onmisbaar omdat daar de technologie en de fysieke productie en innovatie vandaan komt. Maar de overheid is nodig bijvoorbeeld om het voortouw te nemen en/of risicodragend kapitaal te verstrekken. Over deze rollen (en die van de pensioenfondsen) komen we later te spreken.

Het vijfde uitgangspunt is dat alle maatregelen beginnen bij preventie (alle energie die je niet nodig hebt hoef je ook niet op te wekken). Dit is natuurlijk het voorzorgsprincipe en onderdeel van de ’trias energetica’ waar Stijn al eerder over schreef.ScreenShot076

Het eerlijke verhaal

Het zesde en laatste uitgangspunt is dat je altijd een eerlijk verhaal moet vertellen. Naar mijn mening is het juist hier dat Paul zijn verhaal afwijkt van veel wat ik om me heen hoor en lees over dit onderwerp.

Allereerst: het begrip ‘energieneutraal’ wil zeggen dat je per saldo evenveel energie verbruikt als je opwekt. Vaak wordt dat begrip verward met ‘energienota nul’ oftewel: per saldo ben je geen geld meer kwijt aan energierekeningen. Je ziet dit ook terug (op zijn minst als suggestie) in diverse overheidscampagnes rond ‘energie nul’. Paul benadrukt dat energieneutraal niet wil zeggen dat de energiefactuur definitief is verdwenen. Omdat veel mensen tegelijk behoefte hebben aan energie (de vraag is dan hoog) zal de prijs van energie op dat moment ook hoog zijn. Verder geldt vermoedelijk dat door de enorme impuls die zo aan de energiemarkt wordt gegeven (veel nieuwe decentrale opwekking door eigen zonnepanelen) de energieprijzen voorlopig laag zullen blijven: juist in de periode dat de ‘voorbeeldcalculaties’ uitgaan van alsmaar stijgende energieprijzen om zo tot een interessante terugverdientijd te komen. (( Overigens betekent de verwachting dat enorme prijsstijgingen van olie zullen uitblijven ook dat Shell het niet langer winstgevend acht om door te gaan met winning van nieuwe bronnen op moeilijke plekken, oftewel het aanbod zal ook weer afnemen. ))

Kortom: energieneutraal is noodzakelijk maar je moet het niet doen puur en alleen omdat je er een financieel rendement op korte termijn mee kunt genereren.

Een andere nuancering (niet bij Paul terug te vinden overigens) is dat energieneutraal op individueel niveau een rare doelstelling is die economisch (en maatschappelijk) niet zo voor de hand ligt. Immers: de grootste voordelen behaal je door de minst energiezuinige gebouwen (over heel Nederland) iets energiezuiniger te maken. Hoe energiezuiniger een woning is, hoe ‘duurder’ het wordt om die woning nóg energiezuiniger te maken. Maar ook op individueel gebouwenniveau is het écht 100% energieneutraal maken nog te duur om écht financieel renderend te kunnen zijn (wij hebben hier vorig jaar een hele serie aan gewijd).

Een eerlijk verhaal betekent dus dat je bij je communicatie over duurzaam bouwen niet alleen op de knop ‘geld verdienen’ moet drukken. Wat we niet (moeten) willen is dat burgers een lening afsluiten om hun huis energieneutraal te maken om uiteindelijk tegen hun verwachting in met een ongewenste restschuld achter te blijven.

Een ander punt rondom eerlijkheid: zijn subsidies slecht of ongewenst om tot energiebesparing te komen? Misschien. Maar het eerlijke verhaal betekent dat je ook moet vertellen dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen op dit moment zwaar wordt gesubsidieerd (dat heeft te maken met staffelkortingen die grote industrieën krijgen bij hun inkoop van energie). Paul laat in een berekening zien dat elk Nederlands gezin zo’n € 1.000 jaar betaalt aan het in stand houden van het gebruik van fossiele grondstoffen. Daar lees je in de kranten zelden over.

De inhoud

Nu dan eindelijk de inhoud van de aanpak van Paul Masselink (die moet voldoen aan de genoemde uitgangspunten).

Het begint bij grootschalige isolatie (preventie!) van heel veel verouderde woningen. Dat kan alleen goedkoop als sprake is van grootschalige efficiënte massaproductie. Paul constateert dat de markt niet spontaan tot zo’n grootschalige aanpak komt. Logisch: op korte termijn is sprake van onvoldoende rendement en een te hoog risico, bovendien ontbreekt het aan de benodigde coördinatie tussen private partijen. Ergo: er ligt voor de provincie een taak om een grote fabriekshal op te tuigen waar grootschalige ‘verpakkingen’ voor woningen worden gefabriceerd. De aanpak is standaard en modulair (hele rijen woningen worden  zo in een mum van tijd van een verpakking voorzien) maar laat ook maatwerk in kleur en uitbreiding toe. Alleen met zo’n aanpak kan de kostprijs van woningisolatie flink omlaag en ontstaat er ook ruimte en budget voor innovatie. De overheid kan zo een nieuwe markt creëren en de ingang vormen voor private partijen om het daarna over te nemen. Burgers die bereid zijn snel toe te happen (early adaptors) kun je verleiden met een instapkorting. Kortom: dit gaat geld (subsidie) kosten maar verdient zich op termijn terug.

Omdat de mens centraal staat, gaat isolatie en preventie per definitie samen met ventilatie (in een zak kun je niet wonen). De omgeving moet vergroend worden om te zorgen voor voldoende verkoeling in de zomer, om (de toename van) hemelwater goed te kunnen afvangen en om een aantrekkelijke omgeving te bieden voor wonen en werken. Ook hier geldt dat aanpassing van de omgeving zich op termijn terug verdient. In het boekje is meer te vinden over gestapeld parkeren en over het slimmer omgaan met watergebruik.

ScreenShot080

Energy Buffer Unit

Hoe dan de wél benodigde energie op te wekken? Met kernenergie! Maar wel met kernenergie zonder risico’s, oftewel door gebruik te maken van de bijna oneindige voorraad energie die de zon als kernenergiecentrale dagelijks op ons afvuurt. Zonnepanelen worden steeds beter en goedkoper en de volgende stap is dat de cellen onzichtbaar geïntegreerd zijn in bouwonderdelen (zoals dakpannen). En dan moeten we ook eens af van de oude afspraken om energie centraal AC (wisselstroom) te transporteren en daarna met (transformatieverlies) weer om te zetten naar DC of gelijkstroom. Als we zodadelijk onze energie met gelijkstroom via zonnepanelen in ons huis krijgen dan is het zonde om al die energie weer om te zetten naar 230V AC (en weer terug naar DC om bijvoorbeeld onze smartphone op te laden of onze LED-tv aan te zetten).

De opslag van energie? Zoals gezegd betekent energieneutraal niet dat op elk moment de balans per gezin in evenwicht is. De standaard oplossing waar nu aan gedacht wordt is: powerwalls (bijvoorbeeld van Tesla) om tussentijdse energieoverschotten op te slaan. Niet doen, zegt Paul: te duur en bovendien zitter er schaarse grondstoffen in (traditionele) accu’s. Ik had er nog niet van gehoord maar er zijn low-tech oplossingen die het mogelijk maken heel goedkoop en zonder inzet van dure en schaarse grondstoffen lokaal energie te bufferen. Ik noem hier slechts de ‘Energy Buffer Unit’ en de ‘Eisspeicher’ (zie foto’s). Zo ontstaat een gelaagd systeem van gezin/woning naar wijk naar stad die de schommelingen in vraag en aanbod kan opvangen zowel over de dag-nachtcyclus als over de seizoenen.

 

De financiering

ScreenShot081

Eisspeicher

Dan wat vaak in discussies de hamvraag is: wie gaat dat betalen? Een aantal zaken heb ik hierboven al genoemd. De grootschalige productie van isolatie zal leiden tot betere oplossingen en lagere prijzen. Die investering zal van de overheid moeten komen. Snelle kopers krijgen instapkortingen. Waar komt het geld voor deze publieke uitgaven vandaan? Als de subsidies op olie (geleidelijk) worden afgeschaft dan komt er geld beschikbaar voor dit soort duurzame maatregelen.

Wellicht worden de maatregelen en investeringen (door de prijsdalingen van isolatie, opwekking etc) uiteindelijk (voor de burger) zelfs financieel en op kortere termijn renderend. Maar, zoals het eerlijke verhaal gebiedt, daar kan geen garantie voor worden afgegeven. Als we breder naar de investeringen kijken en op de langere termijn kijken, dan is de kans groot dat er sprake is van een behoorlijk maatschappelijk rendement. Goedkopere energievoorziening, goedkopere watervoorziening, minder kosten voor bijkomende schades (vervuiling, overstroming) enzo verder. Er is rationeel bezien dus weinig tegen om de overheid als financier te laten optreden via het oprichten van speciale revolverende fondsen. En waarom zouden we als mede-eigenaars van onze pensioenfondsen niet dát geld beschikbaar stellen voor duurzame investeringen?

Eindoverweging

Ik was verbaasd over de volledigheid van Paul’s verhaal. 30 jaar denken en doen rond duurzaamheid (niet alleen als ambtenaar overigens), dat zie je terug! Toch had ik op het eind een belangrijke vraag.

Wat zijn de belangrijkste inzichten die ik uit het betoog van Paul haal?

  • Technisch kunnen we de geformuleerde doelstelling gewoon realiseren (check!).
  • Zeker als we schaaleffecten behalen en low-tech oplossingen omarmen (check!).
  • Het geld om die zaken voor elkaar te boksen is beschikbaar, met name via overheden (afbouw oliesubsidies) en pensioenfondsen (check!).
  • Er is een prettig financieel rendement te behalen. Voor de burgers misschien niet financieel en op korte termijn maar voor het collectief vrij zeker wel op langere termijn (check!).
  • Kortom: technisch én financieel is het haalbaar en heeft het voor iedereen positieve effecten (euhhh ..?).

De brandende vraag die overblijft is: en als dat dan zo is, wat mis ik dan nog?

Want: ik zat in een grote zaal in het provinciehuis in Den Bosch toen ik dit verhaal hoorde. Ik heb goed om me heen gekeken, naar de gezichten van de overige toehoorders. In de zaal zaten ambtenaren, bestuurders, politici en ondernemers. Een reactie die je had kunnen verwachten was: na de lezing ontstaat een enorm geroezemoes en steeds harder praten en het eindigt in een enorm feest met iedereen dansend op de tafels. Het probleem wordt aangepakt en opgelost! En we worden er allemaal beter van (en die paar bedrijven die nog afhankelijk zijn van olie compenseren we uit het surplus).

Maar dat was niet wat ik daarna zag. Mensen liepen rustig naar de uitgang en dronken een glas en deden een plas. Wow! Wat moet je nog vertellen om dat effect te bereiken? Dat de beurskoers met 2% is gestegen? Dat we het laatste kwartaal weer een kleine groei hebben laten zien in ons BBP? Dat de huizenprijzen weer wat aantrekken?

Of moet de informatie nog beklijven? Was het zo nieuw dat het niet meteen pakt? Nee, ik geloof niet dat het probleem hier is het verwerken van nieuwe informatie.

En dat is mijn nuancering van het prachtige verhaal van Paul Masselink. Hij heeft vergeten te kijken naar de belangen en naar de denkfouten. Te weinig aandacht voor de soort mensen die wij zijn en te weinig aandacht voor in het systeem ingebouwde rituelen. Ik moet denken aan ons eerdere verhaal over (het verdwijnen van) de gloeilamp en waarom dat toch nog lang heeft geduurd. Er moet zeker een vervolg komen op deze aanpak: wat mist er nog in dit verhaal? Hoe kunnen we de nog bestaande hindernissen beter in kaart brengen om ook die uiteindelijk van een passend antwoord te voorzien?

Rudy van Stratum

Tegendenken over afval scheiden

Dit artikel over het nut van scheiden van afval is de aanleiding voor deze blog.  (The reign of recycling, John Tierney, New York Times 3 okt 2015)

Een leuk voorbeeld van tegendenken. Het klinkt zo logisch: het scheiden van afval en dus het meerdere malen gebruiken (recyclen) van schaarse bronnen, is goed voor het milieu. Maar is dat ook zo? Deze auteur kijkt naar de situatie vanuit een Amerikaans perspectief en (maar daar kom ik later op terug) misschien ook wel met een bepaalde vooringenomenheid.

Even vooraf: ik heb zelf geen mening over het nut van afval scheiden simpelweg omdat ik de feiten onvoldoende ken. Het gaat er mij hier om de redenering van deze auteur te volgen. Eerst maar eens redelijk ‘plain’ in een mindmap. Daarna op een andere manier.

Mindmap afval scheiden

Het eerste argument is dat afval scheiden economisch niet rendabel is. Dat heeft te maken met dalende prijzen van de grondstoffen die de scheiding van afval oplevert. Dat betekent dus minder inkomsten (voor de verwerkers van het afval). Aan de andere kant dalen de energieprijzen die weer kunnen zorgen voor dalende inkomsten (omdat een deel van het afval wordt verbrand en verkocht als energie. Daar staat tegenover dat afvalverwerkers ook energie inkopen en dat is dan weer een voordeel). Het verwerken van afval is blijkbaar een arbeidsintensief proces, ergo bij stijgende kosten van arbeid is dat ook vervelend. Lang verhaal kort: afval scheiden zal steeds minder lonend worden en de auteur meldt dat er al flink wat recyclebedrijven failliet zijn gegaan.

(Nuancering RvS: dat de prijzen van grondstoffen dalen mag dan zo zijn als je naar de laatste jaren kijkt, het lijkt me onvermijdelijk dat een aantal grondstoffen op termijn schaarser wordt en op den duur weer in prijs zullen stijgen).

Wij hebben dan nog de neiging steeds meer te willen scheiden. Je begint met het scheiden van de meest schaarse grondstoffen en daar is dan nog een economisch verhaal bij te houden. Naarmate je verder gaat verfijnen in het scheiden wordt het rendement nog weer lager.

Als recyclebedrijven minder verdienen (en failliet gaan) dan is er ook minder geld beschikbaar om beter te worden in het scheiden van afval. Dus minder innovatie in scheidingstechnologie.

Dan suggereert de auteur dat het scheiden van afval een aantal bijkomende effecten heeft. Er moeten meer vrachtauto’s rijden en het zorgt voor meer stankoverlast (bij huishoudens, dus daar waar je er last van hebt). Verder gaan er banen verloren omdat bij een succesvolle scheiding er minder nieuwe producten gemaakt hoeven te worden (RvS: vreemd argument. Stel dat je door slimmer te sporten minder ongelukken krijgt en dus minder ziekenhuis bezoek, dan zijn er minder dokters en ziekenhuizen nodig, dat betekent verlies aan werkgelegenheid, maar dat kan toch geen probleem zijn?). Blijkbaar worden veel plastic flessen tijdens het scheiden gespoeld met warm water (dat deels wordt verwarmd met kolen gestookte centrales). In die gevallen is zelfs sprake van een negatief milieu-effect van scheiden.

ScreenShot070

En stel nu eens dat het allemaal toch helpt, dat scheiden van afval: zet het dan ook zoden aan de dijk? Dat blijkt ook reuze tegen te vallen. Een vliegritje van New York naar Londen (per persoon) kan pas worden gecompenseerd als je 40.000 plastic flessen hergebruikt. (RvS: je zou kunnen zeggen, dan moet je dus minder ritjes met het vliegtuig maken, niet per se een argument om geen plastic meer te scheiden). Het gebruiken van tot de verbeelding sprekende extreme getallen lijkt op een retorische truc van de auteur, zie verderop.

Ik zet de 3e tak van de mindmap (rode kleur) even opzij en ga alvast naar de conclusies (oranje kleur). Het alternatief (afval niet scheiden en gewoon naar de stort brengen) is beter. Hoe zit het met de bezwaren van vuilstort? Er gaat (dure) grond verloren? Valt reuze mee. Als alle afval van alle Amerikanen gedurende de komende 1000 jaar op een hoop wordt gegooid: waar hebben we het dan over? Dan is slechts 0.1% van alle weilanden van de VS een vuilnisbelt. (Wederom zo’n slimme truc om met extreme getallen iets beeldends te boetseren). En dan nog: die dure grond is niet verloren, daar kun je een park van maken. Maar hoe zit het dan met de giftige gassen die vrijkomen? Die kun je afvangen en verbranden dus dat levert ook nog eens geld op.

Terug naar de rode tak. Pas ná het lezen van dit artikel kreeg ik het idee dat hier de crux van de redenering zat. Het gaat om het verlies aan keuzevrijheid dat de auteur in de weg lijkt te zitten. Een Amerikaans verhaal, dat me doet denken aan het ontstaan van ‘de ideologie van de vrije markt’ (zie met name de recente blog over het boek ‘De grootste show op aarde’). Het is de groenlobby die op een niet-rationele manier ons dwingt om te scheiden. Die groenlobby lijkt ook nog eens een groenhobby voor met name het welvarende deel van de natie (in wijken met lagere inkomens wordt blijkbaar minder afval gescheiden). De auteur noemt het scheiden van afval een ritueel dat sommigen van ons een goed gevoel bezorgt.

Een andere blik

Pas ná het lezen van het artikel dacht ik: het lijkt de wereld op zijn kop. De suggestie wordt gewekt van ‘kom, laten we de feiten eens op een rij zetten en kijken wat het beste is’. Maar met het venijn in de staart zou het best eens andersom kunnen zijn: ‘ik ben voorstander van keuzevrijheid, het scheiden van afval gaat tegen dit principe in, ik ben dus tegen afval scheiden’. Met andere woorden: er is sprake van een sterke overtuiging die niet ter discussie staat. Maar in plaats van dat ik die overtuiging benoem, verpak ik de overtuiging in een logisch verhaal. (( In ons boek ‘De kunst van het tegendenken’ houd ik een pleidooi om een redenering (zoals in een artikel in de krant) af te pellen als ware het een wiskundig-economisch model. Dus je gaat op zoek naar de verborgen vooronderstellingen, overtuigingen en ‘exogenen’. Dan kijk je hoe de redeneerlijn is, dus van welke logica of redeneertrucs gebruik wordt gemaakt (dat is het eigenlijke economische model). Tenslotte kijk je naar de ‘uitkomsten’ of resultaten van het model. Deze metafoor van het economische model werken we uit voor het boek ‘Plastic Panda’s’  van Bas Haring. )) Misschien zat de auteur ook aan de conclusie vast omdat hij in 1995 al had voorspeld dat afval scheiden onrendabel zou zijn.

Nogmaals: of het écht zo is, weet ik natuurlijk niet. Ik kijk gewoon of ik dit verhaal ook kan reconstrueren vanuit deze andere blik. Dus tegendenken over tegendenken. Welke strategie zou deze auteur (bewust of onbewust) gebruikt kunnen hebben? Ik kwam op het volgende:

 

ScreenShot071

 

Ter voorbereiding van je verhaal (dat je voor de krant wilt schrijven etc) zet je naast elkaar: hier ben ik TEGEN (het scheiden van afval, want botst met belangrijke waarde van keuzevrijheid), en hier ben ik VOOR (alles naar de stort). De strategie is nu een dubbelslag: je gaat UITVERGROTEN en RELATIVEREN. Je vergroot de nadelen van de ’tegenstander’ en de voordelen van je eigen standpunt. Je relativeert omgekeerd de voordelen van de ’tegenstander’ en de nadelen van je eigen standpunt.

Ik heb dezelfde argumenten die al in de mindmap staan opnieuw gepakt en nu ergens in een van de kwadranten neergezet. Bij het uitvergroten (horizontaal lezen, bovendeel) krijg je dan: afval scheiden betekent dat er veel moet (verplicht is), het is oneerlijk (vooral leuk voor de rijken) en het kost ook nog eens geld. Bij het relativeren (horizontaal lezen, beneden deel) krijg je het omgekeerde: er kan heel veel (vrijheid van keuze), het is eerlijk (voor rijk en arm) en het is ook nog eens slim rationeel (levert geld op, want scheiden MAG ook maar dan wel 80/20). Hier is sprake van een reframe van het vervelende en negatieve MOETEN naar het fijnere en vrijere en positieve MOGEN.

Vervolgens strooi je nog wat leuke beeldende getallen door je betoog heen en voila: het verdedigen van je diepe overtuiging vermomd in een rationeel logisch jasje.

Nogmaals: ik heb me niet in de materie zelf verdiept dus wellicht snijdt het betoog desondanks op veel punten hout (wel interessant hier nog eens dieper in te duiken). Daar ging het me dit keer niet om: ook ik vond dat ik het recht had om het gevoel dat ik ná lezen van dit verhaal kreeg voor mezelf te rationaliseren.

Rudy van Stratum

Niet het geld, maar je boodschappen bepalen de milieubelasting

We schrijven al jaren over de relatie tussen duurzaamheid en geld. Maar we hebben nog nooit uitgezocht hoe duurzaam ons geld zelf is. Het gaat altijd over wat je met geld kunt bereiken, rendement en dat soort zaken. Tijdens mijn serie over milieu kwam de vraag op hoe milieuvriendelijk ons geld zelf eigenlijk is. Er zijn er niet veel die zichzelf deze vraag hebben gesteld, maar ik ben gelukkig ook niet de enige. De Europese Bank heeft er in 2003 zelfs een onderzoek naar laten verrichten ((http://www.nieuwe-eurobankbiljetten.eu/Eurobankbiljetten/MILIEU-EN-GEZONDHEID)). Helaas is alleen een vage conclusie te vinden maar daar kan ik wel mee uit de voeten. Want mijn belangrijkste vraag is vooral dat ik weten hoe relevant de milieubelasting van geld is.

Eerst een waarschuwing, dan de resultaten, tot slot een onderbouwing. Ik heb voor mijn berekeningen allerlei verschillende bronnen gebruikt en de gegevens die hierbij gebruikt worden gaan niet altijd over dezelfde jaren. Dat lijkt in eerste instantie niet echt relevant, maar in Europa is het dat wel. Er komen steeds meer landen die de Euro gebruiken waardoor het aantal biljetten en munten steeds toeneemt en zo ook het aantal mensen dat ze gebruikt. Toch denk ik dat ik een aardige indicatie kan geven waarbij ik er misschien wel 30% naast zit, maar zoals we aan de resultaten zullen zien is dat eigenlijk niet relevant.

Op de site over de Euro staat het volgende te lezen: “de invloed van eurobankbiljetten op het milieu gedurende hun gehele levenscyclus gelijk is aan die van elke Europese burger die één kilometer auto rijdt of aan het een halve dag laten branden van een 60-watt lamp. Na wat rekenwerk kom ik tot de conclusie dat de jaarlijkse milieubelasting van alle Europese bankbiljetten gelijk staat aan het gebruik van 162 mln. kWh aan elektriciteit. Dat lijkt veel, maar zegt eigenlijk weinig. In de Eemshaven wordt een nieuwe kolencentrale gebouwd. Deze centrale gaat volgens Essent jaarlijks zo´n 8.750 mln kWh opwekken. De milieubelasting van onze Euro-biljetten is vergelijkbaar met 2% van de milieubelasting van deze centrale. Als elke inwoner één apparaat niet meer op stand by laat staan leidt dat tot meer milieuwinst dan het afschaffen van de bankbiljetten.

De munten is een wat lastiger verhaal. Er is weinig te vinden en dus doe ik wat aannames, ze gaan 40 jaar mee en reizen gemiddeld 1000 km gedurende die levensduur (van producent naar bank etc.). De samenstelling is bekend, ook het aantal munten en met behulp van de (verouderde) methode eco-indicator kom ik tot het volgende. De milieubelasting van onze munten staat gelijk aan het gebruik van 900 mln. kWh elektriciteit. Een factor 6 meer dan de biljetten, dus gelijk aan 12% van de milieubelasting die de nieuwe centrale veroorzaakt, en dat voor al het geld in Europa.

Er zijn echter veel meer muntjes dan biljetten. Uit mijn berekeningen komt dat muntjes (per stuk) gemiddeld 2,5 keer milieuvriendelijker zijn dan biljetten. Daar is veel op af te dingen, maar als je de aannames aanpast dan blijft het verhaal, muntjes zijn milieuvriendelijker dan biljetten.

Belangrijk is wel dat het verschil per muntje groot is (zie onderstaande grafiek).

milieubelasting geld

De kleinste munten zijn een stuk milieuvriendelijker dan de 1 en 2 Euro munten (zie grafiek 1), dat komt vooral doordat de gebruikte materialen beter scoren. Bijkomend voordeel is dat ze een stuk lichter zijn. Toch kan je het beste met ‘grote’ munten betalen. Eén enkele munt is vrijwel altijd duurzamer dan een combinatie van munten. Een uitzondering is de 10 cent, 2 muntjes van 5 cent zijn een kleine 10% milieuvriendelijker dan 1 munt van 10 cent. Dus weg met die munt van 10 cent! Hoe dan ook als je bijvoorbeeld € 1,50 moet betalen is één lossen euro en een 50 cent stuk de milieuvriendelijkste manier. Overigens was ik van plan ook nog te kijken naar de milieubelasting van online betalen of een creditcard, maar dat is onbegonnen werk.

Terug naar de vraag, hoe relevant is de milieubelasting van geld? Voor mij in ieder geval niet relevant genoeg om er op deze site nog meer aandacht aan te besteden (tenzij iemand met een hele mooie studie komt). Mijn conclusie luidt dan ook: Maak je vooral niet druk over de milieubelasting van je geld, de gevolgen van je uitgaven zijn veel belangrijker.

Onderbouwing

Op de site over de Euro staat het volgende te lezen: “de invloed van eurobankbiljetten op het milieu gedurende hun gehele levenscyclus gelijk is aan die van elke Europese burger die één kilometer auto rijdt of aan het een halve dag laten branden van een 60-watt lamp. De levenscyclus van de bankbiljetten omvat de productie, de opslag, het in omloop brengen en de behandeling ervan aan het einde van de cyclus.”((idem)) Dat klinkt als een gedegen onderzoek, helaas is het achterliggende rapport nergens te vinden. We moeten dus de ‘houtje touwtje methode’ toepassen, maar die volstaat voor een globaal beeld.

In alle Eurolanden worden ca. 337 miljoen mensen, ((lastig punt, want het is niet duidelijk of dit om de Euro-landen gaat of om alle landen, maar we zullen zien dat dit niet veel uit zal maken)) die allemaal Eurobiljetten gebruiken. Als al deze mensen en halve een lamp van 60 watt laten branden kost dat (12*0,06 kW*337 mln =) 243 mln kWh. Dat lijkt veel maar zegt mij eigenlijk niets. In de Eemshaven wordt op dit moment een kolencentrale gebouwd. Vanuit milieuoogpunt is daar veel over te doen, dus aardig vergelijkingsmateriaal. Deze centrale gaat volgens Essent stroom opwekken voor 2,5 mln. huishoudens. Aangezien een gemiddeld huishouden 3500 kWh per jaar gebruikt gaat die centrale jaarlijks zo´n 8.750 mln kWh opwekken. Alle Europese bankbiljetten veroorzaken samen dus ongeveer 3% van de milieubelasting die de nieuwe centrale in de Eemsmond jaarlijks veroorzaakt.

Er zit nog wel een addertje onder het gras, de levenscyclus van bankbiljetten is niet zo lang. Na 1 tot 2 jaar worden ze vervangen. Als ik uitga van 1,5 jaar dan is de jaarlijkse milieubelasting van alle bankbiljetten dus gelijk aan 2% van de milieubelasting van een grote kolencentrale. Dat valt reuze mee.

Nog een vergelijking, de milieubelasting staat gelijk aan de milieubelasting van 12*0,06 kWh = 0,72 kWh (in anderhalf jaar). Het sluipverbruik van een oplader die niet gebruikt wordt is ongeveer 5 kWh per jaar en van een DVD speler zelfs 33 kWh. We kunnen dus proberen bankbiljetten schoner te krijgen, maar er zijn makkelijker en zinvollere manieren om aan het milieu te werken. Met die bankbiljetten zit het dus wel goed, laat maar rollen dat geld.

Hoe zit het met muntgeld? Hier is niets over te vinden. Behalve op de site van de ECB uitgebreide tabellen met het aantal munten door de jaren heen en op Wikipedia de samenstelling van de munten. Met de inmiddels verouderde methode van de eco-indicator((http://www.pre-sustainability.com/download/EI99_Manual.pdf)) en wat aannames is hier wel een indicatie van te maken. Ik heb ook dit weer teruggerekend naar kWh elektriciteit. Zo kunnen we het mooi vergelijken met het papieren geld. Mijn aannames zijn dat munten 40 jaar meegaan en in hun leven 1000 km reizen, van producent naar bank, naar winkel, naar bank etc. en uiteindelijk naar een verwerker.

De eco-indicator heeft voor allerlei stoffen en processen standaard milieuscores berekend. Koper heeft bijvoorbeeld als score 1400 mpoints per kilo voor de productie van het basismateriaal (dus winning, zuivering etc.). Als een koperen muntje bijvoorbeeld 10 gram weegt krijgt het voor deze productiestap dus 14 mpoints. Zo is er voor allerlei materialen, bewerkingen en transport een score berekend. Mijn snelle inschatting is dat alleen materiaal en transport van belang zijn, de andere fasen heb ik daarom buiten beschouwing gelaten.

De milieubelasting van alle munten gezamenlijk komt daarmee op het equivalent van ruim 36 miljard kWh een factor 100 hoger dan papiergeld. Ook hiervoor heb ik de eco-indicator gebruikt, hiermee kan je de punten weer omrekenen naar de milieubelasting van elektriciteit. Zo is het nooit bedoeld, maar het werkt wel.

Gevoeligheid.

Ja, het aantal inwoners in de EU, ik heb nu de Euro landen genomen, je kunt ook de hele EU nemen, dan kom je op ca. 490 mln in 2004. Het ging hier om de milieubelasting per inwoner, dat wordt dus fors meer, factor ca 1,5, in het nadeel van de bankbiljetten, maar voor het algehele beeld maakt het weinig uit.

Transport, bij de bankbiljetten is de hele levenscyclus meegenomen, bij de munten heb ik alleen gegevens voor de productie van de grondstof. Transport heb ik geschat op 1.000 km in 40 jaar. Dat kan zomaar een stuk hoger zijn. Transport bepaalt voor de gemiddelde munt 50% van de milieubelasting. Kort door de bocht, stel je transport op 3.000 km dan verdubbelt de milieubelasting.

Levensduur. Bij de bankbiljetten is dit goed meegenomen, bij de munten op 40 jaar gesteld. Dit klopt redelijk met de informatie op verschillende sites. Maar, dat is de ‘technische’ levensduur. De munten van 1 en 2 cent zijn inmiddels al in veel landen afgeschaft. Als we een enorme inflatie krijgen of de Eurozone gaat uit elkaar, dan is de levensduur een stuk korter. Een halvering van de levensduur leidt tot een fors hogere milieubelasting per jaar.

Kan het beter?

Ja dit kan veel beter, ik hou me aanbevolen om nog eens een studie te bespreken met goed basismateriaal. Suggesties, laat een reactie achter,

Stijn van Liefland

De grootste show op aarde (deel 3)

In de vorige 2 afleveringen heb ik ‘De grootste show op aarde’ van Koen Haegens uitgebreid besproken en van commentaar en aanvulling voorzien. Ik verwijs naar deel 1 en deel 2 op deze site.

4 mythes

Ik eindigde deel 2 van de bespreking dat ik het vermoeden heb dat de problematiek die Haegens behandelt onderdeel is van een groter cluster economische mythes. Haegens heeft het over de mythe van de vrije markt. Mijn stelling (vermoeden) is dat deze macro-mythe een micro-economische pendant heeft in de (geromantiseerde) visie die we tegenwoordig hebben op ondernemerschap. Vrije markten en ondernemerschap (het streven naar maximale winst) zorgen dan weer voor innovatie en groei. We horen en lezen dat onze problemen vooral opgelost kunnen worden door (meer) economische groei waarmee we de derde mythe in het rijtje te pakken hebben. De vierde en laatste mythe heeft te maken met hoe we kijken naar rendement. Deze vier mythes hangen onlosmakelijk met elkaar samen.

De bespreking van het boek van Haegens is een mooie aanleiding om eens op een rijtje te zetten wat we de afgelopen vier jaar hier op de site eerder over deze onderwerpen/mythes hebben gepubliceerd.

De onderstaande mindmap (met de vier genoemde mythes) is daarbij uitgangspunt.

 

ScreenShot064

Vrije markten

  • We schreven over Ronald Coase en interne markten. Bedrijven (ondernemingen) zijn een belangrijke driver voor economische groei en juist die bedrijven zien we als het spreekwoordelijke voorbeeld van economisch en efficiënt handelen. Toch is er binnen de grenzen van een onderneming geen sprake van vrije marktwerking. Binnen ondernemingen wordt volop gebruik gemaakt van regels, afspraken, geboden en verboden.
  • Een bespreking van ‘De economie van goed en kwaad’ (meerdere blogs genummerd) van Sedláçik is hier te vinden. Ook bij deze auteur gaat het (o.a.) over het verschil tussen interne en externe markten.
  • ‘5000 jaar schuld’ van David Graeber heb ik eerder hier besproken (meerdere blogs genummerd).
  • Ayn Rand speelt een belangrijke rol als het gaat om de verspreiding van de ideologie van de vrije markt. Hier is een blog te vinden waar ik me verwonder over de onderlinge inconsistentie in mensbeeld tussen de twee grote romans van Rand (‘Fountainhead’ versus ‘Atlas shrugged’). Met name ‘Atlas shrugged’ geeft een mooi (extreem) doorkijkje in het oer-ondernemerschap waar we het met zijn allen van schijnen te moeten hebben.

Economische groei

Ondernemerschap

  • Een hele serie blogs om meer grip te krijgen op ondernemerschap schreven we eerder. Aanleiding was mijn verbazing: het is zo belangrijk voor onze economie en toch snappen we (economen) zo weinig van wat er achter zit. Deze serie mondt uit in de 10 mythes over ondernemerschap en een infographic.
  • Een aparte (en toen voor mij nieuwe) invalshoek over ondernemerschap is te vinden bij Sarasvathy.
  • Het Canvasmodel (aka BMC of ‘Business Model Canvas’) is de laatste 5 jaar als een olievlek verspreid binnen grote delen van het onderwijs en de consultancy-wereld. Toch is het oppassen geblazen met het ongenuanceerd inzetten van dit model.
  • Altijd leuk om inspirerende ondernemers (die daar over schrijven of spreken) in het zonnetje te zetten. Eerder bespraken we zo o.a. Hennie vd Most en Annemarie van Gaal (meerdere delen). We hebben trouwens het plan om eens dieper te duiken in de legende die Elon Musk van Tesla inmiddels aan het worden is (suggesties welkom).

Rendement

Rudy van Stratum

Top 10 milieu: Kritisch blijven denken (afl. 10)

Dit wordt een beetje een mopperblog, dan weet je het maar. De bedoeling was om in deze laatste aflevering te schrijven dat je altijd kritisch moet blijven denken. Wat duurzaam lijkt is dat soms niet en omgekeerd geldt dat ook. Maar, tijdens het schrijven en vooral bij het verzamelen van voorbeelden merkte ik dat er toch wel enige frustratie bij mij zit. Hoe dan ook dit is de laatste aflevering van onze top 10 over milieu. Er volgt nog wel een nabrander en ik voel de behoeft om het nog eens samen te vatten in een plaatje. Misschien in de vorm van 10 do’s en 10 dont’s, ik hou me aanbevolen voor suggesties.

Duurzame ontwikkeling is ingewikkeld. Dat stond al in de eerste aflevering al en bij het schrijven van deze reeks liep ik daar steeds weer tegenaan. Er zijn talloze vuistregels die je kunt gebruiken maar deze werken gewoon niet altijd. En, soms denk je het te weten en pakt het anders uit. Neem nou de elektrische auto. Ik was verrast door de LCA, mijn vooronderstelling was dat de elektrische auto veel beter zou zijn. Hij is wel beter, maar het viel mij tegen, het netto milieueffect is gering. En dan moet je ook nog groene stroom gebruiken. In ieder geval is mij duidelijk geworden dat ik mijn geld beter ergens anders in kan investeren. Net zo duurzaam maar minder duur.

Alternatief

Kritisch blijven denken gaat een stap verder dan alles netjes doorrekenen. Ten eerste heb je daarvoor vaak helemaal niet de tijd en de middelen. Maar, belangrijker nog als je verzeild raakt in een ingewikkelde discussie over elektrische of benzineauto’s zou je bijna vergeten dat er nog veel meer alternatieven zijn. Je kunt ook met de fiets of de trein gaan. Dat is niet alleen beter voor het milieu, maar ook beter voor je gezondheid.

Dat speelt ook bij kleine beslissingen. Wij hebben thuis tijdens het eten wel eens discussies over wat beter is, sperzieboontjes uit Kenia, sperzieboontjes uit de kas of sperzieboontjes uit de diepvries. Zo’n discussie duurt meestal niet zo lang want dan zegt er altijd wel iemand dat je er ook voor kunt kiezen groente van het seizoen te eten. Geen sperzieboontjes dus maar wat anders. Wat we gelukkig ook meestal doen. Daar hebben we meteen weer een mooie vuistregel, groente van het seizoen eten, dat is duurzaam. In de zomer eten we dus wel tomaten, in het voorjaar niet. Maar hoe zit het met die tomaten in de zomer? Die plantjes gaan toch in de winter al de kas in? Als je tomaten in de zomer koopt doe je daar gewoon aan mee. Het is dezelfde plant als in maart en in maart geeft die ook tomaten, kan je ze dus maar beter opeten dan weggooien. Of je moet er voor kiezen gewoon geen tomaten meer te eten. In ieder geval blijkt onze vuistregel niet te kloppen. Het is natuurlijk wel zo dat wanneer heel Nederland besluit pas vanaf half juni tomaten te kopen er echt wel wat gaat veranderen. Dus zo bezien klopt de vuistregel wel weer aardig. Een vuistregel dus met mitsen maren.

Andersom moet je ook kritisch blijven. We blijven even bij de tomaten, ik las ooit een interview met een tomatenteler die het EKO keurmerk niet had. Het ging om de vraag waarom niet. Nou, hij voldeed aan alle eisen behalve dat hij tomaten op steenwol kweekte in plaats van in de volle grond. En telen in de volle grond is blijkbaar een eis. Die tomatenplant zal het verschil niet merken, die merkt sowieso niets. En het is ook niet zo dat de steenwol nou het grote milieuprobleem van de tuinbouw is. Sterker nog er zijn ook goede milieuargumenten om helemaal niet in de grond te telen. Je kunt veel zuiniger met water omgaan bijvoorbeeld. Misschien is het sowieso een trekje van de milieubeweging om duurzaamheid en romantiek met elkaar te mengen.

Neem de megastallen. In mijn ogen ben je tegen de bio-industrie of het maakt je geen moer uit. Als je tegen de bio-industrie bent dan ben je tegen de milieuvervuiling, de import van veevoer en al die dieren dicht op elkaar. Maar als het dan toch gebeurt, maakt het dan nog uit of dat in een kleine stal of een grote stal gebeurt? Landschap kan hierbij een goed argument zijn, maar dat pleit er juist voor om het dan maar gestapeld op een bedrijventerrein te doen. Ik ben tegen de bio-industrie, maar zo lang we de bio-industrie niet verbieden en mensen het vlees blijven kopen mag het van mij net zo goed op een bedrijventerrein op de vierde verdieping zijn.

Ik ga nog een laatste mooi voorbeeld noemen, bioplastics. Klinkt goed, plastic gemaakt van planten en biologische afbreekbaar, dat moet toch beter zijn? De Keuringsdienst van waarde heeft daar vier jaar geleden een prachtige reportage over gemaakt. http://keuringsdienstvanwaarde.kro.nl/seizoenen/2011/30-39075-09-03-2011 Maar wat blijkt. Het plastic wordt gemaakt van mais, deze mais is afkomstig uit Amerika. Het plastic is in principe composteerbaar en kan dus bij het groenteafval. Bij de verwerking wordt het echter niet als composteerbaar herkend en eruit gezeefd. Uiteindelijk verdwijnt het zo in de afvalverbrander. Dan maar bij het plasticafval zou je denken. Dat werkt ook niet echt, want het kan niet samen met regulier plastic verwerkt worden. Tot overmaat van ramp is de mais genetisch gemodificeerd. Of dat laatste nou wel of niet erg is, is weer een verhaal op zich, daar waag ik me niet aan.

Dan is er nog een andere eigenaardigheid die ik wel eens bespeur. Altijd alles maar tot op de bodem uit willen zoeken. Ik kwam ooit in aanraking met het klimaatbeleid van een gemeente. Er lag een strakke ambitie, klimaatneutraal in tweeduizendnogwat. Nu moest er eerst onderzocht worden wie hoeveel energie gebruikte, alles moest precies in kaart worden gebracht. Dat kostte op zich al enkele tienduizenden Euro’s. Zonde, want we wisten toen ook al waar het financieel heel aantrekkelijk was om aan energiebesparing te werken. Ze hadden dus gewoon kunnen beginnen. Het enige risico dat deze gemeente liep was dat je in plaats van het aller-allerlaagste fruit het iets hogere fruit had geplukt. Ik zie het mechanisme wel vaker. Nog meer onderzoek lijkt soms ook een strategie om een beslissing en echte maatregelen maar voor je uit te schuiven. Wij schrijven hier natuurlijk vaak dat je eerst de feiten moet kennen voordat je een besluit kunt nemen. Maar soms is het beter maar gewoon te beginnen, zeker als duidelijk is dat de maatregelen ook nog eens tot financieel rendement leiden.

Doe het niet!

Genoeg gemopper. Het ging erom dat we altijd kritisch moeten blijven denken. Ik kom uiteindelijk weer op onze eerdere serie over denkfouten uit. We willen snel beslissingen nemen op basis van intuïtie. Ongeacht of het om grote of kleine besluiten gaat. Een lijstje (vaak impliciet ergens in je achterhoofd) lijkt dan heel goed te werken. Eigenlijk gaat het hier om de availability bias. Heb je in een situatie een keer gehoord dat ‘X’ beter is dan ‘Y’, dan gebruik je die kennis ook in andere situaties, ‘bijna X’ zal ook wel beter zijn dan ‘bijna Y’. Maar soms gaat die regel dan niet meer op.

Ik heb uiteindelijk één vuisteregel die vrijwel altijd werkt: Doe het niet! Stel de vraag kan het niet gewoon zonder? Als ik discussieer over wat beter is, groene stroom, een windmolen, zonnepanelen etc. Als de discussie uit de hand loopt, kies dan iets heel anders. Ga energie besparen, dan zit je altijd goed. Met het vliegtuig of de auto? Blijf gewoon lekker thuis. Vergelijk het met de discussie over de sperziebonen. Door de discussie zie je de voor de hand liggende oplossing over het hoofd. Bioplastic of een andere plastic? Ga naar de groenteboer, daar kan je groente los kopen. Het is net als met de trias energetica (afl. 7). Het beging bij besparing, alles wat je niet gebruikt hoef je ook niet duurzaam op te wekken.

Tot zover onze top 10 over milieu en duurzaamheid. Wat deze reeks verder ook met jullie als lezers doen, bij mij heeft het er in ieder geval toe geleid dat ik weer eens goed ben ga nadenken over duurzame ontwikkeling. En waar leidt dat toe? Nou in ieder geval dat ik weer vaker de fiets en de trein neem (ook heel ontspannen) en vaker vegetarisch eten maak.

De grootste show op aarde (deel 2)

In de vorige aflevering heb ik het recente boek van Koen Haegens (‘De grootste show op aarde’) over de mythe van de vrije markt (op mijn manier) samengevat en besproken. Ik wil aan het boek en de bespreking daarvan graag een aantal persoonlijke reflecties en kanttekeningen toevoegen. Ik heb dat in die vorige blog ‘een beetje van Maggi’ (en een beetje van mezelf) genoemd.

Strekking

De strekking van het boek van Haegens is dat dé vrije markt niet bestaat. In ons dagelijkse leven hebben we op vele manieren interactie met andere mensen om ons heen en er is maar een relatief klein deel van die interacties die je ‘markt’ zou kunnen noemen. ‘Markt’ heeft dan te maken met (economische) ruil, prijzen en schaarste. En als het dan al ‘markt’ is dan zijn die markten verre van ‘perfect’ zoals de theorie en de mythe ons wil doen geloven. Iets of iemand wil (zo lijkt het) ons die rijke en geschakeerde werkelijkheid onthouden en wil ons in plaats daarvan die ene beperkende blik opdringen. Zo lijkt het of we geen keuze hebben en dat de markt voor ons bepaalt wat we kunnen en wat we moeten doen.

Met ‘een beetje van Maggi’ geef ik aan wat ik mis in het boek. Of beter: wat ik aan de discussie zou willen toevoegen.

Structuur van Maggi

Ik heb mijn bespiegelingen geclusterd in onderstaande mindmap. Ik bespreek de verschillende armen van de mindmap (met de klok mee, te beginnen zo rond één uur) hieronder.

 

De grootste show op aarde - 5

Micro versus macro

Een markt (perfect of niet) is een coördinatiemechanisme.  Het woord ‘coördinatie’ zegt het al: het is een samenspel, een interactie, van kleinere losse delen. Een markt bestaat niet op zichzelf, het is de resultante van iets anders. Het zijn de vele individuele acties of gedragingen van mensen (‘economische actoren’ in verhullend jargon) die samen de markt vormen.

Je zou ook kunnen zeggen: de markt dat is de optelsom, dat is macro. De onderbouwing van die markt, de losse handelingen van de actoren, dat is micro. Beiden. micro en macro, hangen op een bepaalde manier met elkaar samen. Het ene heeft met het andere te maken. Als ik zo terugkijk op het boek van Haegens ligt zijn focus vooral op macro en laat hij na dieper te graven naar het fundament van die markten (nogmaals, los van of ze wel of niet perfect zijn).

In economisch jargon: bij de mythe van de ideale vrije markt uit de boekjes hoort noodgedwongen de mythe van de ‘homo economicus’. De homo economicus is die net zo wereldvreemde economische agent die volstrekt rationeel op basis van alle beschikbare informatie die keuze maakt die hem het meeste voordeel oplevert. Die homo economicus kan zijn de naar maximale winst strevende ondernemer of de naar maximaal nut strevende consument of de naar het hoogste inkomen strevende werknemer.

Haegens besteedt niet of nauwelijks tekst aan deze belangrijke premisse voor ideale vrije markten. Geen ideale vrije markt zonder homo economicus. Maar en dat is mijn tweede punt: hoe zit het met de omgekeerde beweging? Moeten we afzien van de homo economicus als we erkennen dat de ideale vrije markt niet bestaat en ons het zicht op de werkelijkheid beneemt? Is homo economicus net zo fout of beperkend? Of kunnen we vasthouden aan homo economicus en toch laten zien dat coördinatie tussen die lieden niet perfect is?

Homo economicus

Om dat thema verder uit te werken heb ik onderstaande matrix getekend:

De grootste show op aarde - 6

Boven (van links naar rechts) staat het micro gedrag van de losse agenten. Aan de zijkant (van boven naar beneden) staat de marktcoördinatie of het macro gedrag. Er zijn nu vier mogelijkheden, elk voorgesteld in een los kwadrant. De beweging van links naar rechts en van boven naar beneden is van ‘veel naar weinig’, van ‘perfect’ naar ‘minder perfect’.

We beginnen linksboven. Dit is wat we mainstream of neo-klassieke economie noemen. Iedereen is perfect rationeel, maximaliseert zijn doelfunctie, op basis van alle informatie die vrijelijk en kosteloos beschikbaar is etc. De markten die spontaan en efficiënt werken zorgen voor de bekende evenwichten waar niets aan te verbeteren valt en waar we vooral vanaf moeten blijven.

Nu gaan we een stapje naar onder: we nemen aan dat die agenten nog steeds rationeel zijn en alle informatie die ze kunnen bemachtigen gebruiken in hun eigen voordeel. Maar ditmaal werkt de coördinatie op die markten niet meer zo lekker. De afgelopen honderd-plus jaren hebben vele vele economen hier hun werk gedaan. En in mijn ogen goed en nuttig werk gedaan. We hebben wetenschap over monopolies, duopolies, monopolistische concurrentie, speltheorie, arbeiderszelfbestuur en zo verder tot onze beschikking. Dus zelfs met veel wiskunde, in de officiële tijdschriften die voor erkenning in de beroepsgroep zorgen, hebben we oog voor niet-perfecte markten.

Wat hier aan de hand is: de economische agent blijft net zo beperkt zijn rationele werk doen maar ziet zich geconfronteerd met een andere context. Informatie kost bijvoorbeeld wel geld of moeite. Of er is sprake van een informatievoordeel van de ene partij ten opzichte van de andere partij. Of de ene partij is groter en machtiger dan de andere partij. Of er is sprake van ingebouwde vertragingen. Overigens erkent Haegens dit ook in zijn boek, maar het stelt wel de vraag waarom al die andere inzichten (uit de economische theorie) het niet gehaald hebben bij het grote publiek.

Dan gaan we naar de rechterkant van het diagram. Nu nemen we eens aan dat economische agenten niet meer 100% rationeel zijn. Perfecte markten en niet rationele agenten (rechts boven): dat lijkt mij intern tegenstrijdig. Ik ken daar geen voorbeelden van, noch in de praktijk noch in de theoretische literatuur van economen of psychologen.

Dan rechtsonder, daar wordt het weer interessant. We hebben agenten die niet zo rationeel handelen en dat resulteert in niet perfecte markten. Ook daar is veel onderzoek naar gedaan. De recente tak van de gedragseconomie zou ik in dit vak willen plaatsen. Mensen zijn geen puur-rationele wezen en maken systematisch fouten. Ze schatten dingen verkeerd in, ze houden geen rekening met wel bestaande kosten etc. We hebben hier op deze site veel geschreven over denkfouten en over verborgen kosten (( Zie met name ons boek ‘Tegendenken’. )) , wat mij betreft past dat allemaal in dit vak. Het boek van Haegens laat deze meer recente inzichten (laatste 20-30 jaar) achterwege. Dan nog blijft ook hier de vraag: waarom komen deze meer genuanceerde inzichten wederom niet terecht in de beeldvorming over markten?

Dan nog iets over die homo economicus. Misschien een persoonlijke worsteling. Misschien ben ik te veel gebiased door mijn opleiding en mis ik systematisch iets. Maar betekent de nieuwe rijkheid aan economische inzichten van niet-rationele mensen in niet-rationele markten nu ook dat de homo economicus net zo fout of besmet is als de mythe van de vrije markt? Ik ben daar nog lang niet van overtuigd. Ik kan vasthouden aan de rationeel calculerende burger of ondernemer en toch erkennen dat er sprake is van denkfouten. Immers: gegeven de denkfouten en de kosten van informatieverwerving zal ik er alles aan blijven doen mijn doelstelling maximaal te halen. De auto werkt dan wel niet perfect maar gegeven dat ik niet oneindig snel rijd en dat ik onderweg moet tanken en dat er een wegopbreking is en dat ik altijd een keer de verkeerde afslag neem, zal ik wel degelijk proberen zo snel mogelijk op mijn bestemming aan te komen. De economie (als wetenschap) is ook een zoektocht om die imperfecties beter in beeld te krijgen. Of laat ik het omgekeerd stellen: waarom zou ik mijn doel niet willen bereiken? Misschien moet de nuancering zijn: dat doel kan en mag alles zijn, het hoeft geen winstmaximalisatie te zijn, dat kan ook zijn ‘iets leuks doen’, ‘een goed gevoel hebben’. Dan nog sluit het rationaliteit (dichter bij je doel willen komen) niet uit.

Maar ook hier geldt: de homo economicus is een fictie, hij bestaat niet echt. Het is dus ook een mythe, net zo goed als de vrije markt dat is. Maar waar de mythe van de vrije markt bewust wordt ingezet om de overheid terug te dringen en onze vrijheid belemmert, geldt dat ook in die mate voor de homo economicus? Ik denk nog steeds dat veel van de geschiedenis verklaart kan worden in termen van de homo economicus. Neem het voorbeeld van Haegens zelf: de kapitalisten doen alle moeite om de fictie van de vrije markt overeind te houden. Welnu, dat is perfect rationeel, dat behartigt immers hun belang! Neem het aspect van de economische wetenschapper die graag beroemd wil worden en dus alleen publiceert met veel wiskunde over irrelevante zaken? Perfect rationeel. Neem de bankiers die de woekerpolis bedenken: homo economicus ten voeten uit. Neem Volkswagen die met software sjoemelt om meer auto’s te verkopen en de normen te omzeilen: dat is wat je kan verwachten, rationeel gedrag.

Tijdsgeest en timing

Een heel ander punt nu. Dat complot van kapitalisten om die vrije markt te idealiseren dat speelt al minstens 150 jaar. Het is misschien sinds Ayn Rand en Friedman wat grootschaliger en krachtiger geworden, maar het denken over ideale vrije markten is echt al heel erg lang aan de gang en altijd mainstream in de economische literatuur geweest. Ik heb hierover al gezegd dat met de toename van de benodigde wiskunde (nabootsen van natuurwetenschappen) het schrijven over niet-perfecte markten heel lastig wordt. Wiskunde houdt nu eenmaal niet van hoekige oplossingen. Dus het is niet zo vreemd dat Arrow-Debreu het eerdere werk van Walras met nog mooiere en elegantere wiskunde vervolmaakten.

En in die 150 jaar hebben van denken over ideale vrije markten (als mainstream) hebben we allerlei economische realiteiten meegemaakt. Toen ik in de jaren 70 en 80 economie studeerde toen wilde bijna niemand in het bedrijfsleven werken. De motivatie ‘veel geld willen verdienen’ kwam je toen nog niet zo vaak tegen. Ondernemers waren bepaald niet hip en sexy. Het lijkt of het denken over markten en ondernemerschap ergens eind jaren 80 vrij snel en massaal is omgeslagen. Het zal met de val van de muur te maken hebben, ik heb dat niet helemaal scherp. Maar hoe dan ook lijkt er de laatste 25 jaar sprake van een andere tijdsgeest. Het is geen continue proces van ‘steeds meer denken over vrije markten’ geweest. Het lijkt een proces met horten en stoten geweest. Is het dus ook niet gewoon een toevallige samenloop van omstandigheden geweest? Elke tijd heeft haar eigen mythes en nu hebben we gewoon een tijdje de mythe van de vrije markt?

Kortom: ik kan Haegens wel volgen in zijn betoog, maar misschien ook omdat ik het verhaal graag wil geloven. Maar wat meer aandacht voor de historische hick-ups had het betoog nog sterker gemaakt.

Het geloof en de gelovigen

Ik noemde het in de vorige blog al: een mythe kent twee gezichten. Je kunt wel een mythe willen maken maar het is pas een mythe als grote groepen mensen die mythe omarmen. Dus wat is hier aan de hand met die vrije markt? Het aanbod is bij Haegens beter uitgewerkt dan de vraag. De mythe van de vrije markt wordt aangeboden door de kapitalisten, kan ik volgen. Immers: de mythe zorgt ervoor dat de overheid je niet te veel met je zaken bemoeit. En dat economen inhaken op die mythe kan ik ook volgen. Er is vraag (bij economen) naar heldere ‘ideale’ modellen die zich wiskundig lekker laten kneden. Op enig moment ontstaat er dan een momentum (een kritische massa aan artikelen, aan wiskundig uitgewerkte theorievorming) waarbij het gewoon makkelijk is als beginnend econoom om daar op aan te sluiten. Maar hoe zit het met de kritische journalisten, de radiomakers, de overheidsdienaren? Ook zij lijken allemaal te geloven in de mythe van de vrije markt. Met name die ambtenaren kunnen me soms verbazen.

Ik zit regelmatig bij bijeenkomsten waar een ambtenaar blij is te kunnen constateren dat iets ‘zonder subsidie’ is ontstaan, ‘waarbij onze rol minimaal is’ en sterker nog: ‘dat er gelukkig ook rendement wordt gemaakt’. En vervolgens zit iedereen dan ook goedkeurend te knikken. Yes, laten we allemaal doen waar ondernemers goed in zijn!

En in het onderwijs: waar dat Business Model Canvas als een goede onderzoekstool wordt gezien voor nagenoeg alle uitdagingen waar we voor staan. Waarmee je leerlingen onbewust leert denken in doelgroepen, afzetkanalen, niches, consumenten, onderscheidend vermogen. Natuurlijk is daar niets mis mee zolang je je bewust bent van de reikwijdte van de tool. De ingevulde Canvas van een woekerpolis ziet er namelijk helemaal top uit. Dus wat is het probleem?

Maar ik geloof niet dat die ambtenaren en die docenten bewust bezig zijn de mythe te verspreiden, of belang hebben bij zo’n aanpak of houding. Ik zou de verdieping echt zoeken in de nieuwe inzichten uit de denkfouten literatuur. We willen ergens bij horen, we volgen de stroom, we volgen de leider, we gaan geloven wat we vaak horen. Het is de kracht van een goed verhaal, de kracht van reclame, soms zelfs als het tegen ons eigen belang in gaat, zeker op langere termijn. Over reclame als fenomeen gesproken: reclame is (zover ik weet) economisch-theoretisch bezien een groot raadsel. Waarom zou je in perfecte markten waarin iedereen alle informatie over alle producten kent (inclusief de kleine lettertjes) zoveel geld uitgeven aan reclame? Het bestaan van reclame is zo’n beetje hét bewijs dat de perfecte markten niet bestaan. Maar dat snapt ieder kind en toch blijven we met zijn allen geloven in de heilzame werking van perfecte markten. Nog maar een keer: hier is echt meer aan de hand.

Dus een betere uitwerking van hoe ‘wij met zijn allen’ (ik incluis) mee zijn gegaan in de stroom had het boek nog beter gemaakt.

De mythe van het ondernemerschap

Ik heb het hierboven al een paar keer aangestipt. Op macro niveau hebben we dan de mythe van de vrije markt. Op micro niveau lijkt de pendant die net zo beperkend kan werken de mythe van het vrije ondernemerschap. Waar een ondernemer in de eerdergenoemde jaren 70 nog meewarig werd aangekeken (‘oh, die wil alleen maar geld verdienen’), lijkt het nu 180 graden omgedraaid. De ondernemer is de held van deze tijd, alle problemen kunnen door ondernemers worden opgelost. Want ondernemers zijn creatief, flexibel en met name innovatief. Dat in tegenstelling tot een ambtenaar die saai is en vooral hindernissen opwerpt. In de serie over ‘Winst’ van Annemarie van Gaal heb ik hier al over geschreven.

Ik zou dus een pendant op het boek van Haegens kunnen schrijven. Een aanzet is te vinden in een eerdere blog die de 10 mythes over ondernemerschap op een rijtje zet. Pikant is overigens om hierbij op te merken dat de economische theorie hier heel duidelijk over is (en het dus oneens is met de mythe). Een ondernemer volgens diezelfde neo-klassieke mainstream economen is iemand die intrinsiek lui is en zoveel mogelijk pegels wil verdienen door zo weinig mogelijk te doen. Is zo’n ondernemer vóór concurrentie of voor een vrije markt? Zeker niet! Zo’n ondernemer is voorstander van een monopolie voor zichzelf. Is zo’n ondernemer tegen subsidies? Niet zolang die subsidie hem ten goede komt natuurlijk. En zolang hij de belastingen maar niet hoeft te betalen. Is zo’n ondernemer innovatief? Natuurlijk niet. Innovatie kost immers moeite, tijd en geld, en is risicovol bovendien. Innovatie is alleen interessant om anderen een stap voor te zijn, dat doe je niet voor de lol.

Hier is sprake van een klassieke denkfout waarbij oorzaak en gevolg door elkaar worden gehaald. Het is niet dat we een vrije markt hebben omdat ondernemers dat zo fijn vinden. Het is juist omdat alle ondernemers het rijk voor zichzelf willen hebben en de overheid (en collega-ondernemers) zo’n (ongewenste) situatie tegen houdt, dat ondernemers met elkaar de race aan moeten gaan om nog iets te kunnen verdienen. Het is in dat proces van ‘helaas is een monopolie niet toegestaan’ dat in (door de ondernemers ongewenste) onderlinge competitie innovaties noodgedwongen ontstaan.

We weten natuurlijk dat ondernemerschap in de praktijk heel anders is dan volgens dit rare economen verhaal. Maar waarom wordt bij ondernemerschap het neo-klassieke verhaal van economen dan niet massaal overgenomen door de kranten, de media, de docenten en is dat bij de (mythe van de) vrije markt dan wél het geval? We lijken zo het slechtste van twee werelden te combineren. ‘Men’ denkt dat een ondernemer intrinsiek flexibel en innovatief is (maar daar kan ik geen wiskundig artikel in Econometrica van vinden) én ‘men’ denkt dat vrije markten het ideaal zijn (daar zijn jaargangen Econometrica mee vol geschreven). We zijn dus gaan geloven dat ‘ingrijpen ongewenst is’ omdat ‘ondernemers zo innovatief zijn’.

Wat ik maar wil zeggen: het zit ingewikkelder in elkaar dan Haegens ons voorspiegelt.

Kwartetten

Het lijkt of we in een collectieve waan zitten van vier economische mythes:

  • De mythe van de vrije markt (‘hoe vrijer de markt hoe beter’)
  • De mythe van het ondernemerschap (‘hoe meer ondernemers hoe beter’).
  • De mythe van de economische groei (‘hoe meer groei hoe beter’)
  • De mythe van het rendement (‘hoe hoger het rendement hoe beter’).

Mijn gevoel is dat dit te maken heeft met een unieke tijdsgeest. Dat het dus niet een langzame opbouw van dit denken is geweest over de afgelopen honderd jaar. Altijd zijn er tegengeluiden geweest. De laatste 25 jaar zijn die tegengeluiden minder geweest of is de bovenstroom sterker geweest. Afgezien dan misschien, heel misschien, sinds de post-crisis periode vanaf 2008.

Mijn gevoel is dat het toch minder te maken heeft met wat economen in de wetenschappelijke bladen schrijven. De nadruk op wiskunde bevoordeelt denken in vrije markten, dat dan weer wel. Maar er is echt heel veel goed theoretisch werk over niet goed functionerende markten. En bij (de mythe over) ondernemerschap kun je die bal toch niet bij de beroepsgroep neerleggen.

Iets soortgelijks geldt voor de mythe van economische groei en rendement. In de meeste inleidende boeken economie (Samuelson, Heertje) staat echt netjes beschreven dat groei geen doel op zich is. We moeten netjes rekening houden met uitstoot, met files, met congestie en zo verder. In de praktijk werken we echter met een beperkte maatstaf die geen rekening houdt met al die verstorende effecten. We meten alleen wat er in geld wordt omgezet. Omdat dat handig is, makkelijk communiceert, makkelijk vergelijkt. Rendement idem dito. Nergens staat dat je rendement uitsluitend in Euro’s over een looptijd van maximaal 5 jaar moet berekenen. Maar dat is wel wat ondernemers, banken en beleggers feitelijk doen.

Daarom is er meer aan de hand. Het ligt niet alleen aan de economen en hun vermaledijde wereldvreemde theorieën. En het is niet alleen een complot. Het is een tijdsgeest, met de paradox dat hoe rijker we met zijn allen zijn hoe meer de mythes opgeld doen, hoe beperkter we willen kijken. Het is een collectieve waan die bol staat van door de media uitvergrote denkfouten die door voortdurende herhaling zichzelf steeds verder versterken. We zijn allemaal spelers in dit absurde spel.

En ondertussen blijf ik vooralsnog geloven in de abstractie van de homo economicus. Maar mét verborgen kosten en denkfouten.

Rudy van Stratum

In de volgende aflevering zet ik op een rij wat we eerder schreven over het kwartet van de vier mythes.

 

 

 

 

 

 

De grootste show op aarde (deel 1)

Met veel plezier heb ik de afgelopen dagen gelezen in het nieuwe boek van Koen Haegens: De grootste show op aarde (de mythe van de markteconomie). Ik zal het boek hier (op mijn manier, dus inclusief een interpretatie hier en daar) bespreken.

ScreenShot067

Algemeen: het is een boek dat mooi past in deze tijdsgeest van economische crisis die nog steeds aanhoudt sinds 2008. Het leest plezierig en behandelt de materie op een originele en inspirerende manier. Gewoon lezen dus.

Mindmap ‘De grootste show op aarde’

Ik heb een mindmap gemaakt van hoe ik de kern van het boek zie en wat ik eruit haal. Dus dit spoort (helemaal) niet met de inhoudsopgave van Haegens zelf.

Om welke vragen gaat het in dit boek?

  • Wat is eigenlijk het probleem?
  • Hoe (wanneer, waarom) is dit een probleem geworden?
  • En dan de oplossing of hoe het dan wél moet (of zit).

De laatste arm van de mindmap heb ik ‘een beetje van Maggi’ (en een beetje van mezelf) genoemd. In de volgende blog (deel 2) reflecteer ik verder op het boek en wordt het (nog) meer mijn feestje. Maar laten we eerst de auteur en zijn boek volgen.

Wat is het probleem?

Ik moet zeggen: nu ik dit boek heb gelezen luister ik nog weer anders naar de radio. Gister zat ik in de auto en er stond een of ander politiek praatprogramma op de achtergrond te draaien. Nu valt het me pas op hoe vaak de uitdrukking ‘de markt zegt dat ..’, ‘de markt reageert met …’ wordt gebruikt. Door iedereen. Door de journalist, door de politicus, door de vakbond, door de leraar. Verbazingwekkend zo vaak. De markt is in dit taalgebruik een soort autonome kracht die boven ons zweeft die van alles voor ons bepaalt. Tja, de markt, niets aan te doen. De belangrijkste boodschap van dit boek is dan ook: dé markt bestaat helemaal niet. Het is een mentaal construct dat te pas en te onpas (bewust en onbewust) wordt gebruikt om van alles te moeten of niet te mogen of niet te kunnen.

Als dat woord ‘markt’ wordt gebruikt dan wordt bedoeld: de vrije markt. Dat is de manier waarop prijzen in een ideale wereld tot stand komen. Er is sprake van volledige informatie en transparantie, iedereen weet wat er te koop is, wie wat wil op welk moment en ‘de markt’ is een mechanisme dat ervoor zorgt dat er precies die prijs tot stand komt die de markt ‘ruimt’. Als de prijs lager zou zijn dan zouden nog meer mensen het product willen kopen maar dan zijn de aanbieders niet meer bereid het product te maken of te leveren. Als de prijs hoger zou zijn dan zijn er te weinig mensen die bereid zijn die prijs te betalen ondanks dat de producenten staan te trappelen het aan te bieden. Niets van dit alles: de prijs is precies goed, vraag en aanbod sluiten perfect op elkaar aan. Het mechanisme hoe dat dan gaat, die coördinatie van al die (potentiële) vraag en aanbod, is grotendeels onbegrepen, ook in de economische wetenschap. Het is een black box: het gebeurt allemaal vliegensvlug en zonder noemenswaardige kosten. Ineens is die beste prijs er, onafhankelijk en objectief. Pats. De metafoor van de veiling en de veilingmeester wordt hier vaak gebruikt.

Er zijn hier meerdere problemen. Op de eerste plaats, en daar gaat het boek van Haegens het meest uitgebreid op in, heeft deze ideale vrije markt nooit bestaan. Dus hij bestaat nu niet en heeft ook in de geschiedenis nooit bestaan. Bij de Egyptenaren werkte de markt zo niet, bij de Romeinen niet, in de middeleeuwen niet en nu zelfs op onze paprikamarkt op de veiling niet. Aan die Nederlandse paprikamarkt wijdt Haegens een heel hoofdstuk. In het algemeen is sprake van: onderlinge afspraken, uitsluiting van partijen, een partij is groter (heeft meer macht) dan de anderen, handjeklap, fraude en ga zo maar door. We komen hier nog op terug.

Dus: de ideale markt bestaat niet. Nou en? Is dat erg? Ja dat is erg omdat het een theoretisch ideaalplaatje is waar voortdurend naar wordt verwezen: niet inmengen, de markt zijn gang laten gaan, zo gaat dat nu eenmaal. Een ideaalplaatje dus dat als legitimatie dient: het is nu eenmaal niet anders, er is geen alternatief. En dat terwijl er wel degelijk alternatieven zijn, sterker nog: die zien we ook volop om ons heen, elke dag. Maar ook daarover later meer.

Maar het is nog erger dan dat het ideaalbeeld als een soort geloof of ideologie werkt. Kenmerk van een ideologie is (onder andere) dat er geen vragen worden gesteld, het is een onomstotelijke waarheid. Nu zou je kunnen denken: prima, je bent vrij om te geloven (of aan te nemen) wat je zelf wilt. Maar daar houdt het natuurlijk niet op. Op het moment dat het taalgebruik (op de radio en in de kranten, zie hierboven) samenvalt met de ideologie en het virus zich in je brein vast nestelt: dan wordt het handelen (je gedrag, de politiek, het beleid) ook anders. Zo hebben economen al meer dan honderd jaar vooral aandacht voor het ‘verbeteren’ van de denkmodellen die zich houden aan de wetten van de ideale vrije markt. Andere problemen waar economen zich ook mee bezig zouden kunnen houden (armoede, machtsconcentraties, fraude, ga zo maar door) krijgen daardoor minder aandacht. En door de vele wetenschappelijke publicaties wordt de ideologie nog krachtiger. Hele generaties burgers, studenten, journalisten worden zo beïnvloed en gaan de werkelijkheid naar dat gedachtegoed vormgeven.  Regels om banken te controleren worden om die reden afgeschaft of verminderd. Belastingen moeten omlaag want ‘het verstoort de markt’, ‘anders zijn we niet meer concurrerend’. Haegens laat zo zien dat via economen als Smith en Ricardo het denkkader steeds meer wordt ingeperkt. Tot het via Samuelson in de grote lesboeken terecht komt. Die vervolgens worden gelezen door Reagan (en zijn adviseurs), Thatcher etc die vervolgens weer de maatschappij gaan inrichten, hervormen langs diezelfde denklijnen.

 

ScreenShot062

 

Wat is de oorzaak?

Hoe heeft het zover kunnen komen? Waarom zijn er mensen die tot dit gedachtegoed komen en waarom zijn er ook mensen die dit gedachtegoed aannemen en gaan geloven? Deze vraag is (naar mijn mening) niet zo goed uitgewerkt in het boek als het simpele feit dat de ideale markt niet bestaat. Maar ik vind de vraag naar het waarom zeker zo boeiend. Als econoom en voormalig modellenbouwer heb ik me hier ook schuldig aan gemaakt. Een ideale vrije markt is zo mooi om te modelleren. Alles klopt wiskundig zo mooi, het loopt allemaal netjes ‘rond’. Perfecte markten hebben van zichzelf een soort esthetica, alle lelijke hoekjes zijn weg. En ook hier geldt een zichzelf versterkend effect. Als je als wetenschapper/econoom verder wilt met je carrière dan doe je er verstandig aan ’to jump on the bandwagon’. Dus met rare verhalen over afwijkende situaties publiceer je niet zo makkelijk in grote internationale tijdschriften. Nog los van dat zo’n afwijkende markt met randjes heel lastig in de verplichte wiskunde is te vatten. Dus je sluit je gewoon aan bij de gangbare mainstream en gaat op detailniveau verfijnen. ((Eigenlijk geldt hier toch weer een economische wet: waarom zou je als econoom moeilijk doen (zelf iets verzinnen, smeken om publicatie, gevaar de risée te worden van je beroepsgroep) als het makkelijk kan (volstoppen met wiskunde, aansluiten bij de mainstream)? ))

Er is een prachtig proefschrift uit de jaren tachtig van Bert Hamminga die een empirisch onderzoek doet naar hoe economen tot hun inzichten en modellen komen. Hij heeft toen een bepaalde ‘stelling’ in de tijd in de literatuur gevolgd (het zogenaamde Stolper-Samuelson theorema) en is gaan turven en meten. Een van de conclusies was destijds: economische wetenschap is waarover economen schrijven en economen schrijven vooral over die dingen waar ‘de grote economen’ (Samuelson dus) in de ‘grote tijdschriften’ (Econometrica etc) over schrijven. Het is dan zaak dicht op die publicatiestroom te gaan zitten en hele kleine wijzigingen door te voeren. Het lijkt op een soort wedstrijdje: kijk mij eens tot dezelfde (neo-klassieke) conclusies komen met nog minder (wiskundige) vooronderstellingen. Wiskunde is een must, want het werken met formules laat zien dat de economische wetenschap net zo strak kan redeneren als de natuurkunde. Hamminga concludeerde daarmee ook: of zo’n inzicht de werkelijkheid helpt (of er een echt probleem ‘van buiten’ wordt opgelost) speelt geen of nauwelijks een rol. Het is een vorm van interne navelstaarderij in combinatie met een wedstrijdje hogere wiskunde.

De reactie van de economen was (zover ik me herinner) zeer terughoudend, misschien wel afwerend. En dan te bedenken dat dit nu juist wél wetenschap is: gewoon kijken, turven, tellen en tot conclusies komen. Met andere woorden: er speelt van alles en nog wat in de naam van wetenschap en vooruitgang. Ik denk dat ik hier dus een nieuwe conclusie à la Haegens aan toe kan voegen: de ideale (economische) wetenschap bestaat niet echt. Zoals er bij echte markten sprake is van handjeklap en onderlinge afspraken, zo is er bij economische wetenschap (in dit voorbeeld van Hamminga althans) sprake van het meeliften op bestaande (abstracte) theorema’s en het kopiëren van wat de grootmeesters doen. Eerder op deze site schreef ik hier al over dit fenomeen.

In het verlengde van esthetica heeft het pure economische denken over vrije markt waarschijnlijk ook een intrinsieke verleidelijkheid. Dus niet alleen voor de economische wetenschappers, maar ook voor burgers en buitenlui. Het lijkt op wat Richard Dawkins een ‘meme’ noemt. Een aantrekkelijke verleidelijke gedachte die zich viraal verspreidt. Denk aan dat populaire popdeuntje

ScreenShot066

dat je toevallig op de radio hoort en maar niet uit je hoofd wil gaan. De wereld wordt weer hanteerbaar met zo’n concept van perfect werkende markten in je hoofd. Tja, als je niet wordt aangenomen, dan zul je wel te duur zijn. Dan moet je maar zakken met je loon(-eisen), dan word je vanzelf weer aangenomen. Je hoeft het probleem dan ook niet op te lossen, het lost zichzelf op (of niet maar dan ligt het gewoon aan jezelf). Afijn, dit staat niet te lezen in Haegens boek (net zomin als het argument van Hamminga) dus …

… terug naar de kern van het boek van Haegens. En dat vind ik een interessante. Ik maak het nu wat groter dan te lezen is bij Haegens maar de belangrijkste reden waarom we nu allemaal in ideale markten lijken te geloven heeft te maken met een groots complot van kapitalisten. En nee, Haegens nuanceert dit terecht, het is niet zo dat een aantal lieden ergens bij elkaar zijn gaan zitten om dit idee uit te broeden. Maar toch. Haegens begint zijn verhaal bij de reis van de Fransman De Tocqueville door de prille Verenigde Staten (zeg maar toen de migranten nog in gesprek waren met de Indianen). Er zat vrijheid en democratie in de lucht. Er was iets groters gaande waarbij het gewoon onderdrukken van de massa niet langer meer zou werken. Eigenaren (van kapitaal, van slaven) zaten niet te wachten op het afstaan van hun geld en macht. Democratie kon wel eens fout voor hen aflopen. Er moest dus iets komen dat de vrijheid van handelen in stand hield en bemoeizucht (van de massa, van de politiek) tegen ging. Geleidelijk aan is toen dat verleidelijke idee ‘in het leven geroepen’ en steeds verder verfijnd in de collectieve exercitie van economen, filosofen en zo verder. Waarschijnlijk valt er ook nog een linkje te leggen naar de nieuwe inzichten uit de biologie van Darwin. Als je de markt zijn gang laat gaan dan komt het beste boven drijven. Helemaal vanzelf, zonder iets te doen, zo is de natuur nu eenmaal. En als het beste boven komt drijven dan wordt uiteindelijk iedereen daar beter van. Het zogenaamde ’trickle-down’ effect (de welvaart van de rijken sijpelt door naar beneden). Laat de markt nu maar zijn werk doen. Bemoeizucht van de overheid met regels houden de goede initiatieven maar tegen en leiden tot ‘verstoringen’ en ‘imperfecties’. Greed is juist good! (( Deze economische versie van Darwin gaat volgens sommigen uit van een negatief mensbeeld. De mens hoeft niet altijd in concurrentie met elkaar te opereren. Toevallig schreef Rutger Bregman hier gisteren een heel verhaal over op De Correspondent’. Ik kom op dit mensbeeld van de calculerende economische agent terug in deel 2. )) Een geniale vondst, een loterij zonder nieten, iedereen beter af, wat wil je nog meer.

Hieronder draaf ik iets door door het in een plaatje te zetten. Ik maak gebruik van de gelegenheid (weer niet te vinden in Haegens, mag je dit nog een boekbespreking noemen?) om nog een geniale list uit de geschiedenis van de rijken aan dit verhaal te koppelen. Eerder schreef ik over een geweldig artikel van (ook een beroemdheid) econoom Mancur Olson. Olson spreekt over de ‘roving’ en de ‘stationary bandits’. Dit is echt geschiedenis in ferme stappen snel thuis. Vroeger had je plunderaars die van dorp naar dorp vrouwen verkrachtten, de zaak leeg roofden en de boel af fikten. Best een hoop gedoe, elke keer maar weer opnieuw ten strijde trekken en het risico lopen dat je zelf ook manschappen verliest. Al die onrust en onzekerheid! Dus op enig moment kwam er iemand van de plunderaars op het geniale plan gewoon ergens te blijven. Maar hoe dan aan inkomsten te komen zonder er zelf iets voor te hoeven doen? Nou simpel, je zegt gewoon dat alle grond hier van jou is, je verzint de constructie ‘eigendom’. Maar je bent de kwaadste niet dus de (bestaande) boeren mogen hun ding op jouw land blijven doen maar dan moeten ze wel elk jaar 10% van hun oogst afstaan. Afstaan aan jou als eigenaar en in ruil bescherm je ze voor kwade invallers (die plunderaars van vroeger, weet je wel). En ook hier geldt: men gaat vanzelf in dat idee en die nieuwe werkelijkheid geloven. Eigendom is heel natuurlijk en vanzelfsprekend. Sterker nog: je noemt jezelf als eigenaar hertog, prins, graaf of koning, jij staat ook dichter bij God dan de massa en gaat het na een tijdje zelfs geloven. Het geweldige (vind ik) van het artikel van Olson is dat hij deze overgang van reizende naar ‘blijvende’ plunderaars vertaalt in een slimme micro-economische aanpak, Olson ‘framet’ het in termen van een economische optimalisatie.

Dus na de list van het eigendom kwam de list van de vrije markt. In beide gevallen gaat het om een bedenksel of een construct dat specifieke belangen dient. In beide gevallen zijn de bedenksels een eigen leven gaan leiden en zijn fundamentele discussies daar over niet meer aan de orde en wordt de werkelijkheid naar de ideeën vorm gegeven (en worden andere ook mogelijke werkelijkheden uitgesloten). Of het zo gegaan is weet ik natuurlijk niet. Ik baseer me in wezen op Olson en Haegens 🙂 . Don’t shoot the messenger.

ScreenShot057

Conclusies

Tijd voor de conclusies van het boek. De belangrijkste hadden we al: de ideale vrije markt bestaat niet (nu niet, nooit niet), het is slechts een bedenksel, een mentaal construct. In het echt werken ‘markten’ op andere manieren. Maar het gaat verder, zo blijkt uit de historische verkenning van Haegens. Markten (ook niet de ‘imperfecte’) ontstaan in de regel niet vanzelf door spontane interacties van handelende lieden. En als ze al vanzelf ontstaan dan is het in de regel een zooitje, een chaos, een druk en inefficiënt gedoetje op een fysieke (markt-)locatie. Het is nog weer sterker: markten ontstaan alleen via interventies en regels van bovenaf. Juist de neiging om de zaken te willen regelen (ingrijpen, vaak door de staat) creëert goed werkende markten. De staat gaat met andere woorden aan de markt vooraf. Beiden hebben elkaar nodig. Markt of overheid is dus een schijn dilemma, het is altijd markt én overheid. Haegens geeft een keur aan voorbeelden uit de geschiedenis waarmee deze stelling wordt onderbouwd.

Ook mooi aan dit boek is dat het positief eindigt en perspectief biedt. Je zou kunnen denken: de ideale markt bestaat niet, het is een list van kapitalisten en wij trappen er in en omdat het zo verleidelijk is moeten we er ook wel in trappen. Pech, deal with it, zorg dat je zelf een kapitalist wordt of zo. Of organiseer een revolutie, zoals daar ook historische voorbeelden van zijn. Maar nee, gelukkig eindigt het boek niet zo. De markten zoals die in de kranten en op de radio bedoeld worden, dat is maar een klein stukje van onze werkelijkheid. Een markt is een metafoor voor een zogenaamd coördinatiemechanisme. Zo’n mechanisme beschrijft langs welke lijnen we onderling met elkaar interacteren. Ruil (van goederen tegen geld) is maar een bepaalde vorm van interactie. Er zijn vele vormen van coördinatie en interactie. Gewoon om ons heen, dagelijks. Haegens beschrijft een gemiddelde dag uit zijn leven en laat zien welke ‘coördinaties’ zo op zijn pad komen.

Er is uitruil (verkeerd woord!) tussen man en vrouw, tussen jou en je gezin, tussen jou en je collega en ga zo maar door. Er is sprake van liefde, van vrijwilligerswerk etc. Het gevaar van de ideologie van de markten is dat alle interacties worden bezien vanuit de bril van ‘economische uitruil’, dat de taal ons als het ware dwingt in dat schaarste discours. Dat is vermoedelijk wat Jesse Klaver met ‘economisering’ bedoelt (boek niet gelezen nog overigens). We zien dat al decennia om ons heen en economen en consultants dragen daar flink aan bij. Alles is een markt en in een markt heb je diensten en consumenten. Een (zieke) patiënt is dus een consument met een vraag en jij moet daar als aanbieder (zorgverlener) een passende propositie bij maken die marktconform is. Mag ik een teiltje? Ik merk in dit kielzog nog maar eens op dat we het effect van leren werken met het zogenaamde ‘canvas-model’ aan hele generaties jongelingen ook niet moeten onderschatten.

Ik ga in de volgende blog deze zaak iets nuanceren. Er is mooi economisch werk gedaan waarin met de bril van schaarste en markt naar andere vormen van interacties tussen mensen wordt gekeken. Ik denk dat dat tot nieuwe verfrissende inzichten kan leiden en heeft geleid. Ik denk dan aan het werk van bijvoorbeeld Gary Becker die zo’n beetje de hele wereld vanuit dit paradigma kon beschrijven. Fysiek aantrekkelijke mensen hebben op de ‘huwelijksmarkt’ dan ook meer kans op een goede ‘match’ met een rijke of eveneens fysiek aantrekkelijke partner. De ‘zoektocht’ gaat dan ook door op die markt tot de beste match is bereikt en verder zoeken niet meer loont. We hebben het hier misschien eerder over de ideologie van de ‘homo economicus’. Maar kom ik dus op terug.

Ook iets waar ik nog op terug kom is misschien wel een van de sterkste voorbeelden van een bekende ‘markt’ die anders werkt dan het theorieboekje: de interne markt van bedrijven. Eerder schreef ik hier al over: binnen bedrijven gelden andere wetten dan tussen bedrijven onderling. Binnen bedrijven zijn er (meestal) geen markten die voor evenwicht tussen vraag en aanbod zorgen. Binnen bedrijven wordt druk ingegrepen, gepland en ge- of verboden. Er zijn volop regels, voorschriften, procedures en wat niet al. Een medewerker gaat niet elke dag onderhandelen over zijn salaris, ook al is hij op dat moment wat schaarser dan een paar dagen geleden. Heel apart: hét toonbeeld van efficiëntie, namelijk ‘het bedrijf’, werkt zelf als een kleine staat. Ook hier: ik kom er in de volgende blog op terug.

De positieve boodschap van Haegens is dat je met andere brillen (dan de marktbril) naar onze werkelijkheid kunt kijken. En je ziet dan zoveel meer. Omdat het om een construct gaat, kunnen we dus ook kiezen voor andere constructen. Het begint met dit inzicht en dan kan de discussie over wat we nu werkelijk willen pas goed gevoerd worden. De ideologie van de vrije markt ontneemt ons het zich op wat er nog meer mogelijk is en hoe we het liever of anders zouden willen (inrichten). Ik hoop (waarschijnlijk met Haegens) dat dit boek een bijdrage levert aan die discussie.

Er valt nog zoveel meer over te zeggen, wordt vervolgd.

Rudy van Stratum

Volkswagen

Het verhaal over Volkswagen doet me denken aan een anekdote die we 20 jaar geleden aan studenten vertelden als we het over schoner produceren hadden. Of het verhaal helemaal waar is weet ik niet, ik kan het nergens meer terugvinden. De anekdote gaat over een fabrieksdirecteur in Amerika die een luchtfoto van zijn bedrijf laat maken. Als de foto klaar is, is de directeur nogal teleurgesteld, hij wil de foto niet aan de muur hebben. Het probleem, op de foto is naast het bedrijf een enorme gekleurde vlek in het water zichtbaar. Een duidelijk geval van ernstige waterverontreiniging en het is ook duidelijk waar deze vandaan komt, zijn bedrijf. Hij roept een medewerker bij zich om dit probleem onmiddellijk aan te pakken. Al na een halve dag komt de medewerker terug en is het probleem opgelost. Het resultaat, een prachtige foto waarop de waterverontreiniging netjes is weg geretoucheerd. Ik was in de, blijkbaar naïeve, veronderstelling dat er inmiddels echt wel wat veranderd is. Dat bedrijven (en dan vooral grote bedrijven) het milieu serieus nemen. Helaas dat valt tegen.

We hebben de afgelopen weken twee maal over de elektrische auto geschreven en deze vergeleken met gangbare auto’s. De discussie rondom Volkswagen verandert het beeld natuurlijk. Voor de uitstoot van CO2 maakt het niet zoveel uit, die is één op één gerelateerd aan het brandstofgebruik. En dat zit wel goed want als een auto opeens 2 maal zoveel gebruikt als aangekondigd valt dat op, je moet dan vaker tanken, het kost meer, daar was onmiddellijk iemand achter gekomen. Dom als je dit als bedrijf doet. De uitstoot van de overige uitlaatgassen, dat valt veel minder op en zal maar weinig automobilisten interesseren. Voor onze vergelijk is belangrijk dat de milieubelasting van dieselauto’s groter is dan aangenomen, vooral in de gebruiksfase.

Goed, dat allemaal ter inleiding, ik merkte dat ik kwaad werd naar aanleiding van alle berichten en er een stukje over wilde schrijven, bij deze dus. Dan heb ik toch mijn geringe bijdrage geleverd aan deze discussie. Naar aanleiding van de affaire bij Volkswagen kwamen drie vragen in mij op:

  • Waarom stoor ik me hier zo aan?
  • Waarom doen ze dit?
  • Wat kunnen we hier van leren?

Waarom stoor ik me aan Volkswagen?

Ik ben niet zo naïef te denken dat een ondernemer zich altijd aan de regels houdt. Vaak zullen ze de mazen in de wet opzoeken. Misschien hoort het wel bij het ondernemer zijn om de grenzen op te zoeken. Misschien moet je wel zeggen, als je de mazen in de wet kunt gebruiken en je doet het niet, dan ben je helemaal geen “echte ondernemer”. Maar, ergens in mijn achterhoofd ga ik er toch van uit dat een ondernemer en zeker grote bedrijven zich uiteindelijk aan de regels houden. Dus je zoekt de ruimte, je vraagt uitstel, een overgangsregeling, je voert bijzondere omstandigheden aan, je laat er nog eens een jurist naar kijken, je stelt de feiten ter discussie, je beroept je op overmacht, je begint een juridische procedure, kortom je haalt alles uit de kast om die regels te omzeilen. Maar wel met open vizier. Wat hier gebeurt is achterbaks de boel bedonderen. Je verkoopt auto’s waarvan je zegt dat ze aan emissie-eisen voldoen, maar ze voldoen daar gewoon niet aan. Sterker nog ze zijn niet een beetje beetje slechter (bijv. 10%), sommige zijn gewoon 40 keer slechter (4000%). Dat is zoiets al een pak kopen waar op staat dat er 80 koekje in zitten maar er thuis achter komen dat het er maar 2 zijn.

ScreenShot082Het stoort me ook omdat Volkswagen zo slim is en de moderne consument heel goed door heeft. Ze weten allang dat het de automobilist niks uitmaakt. Die wil gewoon snel en veilig rijden en vooral snel op kunnen trekken bij het stoplicht. Ze kijken wel uit om een auto te verkopen die een stuk langzamer is dan in de folder staat of een Volkswagen waarin een aantal airbags ontbreekt. Logisch daar kom je binnen niet al te lange tijd achter, als er een paar op elkaar gereden zijn. En dan gaat iedereen klagen. Maar over deze hoge uitstoot  heb ik de automobilist nog niet horen klagen. Het zijn de overheden die nu de verkoop verbieden, niet de consument die deze auto’s niet meer wil. Rudy heeft er al eerder over geschreven we hebben allemaal twee petten op, die van consument en die van burger. Als burger vinden we van alles belangrijk, als consument (automobilist) kijken we alleen naar wat sexy en goedkoop is.

Het stoort me ook omdat ze het al heel lang wisten. Volgens de Frankfurter Allgemeine  is de raad van commissarissen van Volkswagen vier jaar geleden al gewaarschuwd voor deze dieselfraude. Het zijn dus niet een paar rare technici die een nieuwe truc hebben bedacht, het zit in het hele bedrijf. Oké waarschijnlijk waren het wel een paar rare technici die een nieuwe truc hadden bedacht, maar blijkbaar vond de top van het bedrijf dat een hele goede vondst.

En tot slot stoort het me heel erg omdat ik bang ben dat ze hier gewoon mee wegkomen. Ze betalen een boete, ze huren een dure advocaat, betalen een schadevergoeding, iedereen blijft Volkswagens kopen en er verandert niets. Ik hoop dat ik ongelijk heb, we zullen het over een jaar of vijf weten.

Waarom doen ze dit?

Ik heb de topman van Volkswagen nog niet geïnterviewd. Misschien komt dat nog, binnenkort heeft hij toch niet zo veel meer te doen ;-). Naar het antwoord kan ik dus alleen maar gissen en dat doe ik door naar onze artikelen over ondernemerschap te kijken. Meer winst, meer groei, meer geld, een groter huis, een grotere boot, een nog mooiere auto voor de deur en vooral meer aanzien, “kijk mij eens!”. Kortom hebberigheid lijkt mij hier de belangrijkste drijfveer. Bij een autofabrikant bereik je dat door zo veel mogelijk auto’s te verkopen en per auto zoveel mogelijk winst te maken. Volgens de handleiding voor “echte ondernemers” moet je daarvoor ook risico’s nemen en nieuwe dingen proberen. Nou dat hebben ze in ieder geval gedaan bij Volkswagen.

De andere kant van het verhaal is dat ze blijkbaar ook niets beters wisten te bedenken om auto’s te blijven verkopen. Eén van de mythes rondom ondernemerschap die Rudy ooit beschreef is dat ondernemers graag innoveren. Dan zijn er twee mogelijkheden. Inderdaad, het is een mythe, ondernemers innoveren helemaal niet graag. Of, Volkswagen functioneert niet als een onderneming maar als een ambtelijke organisatie. Beide kan natuurlijk ook.

Wat kunnen we hier van leren?

  1. Dat er een groep mensen (ondernemers) bestaat die inderdaad voor winst en groei gaat. Hierbij is blijkbaar alles geoorloofd zolang niemand het merkt.
  2. Consumenten hier gewoon in mee gaan en hun consumenten-pet op zetten.
  3. Als de overheid geen regels stelt er weinig aan duurzaamheid gaat gebeuren. Daarbij moet de overheid deze regels natuurlijk wel handhaven.
  4. Dat we ons voorlopig nog maar eens verder moeten verdiepen in de rol die ondernemers hebben bij het werken aan duurzame ontwikkeling. Nog dieper gaat het om de vraag die me al een tijdje bezighoudt, wat voegen ondernemers eigenlijk toe dat je zonder ondernemers niet zou hebben?

Stijn van Liefland

 

Top 10 milieu: Elektrische auto 2, intermezzo 2 (afl. 9a)

Toen ik de LCA van de elektrische auto bestudeerde realiseerde ik me al snel dat alleen kijken naar de milieuaspecten van auto’s niet voldoende is bij een LCA. Ik volg daarbij dezelfde redenering die we ook bij rendement volgen. Je hebt een idee waarvoor een investering nodig is en kijkt vervolgens of dat voldoende rendement oplevert (binnen een bepaalde periode over meerdere partijen etc.). Als het rendement dan positief is dan zou je zeggen “moet je doen”. Maar, er is altijd nog een andere weg, namelijk kijken naar de alternatieven. Zijn er andere mogelijkheden om het gestelde doel te bereiken. Als we kijken naar de elektrische auto zou het hogere doel kunnen zijn een bijdrage leveren aan het tegengaan van klimaatverandering. De stappen zijn dan:

  • Kijken of een elektrische auto over de gehele levensduur inderdaad tot minder CO2 uitstoot leidt. Dat hebben we gedaan, conclusie is ja mits je gebruik maakt van duurzaam opgewekte stroom.
  • Kijken of investeren in een elektrische auto voldoende rendement heeft. Hierbij mag je alles meenemen. Jij bent degene die de auto gaat kopen. Allereerst kijken we naar financieel rendement, maar als het jou een eigen parkeerplek in een drukke stad oplevert mag je dat natuurlijk ook meenemen. Als we ons beperken tot financieel rendement en het is positief kan je in principe tot de investering overgaan.
  • Kijken of er een alternatief is. Als de elektrische auto duurder is (dat weten we nog niet, maar we vermoeden van wel), dan kan je die extra investering ook ergens anders voor gebruiken. Bijvoorbeeld voor een investering die ook een bijdrage levert aan het hogere doel van het tegengaan van klimaatverandering. Dus we kijken niet alleen of de elektrische auto tot minder CO2 uitstoot leidt, tot voldoende rendement leidt, maar ook of het verstandig is in relatie tot allerlei alternatieven.

We noemen dat ook wel opportunity costs. De kosten van het uitsluiten van allerlei alternatieven doordat je je geld hebt uitgegeven. We hebben daar in ons boek over tegendenken (link) uitgebreid over geschreven met onderstaande figuur als samenvatting.

Figuur_fig 50

Ik beperk met hier tot de uitstoot van CO2, maar je zou dit voor alle milieuaspecten kunnen doen, maar ik ga ervan uit dat in het geval van auto’s klimaat het belangrijkste is. Als eerste kijken we naar de CO2 uitstoot van een elektrische en benzineauto, vervolgens kijken we naar de kosten van beide auto’s. Dan kijken we hoeveel CO2 we uitsparen en wat dat kost. Als laatste kijken we naar een alternatief om de meerkosten voor een elektrische auto in te investeren. Met andere woorden, kunnen we met een benzineauto blijven rijden en ons geld ergens anders in investeren. Rest aan het einde nog een discussie.

Uitgangspunten

Ik hou zoveel mogelijk de uitgangspunten van de LCA aan die we in het vorige intermezzo gebruikten. De auto gaat 10 jaar mee en in die 10 jaar wordt er 150.000 kilometer mee gereden. De LCA gaat uit van de Nissan Leaf, een elektrische auto en vergelijkt die met een aantal andere auto’s. Ik neem ter vergelijking de Nissan Note. Volgens mij is dat gewoon dezelfde auto, alleen met een andere motor. De leaf is elektrisch (E), de Note rijdt op benzine (B). De LCA hanteert eigen gebruikscijfers voor de auto’s, je kunt natuurlijk ook kijken naar wat de fabrikant opgeeft. Zo kom ik aan vier varianten voor auto’s:

  • Leaf (E) LCA: De Nissan Leaf, elektrisch aangedreven, met gebruikscijfers zoals die in de LCA gebruikt worden. Dat is 5,8 km/kWh
  • Leaf (E) fabr.: De Nissan Leaf, elektrisch aangedreven, met gebruikscijfers zoals die door de fabrikant gegeven worden. Dat is 6,7 km/kWh
  • Note (B) LCA: De Nissan Note, rijdt op benzine, met gebruikscijfers zoals die in de LCA gebruikt worden. Dat is 14,6 km/liter
  • Note (B) fabr.: De Nissan Note, rijdt op benzine, met gebruikscijfers zoals die door de fabrikant gegeven worden. Dat is 21,3 km/liter

Er zitten grote verschillen in de cijfers, dat komt doordat in de LCA met een ander type auto gerekend wordt. Dat is best lastig en voor mij (in mijn vrij tijd) is het teveel werk dit tot op de bodem uit te zoeken. Bovendien het gaat me om de grote lijn en die wordt zo wel duidelijk.

CO2 uitstoot

Deze tabel laat de CO2 uitstoot zien in de gebruiksfase. Ook windenergie leidt tot een geringe uitstoot van CO2, en ook dat moeten we meenemen. Vergeleken met grijze stroom is windenergie ongeveer een factor 8 beter.

co2 uitstoot gebruikWe moeten natuurlijk ook naar de productiefase kijken en alles wat daarmee samenhangt. Deze is voor de elektrische auto iets meer dan 15 ton CO2 en voor de benzineauto een kleine 8,5 ton CO2. We hebben in de vorige aflevering al gezien dat vooral de accu’s een flinke impact hebben.

Totaal komt de CO2 uitstoot daarmee op:

co2 uitstoot levensloopWe wisten het al, maar nu hebben we het tot in de detail verwerkt, de elektrische auto op windenergie is beter voor het klimaat dan een benzineauto. Een kanttekening is dat je wel altijd groene stroom moet gebruiken. Als je onderweg ’tankt’, op vakantie, het werk of bij vrienden ben je daar natuurlijk niet zeker van. Maar goed, nu de vraag wat dat kost en wat het rendement is.

Financieel rendement

De Leaf (E) kost € 24.110, de Note (B) kost € 14.140. Een flink verschil. Dit is alleen nog maar de aanschaf. Bij de Leaf (E) moet je er een accupakket bij huren. Je hebt er dan geen omkijken naar, maar bijkomende kosten € 79,= per maand. Dan moeten we nog belasting betalen. Voor een elektrische auto is dat momenteel € 0,= voor de Nissan Note (B) € 528 per jaar.

Tot slot moeten we benzine en elektriciteit kopen. Voor elektriciteit ben ik uitgegaan van € 0,23 voor benzine van € 1,50. Het kan goedkoper, maar langs de snelweg is het veel duurder, ik zie het voor een gemiddelde als je goedkoop tankt maar zo af en toe ook langs de snelweg tankt. We gaan hier weer uit van in totaal 150.000 km en een levensduur van 10 jaar (belangrijk i.v.m. huur accu’s en belasting).

Het plaatje ziet er als volgt uit:

kosten e autoDit vraagt om een grafiekje.

grafiek auto

Conclusie de elektrische auto is een stuk duurder. Het kruipt wat meer naar elkaar toe als je die 150.000 km in 5 jaar zou rijden. Het huren van de accu valt dan een stuk goedkoper uit, maar ook de belasting wordt lager. Dus ook dan, elektrisch rijden blijft duurder.

Er zijn nog wel een paar kanttekeningen te maken. Ik heb onderhoudskosten, de restwaarde, eventuele kortingen etc. niet meegenomen. Ik verwacht dat de onderhoudskosten bij de benzine auto wat hoger zijn, distributieriem vervangen en dat soort zaken. Daar staat tegenover dat als er veel elektrische auto’s komen we daar ook gewoon belasting voor moeten betalen, daar wordt nu al over gesproken. Dus of je 10 jaar van dit belastingvoordeel kunt profiteren is nog maar de vraag.

Een ander punt is de benzine en de elektriciteitsprijs. Fluctuaties in de elektriciteitsprijs zullen het beeld niet echt veranderen. Kijk naar de grafiek en stel je voor wat er gebeurt als de prijs per kWh halveert, dat maakt voor het plaatje weinig uit. Anders is het met de benzineprijs, die we op € 1,50 hadden gesteld (actuele prijs). Wat gebeurt er als die naar € 1,80 gaat? Dat betekent een verhoging van 20%. Dat rekent makkelijk, de elektrische auto wordt dan € 2.000 – € 3.000 duurder over de gehele periode van 10 jaar.

Alternatief

De elektrische auto heeft een duidelijk milieuvoordeel maar is een stuk duurder. Het financieel rendement is dus negatief. Nu kun je zelf gaan bepalen of je dit voldoende rendement vindt. Neem alles mee, de parkeerplek, het ongemak van de beperkte actieradius, de indruk die je maakt bij vrienden en collega’s etc. En vergeet natuurlijk niet dat je hiermee een flinke bijdrage levert aan het oplossen van het klimaatprobleem.

Stel nu dat je tot de conclusie komt dat je een elektrische auto de moeite waard vindt, vooral omdat tot minder CO2 uitstoot leidt. Dan ben je dus blijkbaar bereid daar geld aan uit te geven. Over een periode van 10 jaar gaat het om een bedrag van tussen de 5.000 en 10.000. In ieder geval zal je 10.000 extra moeten betalen om in het bezit van de auto te komen. Daarmee realiseer je dan een CO2 reductie van 12 tot 21 ton (afhankelijk van de aannames). De vraag is nu, die 10.000 kan ik die ook op een andere manier in CO2 reductie investeren en leidt dat tot meer CO2 reductie en wellicht ook tot een beter financieel rendement?

Voor € 10.000 koop je 22 zonnepanelen en laat je deze op je dak installeren. Uitgaande van een optimale helling en oriëntatie leveren deze jaarlijks 4.840 kWh op, in 10 jaar 48.400 kWh. Helaas ook zonnestroom is niet helemaal schoon, productie en transport van de panelen moeten we meenemen, dit leidt in die 10 jaar tot een uitstoot van 3,4 ton CO2 (70 gram per kWh). Grijze stroom leidt tot een uitstoot van 526 gram per kWh. Om een lang verhaal kort te maken met mijn zonnepanelen kom ik op een CO2 reductie van 22,1 ton in 10 jaar.

auto versus zon

Zelfs in het meest gunstige scenario is de CO2 reductie van de elektrische auto kleiner dan de CO2 reductie als gevolg van zonnepanelen. Het mooie is dat de panelen zich terugverdienen. Zonder rekening te houden met rente en allerlei ingewikkelde berekeningen. Staat er na 10 jaar € 11.000 op de bank. Interessant, ik kan nu mijn Nissan Note inleveren, alsnog een Nissan Leaf kopen en daar de € 10.000 die gewoon weer op mijn bank staat aan besteden. Ondertussen blijven mijn panelen gewoon stroom produceren. Het is te hopen dat de brandstofprijzen in die periode omhoog gaan en de prijs voor een elektrische wagen naar beneden, anders is ook over 10 jaar het advies om gewoon weer zonnepanelen te kopen in plaats van een elektrische auto.

Kanttekeningen?

Ja natuurlijk, je moet een eigen dak hebben met genoeg ruimte voor 22 panelen (dat is heel veel). Om er 23 cent per kWh aan over te houden moet je alle stroom zelf gebruiken. Je kunt het natuurlijk expres op gaan maken door een jacuzzi te nemen o.i.d. Maar het financiële rendement haal je alleen als je nu al 4.840 kWh per jaar gebruikt (gemiddeld is het gebruik voor een huishouden 3500 kWh). Maar, als zonnepanelen tot meer CO2 reductie leiden dan een elektrische auto, dan vermoed ik dat investeren in windenergie of iets anders duurzaams ook een hoger rendement heeft. Bovendien we moeten natuurlijk werken volgens de trias energetica (afl 7). Dus de vraag is ook hoeveel CO2 reductie je bereikt als je 10.000 investeert in bijvoorbeeld isolatie van een woning en een betere CV installatie. Vermoedelijk nog weer meer dan je investering in zonnepanelen.

Waarom dan toch zo enthousiast over elektrische auto’s?

Veel mensen zijn heel enthousiast over elektrische auto’s. Lees dit (hele lange maar ook hele leuke) artikel op de site waitbutwhy.com over de Tesla eens door. Niet alleen hebben ze een zeer originele invalshoek ze geven ook een aantal argumenten waarom elektrische auto’s (of in ieder geval de Tesla) duurzamer is. Overigens staan er meer leuke artikelen op deze site. De productie van accu’s leidt tot een flinke CO2 uitstoot. Tesla heeft een plan liggen om een enorme fabriek te bouwen voor de accu’s die volledig op zonne- en windenergie en geothermie draait. We hebben gezien dat de productie van accu’s aardig meetelt in de totale CO2-uitstoot. (zie vorige aflevering) Op deze manier is er dus aardige winst te boeken. Ook zullen de accu’s daardoor een stuk goedkoper worden. Maar let wel, dit is een plan de fabriek staat er nog niet.

We kunnen dus beter zonnepanelen kopen dan een elektrische auto. Maar hoe zat dat 10 jaar geleden? Toen was het kopen van zonnepanelen niet heel slim. Het financieel rendement was waardeloos en het is vrijwel zeker dat je met een investering in bijvoorbeeld een windmolen of in energiebesparing zowel een beter financieel rendement zou hebben gehad als meer CO2 reductie. Omdat mensen eigenwijs waren en toch panelen kochten en dit gesubsidieerd werd zijn zonnepanelen nu goed betaalbaar en hebben ze een goed rendement. De verwachting is dat het met elektrische auto’s ook zo zal gaan. We moeten dus veel mensen aanmoedigen een elektrische auto te kopen, maar het zelf vooral nog even uitstellen.

Als laatste, niet onbelangrijk, de elektrische auto is een zegen voor onze drukke steden en dorpen. De motor maakt nauwelijks geluid en er is nauwelijks uitstoot van fijn stof en NOx op de locatie zelf.

 

Bronnen

 

 

 

Van ego naar eco: over het succes van netwerken

Vandaag aandacht voor het onlangs verschenen rapport ‘Ego2eco’ opgesteld door Ger Jonkergouw in nauwe samenwerking met de provincie Noord-Brabant en BrabantKennis.

Probleemstelling

De maatschappij wordt complexer en de afgelopen 20 jaar zijn andere vormen van samenwerking en besluitvorming ontstaan. Manuel Castells sprak destijds van de ‘netwerksamenleving’. Simpel gezegd komt het erop neer dat er niet meer alleen van bovenaf (top-down) iets wordt besloten (door bestuurders en experts) maar dat er (ook) van onderaf (bottom-up) in allerlei overlegorganen en samenwerkingsverbanden wordt besloten. In die samenwerkingsverbanden zitten dan allerlei zogenaamde ‘stakeholders’ die iets met de situatie (het probleem) van doen hebben.

De aanleiding voor dit rapport was de vraag: een aantal van die samenwerkingsverbanden (in Noord-Brabant) zijn succesvol, maar de meeste functioneren suboptimaal. Wat bepaalt eigenlijk het succes van een goede samenwerking en hoe kun je de suboptimale vormen helpen een stap in de goede richting te zetten? Als voorbeeld van een succesvolle samenwerking in Brabant poneert deze verkenning de samenwerking in de Eindhovense Brainport-regio.

Ego2eco-tool

De belangrijkste tool in het rapport om de zaak te duiden is het volgende diagram:

ScreenShot024In het diagram is sprake van twee assen. Op de horizontale as staat de mate van verbodenheid (tussen de leden van de groep of het samenwerkingsverband). Van eigenbelang (lage verbondenheid, ik voorop) tot gemeenschappelijk belang (hoge verbondenheid). Op de verticale as staat de mate van succes of prestatie van de groep. Van laag (suboptimaal) tot hoog (optimaal, veel innovatie etc).

Groepen die minder goed functioneren zitten volgens het rapport linksonder en stellen het eigenbelang voorop. Hier is sprake van onderlinge concurrentie, van weinig onderling vertrouwen en zelfs van narcisme (jezelf heel goed en belangrijk vinden). Opvallend, zo stelt de onderzoeker, is dat bij deze suboptimale vormen van samenwerking er in de regel geen gebrek is aan de inhoudelijke expertise om tot betere oplossingen te komen. De beter presterende groepen zouden dan rechtsboven in het diagram zitten. Hier is sprake van coöperatie, van bezieling en van een groot onderling vertrouwen.

Aanpak

Uit de gesprekken die de auteur heeft gevoerd met vele stakeholders uit de Brabantse netwerken blijkt dat de meesten erkennen dat suboptimaal functionerende samenwerkingsverbanden gekenmerkt worden door te weinig onderling vertrouwen en door te veel nadruk op het eigenbelang. Dus: de betrokkenen zelf weten a) dat sprake is van onderprestatie, en b) wat de oorzaak hiervan is. Opmerkelijk. Sterker nog: elk lid van de samenwerking weet voor zichzelf wel hoe het zit, maar hier wordt onderling niet over gesproken. Het zijn vooral de gedachten die de individuele leden in de auto op weg naar de bijeenkomst (of na afloop van ..) voor zichzelf hebben. Het lijkt dus of de inhoud en de afspraken de enige gespreksonderwerpen in de samenwerking zijn. De onderlinge relaties zijn geen onderwerp van gesprek. Een voorstelrondje wordt gezien als tijdsverspilling (zoek dat maar op op ‘Linked-In’).

De focus op het eigenbelang en de inhoud wordt voor een deel verklaard uit de opdracht die de vertegenwoordiger vanuit zijn organisatie mee krijgt. Er is sprake van een target, een deadline en wellicht van te weinig geld, tijd of prioriteit. De spelers en hun organisaties zijn door deze dynamiek als het ware gevangen in hun eigen micro-omgeving waarbij basale overlevingsinstincten domineren. Deze dynamiek kan slechts worden doorbroken door niet alleen over de inhoud te praten maar ook over de onderlinge samenwerking. De auteur stelt dat voor die samenwerking is vereist dat je 1) inzicht hebt in jezelf en wat je drijft, 2) je je kunt verplaatsen in de ander om te (h)erkennen wie de ander is en wat hem drijft (empathie), en 3) een vermogen om samen op enige afstand te kunnen aanschouwen wat er in de dynamiek van samenwerking gebeurt (abstractievermogen).

De auteur eindigt zijn rapport met een voorstel. Er moet een (kennis-) lab komen waarin Brabantse partijen ‘bijgespijkerd’ worden in de benodigde maar nog ontbrekende vaardigheden. Zoals genoemd dus: zelfreflectie, empathie en abstractievermogen.

Ik ben me ervan bewust dat ik het rapport geen recht doe met deze zeer kort door de bocht samenvatting. Lees dus vooral het rapport zelf.

Reflectie

Eigenlijk ben ik het helemaal eens met de inhoud en strekking van dit rapport. De intermenselijke kant van de samenwerking krijgt niet of nauwelijks aandacht in diezelfde samenwerking. De inhoud, de agenda, de procedures, de afspraken, de targets, de deadlines staan centraal. Met de paradoxale uitkomst dat dan juist minder terecht komt van diezelfde targets, deadlines etc. Veel van de strekking van het rapport is op deze site ook terug te vinden onder de kopjes ‘denkfouten‘ en ‘systeemdenken‘.

De analyse in dit rapport heeft zeker ook overeenkomsten met de analyse van Guus Hustinx in zijn boek ‘Ecologisch veranderen van organisaties‘. Guus spreekt van kleindenken (ego centraal) en grootdenken (eco centraal). Ook is veel van het gedachtegoed terug te vinden in NLP en MGA. De trits ‘zelfreflectie-empathie-beschouwen’ is in NLP terug te vinden onder ‘waarnemingsposities‘. Het bewust innemen van de 1e, 2e, 3e en zelfs 4e (waarnemings-) positie geeft veel inzicht in de kennis van de leden van een groep over zichzelf, de ander en wat er onderling gebeurt.

Voor meer achtergronden over MGA (mutual gains approach) zie bijvoorbeeld dit artikel. Overigens wordt in de Brabantse netwerken ook gewerkt met deze zogenaamde MGA-methodiek (recentelijk ook wel bekend in kleine kring als de ‘Brabantse werkwijze’, hier is een heel boekwerkje gratis te downloaden over deze werkwijze) dus het is jammer dat het rapport hier geen melding van maakt.

Samenvattend: het accent in dit rapport op de menselijke en psychologische kant van samenwerking is een enorme opsteker. Toch, zo zit ik nu eenmaal in elkaar, heb ik ook de nodige opmerkingen. Dus als ik even mag:

  • De brainport-regio is in deze verkenning uitgangspunt en voorbeeld van succesvolle samenwerking. Helaas wordt niet uitgewerkt hoe dit feitelijk een succes is. Wat zijn de criteria voor succes? Waaruit blijkt dan dat dit voorbeeld voldoet aan die criteria? En als het al een succesvolle vorm van samenwerking is: is hier dan wél sprake van meer aandacht voor de interpersoonlijke relaties van de samenwerking? Is het niet gewoon zo dat er veel meer geld omgaat in deze ‘brainport’? Is het niet sexy om geassociëerd te worden met de historie van Philips en ASML? Worden hier niet de ‘zwaardere’ mensen (bestuurders, managers) afgevaardigd? Misschien is er ook sprake van toeval? Van geluk? Of was het sowieso wel een succes geworden, met of zonder samenwerking?
  • De oplossing van dit rapport zit eigenlijk al in de probleemstelling ingesloten. De tool waarmee wordt beschouwd (het diagram ego2eco) is meteen de belangrijkste aanbeveling. Overigens geloof (let op het woord ‘geloof’) ik helemaal in de aanpak: meer zelfkennis etc leidt tot betere samenwerking. Maar wie zegt mij dat de meest succesvolle vormen van samenwerking inderdaad feitelijk samenhangen met meer zelfreflectie, empathie en beschouwend vermogen? Dan zul je toch echt meer samenwerkingsverbanden feitelijk naast elkaar moeten zetten (ik wilde hier het woord ‘empirisch’ gebruiken, maar dan ben ik natuurlijk weer zo iemand van de inhoud …).
  • De kracht van het rapport vind ik de inbreng van meer psychologie. Maar hier zit voor een deel ook de beperking. De werkelijkheid is vele malen complexer. Juist in de macrodynamiek zit veel voeding. Alles moet aan de markt worden overgelaten? De overheid trekt zich dus deels terug? Iedereen moet zijn eigen boontjes doppen? Er is minder geld beschikbaar? Het moet dus goedkoper en sneller? Als ik in mijn organisatie niet presteer (in de ogen van mijn baas, de aandeelhouder etc) dan vlieg ik eruit? Maar ik heb een huis dat onder water staat? Het is maar de vraag in zo’n complexe macro-context of meer zelfreflectie in specifieke samenwerkingsverbanden veel oplost. Maar het is een begin.
  • Dan een cynische. Is de beweging van ego naar eco niet een voorbeeld van ‘braafpraat’? Hoe gezellig, hoe sociaal-wenselijk klinkt dit? Oh natuurlijk, samenwerken is goed, goed voor ons allemaal. Denk nou niet zoveel aan jezelf met je beperkte blik, dat levert voor iedereen een win-win op. Maar is dat feitelijk ook zo? Het doet me denken aan de vele managementboekjes over leidinggeven. Overal kun je lezen dat de mensen je belangrijkste bron van kapitaal zijn, dat je aandacht voor ze moet hebben, dat je goed moet communiceren, dat … moet ik doorgaan? (( Nog zo een waar iedereen in gelooft: ‘de klant staat centraal’. In Brabant zeggen ze dan: ‘geleufdegijdé?’ )) Wat ik echter vooral om me heen zie zijn horken van managers en directeuren die vooral dat NIET doen. En ondertussen toch ook succesvol zijn. Of juist daarom wel succesvol zijn, wie zal het zeggen? In de recente biografie over serial-entrepreneur (bekend van oa Tesla) Elon Musk is duidelijk te lezen dat het lot van individuele medewerkers niet telt. Ze worden uitgeknepen en bij minder goed functioneren uitgespuugd. En je kunt toch niet zeggen dat Musk met zijn Tesla en Solar City niet succesvol is? En ik hoop dat ik niet verkeerd wordt begrepen: ik zeg niet dat je voor succes een grote egoïst moet zijn of dat samenwerken niet kan helpen. Ik vraag me alleen af hoe het nu werkelijk zit en stel daar wat vragen bij.

Rudy van Stratum