Auteursarchief: slimfinbeheer

Hennie van der Most over ondernemerschap

Zaterdag een boeiend interview met pretpark-serial-ondernemer Hennie van der Most. In de Telegraaf (die ik natuurlijk bij de kapper las, echt waar!). Een verkorte versie van het artikel en interview is in onderstaande link te vinden:

http://www.politalk.nl/2015/06/27/ondernemer-hennie-van-der-most-weg-met-de-foute-ceos-en-bankiers/

Overtuigingen over ondernemen

Ik heb een paar dagen getalmd of ik iets met dit interview wilde doen. Aan de ene kant spreekt het interview me aan omdat ik veel van wat Van der Most zegt over ondernemerschap herken. Aan de andere kant is het een persoonlijke mening en schopt Van der Most wellicht tegen een aantal heilige huisjes aan. Tja, is dat erg? Kan ik er een draai aan geven? Ik heb besloten enige afstand te houden door de achterliggende overtuigingen van Van der Most uit het interview te lichten. Ik hoef niet per se buiten schot te blijven en zal er persoonlijk commentaar bij geven.

Overtuiging 1: een échte ondernemer is iemand die risicovol eigen geld inzet om iets ‘groters’ mee op te bouwen.

Dus je hebt ‘ondernemers’ en ‘échte ondernemers’. Een échte ondernemer doet iets vanuit een persoonlijke drive en passie, heeft verbinding met zijn bedrijf en personeel, zet eigen verdiend geld in en kan dat geld ook verliezen en voegt waarde toe.

Voor een eigen definitie/verkenning van wat ondernemerschap is, zie deze eerdere blog.

Overtuiging 2: een bankier is geen echte ondernemer.

Een bankier is iemand in loondienst, zet dus geen eigen geld in en loopt ook geen risico. Gaat het goed dan krijgt de bankier een bonus, gaat het verkeerd dan krijgt ie een vertrekpremie. Iets dergelijks kun je vanuit deze overtuiging ook zeggen over directeuren van wooncorporaties, de directie van de NS en zo verder. Sterker nog: het is maar goed ook dat bankiers etc geen ondernemers zijn, want dan gaan ze ‘doen alsof’ ze ondernemers zijn en spelen met het geld van anderen zonder daarvan de mogelijk negatieve consequenties te aanvaarden. Dan spreken we van ‘perverse prikkels’. Het probleem is mogelijk juist dat deze verwarring tussen échte ondernemers en doen-alsof-ondernemers (wel de voordelen, niet de nadelen) te lang onduidelijk is geweest (aan de buitenwereld).

In het verlengde van overtuiging 2: managers zijn (ook) geen ondernemers (overtuiging 2b).

Overtuiging 3: veel ‘ondernemers’ voegen geen waarde toe, sterker nog ze vernietigen waarde

Van der Most beschrijft een categorie handelslieden die bedrijven opkopen, mensen ontslaan, wat zaken opknippen en herverdelen en vervolgens de zaken met vette winst doorverkopen. Aan medewerkers die 40 jaar voor een bedrijf werken hebben ze lak. Wat telt is de toekomst en niet het verleden. Brengen ze geld in het laatje, daar gaat het om. Deze ondernemers vernietigen dus waarde, want het nieuwe bedrijf kan niet beter of meer produceren en de kosten van eventueel niet-gewenste oudgedienden worden afgewenteld op de maatschappij. Waar het deze ondernemers om gaat is ‘om met zo weinig mogelijk moeite zo veel mogelijk geld te verdienen’.

Ik vind dit een boeiende. In de economische leerboeken krijgen we te lezen hoe het economische adagium van ondernemers luidt: zo veel mogelijk winst maken met minimale inspanning. Nergens staat dat een ondernemer veel mensen moet inhuren of dat ie passie voor deze mensen en hun historie moet hebben of dat ie waarde (anders dan winst) moet toevoegen. Natuurlijk kunnen we zeggen dat deze economische theorie bekrompen is en ver van de werkelijkheid afstaat (wat ik steeds meer geloof). Maar dat is de theorie die dagelijks wordt beleden (van het Centraal Planbureau tot wat we in de kranten lezen). Je zou dus juist omgekeerd kunnen zeggen: dát zijn pas slimme ondernemers die met niks doen rijk worden en de hele handel op anderen afwentelen. Van der Most zegt uit eigen ervaring dat het zo niet werkt of zou moeten werken. De economische theorie kan dit afwijkende gedrag (van Vd Most, dat ondernemers dus meer willen dan geld verdienen met niks doen) niet goed verklaren. Economie kent geen ethiek los van de afweging van de pakkans of strafkans.

Het ‘minder rationele’ (maar wel herkenbare) gedrag van de mensen die wij zien als goede ondernemers (dus inclusief innovatief zijn en waarde toevoegen) is wel onderzocht en beschreven door Sarasvathy, zie hiervoor een eerder blog in de reeks over ondernemerschap.

Overtuiging 4: bij een bank kijken ze naar diploma’s en niet naar of de persoon het wel of niet kan.

Van der Most (ik parafraseer): ‘Zo’n broekie van Nijenrode die bij een bank werkt moet mij beoordelen om een krediet goedgekeurd te krijgen. Omdat ik geen diploma heb (maar wel veel succesvolle ondernemingen) krijg ik geen goedkeuring’. Dit is iets waar de economie wel wat over te zeggen heeft. We leven in een wereld van incomplete informatie. Dat betekent dat je ‘aan de buitenkant’ niet zo snel kunt zien hoe goed iemand is. Daarom hebben we diploma’s uitgevonden. Een diploma is een signaal aan de wereld dat zegt: ‘kijk eens, ik heb een diploma, ik kan dus iets’. En dat kan heel efficiënt zijn want zo hoef je niet elke keer helemaal uit te zoeken of iemand iets kan (want hij heeft immers een diploma).

Maar nu ontstaat er een soort omgekeerde wereld: iemand die iets bewezen goed kan maar geen diploma heeft die valt af en iemand die een diploma heeft en er een zootje van maakt die komt door de test. Het signaal wordt een doel op zichzelf. Daarom (zo verklaart de economische theorie) krijg je ook zwendel in diploma’s. Want het is nóg interessanter als je gewoon een diploma kunt kopen en er geen moeite voor hoeft te doen (de échte ondernemer, weet je nog?).

Overtuiging 5: een ondernemer is geen prater voor € 150 per uur maar een doener.

Dit is een aanvulling op wat een échte ondernemer van de eerste stelling is. Een ondernemer is een macher, die stampt iets uit de grond. Niet te veel nadenken, gewoon doen, op intuïtie en op ervaring, omdat je erin gelooft. Uit empirisch onderzoek lijkt wat voor deze stelling te zeggen. Of je een mooi business plan hebt, of een diploma, of een titel, het lijkt niet nodig om succesvol te ondernemen. Kijkt naar een Steve Jobs en een Bill Gates, beiden geen diploma en al zeer succesvol zonder dat ze een uitgeschreven businessplan en fraai spreadsheets met getallen hadden. De paradox is dat ondernemerschap wordt onderwezen op instellingen waar je een diploma van kunt krijgen. En instellingen waar vooral managers en niet-echte ondernemers lesgeven én in de schoolbankjes aanschuiven, zonder dat er een overtuigende relatie is tussen het volgen van de opleiding en een succesvol bedrijf opstarten of runnen.

Wie in dit verhaal dan toch de échte ondernemers zijn, dat zijn de verfoeide praters die tegen hoge uurtarieven wél verdienen aan al deze randverschijnselen: de adviseurs, de advocaten, de trainers, de bemiddelaars (moet ik doorgaan).

Overtuiging 6: de Nijenrode-praters van € 150 per uur halen vooral hun vriendjes binnen.

En dat tarief is waarschijnlijk nog aan de lage kant ingeschat. En ja, ik herken dit beeld wederom. Van der Most geeft eerlijk toe dat hij er ook een keer aan heeft moeten geloven. ‘Tja, toen heb ik zo’n mannetje aangenomen. Los van de (niet onderbouwde) (eigen) wijsheid kwam het ene na het andere vriendje binnen en bleek er na een jaar een verlies van een miljoen Euro te zijn ontstaan. Even niet opletten als échte ondernemer en ze hebben je te grazen.’

Ook hier geldt weer: slim van zo’n prater om vriendjes binnen te halen (heb je op een feestje ook nog wat extra aandacht) en na een jaar met een vertrekpremie een puinzooi achter te laten. En hoewel de economische theorie hier weer klopt als een zwerende vinger (remember: veel geld binnenharken zonder iets te hoeven doen), klopt er toch ook weer een heleboel niet. De economische theorie verklaart een hoog loon uit een hoge en schaarse prestatie. Dus hoe hoger je verdiensten in geld, hoe hoger (per definitie) je schaarste en je toegevoegde waarde. Wat er in werkelijkheid gebeurt is dat naarmate je meer verdient je dichter bij de pot (of poet) zit en je meer je eigen condities op kunt leggen. Meer geld en macht maakt het makkelijker om meer geld te verdienen en meer macht uit te oefenen. Hier is helaas weinig empirisch onderzoek over te vinden. Ook weinig economische theorie. Je komt bij de speltheorie uit maar die staat niet in de leerboekjes en ook niet dagelijks in de krant. En ja, je hebt de theorie van de ‘agency costs’, die stelt dat agenten (in loondienst) er zo hun eigen agenda op nahouden en dus in de gaten moeten worden gehouden.

Overtuiging 7: wil ik een échte club voor ondernemers opzetten, wordt het niet gewaardeerd door de officiële club voor ondernemers.

Er zijn clubs die de belangen van ondernemers behartigen. Maar dat zijn als je het verhaal van Van der Most leest ook weer vooral geen echte ondernemers. In deze clubs zitten (ook en vooral) managers en directeuren die op loonlijsten staan. En er zijn bestuurders en bankmedewerkers. ‘Waarom zitten er eigenlijk bankmensen in zo’n club?’, vroeg Van der Most aan zo’n bestuurder van de club. ‘Nou, omdat die goed betalen’. Niet gek dus dat Van der Most probeert om buiten deze club(s) om zijn verhaal in Den Haag te doen: het échte ondernemersgeluid moet immers gehoord worden. Wat blijkt? Ze zijn bij die andere ondernemersclub helemaal niet blij met zo’n (uiterst ondernemend) initiatief van Van der Most. Een vrije markt op lobbygebied wordt niet toegejuicht.

Elke club gaat na een tijdje een eigen leven leiden en eigen belangen behartigen. Je kunt het de bestuurders van die clubs toch moeilijk kwalijk nemen dat ze voor hun eigen baan en club opkomen. Wil de échte ondernemer(sclub) opstaan? Wie kan het onderscheid maken tussen ‘ondernemers’ en ondernemers? Een ‘ondernemersclub’ heeft dus wederom een signaalfunctie: ‘kijk eens, ik ben ondernemer want ik ben bij die club aangesloten (én ik heb een pasje van de Makro natuurlijk, nog een bewijs).’ En ook hier geldt mogelijk weer dat het signaal (net als bij het diploma) omgekeerd gebruikt gaat worden.

Conclusie: de economische wetenschap kan goeddeels naar de prullenbak.

Of toch weer niet: veel van de randverschijnselen die Van der Most beschrijft die kun je wel verklaren met diezelfde economische theorie:

  • Dat adviseurs veel willen verdienen (aan zaken die wezenlijk niks toevoegen aan de maatschappij).
  • Dat bedrijven worden opgeknipt en herverpakt om met winst te worden doorverkocht (zonder dat die bedrijven daar zelf beter van worden).
  • Dat een moderne manager weinig boodschap heeft aan trouwe medewerkers die al 40 jaar in dienst zijn maar nu minder opleveren.
  • Dat bankmedewerkers (en soms ook ambtenaren) zich graag voordoen als ondernemers. Dat ze wel de voordelen van ondernemerschap willen maar niet de nadelen.
  • Dat een diploma een eigen leven gaat leiden (en dat er niet meer zo goed wordt gekeken hoe het nu écht zit).
  • Dat een bestaande ondernemersclub verwatert (omdat er allerlei bestuurders, vertegenwoordigers etc aanschuiven) maar toch wil blijven voortbestaan.

Zwart-wit gesteld: wat de ‘boeven’ doen, dat is goed te volgen. Maar over écht ondernemerschap weten we gewoon veel te weinig. Over het toevoegen van échte waarde: idem dito. Waarom we dan toch met respect die trouwe medewerker in dienst moeten houden? Over hoe beloningen écht tot stand komen: idem dito. Waar het wringt is dat we zo graag meer écht ondernemerschap zouden zien, dus inclusief die passie en binding met het product en het bedrijf. Zo graag meer échte toegevoegde waarde zouden willen zien. Zo graag meer rechtvaardigheid zouden willen zien, dus dat iemand die goed werk levert en echt schaars is, ook het meeste verdient. Maar ja, de werkelijkheid houdt zich vaak niet aan deze wensen. Des te vervelender als we vasthouden aan de mythe van ondernemerschap en de vrije markt zonder oog te hebben voor de rafelranden. Ondernemerschap heeft zo’n mythische status gekregen dat ook ambtenaren en bankmedewerkers zich ondernemers willen voelen.

Hier meer over de tien mythes rond ondernemerschap die ik eerder beschreef.

Rudy van Stratum

ScreenShot789

Verdienmodellen groen, overzicht

Vorige week zijn we gevraagd om deel te nemen over een bijeenkomst rondom verdienmodellen voor de financiering van groen. Daar hebben we natuurlijk al veel over geschreven en in de aanloop naar de bijeenkomst hebben we dat allemaal weer eens gelezen. We zijn best trots op wat er allemaal op onze site over dit onderwerp staat. Je zou er een boek over kunnen schrijven ;-). Tijd voor een overzicht, niet chronologisch, meer in de richting van een denklijn, niet alle artikelen staan erbij, dat werd teveel werk. Gebruik de zoekfunctie als je nog meer artikelen wilt lezen.

Als we het over verdienmodellen hebben kan je dat niet los zien van rendement. Uiteindelijk moet een verdienmodel er toe leiden dat je de aanleg en het beheer van een natuurgebied gefinancierd krijgt. Onze beslisboom is hierbij het uitgangspunt. Als er onvoldoende rendement is dan heeft het geen zin om door te gaan met een project. Verdienmodellen moeten dus vooral het rendement omhoog krikken. Waar hebben we het dan over? Vooral over minder uitgeven en meer inkomsten genereren. Het overzicht dat we hebben gemaakt op basis van het boekje van Nederland Boven Water laat dit mooi zien. Bij meer opbrengsten maken we nog onderscheid tussen oogsten (verdienen met dingen die er al zijn) en toevoegen (iets nieuws doen om mee te verdienen).

Wat de beslisboom ook laat zien is dat het doel belangrijk is. Dat staat bovenaan en niet voor niets. Twee dingen kan je er over zeggen:

  1. Je moet het doel in de gaten houden, voor wie ontwikkel je dat landschap, wat wil je er mee bereiken? En is er dan wellicht ook een andere manier om dat doel te bereiken?
  2. In hoeverre moet je vast houden aan dat doel? Het bijstellen van het doel is soms ook een goede verdienmogelijkheid.

We zijn onze serie over financiering van natuur en landschap dan ook begonnen met een artikel over tegendenken.  In essentie gaat het er om dat je steeds kritisch moet zijn naar wat je wilt bereiken en hoe je daar aan werkt.

De verdienmogelijkheden zelf

Dan de verdienmogelijkheden zelf. Eén van de organisatoren van de bijeenkomst verwees naar de enorme stapel literatuur die hij de afgelopen jaren over dit onderwerp had ontvangen. Herkenbaar. Wij hebben een aantal publicaties behandeld, onder andere van Innovatienetwerk:

  • Innovatienetwerk heeft een SWOT analyse van de natuursector uitgevoerd
  • Het boek Waardevol Groen uitgegeven, hier hebben we vervolgens nog een artikel aan gewijd om te kijken wat nou de grote verdienmogelijkheden zijn. Ook deze studie is van Innovatienetwerk.
  • De raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur over vernieuwing van de financiering maakt onderscheid in 5 markten voor natuur
  • Uit België komt een uitgebreide studie over Rural alliances. We hebben hier drie artikelen aan gewijd (1, 2 en 3). Deze studie onderscheidt zich doordat geld en ecosysteemdiensten minder van belang zijn. De nadruk ligt op oplossingen van onderaf, vrijwilligers, ruilhandel, lokale valuta etc.

Belangrijke vraag is natuurlijk hoe je door de bomen het bos ziet bij al deze verdienmogelijkheden. We hebben daarom  een soort van beslisboom gemaakt die kan helpen bij het bepalen welke verdienmogelijkheid nou bij jouw situatie past.

Eigen onderzoek

Voor innovatienetwerk hebben we een studie gedaan naar verdienmogelijkheden. Hoofdvraag, is het mogelijk in dat hele woud van verdienmogelijkheden enige duiding te geven? Wat zet nou zoden aan de dijk? Wat kan je overal doen? Wat alleen op enkele plekken? Ook hier hebben we een aantal artikelen aan gewijd:

  • In dit artikel brengen we de grote geldstromen binnen de sector in beeld. Hoeveel subsidie gaat er in om? Hoeveel andere inkomsten zijn er? En, waar gaat het geld heen?
  • In het tweede artikel kijken we naar het belang van de verdienmogelijkheden. Wat leveren ze op en waar zijn ze toepasbaar.
  • Vervolgens geven we een overzicht van de belangrijkste verdienmogelijkheden.
  • Tot slot een nabrander, een verdienmogelijkheid die we te weinig aandacht hebben gegeven, niets doen.

Hoe pak je het probleem aan

Het probleem binnen de sector is: te weinig middelen om het beheer te financieren. Wat zijn nou mogelijkheden die steeds weer langs komen? We pikken er twee uit en vragen ons af, gaat dat werken?

  • Ondernemerschap. Innovatienetwerk deed een studie naar ondernemerschap in de natuur. Rudy heeft een hele serie geschreven over ondernemerschap. In dit artikel gaat het over het Canvasmodel en natuur en Rudy vraagt zich af, wat zou een ondernemer doen met een bos? Als je geld wilt verdienen met natuur, dan vraagt dat wel om een zakelijke aanpak zo betoogde we in Trouw. Het leidde tot aardig wat kritiek, maar was ook prikkelend bedoeld.
  • Crowdfunding komt met enige regelmaat terug al het ei van Columbus en kan goed werken. Wij zijn wel beducht voor de survivorship bias, alleen de successen zijn in beeld, al die crowdfundingsprojecten die minder goed liepen zie je niet. We hebben een infographic gemaakt over crowdfunding, wat is het en waar moet je op letten.

Prijs, waarde en rendement

We hebben ook veel geschreven over prijs, waarde en rendement. Belangrijke begrippen als je het over verdienmogelijkheden hebt. Want, als iets veel waard is (of in waarde stijgt) wil dat nog niet zeggen dat het ook veel geld oplevert. Je moet nog wel cashen.

  • We beginnen bij rendement. Ja, de natuursector kan efficiënter werken en zo het rendement verhogen. Maar of je dat wilt? Lees onze discussie over de schaapsherder, artikel 1 en 2. Overigens vinden wij dat rendement niet alleen over geld gaat. Ook zachte waarden moet je meenemen. In onze eerste serie over rendement schrijven we daarover, bijvoorbeeld in dit artikel of in dit artikel. Hier gaat het specifiek over zachtere waarden in relatie tot natuur.
  • Over prijs en waarde heeft Rudy het een en ander geschreven. (1 en 2)
  • Maar de echte discussie gaat vaak over de vraag of je alles wel aan geld moet koppelen, moet je de waarde van de natuur wel gaan berekenen? En hoe doe je dat eigenlijk? (artikel 1 en 2)

Tot slot

Het financiële argument heeft met ongeveer alles te maken en dus ook met de natuur. Als je niet over geld na wilt denken, dan moet je er uiteindelijk juist meer tijd aan besteden. Dat geldt ook voor de natuursector.

Stijn van Liefland

Wat is rendement 2.0 (deel 2 van een zoektocht)

Wat is rendement? Ik heb de vraag de afgelopen week regelmatig gesteld en meestal is de reactie, maar dat weet je toch wel? Dat is toch logisch! Dat stelt gerust, ware het niet dat op de vraag verschillende antwoorden kwamen. Dus waar iedereen het heel vanzelfsprekend vindt is het nog maar de vraag of we allemaal hetzelfde bedoelen. Logisch dat je zo een discussie over rendementsdenken krijgt.

Googelen

Googel op rendement en het gaat over heel veel onderwerpen. Het rendement van een CV-ketel, het rendement van een motor, ik kwam zelfs het rendement van een blik verf tegen. Om met die laatste te beginnen, het rendement zegt iets over het aantal vierkante meters dat je met een liter van die verf kunt schilderen. Ik denk dan al snel een paar stappen verder: Maar dan moet je toch ook weten of je één of twee lagen nodig hebt? Dan moet je toch ook weten hoe lang die verf blijft zitten? Met andere woorden je verft niet alleen om het verven, het heeft een doel en het is belangrijk dat mee te nemen. Uiteraard komen er bij google ook veel verwijzingen naar financieel rendement langs, daarover later meer.

Het is interessant naar rendement in relatie tot energie te kijken, we hebben het dan over zonnepanelen, CV-ketels, motoren etc. en het energetisch rendement. Rendement is dan, de energie die je er nuttig uitkrijgt ten opzichte van de energie die er in is gegaan (dat heeft in dit geval niet te maken met terugverdientijden o.i.d.). Dus in het geval van een zonnepaneel, de energie die vanaf de zon op het paneel valt vergeleken met de elektriciteit die uiteindelijke geproduceerd wordt. En bij een CV-ketel, de energie in de vorm van gas die er in gaat vergeleken met de hoeveelheid nuttige warmte die het oplevert. Het rendement is dus altijd lager dan 100%, bij een zonnepaneel iets onder de 20% bij een goede ketel rond de 90%. In een formule ziet het er zo uit:

Wat er nuttig uitkomt / Energie die er in gaat   = rendement

Dit was overigens ook het antwoord van mijn dochters tijdens mijn vragenronde. Blijkbaar hebben ze goed opgelet bij natuurkunde. “Rendement is wat je nuttig overhoudt als je ergens wat instopt”, de eerste associatie had dus niets met geld te maken. Volgens mijn dochters kan het over energie gaan maar ook over aardappels. Rendement is dan de hoeveelheid aardappel die op je bord komt in relatie tot de hoeveelheid die je gekocht hebt. Ik legde dit aan Rudy voor en we hadden direct een discussie over aardappels en rendement. Ook hierover, later meer.

 

 

Het valt op dat we in het dagelijkse ‘normale’ leven blijkbaar tevreden zijn als er wat overblijft. Bij een CV-ketel met een rendement van 90% blijft 90% over, maar je zou ook kunnen zeggen dat 10% verloren gaat. In financiële termen zouden we het over een rendement van -10% hebben en dan zijn we helemaal niet tevreden.

rendement energie en geld-02Verder vragen

We zijn nog eens verder gaan vragen. Dit was zo’n beetje wat er uitkwam:

  • Als het je helpt je doel te bereiken
  • De efficiency waarmee je je doel bereikt
  • Het beste wat iets kan opleveren
  • Dat het meer oplevert dan je erin stopt
  • Het meest gunstige
  • Dat wat je nuttig overhoudt als je ergens wat in stopt
  • Dat wat je extra overhoudt als je ergens wat instopt

En een beetje googelen leidt tot het volgende:

  • De verhouding tussen de output en de input in een bepaald proces
  • De opbrengst van een belegging of investering over een bepaalde periode, uitgedrukt in een percentage van de daarvoor gemaakte kosten.
  • Rendement is de opbrengst of winst van een door iemand gedane investering.
  • Je kan het zien als de “winst”
  • Rendement staat voor opbrengst en opbrengst is meestal minder dan wat je erin stopt.

Ik had een leuke discussie tijdens het fietsen toen één van mijn fietsmaatjes zei: “Rendement is wat je extra overhoudt als je ergens wat instopt”. Hoe zit dat dan bij fietsen vroeg ik? “Dan krijg je energie, een goed en voldaan gevoel etc.” Maar dat is niet altijd zo, soms ga je fietsen en heb je vooraf geen zin, gaat het slecht en voel je je na afloop nog belabberd ook. “Dat is het risico,” zei hij, “rendement is altijd verbonden aan risico”. Met andere woorden, je kunt vooraf bedenken dat je een positief rendement gaat halen, maar zeker weten doe je het nooit. Dit leidde wel tot een nieuwe vraag, is rendement echt altijd verbonden aan risico? Of kan ik ook rendement halen zonder risico? Hoe zit dat bij die pot verf? Zit daar ook een risico aan vast? De moeite waard om nog eens verder over na te denken. Dus, voor dit onderwerp, misschien later meer.

Financieel en geld

Hoe zit het dan met rendement in relatie tot geld. Bij onze beperkte steekproef was dat in ieder geval niet het eerste waar mensen aan denken. Maar, zoals je kunt zien, als je gaat googelen komt geld wel heel duidelijk naar voren. En, dan lijkt rendement zo’n beetje hetzelfde te zijn als winst. Rendement is dan het percentage financiële winst, bijvoorbeeld 5 %. Als we dat vergelijken met de meer technische, natuurwetenschappelijke benadering dan zouden we het een rendement van 105% noemen. Immers, 100 ingestopt, 105 nuttig uitgekregen.

Maar wat mij vooral boeit is de verschillende manieren waarop over rendement wordt gedacht. Kunnen we de beredenering die natuurkundigen hebben rondom energie toepassen op financiële issues? Kijk eens naar het volgende citaat:

“Energie wordt niet altijd omgezet in een energiesoort die nuttig is. Bij een brandende lamp wordt de elektrische energie die uit het stopcontact komt omgezet in licht (=stralinsenergie) maar ook in warmte. Deze warmte-energie is eigenlijk ‘verloren’ energie. Het percentage wat wel nuttig wordt omgezet wordt ook wel het rendement genoemd.”

En laten we eens kijken wat er gebeurt als je energie vervangt door geld. Vrij vertaald krijg je ongeveer dit:

“Geld wordt niet altijd omgezet in iets dat nuttig is. Als je iets koopt wordt een deel van het geld besteed aan de kosten voor materialen en arbeid, een deel wordt omgezet in winst, bijvoorbeeld voor de aandeelhouders. Deze winst is eigenlijk ‘verloren’ geld. Het percentage van je geld dat wel nuttig wordt omgezet wordt ook wel het rendement genoemd.”

Ook hierover kreeg ik een hele discussie, dus ook hierop komen we later terug. De discussie maakte wel dat ik ’s avonds nog eens op een andere manier naar deze tekst keek. Je zou het ook anders kunnen vertalen:

“Geld wordt niet altijd omgezet in iets dat nuttig is. Als je iets koopt wordt een deel van het geld besteed aan de kosten voor materialen en arbeid, een deel van die materialen en arbeid gaan verloren, bijvoorbeeld in de vorm van onnodige handelingen, inefficiënties, afval of verspilde uren. Dit verlies is eigenlijk ‘verloren’ geld. Het percentage van je geld dat wel nuttig wordt omgezet wordt ook wel het rendement genoemd.”

Met andere woorden, het rendement zegt dan iets over de efficiency waarmee je iets doet, dat staat dan los van winst. We hebben dit vaak genoemd in onze artikelen over verdienmogelijkheden, bijvoorbeeld in relatie tot natuur. De eerste (en wellicht de beste) verdienmogelijkheid waar je naar moet kijken is de vraag of je niet efficiënter kunt werken. Bijvoorbeeld door samen te werken, door zaken te combineren etc. Kijk dit komt al een beetje in de buurt van rendementsdenken. En daar zit ook een deel van de pijn. Als je de heide zo efficiënt mogelijk door schapen wil laten begrazen, dan laat je een vrachtwagen met schapen komen, zorg je voor een tijdelijke afrastering met schrikdraad en laat je de schapen een aantal dagen hun gang gaan. Een stuk efficiënter dan een herder met honden lopend naar de heide te laten gaan en daar de kudde in bedwang laten houden. In dit geval gooi je met de efficiencyslag ook wat weg, maar dat is natuurlijk niet altijd zo. (zie deze artikelen 1 en 2)

Samenvattend, als ik naar het rendement van iets wil kijken, bijvoorbeeld een nieuwe fiets kan ik dat op drie manieren. Hoeveel nut levert het me op wat heb ik er aan, krijg ik veel plezier etc. Dat is gewoon wat het voor mij doet. Ik kan ook kijken naar welk deel van mijn geld werkelijk in de fiets gaat zitten (incl. transport, reclame etc., dat wil ik allemaal meenemen) en welk deel in de keten als winst is uitgekeerd. Ik zou ook nog kunnen kijken of mijn fiets wel op de meest efficiënte manier tot stand is gekomen en in de winkel (of mijn schuur) is beland.

rendement energie en geld-03

Overigens ga ik hierbij dan uit van het rendement dat het voor mij heeft, een fietsenfabriek zal er natuurlijk heel anders naar kijken. Zo ontstaan nog veel meer manieren om naar rendement te kijken.

Conclusie

  • Het heeft te maken met het omzetten van iets. Van aardgas in een warm huis. Of van geld naar veel fietsplezier, of van een zak aardappels naar een maaltijd.
  • Rendement is iets positiefs. Dat wat je overhoudt, dat wat het je extra oplevert etc. Hoe zit dat dan met een rendement van -10%? Nou, dat is niet voor niets een negatief rendement.
  • Rendement gaat over nut. Dat je ergens iets aan hebt, het heeft iets te maken met het doel dat je wilt bereiken.
  • Financieel zien we rendement al snel als iets extra’s, natuurkundig vooral als wat er overblijft.

Stijn van Liefland

Wat is geld: wie begrijpt het?

Vandaag wil ik jullie attenderen op een interessant artikel van Rutger Bregman in De Correspondent waarin hij vertelt over het wonder van geld. Zo belangrijk en toch (bijna) niemand die het echt snapt. Geld is niet (alleen) ontstaan om onze ruileconomie te vereenvoudigen maar grijpt veel dieper in. Zelfs een arm volk van eilandbewoners heeft een eigen geldsysteem bedacht met superzware munten die heel veel energie en levens kostten. Afijn, lees het verhaal zelf maar, de moeite waard:

https://decorrespondent.nl/2978/Wie-begrijpt-hoe-ons-geld-werkt-komt-morgen-in-opstand/50405782856-1ffb04ef

De belangrijkste boodschap van Bregman aan de lezer is dat geld uiteindelijk niet meer dan een belofte is, een belofte nog wel waar je rente over moet betalen.ScreenShot780En inderdaad, geld is geen doel maar een middel (overigens de titel van ons boek uit 2013). Geld is uiteindelijk een menselijk ‘construct’, een virtueel iets dat vooral in onze verbeelding bestaat, geld zelf kun je immers niet eten of voor iets nuttigs gebruiken. Dit is (in aanvulling op Bregman) ook mooi beschreven in dit recente artikel waarin de uitvinding van geld wordt vergeleken met de uitvinding van God.

ScreenShot781

 

 

Hoe leuk en verfrissend beide artikelen ook zijn, geld kan in mijn ogen niet begrepen worden zonder de mogelijkheid van sparen en tijdsvoorkeur in het verhaal te betrekken (maar ja, ieder zijn stokpaardje). Vandaar:

Dossier geld en geld scheppen

Ik maak (dus) van de gelegenheid gebruik hier een klein dossier op te bouwen van wat we eerder over dit onderwerp hebben geschreven. Helaas niet zo helder als het verhaal van Bregman, je zult dus zelf wat moeten puzzelen. En ik wil tijdens de bespreking van een onderwerp er ook graag mijn eigen visie in vervlechten, ook niet altijd handig.

Ik dek me met deze relativeringen hopelijk in voor de terechte kritiek die Bregman heeft op auteurs die met veel onbegrijpelijke taal zogenaamd gewichtige zaken willen vertellen. Maar geld is écht een ingewikkeld onderwerp waar ik ook nooit op uitgestudeerd raak. Okay, voor de draad ermee.

Een 9-delige (!!) boekbespreking van Greco’s ‘The end of money’. Greco is geen ‘bekende’ of ‘standaard’ econoom maar wie weet is dat wel de reden dat hij anders met de materie omspringt en originele vragen stelt.

Deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5, deel 6, deel 7, deel 8 en deel 9.

Pas in deel 5 gaat het overigens over geld (daarvoor over sparen en investeren en Robinson Crusoë) en pas in deel 7 en deel 8 komt Greco zelf aan bod (niet zo netjes van mij natuurlijk).

Dan een bekender maar zeker niet minder makkelijk boek van David Graeber over de geschiedenis van schuld in de laatste 5000 jaar. Ditmaal geen 9 delen maar slechts 3 afleveringen:
Deel 1, deel 2, deel 3.

Hoewel alle 3 de delen helemaal over Graeber en zijn boek gaan, is dit toch geen gewone boekbespreking. Ik heb het boek gereduceerd tot wat in mijn ogen de meest interessante punten of stellingen van Graeber zijn en geef daar een reflectie op. Schuld is dan wel geen geld, maar als geld een belofte is en de belofte van de een is de schuld van de ander, dan ontkom je ook niet aan Graeber.

Dan naar de rol van banken en het scheppen van geld. Met ‘geld scheppen’ kun je veel geld verdienen, zoveel is duidelijk. Martijn-Jeroen van der Linden heeft er als gesjeesde beurshandelaar zijn missie van gemaakt dit verhaal aan het grote publiek uit te leggen. En nee: een bank heeft uw spaargeld NIET in de kluis liggen. Geld ontstaat zomaar uit het niets (als je tenminste een bank bent) en over dit grote wonder gaat het. Zie mijn reactie op een eerder artikel van Van der Linden (die nu overigens op dit onderwerp een proefschrift aan het schrijven is):

Deel 1 van de kunst van het geldscheppen, deel 2 en deel 3.

Dankzij de economische crisis en auteurs als Greco en Graeber zijn we meer gaan nadenken over alternatieve geldsystemen:

Alternatieve geldsystemen deel 1, deel 2 en deel 3.

Want juist omdat geld een menselijke uitvinding is (een onderlinge afspraak) kun je ook nadenken over andere afspraken die hetzelfde doel dienen.

Een artikel over de verstorende werking van geld is hier te vinden.

Tenslotte een recente serie blogs naar aanleiding van het boek van Robin Fransman over de ondeugd van sparen (en de onderwerpen die in de blogs van Greco zijn behandeld komen weer terug, stokpaardje zei ik toch):

Over de ondeugd van sparen deel 1, deel 2 en deel 3.

Rudy van Stratum

 

 

De Ayn Rand paradox

Wie is Ayn Rand? De auteur van minstens twee invloedrijke boeken: The Fountainhead en Atlas Shrugged. Met name het laatste boek schijnt een van de meest verkochte (gelezen, invloedrijke?) boeken te zijn aller tijden in de VS. Maar nog belangrijker: een aantal invloedrijke economen en politici is door haar werk beïnvloed. Het schijnt dat met name de in de jaren zestig van de vorige eeuw invloedrijke Chicago-econoom Milton Friedman een groot fan van Ayn Rand was. Milton Friedman heeft in die tijd een populair boek geschreven met de titel ‘Free to choose’. Later zijn Margaret Thatcher en Ronald Reagan (naar het schijnt) weer door dit boek geïnspireerd geraakt. Wat ik maar wil zeggen: Ayn Rand is misschien wel de aanstichtster van de (heropleving) van de ideologie van de vrije markt vanaf medio jaren tachtig van de vorige eeuw. Dat we dus nu ellenlange debatten voeren over de ellende met de Fyra is in wezen terug te leiden tot de boeken van Ayn Rand.

Van de Fountainhead is nog onlangs een Nederlandse toneelbewerking gemaakt en van beide boeken zijn ook films gemaakt (van Atlas Shrugged kreeg ik onlangs een meerdelige dvd-box in handen, uitgebracht in 2011, een wat obscure b-film wat mij betreft overigens). De twee genoemde boeken van Rand dateren van 1943 (Fountainhead) en 1957 (Atlas Shrugged).ScreenShot774

Lezen dus

Hoe het ook zij: ik ben nieuwsgierig geraakt naar de oorspronkelijke bronnen. Ik was al langere tijd van plan ze zelf te gaan lezen. The Fountainhead heb ik vorige zomer gelezen. Een dik boek, kleine lettertjes, niet echt makkelijk om doorheen te komen. Maar uiteindelijk toch een mooi verhaal. Waar gaat het boek over?

Over twee architecten in de tijd van de wolkenkrabberbouw in New York (dus jaren 20 vorige eeuw). De twee hoofdpersonen zijn vrienden van elkaar en doen samen de architectenopleiding. Eentje is niet zo slim maar houdt zich netjes aan de regels en slaagt uiteindelijk. De ander is creatief, briljant zelfs maar heeft ook een eigen mening en die spoort niet altijd met die van zijn docenten. Hij wordt van school geschopt en krijgt geen diploma. De nette architect krijgt vervolgens een glanzende architectencarrière. Hij krijgt de mooiste opdrachten en wint prestigieuze prijzen. Punt is echter dat hij eigenlijk niet zo origineel is. Hij doet vooral wat de klant wil, hij leent wat van de ene bouwstijl en mengt dat met een andere bouwstijl. Als de opdracht te moeilijk wordt gaat hij te rade bij zijn jeugdvriend die van school is getrapt en aan de bedelstaf is geraakt.

De ene architect doet alles voor zijn goede naam en het grote geld en is succesvol. Deze architect heeft geen eigen mening en geen eigen stijl. De andere architect doet alles voor zijn eigen principes, geld boeit hem niet, het gaat om een mooi gebouw waar alles aan klopt. Ook wat de klant wil is voor hem eigenlijk niet zo boeiend. In het boek krijgt deze architect-met-principes uiteindelijk een hele grote opdracht waar op het allerlaatst een klein detail aan moet worden veranderd anders krijgt hij zijn geld niet. Geen discussie mogelijk, dan maar geen geld en dus geen gebouw waar hij niet achter staat.

De verrassing: Fountainhead

De grote verrassing voor mij was dat de architect met principes, die dus NIET voor het grote geld gaat en dus commercieel niet succesvol is, de held van het boek is. Het boek, zo lees ik het in ieder geval, verheerlijkt autonomie en eigenzinnigheid. De architect met principes heeft een eigen karakter en gaat uit van zijn eigen normen en waarden als kompas. De andere architect is dan wel rijk maar uiteindelijk een leeg iemand, zonder mening, zonder echte talenten, voortdurend afhankelijk van wat anderen van hem vinden, niet gelukkig, een wat sneu figuur.

Maar hoe zit dat dan? Ayn Rand wordt toch juist van stal gehaald als het gaat om ondernemerschap, rijk worden, vrije marktwerking, ieder voor zich en god voor ons allen, je eigen boontjes doppen, de tucht van de markt, niet je handje ophouden, de beste zal winnen? Hier is het niet de ondernemer die rijk wordt die de held is. Ik kan me als lezer niet met deze architect vereenzelvigen. Het is juist de kunstenaar-architect die soms nauwelijks te eten heeft en overal wordt uitgekotst, er niet bij hoort, die ons respect afdwingt. Hij heeft het dan wel niet breed, en hij mag maar een paar gebouwen ontwerpen, maar hij is een man van zijn woord, hij staat voor zijn principes. De paar gebouwen die hij mag bouwen kennen dan ook wel een aantal stille fans (want het grote publiek heeft het niet echt door hoe fraai deze gebouwen zijn). Onze kunstenaar slaagt er zelfs in een duurzame wijk te bouwen met betaalbare woningen, vol met originele oplossingen.

Niet de platte ondernemer die voor het grote geld gaat is hier de held maar de nobele kunstenaar die aan zijn principes vast houdt en daar een prijs voor betaalt.

Het tweede boek: Atlas Shrugged

Een half jaar geleden ben ik voor het eerst aan het tweede boek begonnen. Nog dikker en nog taaier. Ik ben er nu denk ik drie keer opnieuw aan begonnen en ik kom er gewoonweg niet doorheen. De personen uit het boek zijn van bordkarton en staan voortdurend lange monologen af te steken. Er zit nauwelijks schot in. Ik kan me niet voorstellen dat veel mensen dit boek van kaft tot kaft gelezen hebben. Ik heb het nog niet opgegeven, ik ga zeker nog een serieuze poging doen.

Onder voorbehoud kan ik wel een indruk van het boek geven. Het boek gaat over een ondernemersstrijd. De ene ondernemersdynastie is rijk geworden met staal, de andere met de aanleg en exploitatie van spoorlijnen. Een andere wat afwijkende ondernemer is bezig met een nieuw soort staal dat de wereld gaat veranderen: veel sterker, veel beter, veel goedkoper. Deze uitvinder-ondernemer wordt tegengewerkt door de overheid (regelgeving) en vooral door een sterke lobby vanuit de bestaande staalindustrie (‘kost banen’, ‘kost mensenlevens’). De helden van dit boek zijn de ondernemers die gaan voor innovatie en nieuwe wegen willen bewandelen (de ondernemer van de nieuwe staalsoort en de spoorwegexploitant die het aandurft hiermee aan de slag te gaan). De slechterikken zijn de ondernemers die vasthouden aan hun bestaande belangen en (uiteraard) de overheid en door de overheid gefinancierde onderzoeks- en certificeringsbureaus.

Maar, en dat is een groot verschil met Fountainhead, de helden van dit boek zijn onverkorte geldwolven. Principes spelen nauwelijks nog een rol. Wat is het doel in dit leven: zo veel mogelijk geld verdienen en daar schamen we ons niet voor. De overheid is een sta-in-de-weg in dit spel, de overheid is een in zichzelf gekeerde en semi-corrupte waakhond die de boel nodeloos vertraagt.

Er zitten wel een paar vreemde dingen in deze plot:

  • Elke ondernemer wil gewoon rijk worden. Prima. Dat staat ook in de economieboekjes. Maar dan is het toch ook logisch dat de bestaande staalindustrie de uitvinding van een nieuwe bedreigende (betere, goedkopere) staalsoort probeert tegen te houden?
  • Elke ondernemer wil rijk worden maar de ene manier van rijk worden is dan toch beter dan de andere? De innovator van de nieuwe staalsoort vecht zijn strijd tegen de gevestigde orde en is in dit boek de held. Waarom is hij dan de held? Is het de drang tot uitvinden die onze bewondering afdwingt? Nee hoor, op de vraag waarom deze uitvinder zoveel moeite doet is het antwoord weer klip en klaar: ik wil zo veel mogelijk geld verdienen, en dat lukt niet in de bestaande staalwereld dus vind ik iets nieuws en beters uit. De innovatie is het middel en niet het doel.

Synthese

Het lijkt er op dat Ayn Rand vooral is ingezet in de ideologie van de vrije markt vanwege haar boek Atlas Shrugged. Daar wordt onversneden ‘veel geld verdienen’ als grootste waarde aangehangen. Innovatie en heldendom wordt in dit boek gebruikt om het maatschappelijke effect van ondernemerschap aan te tonen. Ondernemers kan het geen moer interesseren of het goed gaat met de maatschappij maar door de inbreng van strijd en innovatie komen er vanzelf goede dingen voor allen tot stand (en ontstaat de vooruitgang en welvaart voor allen).

Maar wat is er gebeurd tussen het ene en het andere boek? In Atlas Shrugged spelen principes van de kunstenaar-artiest geen rol meer (lijkt het). Is dit een onderlinge tegenstrijdigheid in het werk van Ayn Rand? Of kun je het wel met elkaar in overeenstemming brengen? Het overkoepelende en consistente principe van Rand lijkt de autonomie en het recht tot zelfbeschikking van het individu te zijn. De samenleving en ‘het grotere geheel’ bestaan niet bij Rand. Je bent een individu, punt. En als je toch een individu bent, sta dan voor je eigen persoon wat de prijs ook is. In het ene boek stond het autonome individu voor de principes van mooi bouwen en was de prijs een leven in de marge. In het andere boek kiest het autonome individu voor veel geld verdienen en het aangaan van de strijd. De overkoepelende principes zijn dus: – autonoom zijn, – de strijd aan willen gaan. De kunstenaar kan net zo goed een held zijn als de ondernemer. Pas als je je hand ophoudt en van anderen afhankelijk bent, dan ben je een loser.

Gemeenschappelijk aan beide boeken is dat er geen collectief bestaat.

Met andere woorden: als je geld wilt verdienen omdat anderen dat ook doen, dan maak je je toch weer afhankelijk van de crowd en handel je niet autonoom. Je succes wordt dan weer afhankelijk van de maat van anderen. Je bent weer een lege huls die de mening van andere echoot.

In een plaatje

ScreenShot777

Dat moet in een matrix kunnen. Op de ene as krijgen we dan autonoom handelen: beide boeken bewieroken personen die autonoom handelen, die volledig vrij zijn en over zichzelf kunnen beschikken. Het ideaal dus volledig autonoom, het tegendeel is volledig ingeperkt door de omgeving, het collectief, de ander. Op de andere as komt dan iets van: intrinsieke versus extrinsieke motivatie. In Fountainhead ging het om een drive van de architect die van binnenuit kwam, het ging over schoonheid en over kunstenaarschap, om een ambacht, om trots op je bijzondere vermogens. In Atlas Shrugged gaat het om geld verdienen, om een goed buiten jou als persoon om, om een extrinsieke bron.

Plaatje verder invullen

We kunnen het plaatje verder invullen want nu zijn er nog twee kwadranten leeg. Het kwadrant rechtsboven is het helderst vanuit de ideologie van de vrije markt. Dit is de tekst van de economieboekjes waarin een ondernemer met minimale moeite zoveel mogelijk geld wil verdienen. Het is de wereld van Milton Friedman en van Wall Street. Het kwadrant daaronder is dan ook duidelijk: het is de autonome kunstenaar, de ondernemer-uitvinder, de architect-met-principes. Linksonder gaat het om een intrinsieke motivatie maar zonder volledige autonomie. Dus je doet iets omdat je er helemaal achter staat (er helemaal voor gaat) én dat doe je onder restricties van anderen (je omgeving of het collectief legt je beperkingen op) of beter geformuleerd ‘samen met anderen’. Hier zit een moeder, een hulpverlener en een vrijwilliger. Maar wie zit er dan links bovenin? Dat is iemand die zich laat leiden door geld verdienen maar dat vooral doet omdat anderen dat belangrijk vinden, de omgeving legt jou dus op dat jij rijk en succesvol moet zijn. Dat is dus de loser architect in de Fountainhead. Maar laten we eerlijk zijn: niemand zal zichzelf in dit kwadrantje willen plotten.

 

ScreenShot776Ik wil deze matrix nog eens gebruiken vanuit de oude reeks blogs over ondernemerschap. Er is hier iets raars aan de hand. Ondernemerschap is sinds een jaar of twintig weer helemaal hot. Als we bezuinigen en er is een tekort aan geld dan is ondernemerschap steevast de oplossing. Want ondernemerschap leidt tot innovatie en creativiteit en brengt ons allemaal verder. Voor een ambtenaar of saaie boekhouder is geen plek meer (regeltjes!). We worden verleid door een roze bril op ondernemerschap: de ondernemer als autonoom individu, de uitvinder die in de garage met veel doorzettingsvermogen en vernuft tot geniale dingen komt. Statistisch is het maar weinigen gegeven met dit soort ondernemerschap rijk te worden en veel succes af te dwingen (survivorship bias). In welke hokjes belanden we dan uiteindelijk wél?

Rudy van Stratum

Rendementsdenken, goed of fout?

Het afgelopen half jaar had ik veel werk bij de gemeente Delft en dat vroeg veel tijd. Daarnaast hadden we ons boek en zo nog een aantal zaken. Blogs schrijven voor slimmefinanciering schoot er bij in. Nu is het tijd om de draad weer op te pakken. Bij Delft hield ik me bezig met de uitvoering van energiebeleid. Hoe zorg je er bijvoorbeeld voor dat woningeigenaren gaan investeren in energiebesparing en hoe krijg je zonne-energie projecten van de grond. Het gaat dan vaak over geld, we hebben daar al regelmatig over geschreven (bijvoorbeeld hier). Als je daar dan mee bezig bent komt er van alles op je af, woningconcepten, innovatieve aanpakken, subsidies etc. Ik hoop daar de komende tijd nog wat meer over te gaan schrijven. En dan vooral over de vraag of dat nou wel of niet rendeert.

Iets anders dat me het afgelopen half jaar is opgevallen is dat rendement niet mag. Niet zozeer in energieland, maar in de zorg en in het onderwijs. “Wij zijn tegen het rendementsdenken” stond er regelmatig in de krant en iedereen ook politici sluit zich daar dan snel bij aan.

Wat heeft dat met energiebeleid te maken? Eigenlijk niet veel, behalve dat het allemaal met rendement te maken heeft. In energieland wordt juist snel met allerlei fantastische rendementen gezwaaid die volgens mij vaak niet kloppen. In andere domeinen mag je het niet eens over rendement hebben. Een interessante tegenstelling. Daardoor ben ik me de afgelopen maanden wel af gaan vragen wat rendement nou eigenlijk is. Rudy heeft er een mooie definitie voor, “de mate waarin de inspanning je dichter bij het doel brengt”. Met deze definitie kan je niet tegen rendementsdenken zijn, je wilt immers je doel bereiken.

Je kan rendementsdenken ook op een andere manier interpreteren. Even een korte casus (15 regels) uit het blad “Wageningen World”, een blad voor alumni van de universiteit. In het artikel “zonneweide biedt kansje voor boer” gaat het over de vraag of zonnepanelen meer opleveren dan het telen van gewassen. De onderzoeker concludeert: “een hectare zonnepanelen kan een akkerbouwer meer opleveren dan een hectare graan of aardappelen”. Mooi, kom maar op met die zonnepanelen denk je dan of toch even verder lezen? De investering “is alleen terug te verdienen met een stroomprijs van meer dan 10 cent per kWh, terwijl momenteel 4,5 cent wordt betaald”. Ik concludeer dat het dus een goed rendement heeft als aan alle voorwaarden voor een goed rendement is voldaan, mooie cirkelredenering. Maar zonder dollen, dit is precies wat er volgens mij bij heel veel zaken rondom energie mis gaat. Rendement (in dit geval financieel) wordt gewoon niet serieus genomen. Zo was ik met iemand in gesprek over het renoveren van bestaande woningen naar nul op de meter woningen. Gemiddeld over een jaar netto geen energiegebruik voor alles wat samenhangt met het gebouw (verwarming, installatie etc.). Een forse investering die je door besparing op energiegebruik gaat terugverdienen zo is de gedachte. Ik zei dat dit volgens mij financieel nog niet haalbaar is. De energierekening is te laag of de investering te hoog, het is maar hoe je het bekijkt. Klopt was het antwoord, maar de komende jaren wordt dat veel goedkoper dus dat komt wel goed. Maar, dat weten we dus nog helemaal niet. Misschien wordt het goedkoper, maar voorlopig lijkt het erop dat ook de energieprijzen naar beneden gaan. Het (financieel) rendement blijft dan laag of negatief.

Hoe dan ook we hebben inmiddels twee vormen van rendementsdenken te pakken. Aan de ene kant rendementsdenken wat ‘niet mag’, bijvoorbeeld als het gaat om onderwijs of zorg. Aan de andere kant rendementsdenken wat ik in ieder geval niet wil, naar een positief rendement toe denken. Mijn belangrijkste vraag is eigenlijk, waarom zijn mensen tegen rendementsdenken in de eerste variant? Gewoon netjes op een rijtje zetten wat de uitgaven en de opbrengsten zijn, wat is er op tegen? We gaan op zoek naar het antwoord en dat begint bij nog eens opnieuw nagaan wat we eigenlijk met rendement bedoelen. We hebben al eerder over rendement geschreven, kijk bijvoorbeeld hier of hier. Toen ging het vooral om rekenen, nu gaat het vooral om de vraag wat we ermee bedoelen.

 

Stijn van Liefland

rendementsdeneken 2-02

Omdenken: 15 strategieën

Omdenken?

Tegendenken: is dat net zoiets als omdenken? Dat vroeg een kennis van me toen hij ons nieuwe boek over tegendenken had ontvangen.

Euhh, wat is dat dan ‘omdenken’? Dat is van die meneer die ook over ‘Ja maar’ heeft geschreven. Aha. En op zo’n moment moet je gewoon eerlijk bekennen dat je het niet weet.

Gunster

Gelukkig is er snel veel te vinden over omdenken en wat het is. Berthold Gunster is de auteur van het boek en de bedenker van omdenken.

Eerder schreven we in het kader van tegendenken al over hoe moe we worden van het niet meer mogen zeggen van ‘ja maar’. Wie ooit het verbod op ‘ja maar’ heeft ingesteld weet ik niet maar (én!) Gunster lijkt me toch een belangrijk gezicht van de ‘anti ja maar’ brigade. Hoewel? Wij zijn blijkbaar niet de enigen die af en toe tabak hebben van geenjamaren. ScreenShot766Zie hier rechts in het kader de reactie ‘Weg met het omdenken’. Hierin betoogt de auteur dat als je net bent ontslagen dat je dan behoefte hebt aan een arm over je schouder en vooral geen behoefte aan een manager die de laatste cursus ‘denken in mogelijkheden’ heeft gevolgd.

En gelukkig blijkt dan dat Berthold Gunster zelf ook wijst op het gevaar van het te pas en te onpas gebruiken van het verbod op ‘ja maar’. In een spontane en sympathieke reactie schrijft Gunster dat ScreenShot767hij alle begrip heeft. Omdenken is geen blije doos filosofie en wij zijn niet van de tsjakkaa beweging. Omdenken wil vooral benadrukken dat het accepteren van de pijn daarna (weer) ruimte schept voor nieuwe mogelijkheden.

15 strategieën

Maar terug naar de vraag: wat is omdenken? Ik beloof het boek nog te gaan lezen maar nu moet ik het doen met wat ik zo snel kan vinden. Omdenken bestaat uit 15 strategieën:

ScreenShot763Het antwoord van Gunster op de ‘klager’ zie je hierboven bij punt 2 staan: accepteer de situatie zoals die is. En misschien een beetje punt 8: stop met wat niet meer werkt (elimineren), stop met huilen over je ontslag. Misschien zou dat in het geval van ontslag wat zachter geformuleerd moeten worden als: neem de tijd voor het verwerken van je verdriet en laat het verleden (en het deel daarvan dat niet meer werkt) achter je. Nou ja, rouwverwerking is toch wat anders dan ergens gewoon mee stoppen.

Als ik de lijst van 15 strategieën zo doorlees, dan is het een mooie lijst. Ik herken de meeste punten wel. En inderdaad (héhé, nou komen we pas bij de vraag van mijn goede kennis, of ons boek iets met omdenken te maken heeft) in ons nieuwe boek komen veel van deze elementen terug. Niet precies zo natuurlijk en ook vooral in een wat andere context.

Ik wil er zelf nog wel eens voor gaan zitten (na lezing van het boek natuurlijk) om de verschillen en overeenkomsten preciezer te duiden. Maar: waarom zou ik Berthold Gunster zelf niet gewoon vragen of hij ons boek wil lezen? En een reactie wil schrijven? Ik ben benieuwd hoe hij naar de vraag kijkt. Ga ik dus doen.

Samenhang

Maar (én!) dat is een tik van mij: wat is dat nu voor een lijstje van die 15 strategieën? Zit daar een volgorde in? Moet je ze na elkaar doen? Of op alfabetische volgorde? Kortom: ik kan dat gewoon niet onthouden en heb een ankertje nodig om het te kunnen pakken. Waarom 15? Ik wil gewoon structuur, dat is het.

Nou zijn er natuurlijk vele manieren om structuur in een ogenschijnlijke willekeur aan te brengen. Ik daag iedereen uit zelf een structuur aan te maken: met welke ordening kom jij? Ik bied hier op de site graag ruimte voor ideeën.

Wat me het eerste opvalt is dat veel strategieën te maken hebben met hoe je omgaat me de werkelijkheid. Met de feiten dus. Accepteren wat er is. Gewoon daar naar kijken en niets doen. Of naar een deel van die werkelijkheid kijken: alleen naar het goede deel bijvoorbeeld. Dat is bekrachtigen (van wat bevalt, wat werkt). En niet kijken naar dat deel dat niet werkt. Dat is dan elimineren.

In projecten wordt de optie ‘niets doen’ te vaak vergeten. Dat heeft onder andere te maken met de ingebakken neiging vooral tot actie over te willen gaan. Actie is actief en getuigt van doortastendheid en daadkracht: de action bias uit de denkfoutenliteratuur. Onderdeel van onze aanpak is vaak ook het maken van een zogenaamde ‘feitenkaart’ (hier een voorbeeld naar aanleiding van de televisie-uitzending over de nieuwbouw van het KPMG-kantoor).

Maar dan ben je er nog niet. Hoe kun je de overblijvende strategieën nog vangen? Sommige strategieën hebben te maken met anders kijken naar diezelfde werkelijkheid, met perceptie dus. En weer anderen met actievere bewerking van die feiten. Manipulatie van die feiten misschien? Iets met belangen? Iets met spelers, met betrokkenen. Ja iets met de actoren die bij die feiten zijn betrokken.

Goed, dan hebben we een mogelijke indeling: de feiten zoals die zijn, de feiten zoals je er (ook, anders) naar kunt kijken en naar hoe je de feiten voor je doel kunt laten werken. Dus hoe boetseer je de feiten als basisingrediënten om jezelf en anderen heen. Zoiets?

En dan lijkt een andere as te zijn het verschil tussen ik (jezelf) en de ander of de omgeving.

Ik geef eerlijk toe: work in progress. Ben er nog niet uit, maar het begin is er. Ik kom tot de volgende indeling:

ScreenShot764Dus: JA ons boek heeft te maken met omdenken! MAAR wij doen het toch anders!

Rudy van Stratum

Boekscout: verdienmodel van een uitgever

Aanleiding

Eind november 2014 werd mijn aandacht getrokken door een kleine mededeling in onze regionale krant. Een lezing over een voetreis naar Rome. Een pelgrimage dus. In de bibliotheek van Rosmalen, gratis entree, de volgende dag al. Altijd leerzaam, eens kijken wat voor mensen er zitten en wat ik ervan opsteek.

Een enthousiast verhaal met veel dia’s. De pelgrimagisten (?) waren echtpaar Guus Wesselink en Riet van Laake. Guus vertelde hoe hij een druk werkzaam leven had tot de laatste dag. Weken van 70 uur per week. En dan van de ene dag op de andere niets meer te hoeven doen. Wandelen en het hoofd vrij maken. Er ging zo’n vuur van zijn betoog uit. Ik stootte mijn buurman in de zaal aan en fluisterde: het lijkt wel of Guus gewoon door blijft werken, ook nu maakt hij 70 uur in de week maar met een nieuwe missie, de missie van het wandelen en het geven van lezingen.

Vaag meende ik de naam van Guus Wesselink te herkennen. Ook dat deelde ik even met mijn buurman. Ja dat klopt joh, Guus was destijds (1982) de leider van het onderzoek naar de ontvoering van Toos van der Valk. Guus kwam toen regelmatig in de media. Aha, dat was het dus. En die reis naar Rome: onderweg verliep de tocht langs de ‘crime-scenes’ van de Italiaanse maffia waar hij destijds op had gejaagd om Toos terug te vinden. Een boeiend verhaal!

En zoals het gaat met een beetje zichzelf respecterende wandelaar-naar-Santiago-of-Rome: daar moet een boek van komen. Zeker in dit geval van Guus en zijn nieuwe missie natuurlijk. Het boek was ter plekke te koop. Hmm, even kijken of het iets is. Ziet er goed uit. Zo kwam ik dus op Boekscout terecht.

ScreenShot759Printing-on-demand (POD)

Eerder hebben we zelf een boek uitgegeven. Dat is ook een mogelijkheid natuurlijk. Uiteindelijk hebben we zo’n 300 exemplaren van ‘Geld is een middel’ (2013) verspreid en ongeveer de helft van dat aantal is ook daadwerkelijk verkocht. De andere helft hebben we weg gegeven aan zakelijke relaties. Per saldo heeft het ons niet zo veel gekost. Toch waren we niet tevreden. Met name het factureren, verpakken en verzenden van de boeken is niet mijn hobby.

Laten we ons volgende boek dus anders doen, zonder gedoe en met een beetje begeleiding op de achtergrond. We hoeven er niet aan te verdienen, het gaat vooral om ontzorgen. Uitgeven bij een reguliere uitgeverij dan maar? Ja daaag! Die zit niet op ons te wachten. Boeken worden er sowieso al nauwelijks meer gekocht en gelezen. Niet in dit genre althans. En wij zijn nou niet de grote namen die voor grote oplagen gaan zorgen. We moeten realistisch blijven. Als ik zelf uitgever was (en er een boterham aan zou moeten verdienen) zou ik mijn eigen boek ook niet uitgeven.

Enter de ‘printing on demand’ (POD) business. Boekscout dus. De site oogt vriendelijk en laagdrempelig. ‘Wij geven je boek uit en het kost je niets’. ‘85% van de manuscripten die we ontvangen geven we ook daadwerkelijk uit’. En alle begrip voor de angst voor de afwijzing die bij zo’n selectieproces hoort. Hmm, interessant. Dus grote kans op acceptatie, professionele begeleiding en geen eigen financieel risico. Voorlopig manuscript opgestuurd en de volgende dag een telefoontje: ja, we willen jullie boek uitgeven.

Verbazing

Of we eens langs wilden komen om de voorwaarden te bespreken en een contract te ondertekenen. Ik had een gesprek verwacht op een kantoortje. Maar toen we die middag in Soest aankwamen (ergens op een industrieterrein, kosten moeten laag blijven …) konden we de auto nauwelijks kwijt. We kwamen niet op een kantoortje maar in een gevulde zaal terecht. Een zaal vol met schrijvers, mensen zoals wij dus. En zo’n voorlichtingsbijeenkomst vindt er bijna wekelijks plaats. Elke week een stuk of 25 manuscripten die goedgekeurd zijn en waarvan de auteurs kunnen beslissen over een vervolgstap.

Wow, dat betekent hoeveel mensen per jaar in een zaaltje? Zeg 40 weken maal 25 mensen, dat zijn 1.000 schrijvers per jaar. Hoeveel boeken worden hier wel niet uitgegeven? Even op de site kijken: er staan ruim 4.000 boeken in de catalogus. Wie koopt deze boeken? Wie leest deze boeken? Wat gebeurt hier eigenlijk? Om wat voor boeken gaat het hier eigenlijk?

ScreenShot740Nummer 1 in dit rijtje boeken is met 876 titels: gedichten. Dan op nummer 2 de kinderboeken. Op nummer 3 romans. Op nummer 4 de biografieën. De doelgroep is wellicht mensen die altijd al een boek hebben willen schrijven en uitgeven. ‘Ik heb iets ergs meegemaakt!’ ‘Ik las zulke fijne verhalen voor aan mijn kinderen!’ Ergens schuilt er een groot schrijver in mij, maar ik ben nog niet ontdekt. Tja, dit klinkt misschien cynisch, maar zo is het, in die groep zitten wij natuurlijk ook. Maar hoe kun je hier in hemelsnaam iets mee verdienen? Wat is het verdienmodel van Boekscout, het was vooral die vraag die in mijn hoofd rond tolde tijdens de iets te lange voorlichtingsbijeenkomst.

Verdienmodel

Ha, eindelijk ruimte voor vragen tijdens de voorlichtingsbijeenkomst. ‘Hoeveel boeken worden er per titel verkocht?’ ‘Jullie stoppen toch een paar dagen werk in zo’n boek en jullie moeten er ook nog iets aan verdienen toch?’. Een antwoord dat ik ook wel had verwacht: ‘Het ene boek verkoopt nauwelijks en het andere doet het heel goed. Zo’n gemiddelde zegt helemaal niets.’

Kortom: geen helder antwoord op mijn vraag. Dat geeft mij de gelegenheid om eens heerlijk op de achterkant van een sigarendoosje te rekenen met mijn grote natte vinger. Ik zie ruim 5 mensen rondlopen. Ik kijk nog eens op de site, er zijn ook foto’s te vinden van het team van Boekscout. Meer dan 5 gezichten, maar minder dan 10. Aantal parttimers erbij. Aantal freelancers op inhuurbasis. Totale loonkosten? Ik schat € 200.000. Dan nog huur van een pand, apparatuur. Totale kosten op jaarbasis, iets van € 250.000?

Wat is dan het break-even-punt? Hoeveel boeken moet je dan per jaar verkopen? Boekscout verleent ook andere diensten aan beginnende schrijvers. Ze kunnen redigeren, corrigeren etc. Laat dit een omzet van € 50.000 behelzen. Dan moet er dus minimaal een bedrag van € 200.000 aan boekenomzet binnen komen. Wat is de prijs van een gemiddeld boek? € 20? Gaat er nog 6% BTW vanaf. De afdracht aan de auteur moet er nog vanaf. Er worden geen boeken op voorraad gemaakt. Het unieke is dat elk besteld en betaald boek 1-op-1 wordt geprint. Wat is de kostprijs voor het printen van een boek? Iets van € 8? Laten we nu eens aannemen dat er per betaald boek ongeveer € 8 aan marge overblijft. Dus bij een verkoop van 200.000 / 8 = 25.000 boeken per jaar speel je quitte. De feitelijke kostprijs zal overigens lager zijn omdat Boekscout dagelijks iets van 100 boeken laat printen (volgens mijn schatting).

Elke dag verschijnen er 2-3 nieuwe titels. De organisatie bestaat vanaf 2007 (schatting obv oudste titels in catalogus), dus ongeveer 7 jaar. Elk jaar 600 nieuwe titels maal 7 jaar = 4.200 titels. Dat klopt met de aantallen die ik in de catalogus zie staan. Ik denk dat een nieuwe titel vooral de eerste 1-2 jaar wordt verkocht en dat het daarna niet meer veel voorstelt. Dus een stuk of 1.000 titels moeten op elk moment de omzet bepalen. Die 1.000 titels moeten dus 25.000 POD-opdrachten genereren. Een oplage van gemiddeld 25 per titel dus. En soms zal er een uitschieter zijn van 500 exemplaren, dus ook bij een oplage van 20 is er nog geen man overboord. Conclusie: als je het slim organiseert kun je hier prima een boterham mee verdienen.

Proces

Na mijn aanvankelijke scepsis (grote zaal, veel titels) is mijn bewondering voor Boekscout toegenomen. Wat een aantallen! En hoe krijg je dat fatsoenlijk geregeld? Welnu, door het bedrijf in te richten als een geolied boekenuitgeeflopendebandproces. Vanaf het moment dat je je contract tekent, kom je in een keurslijf. Dat klinkt onvriendelijk, maar zo bedoel ik het niet. Even bellen hoe het loopt? Kan niet! Alleen via mail wordt er gecommuniceerd. En liever geen losse mails over een los iets. Graag zaken bundelen in een mail zodat het aantal mails beperkt blijft. Je krijg per productiefase een vast contactpersoon toegewezen die je mails beantwoordt en jou opdrachten verstrekt.

Je bent zelf verantwoordelijk voor de inhoud en de spelling. Je krijgt na de drukproef nog de kans om te corrigeren, maar maximaal 30 correcties en daarna bijbetalen. Boekscout verzorgt de opmaak, de bladspiegel, het lettertype, het formaat, de buitenkant (alleen vorm, teksten zelf aanleveren, in een strikt format dus maximaal 80 woorden voor de achterflap etc). Ondanks dat je het meeste zelf moet doen, is er toch iemand die serieus meekijkt op de achtergrond.

Hoe zit het met het commerciële aspect? Elke auteur moet minimaal 40 serieuze e-mailadressen aanleveren waar de boekaankondiging naar toe kan. Boekscout zorgt voor promotiemateriaal (persbericht, visitekaartjes etc) en jij moet als auteur beschikbaar zijn voor een presentatie, een interview, voor vragen. In je eigen beveiligde deel van het schrijversportal kun je dan volgen hoeveel boeken er zijn verkocht. That’s all.

Ons doel is grotendeels al bereikt: er ligt een fris uitgegeven boek dat op de achtergrond door mensen die er verstand van hebben is begeleid. En de hele administratie eromheen is uit onze handen genomen. En daar ging het ons vooral om.

Rudy van Stratum

De kunst van het tegendenken: vanaf vandaag ‘in de winkel’

Vanaf vandaag is ons nieuwe boek ‘De kunst van het tegendenken’ te koop bij uitgever Boekscout.

ScreenShot743Bestellen kan via deze link naar de site van Boekscout.

Op de site is ook een preview te vinden. Helaas is er daar geen mogelijkheid de inhoudsopgave te zien. Die is daarom hieronder te vinden.

Het uitgeefproces was een boeiende zoektocht. Ik ga daar deze week nog over schrijven in een aparte blog.

Rudy van Stratum

 

Inhoudsopgave van “De kunst van het tegendenken”

1. Iedereen maakt kostbare fouten (en baalt daar van)

Deel 1: dagelijkse verwondering over geld en rendement

  1. Voor de huisman: het rendement van een spaarlamp
  1. Voor onder de kerstboom: slim afvallen
  1. Voor op een feestje: ‘Ja maar’, is dat echt zo fout?
  1. Voor de uitzendkracht: van de regen in de drup
  1. Voor ondernemende medewerkers
  1. Voor de huizenbezitter: denkfouten op de huizenmarkt

 

Deel 2: tegendenken over geld en rendement

  1. De beslisboom slimme financiering
  1. Denkfouten
  1. Nudges: soms hebben we een klein zetje nodig
  1. Van tegendenken komt meedenken
  1. Het probleem moet centraal staan
  1. Verkennen van het wereldmodel
  1. Verruiming van het wereldmodel
  1. De kunst van het doorvragen ..
  1. Van buitenaf en zelf aan de slag
  1. Tijd voor tegendenken?
  1. Voor de twijfelaar: signalen voor tegendenken
  1. Moeilijke woorden
  1. Mooie modewoorden
  1. Belangrijk is niet genoeg
  1. De juiste dingen doen
  1. Persoon en inhoud
  1. Voor de vergadering
  1. De basis voor tegendenken

 

Deel 3: professionele verwondering over geld en rendement

  1. Voor de (milieu-) ambtenaar: aardgasbussen
  1. Voor de Maatschappelijk Verantwoorde Ondernemer
  1. Voor de ontwikkelaar: In Sneek hadden ze een droom..
  1. Voor de econoom: een ander wereldmodel voor economische groei?
  1. Voor de crowdfunder: crowdfunding een succes?
  1. Voor de natuurbeheerder: Natuur in Nederland, wat is juist?
  1. Voor de organisatieadviseur (1): het canvasmodel, simpel hoor!
  1. Voor de organisatieadviseur (2): pas op, gevaarlijk dat canvasmodel!
  1. Voor de woningbouwcorporatie: de SS Rotterdam, gebrek aan vijanden

 

Deel 4: zelf aan de slag met tegendenken

  1. Van tegen-denken naar mee-voelen
  1. Doel achter het doel, de wondervraag
  1. Rituelen
  1. Roddelen
  1. Postmortem (1)
  1. Postmortem (2)
  1. Postmortem (3)
  1. Disney strategie (1)
  1. Disney strategie (2)
  1. Disney strategie (3)

 

Deel 5: over de rol van geld en (verborgen) kosten

  1. Lang leve het financiële argument (1)
  1. Lang leve het financiële argument (2)
  1. De prijs van een mensenleven: onmeetbaar hoog?
  1. Natuurlijk is er geld!
  1. Verborgen kosten (1): de kosten van niet kijken naar betere alternatieven
  1. Verborgen kosten (2): kosten van organiseren
  1. Verborgen kosten (3): onderhandelingskosten
  1. Verborgen kosten (4): kosten van toezicht
  1. Nabrander: het verschil tussen waarde en prijs

 

Deel 6: hoe werkt een economisch model?

  1. Op zoek naar het ‘economische model’ van een ander
  1. Plastic panda’s
  1. Plastic panda’s (tegen-)denkstrategieën
  1. Plastic panda’s uitkomsten
  1. Werkt dat met die denkstrategieën?
  1. Hulpmiddel vragenlijst doorgronden denkstrategie

 

Deel 7: van tegendenken naar systeemdenken

  1. Ongewenste bijeffecten
  1. Economie is ook systeemdenken
  1. Het dilemma van de theezakjes
  1. De wielrenners paradox
  1. De dynamiek van commercieel bosbeheer

 

Deel 8: epiloog

  1. De zwarte zwaan
  1. In vogelvlucht
  1. Voor als het gaat duizelen
  1. Lijst gebruikte begrippen en geraadpleegde bronnen

MKBA-casus (2): de waarde van een museum

Ditmaal pak ik een MKBA-studie bij de kop uit de culturele hoek. Bij mijn zoektocht naar een mooi voorbeeld kwam ik terecht op een iets oudere studie over de waarde van musea. Net nadat deze studie is gepubliceerd heb ik hier al een stukje over geschreven. Ik was dat eerlijk gezegd een beetje vergeten maar bij het googlen op ‘mkba + cultuur’ kwam ik spontaan op mijn eigen oudere blog terecht …. Maar: het is helemaal uit de begintijd van deze site ‘slimme financiering’ dus wellicht haal ik er nu andere dingen uit.

De studie zelf is hier te vinden.

Mijn oude blog is hier te vinden.

Verwondering

Een museum vind ik boeiend omdat je op voorhand kunt vermoeden dat zoiets alleen maar geld kost. Dus hoe beargumenteert een onderzoeker de waarde van zoiets? Althans: als het dan toch met een berekening moet en Euro’s een rol spelen.

Ik loop de studie weer door en neem dezelfde volgorde als bij de eerdere MKBA-casus over het sportevenement. Dat betekent dat ik achtereenvolgens kijk naar 1) de organisatie, in dit geval het museum zelf, 2) de cashflow-benadering van slimme financiering die naar meerdere stakeholders over een langere horizon kijkt, en 3) de uitkomsten van de studie zelf, dus de MKBA-aanpak (waar dus ook non-cashflows worden meegenomen in de berekening). En wederom: het gaat me om de aanpak en minder om de precieze getallen. Ik beperk me ook bewust tot de studie zelf en ga niet dieper graven in de onderliggende uitkomsten van die studie.

Kengetallen

Laat ik beginnen met een aantal interessante kengetallen. De studie gaat over 773 Nederlandse musea in totaliteit (dus geen uitspraken over afzonderlijke musea). Deze krijgen een totale subsidie van € 370 mln per jaar. Het Rijk levert € 213 mln, de provincies € 34 mln en de gemeenten € 132 mln. Jaarlijks krijgen deze 773 musea 20,5 mln bezoekers. Ongeveer 1/4 van deze bezoekers komt uit het buitenland, de overige 3/4 komt uit Nederland zelf. De inkomsten uit kaartjes-verkoop aan de kassa zijn € 80 mln.

Elk museum krijgt zo’n 26.500 bezoeken per jaar (gemiddeld uiteraard!). Een bezoeker telt gemiddeld € 4 neer voor een entreebewijs. Een buitenlander betaalt overigens wat meer (ongeveer € 7) dan een Nederlander (ongeveer € 3, komt door kortingen, acties, abonnementen etc). Elk museum krijgt gemiddeld ongeveer € 500.000 subsidie. Per bezoek betaalt de overheid dus iets minder dan € 20 bovenop de entreeprijs van € 4. Best apart, zo’n verhouding van 5 delen subsidie op 1 deel eigen bijdrage.

De organisatie zelf

Weer opvallend aan een MKBA-studie is dat de ‘onderneming’ in kwestie niet zo wordt uitgeplozen. Wat is er bijvoorbeeld nodig als startinvestering om een museum te beginnen? Is dat dan ook betaald uit overheidsgeld? Hoe zit het de kostenstructuur van een museum? Hoeveel gaat er per jaar op aan personeel, aan huisvesting etc. Niets daarover in deze studie.

We weten alleen dat in de ‘exploitatie-fase’ er twee bronnen van inkomsten zijn: € 80 mln entreegeld en € 379 mln subsidie. Maar zijn er dan geen inkomsten uit verkoop van t-shirtjes en replica’s (museumwinkel)? En inkomsten uit de exploitatie van eigen restaurants? En betaalde rondleidingen? We komen er niet achter. Over de kosten weten we al helemaal niets, uit deze studie. Is het voor een ondernemer dan interessant een museum te beginnen? Om welke cashflows gaat het?

Een museum, ik zei het al eerder, kost geld. Het doel is ook niet om winst te maken. Ik ga er daarom maar van uit dat de subsidie precies is wat bijgepast moet worden om het zaakje ‘rond’ te krijgen. De kosten (personeel, huisvesting etc) zullen dus ongeveer even groot zijn als de totale inkomsten (dus zo’n € 450 mln). Elk jaar is er dan sprake van een netto cashflow van 0 Euro. In onderstaand diagram heb ik dat samengevat in de regel die over het museum gaat.

We moeten het dus hebben van andere partijen, die mogelijk ook voor- en nadeel van een museum ondervinden.

Bedrijven

De studie becijfert een extra omzet voor bedrijven (toeristen, dagjesmensen etc kopen allerlei dingen in de omgeving bij de winkels) van € 400 mln op jaarbasis. Deze studie pakt, terecht, niet deze extra omzet als basis voor de berekening, maar de extra winst die het bedrijfsleven over die omzet maakt. De studie neemt hierbij een bedrag aan van € 20 mln op jaarbasis. Het Rijk ontvangt ongeveer € 40 mln extra belastingen (BTW, VPB), maar dat komt later. Je zou wellicht ook kunnen vermoeden dat de subsidie van € 379 mln (deels lonen en salarissen, maar ook kantoormateriaal, drukwerk etc) ook tot extra omzet en winst voor het bedrijfsleven (en belastingen voor het Rijk) zal leiden. Maar daarover wordt niet expliciet gesproken.

De studie rekent de totalen uiteindelijk uit in een zogenaamde Netto Contante Waarde waarbij alle losse termijnbedragen tot één eindbedrag worden herleid. Grofweg komt dat in deze studie neer op het vermenigvuldigen met een factor 15-20 van het termijnbedrag. Bedrijven hebben op deze manier ongeveer € 0,35 mrd ‘voordeel’ van de Nederlandse musea. Zie weer de tabel hieronder.

Gemeenten en provincies

De gemeenten en provincies zijn elk jaar een subsidie armer van € 164 mln. Ook nog een startsubsidie om het hele zaakje in te richten vermoedelijk, maar daarover weten we zoals gezegd niets. Gemeentes krijgen wellicht ook wat extra inkomsten uit belasting (huizenprijzen stijgen, zie verder) maar ook daarover is geen specifieke informatie in de studie te vinden. De NCW van de regel komt daarmee op ongeveer (minus) € 2,8 mrd.

De bewoners

Of beter: de bezitters van de huizen die in de nabije omgeving van de meest aantrekkelijke musea staan. Uit onderzoek blijkt dat stedelijke concentraties met musea aantrekkelijker zijn om te wonen en een hogere huizenprijs ‘doen’. Op jaarbasis wordt hier een bedrag van maar liefst € 200 mln becijferd. Hier hoort een NCW van ongeveer € 3,4 mrd bij.

Pas op: deze waardestijging van huizen is niet altijd een cashflow. Alleen mensen die feitelijk hun huis verkopen zullen daardoor een hogere prijs (dan zonder museum) ontvangen. De betalende kopers moeten vanzelfsprekend een hogere prijs betalen, dus hoe dat per saldo uitpakt is voor mij ook een raadsel (de winst voor de een is het verlies van de ander, tenzij de koper een buitenlander is en je alleen kijkt naar het effect op de binnenlandse stromen). Ook de overheid zal hierdoor extra overdrachtsbelasting krijgen, in de tabel hieronder aangenomen op ongeveer € 20 mln op jaarbasis.

Tussenconclusie: de contante waarde van de totale overheidsbijdrage is ongeveer € 6 mrd (de jaarlijkse subsidie van € 379 contant gemaakt over een lange periode). De helft van dat bedrag komt dus terecht bij de eigenaren van huizen in de buurt van die musea!

 

ScreenShot717

Het Rijk

We kunnen wat korter zijn omdat de bedragen al zijn genoemd hierboven. Het Rijk betaalt jaarlijks de subsidie van € 213 mln. Maar ontvangt ook extra belastingen (van bedrijven die extra omzet en winst maken, en van huizenbezitters die meer overdrachtsbelasting betalen). In totaal benaderen we dit met een NCW op de regel ‘Rijk’ van minus € 2,6 mrd.

De maatschappij

Dan de samenleving als geheel of de maatschappij. Het gaat hier volgens de studie met name om de educatieve functie van musea. De totale bijdrage aan de maatschappij van cultuur wordt op € 7.500 per leerling per jaar becijferd. Musea is slechts een deel van ‘cultuur’ en komt op € 1.500 per leerling per jaar. Een museumbezoek is daar maar weer een onderdeeltje van: € 50 per ll pj. In totaal maken 900.000 bezoeken van leerlingen per jaar dan een kasstroom van € 45 mln per jaar.

Een kasstroom? Ja, dat kan. Het gaat dan om minder schooluitval, hogere leerprestaties, leidend tot hogere verdiensten/inkomens over langere tijd tot aan lagere kosten van criminaliteitsbestrijding. We nemen het aan. Een NCW van € 0,7 mrd is het resultaat.

Optellen van de kasstromen

Als ik alle gevonden bedragen optel dan kom ik rechtsonder in onze rekentabel uit op een negatieve toegevoegde waarde van de 773 Nederlandse musea van € 1 mrd! Ik stelde al dat de bijdrage van huizenbezitters deels geen echte kasstroom is, dus als we daar een lager bedrag voor veronderstellen, dan zit de totaalsom eerder richting de minus € 3 mrd.

Is dat erg? Nee, hoeft niet. De vraag die wij dan stellen is: zijn die musea ons € 3 mrd waard? Welke andere, niet in kasstromen uit te drukken, voordelen zitten er aan die musea? En is dat voldoende om die € 3 mrd te verantwoorden? Daar kun je een discussie over voeren (nee: daar moet je een discussie over voeren). We kunnen ook zeggen: die musea kosten ons € 6 mrd aan (contant gemaakte) subsidies maar de helft daarvan wordt weer goedgemaakt door ‘inverdieneffecten’ bij andere partijen waardoor de schade ‘nog maar’ op € 3 mrd uitkomt.

MKBA is een manier om deze vraag te beantwoorden, dus laten we nu eens kijken waar de studie nog meer aandacht aan besteedt.

MKBA-uitkomsten

We kennen de samenvattende tabel uit de studie al uit de oude blog. We herhalen de tabel hier voor het gemak nog maar eens. De totale welvaartswinst wordt berekend op € 6,4 mrd. De NCW van de subsidies is met € 6 mrd ongeveer even groot, misschien een pietsie lager. De hoofdconclusie van de studie is dan ook: de musea zijn de subsidies dus ongeveer waard (misschien iets meer, misschien iets minder, waarschijnlijk iets minder). Of nog weer in andere woorden: deze MKBA-exercitie komt met een netto voordeel van ongeveer 0 uit de bus. Terwijl in onze aanpak een bedrag van minus € 1-3 mrd uit de bus kwam rollen.

Waar zit het verschil? Simpel: MKBA neemt ook een aantal niet-cashflows mee door aan een aantal voordelen toch Euro-bedragen te hangen. Laten we de cijfers van de tabel eens nalopen.

Puntje 2: optie op gebruik, dat zijn de voordelen voor huizenbezitters, dat bedrag heb ik hierboven overgenomen. Puntje 4: toerisme, dat bedrag heb ik verdeeld over bedrijven (2/3 deel) en Rijk (1/3). Het gaat hier over extra winst bedrijven en extra overdrachtsbelasting Rijk. Ook dat bedrag zit dus in mijn opsomming hierboven. Puntje 5: educatie, dat zijn de effecten van museumbezoek op leerlingen, ook die heb ik onder ‘maatschappij’ opgenomen.

Houden we over: punten 1 en 3.

Punt 3: bestaanswaarde. Deze is te complex om hier uit te leggen (oa discussie over de aanschaf van kunstwerken die al dan niet in waarde stijgen en belegging vormen). Omdat deze post per saldo nauwelijks meetelt, laat ik die buiten beschouwing. Dan kan het niet anders of de verschillen tussen MKBA en de zelf gefabriekte tabel zitten in punt 1: het gebruik van musea.

Bij dit punt 1 gaat het met name om de financiële waardering van de reis- en bezoektijd van bezoekers. Bezoekers reizen gemiddeld een uur en 60 km om naar het museum te komen, verblijven vervolgens nog enkele uren in zo’n museum. En dat betekent dus dat ze ‘iets’ voor dat museum over hebben. Dat ze het museum hoger waarderen dan uit het entreekaartje blijkt. Voor een ‘verloren’ uur wordt dan een bedrag van zo’n € 7 genomen en er ontstaat een post met een NCW van ongeveer € 1 mrd. Het zogenaamde consumentensurplus (dus de meerwaarde tov andere tijdsbestedingen van de consument) wordt jaarlijks op zo’n € 50 mln geschat. Op dit moment wordt er ongeveer € 4 per kaartje betaald, maar de studie onderbouwt dat de bezoeker er eigenlijk ongeveer € 6,50 voor over heeft. Eigenlijk nog steeds niet heel veel als je het vergelijkt met wat een kaartje ongeveer kost, namelijk zo’n € 22.

Hiermee hebben we de verschillen voldoende geduid.

schatvandestadSamenvattend:

  1. Een kaartje kost eigenlijk € 22.
  2. Je hoeft als bezoeker maar € 4 te betalen, de overheid legt de resterende € 18 bij.
  3. Voor een kaartje zou men uiteindelijk dan toch zo’n € 6,50 over hebben (willen betalen).
  4. Van die € 18 krijg de overheid nog wel een deel terug omdat sommigen meer belasting gaan betalen (ongeveer € 3, resteert een netto bijdrage van € 15).
  5. Ongeveer € 10 van deze € 15 komt terecht bij huiseigenaren dichtbij musea.
  6. De resterende € 5 van de subsidie komt dan terecht bij de samenleving (2/3) en bij bedrijven (1/3).

 

Aha hoor ik u denken: hier klopt iets niet. De consument heeft toch al dat voordeel van € 18? Hoe kan het dan ook nog terecht komen bij huiseigenaren, de samenleving en bedrijven? Nou, dat is precies het verschil tussen MKBA en onze aanpak. Die € 18 (mogelijk) voordeel voor de bezoeker is fictief of psychologisch, die wordt niet echt uitbetaald. De € 15 van de overheid zoals die dus echt wordt betaald (checks, overboekingen, banksaldi, je weet wel) gaat wel degelijk naar de genoemde partijen, die bedragen zijn wél echt.

Rudy van Stratum