Categoriearchief: Belangen fuseren

Businessmodellen Circulaire Economie (MMM03)

Ik ben het al een aantal keer tegenkomen in mijn rondgang door de circulaire economie, de vijf (nieuwe) businessmodellen. Dat roept een aantal vragen op:

  • Ten eerste het nieuwe, weliswaar tussen haakjes maar toch. Er wordt niet altijd aangegeven dat het om “nieuwe” businessmodellen gaat, maar vaak wel. Dus, wat is dan het traditionele businessmodel en wanneer is er sprake van een nieuw businessmodel. Wat wordt daarmee bedoeld?
  • Ten tweede natuurlijk, welke vijf zijn het? Wat houden ze in? En, is dat dan nieuw of kennen we dat al?
  • Ten derde, hoe zit het met de oude businessmodellen? Zijn die nog steeds van belang of verdwijnen die?
  • Ten vierde de belangrijke vraag, waarom vijf en niet vier of zes? Is dit compleet, te veel of mist er iets?
  • En tot slot, hoe gaat de toekomst er uitzien? Ik doe een voorspelling.

Traditionele businessmodel

Voor het antwoord op de vraag wat een traditioneel businessmodel is ben ik even bij Rudy te rade gegaan. De kern van een verdienmodel is zorgen dat je meer geld binnenkrijgt dan dat je uitgeeft, dat je dus winst maakt. Het business-model beschrijft dan hoe je dat doet, hoe je simpel gezegd inputs als arbeid en kapitaal transformeert naar outputs als goederen en diensten. Hoe je dat doet, dat is in de loop van duizenden jaren steeds weer veranderd. Laten we een simpel eigentijds voorbeeld nemen, een boer met melkkoeien. Het businessmodel is veevoer inkopen, weilanden onderhouden, koeien melken en de melk verkopen. Daar komt natuurlijk veel meer bij kijken, de veearts betalen, onderhandelen over de prijs etc. Maar in de kern is het inkopen, iets doen en vervolgens melk verkopen. Deze boer kan van alles gaan veranderen om zo tot een nieuw businessmodel te komen. Hij kan bijvoorbeeld kaas of ijs gaan maken en dit verkopen in de hoop zo meer winst te maken. Zie hier een nieuw businessmodel. Hij kan ook iets heel anders gaan doen met z’n koeien, bijvoorbeeld verhuren voor filmopnames. Weer een nieuw businessmodel. Of, een laatste voorbeeld, windmolens in z’n weiland zetten.

Toen de eerste fabriek ontstond kwam er ook een nieuw businessmodel, in plaats van ambachtelijk alles door één persoon laten maken, werd het businessmodel opeens allemaal mensen verschillende onderdelen laten maken. Internet leidde ook weet tot talloze nieuwe businessmodellen, waarvan we er veel volgens mij vooraf niet aan zagen komen.

Als we het door ons vaak bekritiseerde canvasmodel erbij pakken zien we precies hoe we een nieuw businessmodel moeten creëren. We kijken naar de vakjes en veranderen er één of meer (andere klanten, andere producten, andere distributie, etc.), voilá, nieuwe businessmodellen. Daarbij kan wat voor de één een nieuw businessmodel is voor de ander een oud en belegen zijn.

Merk op dat de kern van het achterliggende verdienmodel bij al deze nieuwe business-modellen ongewijzigd is gebleven (namelijk meer overhouden dan je opmaakt). Je kunt je de vraag stellen of er überhaupt een ander verdienmodel mogelijk is dan dat: moeten we niet altijd meer overhouden dan we opmaken?

Rudy heeft eerder over nieuwe businessmodellen geschreven, naar aanleiding van een publicatie van Jan Jonker (deel 1 en deel 2). Onderstaande figuur heb ik overgenomen uit deze eerdere blog.

  • Kernwoorden oud: Goederen, arbeid, geld, (anonieme) markten.
  • Kernwoorden nieuw: onderop, collectief, integraal, waarden, talent.

Businessmodellen circulaire economie

Wat is dan een nieuw in termen van businessmodel en/of verdienmodel? Laat ik dat op twee manieren definiëren.

  • Als eerste nieuw in de zin van nog niet eerder gedaan. Varianten: helemaal nieuw, nooit eerder gedaan; nieuw voor de branche / sector; nieuw voor het individuele bedrijf.
  • Als tweede nieuw in de zin zoals Rudy dat schetst, het gaat niet alleen om geld, het gaat ook om het realiseren van waarde. Varianten: winst is niet belangrijk, het gaat om andere waarden dan geld; winst is belangrijk maar andere waarden zijn net zo belangrijk, als dat leidt tot lagere winst dan is dat zo.

De vijf businessmodellen van de circulaire economie

Ik citeer even uit de kenniskaart circulaire economie (Rijksoverheid en het Groene Brein) “Vijf soorten businessmodellen zijn noodzakelijk … Er zijn vijf soorten businessmodellen geïdentificeerd die kansen bieden in een circulaire Economie”. Dit zijn:

  1. “Circulaire leveranciers, die duurzame energie, biologisch afbreekbaar of volledig recyclebaar materiaal leveren om eenmalig-te-gebruiken-materialen te voorkomen”. Een toelichting op dit businessmodel lijkt mij overbodig.
  2. “Grondstoffen-verzamelaars, die nuttige grondstoffen terughalen uit bijproducten of producten aan het einde van hun levenscyclus”. Hier hebben we het mijns inziens over de recyclingbedrijven zoals we die bijvoorbeeld zien voor de verwerking van wit- en bruingoed maar ook de recycling van glas en papier. Het is duidelijk dat hier behoefte aan is en het is m.i. ook duidelijk dat op dit punt nog veel moet gebeuren.
  3. “Levenscyclusverlenging, wat er door reparatie en doorverkoop voor zorgt dat producten langer in de markt blijven.” Dit kennen we natuurlijk ook allemaal. Er zijn talloze branches waar dit de normaalste zaak van wereld is, zoals bijvoorbeeld bij fietsen en auto’s. Maar bijvoorbeeld bij kleding is mijn overtuiging dat dat vroeger veel vaker gebeurde dan tegenwoordig en voor elektronica doen we het niet of nauwelijks. Dus ook hier werk aan de winkel.
  4. “Deelplatforms, waar effectiever gebruik van producten mogelijk wordt door gedeeld gebruik mogelijk te maken.” Hiervan zijn er inmiddels talloze, er zijn platformen voor het delen van bijvoorbeeld auto’s en huizen. Maar hier wil je natuurlijk veel verder in gaan. Niet alleen consumenten moeten delen (en dit meer gaan doen), ook producenten, overheden en maatschappelijke organisaties moeten gaan delen. Overigens gebeurt het wellicht vaker dan we denken. Als ik een aannemer aan het werk zie met een stijger of een lift, dan staan daar vrijwel altijd grote borden op dat het ergens gehuurd is. Hier doet de markt zijn werk, maar ook hier kan het beter.
  5. “Product-naar-dienst, waar het laten gebruiken van producten tot positieve waarde leidt voor de eigenaar.” Ook hier een bekende, in plaats van producten te verkopen lever je een dienst. Je verkoopt dus geen schaar maar gaat het haar van mensen knippen. In het groot zien we het bij Greenwheels, je koopt geen auto maar neemt wel kilometers af. Greenwheels werkt samen met de NS, want het gaat natuurlijk helemaal niet om autobezit, het gaat ook niet om autokilometers, het gaat uiteindelijk om de dienst, van a naar b komen.

5 business modellen voor circulaire economieBron: ING

De vraag of het nieuw of bestaand is kunnen we kort beantwoorden, hier is niets nieuws aan. Het zijn bestaande modellen die voor sectoren, branches of individuele bedrijven heel nieuw kunnen zijn. Er is ook niets mis mee dat dit niet nieuw is, waarom iets nieuws zoeken als het bestaande goed werkt, of als je ergens iets goeds kan jatten?

We zagen eerder dat je nieuw ook anders kunt definiëren, nadruk op waarden in plaats van nadruk op geld. Ook in dat opzicht zijn ze niet nieuw. Het gaat in alle gevallen om bedrijven die iets gaan doen dat leidt tot een circulaire economie maar dat doen met de middelen die de traditionele economie ons gegeven heeft, markten, concurrentie, geld, dingen etc. Alleen de laatste twee, deelplatform en van product naar dienst zijn in dat opzicht iets nieuwer omdat hier de waarde voor de eindgebruiker centraal staat en niet het ding. Maar, dit businessmodel sluit niet uit dat ik in plaats van een pistool te kopen voor een dienst betaal of een pistool leen.

Overigens moet ik hier wel een kanttekening bij mijn eigen betoog maken. Ik lees nergens dat de businessmodellen dé oplossing zijn, ze worden gebruikt als een middel, ze zijn nodig om de circulaire economie te realiseren.

De oude businessmodellen

Deze vraag is hierboven al beantwoord, de businessmodellen zijn niet nieuw, we hebben de oude nog steeds nodig. Ook zullen we nog steeds het businessmodel van bijvoorbeeld het transportbedrijf nodig hebben: spullen van a naar b brengen en je daarvoor laten betalen. Dat gaat misschien heel anders (drones?), en wat je transporteert verandert (materiaal voor een 3d printer i.p.v. goederen), maar het transport zal voorlopig nog even blijven. Ook hier, niets mis mee dat we deze oude modellen blijven gebruiken.

4, 5 of 6 businessmodellen?

De belangrijkste vraag, waarom 5 businessmodellen en niet 4 of 6? Schrijvend aan een tekst lees je nog eens beter wat er precies staat en welke formulering gebruikt wordt. 5 soorten businessmodellen zijn noodzakelijk, 5 soorten businessmodellen bieden kansen. Het is dus niet zo dat we er maar 5 nodig hebben. Maar deze 5 worden blijkbaar dominant. Ik loop ze nog eens door:

  1. “Circulaire leveranciers, ….”. Ja, m.i. geen discussie over mogelijk, binnen een circulaire economie zal dit belangrijk zijn.
  2. “Grondstoffen-verzamelaars …”. Ja ook hier, wat mij betreft geen discussie.
  3. “Levenscyclusverlenging, …” Hier ben ik nog niet zo van overtuigd. Helaas is onze huidige maatschappij erg op modes en trends gericht. Je koopt nieuwe kleren, nieuwe meubels etc. voor een groot deel omdat het gewoon leuk is. Je wilt immers met de mode meegaan. Ik zou hier daarom een businessmodel aan toe willen voegen, het ‘modieuzeren’ van goederen. Een bloeiende bedrijfstak die zorgt dat jouw spullen er weer eigentijds uitzien en voldoen aan de laatste trends.
  4. “Deelplatforms, …” Ook hier een kanttekening. De circulaire economie betekent niet het einde van het bezit. Maar, het betekent mijns inziens wel dat je de goederen die je bezit dagelijks gebruikt (meubels, bestek etc.). De spullen die je incidenteel nodig hebt (een boot, auto, gereedschap etc.) die wil je helemaal niet hebben, daarvoor koop je diensten in. Als iedereen dat doet (ik denk even ver vooruit ;-)), dan valt er niets meer bij elkaar te lenen.
  5. “Product-naar-dienst, … We hechten erg aan bezit, dus ik twijfel of dit werkelijkheid gaat worden (geldt overigens ook voor mijn betoog bij punt 4).

Mist er dan nog iets?

Ja in ieder geval mis ik het businessmodel van de adviseurs en ik vraag me af wat we daar mee moeten. Ik weet het, ik ben er zelf ook één dus ik heb het ook over mezelf, maar ik reken ambtenaren hier ook maar even onder. Het valt mij op dat tijdens bijeenkomsten over circulaire economie zo ontzettend veel adviseurs en ambtenaren aanwezig zijn. Ook op discussieplatforms zijn die oververtegenwoordigd. Voorlopig hebben die er dus nog het beste businessmodel van gemaakt, behoud van baan (ambtenaar) en voldoende opdrachten (adviseurs). Mijn voorstel voor alle volgende bijeenkomsten over de circulaire economie is dat adviseurs en ambtenaren alleen maar welkom zijn als ze een ondernemer meenemen. En dan wel een ondernemer die iets maakt repareert, die dus iets fysieks doet.

Tot slot

5 businessmodellen zijn noodzakelijk of bieden kansen. Wat moet ik daar nou mee? Ik probeer me daarom maar eens te verplaatsen naar 2040 (over 25 jaar). Wat zie ik dan? Ik denk dat de wereld een heel stuk beter is geworden, we doen meer aan hergebruik en recycling, gebruiken veel meer duurzame energie en natuurlijke grondstoffen. Ook zie ik dat er in de afgelopen 25 jaar een technologische ontwikkeling is geweest die de wereld op z’n kop heeft gezet (ik heb nu nog geen idee welke ontwikkeling dat is). Over circulaire economie hebben we het helemaal niet meer, maar als je goed kijkt zie je wel dat een aantal principes zijn overgenomen. Andere principes bleken niet mogelijk, of werden achterhaald door allerlei ontwikkelingen (die ik uiteraard niet ken). En die vijf businessmodellen? Er zijn bedrijven die grof geld verdienen met de principes van de circulaire economie. Hoe ze dat doen, ik heb geen flauw idee, er zijn in die 25 jaar een paar creatieve geesten opgestaan en die verdienen nu geld aan recycling, lenen en diensten op een manier die niemand voor mogelijk had gehouden.

Wat ik maar wil zeggen, het gaat hoe dan ook anders lopen. Deze vijf businessmodellen zijn als een soort collectieve denkbeeldige die we vervolgens ondernemers voorhouden (met deze vijf businessmodellen gaat het helemaal goed komen), dat kan iet anders dan tot teleurstelling leiden.

Iets wiskundiger gezegd: de nieuwe circulaire business-modellen zijn eigenlijk gewoon oude business-modellen maar dan met beperkende voorwaarden (dit mag niet, dat moet zo). Het bijbehorende traditionele verdienmodel van ‘geld overhouden’ wordt in zo’n geval voor de ondernemer moeilijker te realiseren. En zoniet: dan hoeven we het er niet zo lang over te hebben, dan kunnen we gevoeglijk aannemen dat die ondernemers slim genoeg zijn om die beperkende voorwaarden heel snel te omarmen.

 

Stijn van Liefland

Ondernemende schaapsherder 2

Afgelopen dinsdag stond er wederom een artikel in de Volkskrant over schaapsherders op de heide. Dit maal met de kop “de hei is in de greep van de marktwerking”. Levert het nieuwe inzichten op? Niet echt, het is een beetje hetzelfde verhaal als in twee eerdere blogs aan de orde kwam. Het zette me wel aan het denken. Omdat dit een probleem is dat we niet alleen met schapen op de hei zien maar ook bij andere onderwerpen, onlangs waren we zijdelings betrokken bij het redden van historische molens, vraagt dit om een structuur / denklijn. Daarover later meer, eerst nog even naar het artikel van afgelopen dinsdag.

Wat valt op?

  • In 1961 verdween de laatste rondtrekkende herder uit Nederland, sinds de jaren 70 zijn de herder en de schaapskuddes weer terug. Conclusie, het gaat beter met de herder dan pak ‘m beet 50 jaar geleden. Nu zijn er zo’n 100 kuddes, in de jaren 60 waren het er nul. Dus dat er een paar schaapherders moeten stoppen, dat zie je in elke branche, zo slecht gaat het niet.
  • Roelof Kuiper is herder uit het boekje, corduroy broek, wollen vest, vilten hoed etc. “Ik kan moeilijk in een trainingspak rondlopen. Mensen willen een herder zien”. Conclusie, een herder is er niet alleen voor natuurbeheer, hij is er ook ter decoratie van het landschap. Het klinkt bot en kleinerend, maar zo is het niet bedoeld, het kan heel belangrijk en dankbaar zijn. Een aannemer die een monument restaureert in een historische stad is ook voor een groot deel bezig met decoratie. Natuurlijk gaat die decoratie samen met andere nuttige functies. Bij de herder is dat natuurbeheer, bij de aannemer wonen, kantoorruimte, horeca etc.schaapsherder4-01
  • Er is concurrentie tussen herders. Aan de orde komt vooral de concurrentie tussen de fundamentalisten en de pragmatici. Voor de eerste is een schaapskudde meer dan natuurbeheer, het is ook traditie en cultuurhistorie. Voor de tweede is het gewoon natuurbeheer dat je zo efficiënt mogelijk uit gaat voeren. Dat leidt tot pragmatische keuzes, loondienst, experts in dienst, grote (mega-) stal voor de winter, transport met vrachtwagen etc.
  • “Traditionele herders leveren moeilijk te kwantificeren diensten: behoud van biodiversiteit en cultuurhistorische waarden”. Conclusie, een traditionele herder heeft wat meer te bieden dan een pragmatische herder. Maar wat het precies is?
  • Het valt me ook op wat er niet staat. Er staat nergens dat een pragmatische herder minder goed is voor de natuur dan een traditionele herder. Hierboven ging het om moeilijk te kwantificeren diensten waarbij onder andere biodiversiteit werd genoemd. Maar, als die traditionele herder echt beter was voor de biodiversiteit dan zou je dat ook kunnen zien, dan zijn er meer soorten, komen zeldzame soorten terug, dan beginnen de ecologen te juichen etc. Daarover is in het artikel niets te lezen, de herders zelf zeggen daar ook niets over. Sterker nog, één van de commerciële bedrijven heeft een ecoloog in dienst die begrazingsplannen schrijft en daardoor veel opdrachten binnenhaalt. Conclusie, voor de natuur maakt het niet uit of je een commercieel of traditioneel bedrijf in dienst neemt.
  • Nog een paar dingen die er niet staan. Er is niet een hele grote groep werkeloze herders die niet aan de bak kunnen komen. Ik lees ook nergens dat mensen zich ergeren aan schapen achter een afrastering zonder herder. Ik denk, als er geen herder is dan mis je hem of haar niet, dan zijn het gewoon schapen. Als er wel een herder is, ja dan moet die wel aan ons beeld van een herder voldoen, dus niet in trainingspak (zie tweede punt).
  • Vrijwel niemand kan rondkomen van zijn schapen, een gemiddelde herder komt 30% tekort op de exploitatie. Conclusie, alleen hele goede ondernemers weten van schaapskuddes een goede business te maken.
  • Als laatste, vaak zijn herders mensen die een tweede carrière beginnen. Het is dus een bewuste keus om iets heel anders te gaan doen. Het is niet zo dat een schaapskudde van vader op zoon gaat, dat je niets anders kan dan herder zijn. Conclusie, niemand wordt gedwongen om herder te zijn, het is een keuze om voor die mooie beroep (met al z’n voor- en nadelen) te kiezen.

Structuur

Het valt mij op dat in de discussie van de schaapsherders van alles door elkaar loopt, ecologische doelen, ondernemerschap, cultuurhistorie etc. Ik heb geprobeerd een simpele structuur te maken en kwam uit op een soort piramide van Maslow. Onderin het meest basale, als dat gelukt is dan kan je gaan kijken naar de volgende stap, extra kwaliteiten toevoegen.

piramide herder-01

Het begint bij een basis kwaliteit die we wensen bij natuur en landschap. Hoe die kwaliteit tot stand komt is van ondergeschikt belang, want deze kwaliteit is een soort minimum voor de natuur (of bepaalde soorten of systemen) om voort te kunnen bestaan. Kort door de bocht, alles is geoorloofd. Ik zie dat om me heen ook gebeuren. Enkele jaren geleden werden de duinen bij Wassenaar met bulldozers overhoop gehaald om op die manier meer of betere natuur te creëren.

Vaak vinden we deze basiskwaliteit niet voldoende. We willen meer en nog betere natuur en stellen ook eisen aan de manier waarop we met gebieden omgaan. Kort door de bocht geen machines maar dieren. Hoe die dieren daar komen, wie er voor die dieren zorgt, maakt niet uit.

Maar was het niet zo dat die schapen vroeger met een schaapsherder en een hond door de regio trokken? Zou het niet mooi zijn als dat terugkomt? Ziehier het volgende niveau. De dieren zijn er niet alleen voor de natuur, ze zijn er ook voor de mens, ze bepalen mede het landschappelijke beeld. Het gaat dus ook om cultuurhistorie.

Oh ja en die herder en die hond, die moeten wel in het plaatje passen. De herder mag geen trainingspak aan maar moet herderskleren aan. En de hond, dat is natuurlijk geen poedel met een vrolijk sjaaltje om de nek, nee, een ‘echte’ hond die bij een herder past. Bij dit laatste gaat het vooral om decoratie.

Nu terug naar de discussie. Terreinbeheerders en de commerciële herder zitten duidelijk op het tweede niveau, goed ecologisch beheer. De traditionele herders zitten duidelijk één of twee niveaus hoger, cultuurhistorie en decoratie van het landschap en willen daar voor betaald worden.

 

Stijn van Liefland

Het eerlijke verhaal van Paul Masselink over energie nul

Paul Masselink nam enkele weken geleden afscheid als medewerker van de provincie Noord-Brabant. Hij pakte deze gelegenheid aan om zijn visie te geven op de aanpak van het energieneutraal maken van de gebouwde omgeving tot het jaar 2050. Het gaat om een enorme opgave waarbij een simpele rekensom leert dat je elke dag 300 woningen energieneutraal moet aanpassen om in 2050 de doelstelling te halen. 35 jaar resterend, 45 werkweken per jaar, 5 werkdagen per week, maakt ongeveer 8.000 dagen. De bestaande nog aan te passen voorraad gebouwen delen door dat getal en je krijgt je dagdoelstelling. Boodschap: elke dag dat dit getal niet wordt gehaald loopt de achterstand op!

Onderscheidend

Ik ken Paul al iets langer en heb vaker zijn meningen, standpunten, visies aan mogen horen. Dit was echter de eerste keer dat ik zijn totaalplaatje over energieneutraliteit (en wat andere zaken) hoorde. Bij de lezing werd een boekje uitgereikt dat hier is te downloaden zodat u kunt meelezen.

Het betoog van Paul Masselink is onderscheidend met name door:

  • De integraliteit van de oplossing.
  • De eerlijkheid van het verhaal.
  • Het inzetten van low-tech oplossingen.
  • Het meedenken over de financiering.

Ik zal deze punten hieronder toelichten. Als leidraad heb ik het verhaal van Masselink samengevat in onderstaande mindmap.

Uitgangspunten

Het gaat dus om een enorme opgave en de tijd dringt. Vaak wordt bij dit soort discussies over (een tekort aan) energie vergeten waar het allemaal om draait: de mens zelf. Zoals Paul het beeldend uitdrukt: ‘In een plastic zak kun je niet leven’. Oftewel: isoleren van je huis is prima, maar zorg er wel voor dat er voldoende frisse lucht aanwezig is.

Een tweede uitgangspunt is dat de oplossing integraal moet zijn. Het gaat niet alleen om energie en niet alleen om woningen. Het gaat om (zie uitgangspunt hiervoor) om de mens en dus ook om gezondheid, welbevinden, frisse lucht, voldoende licht, een prettige ruimte, goede buren etc. En het gaat niet alleen om die ene woning (of dat ene kantoor) maar om de totale omgeving (het groen om de gebouwen heen, de publieke ruimte) waar ook voldoende gelegenheid is om te wandelen, te sporten, te verblijven.

Een derde uitgangspunt is dat de oplossing moet renderen. Dat betekent niet alleen dat je kijkt naar de Euro’s die het op korte termijn oplevert maar dat je breder naar de voordelen kijkt (dus ook naar de maatschappelijke voordelen) en dat over een langere tijdshorizon (dus niet alleen kijken naar de eerste 5 of 10 jaar). Misschien dat private bedrijven daar minder om malen maar een overheid moet wel die langere termijn horizon hebben. (( Het brede rendementsbegrip is op deze site vaker behandeld, zie bijvoorbeeld de reeks over rendement (meerdere delen). ))

Een vierde uitgangspunt is dat meerdere partijen een rol spelen bij het implementeren van de oplossing. Bedrijven zijn onmisbaar omdat daar de technologie en de fysieke productie en innovatie vandaan komt. Maar de overheid is nodig bijvoorbeeld om het voortouw te nemen en/of risicodragend kapitaal te verstrekken. Over deze rollen (en die van de pensioenfondsen) komen we later te spreken.

Het vijfde uitgangspunt is dat alle maatregelen beginnen bij preventie (alle energie die je niet nodig hebt hoef je ook niet op te wekken). Dit is natuurlijk het voorzorgsprincipe en onderdeel van de ’trias energetica’ waar Stijn al eerder over schreef.ScreenShot076

Het eerlijke verhaal

Het zesde en laatste uitgangspunt is dat je altijd een eerlijk verhaal moet vertellen. Naar mijn mening is het juist hier dat Paul zijn verhaal afwijkt van veel wat ik om me heen hoor en lees over dit onderwerp.

Allereerst: het begrip ‘energieneutraal’ wil zeggen dat je per saldo evenveel energie verbruikt als je opwekt. Vaak wordt dat begrip verward met ‘energienota nul’ oftewel: per saldo ben je geen geld meer kwijt aan energierekeningen. Je ziet dit ook terug (op zijn minst als suggestie) in diverse overheidscampagnes rond ‘energie nul’. Paul benadrukt dat energieneutraal niet wil zeggen dat de energiefactuur definitief is verdwenen. Omdat veel mensen tegelijk behoefte hebben aan energie (de vraag is dan hoog) zal de prijs van energie op dat moment ook hoog zijn. Verder geldt vermoedelijk dat door de enorme impuls die zo aan de energiemarkt wordt gegeven (veel nieuwe decentrale opwekking door eigen zonnepanelen) de energieprijzen voorlopig laag zullen blijven: juist in de periode dat de ‘voorbeeldcalculaties’ uitgaan van alsmaar stijgende energieprijzen om zo tot een interessante terugverdientijd te komen. (( Overigens betekent de verwachting dat enorme prijsstijgingen van olie zullen uitblijven ook dat Shell het niet langer winstgevend acht om door te gaan met winning van nieuwe bronnen op moeilijke plekken, oftewel het aanbod zal ook weer afnemen. ))

Kortom: energieneutraal is noodzakelijk maar je moet het niet doen puur en alleen omdat je er een financieel rendement op korte termijn mee kunt genereren.

Een andere nuancering (niet bij Paul terug te vinden overigens) is dat energieneutraal op individueel niveau een rare doelstelling is die economisch (en maatschappelijk) niet zo voor de hand ligt. Immers: de grootste voordelen behaal je door de minst energiezuinige gebouwen (over heel Nederland) iets energiezuiniger te maken. Hoe energiezuiniger een woning is, hoe ‘duurder’ het wordt om die woning nóg energiezuiniger te maken. Maar ook op individueel gebouwenniveau is het écht 100% energieneutraal maken nog te duur om écht financieel renderend te kunnen zijn (wij hebben hier vorig jaar een hele serie aan gewijd).

Een eerlijk verhaal betekent dus dat je bij je communicatie over duurzaam bouwen niet alleen op de knop ‘geld verdienen’ moet drukken. Wat we niet (moeten) willen is dat burgers een lening afsluiten om hun huis energieneutraal te maken om uiteindelijk tegen hun verwachting in met een ongewenste restschuld achter te blijven.

Een ander punt rondom eerlijkheid: zijn subsidies slecht of ongewenst om tot energiebesparing te komen? Misschien. Maar het eerlijke verhaal betekent dat je ook moet vertellen dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen op dit moment zwaar wordt gesubsidieerd (dat heeft te maken met staffelkortingen die grote industrieën krijgen bij hun inkoop van energie). Paul laat in een berekening zien dat elk Nederlands gezin zo’n € 1.000 jaar betaalt aan het in stand houden van het gebruik van fossiele grondstoffen. Daar lees je in de kranten zelden over.

De inhoud

Nu dan eindelijk de inhoud van de aanpak van Paul Masselink (die moet voldoen aan de genoemde uitgangspunten).

Het begint bij grootschalige isolatie (preventie!) van heel veel verouderde woningen. Dat kan alleen goedkoop als sprake is van grootschalige efficiënte massaproductie. Paul constateert dat de markt niet spontaan tot zo’n grootschalige aanpak komt. Logisch: op korte termijn is sprake van onvoldoende rendement en een te hoog risico, bovendien ontbreekt het aan de benodigde coördinatie tussen private partijen. Ergo: er ligt voor de provincie een taak om een grote fabriekshal op te tuigen waar grootschalige ‘verpakkingen’ voor woningen worden gefabriceerd. De aanpak is standaard en modulair (hele rijen woningen worden  zo in een mum van tijd van een verpakking voorzien) maar laat ook maatwerk in kleur en uitbreiding toe. Alleen met zo’n aanpak kan de kostprijs van woningisolatie flink omlaag en ontstaat er ook ruimte en budget voor innovatie. De overheid kan zo een nieuwe markt creëren en de ingang vormen voor private partijen om het daarna over te nemen. Burgers die bereid zijn snel toe te happen (early adaptors) kun je verleiden met een instapkorting. Kortom: dit gaat geld (subsidie) kosten maar verdient zich op termijn terug.

Omdat de mens centraal staat, gaat isolatie en preventie per definitie samen met ventilatie (in een zak kun je niet wonen). De omgeving moet vergroend worden om te zorgen voor voldoende verkoeling in de zomer, om (de toename van) hemelwater goed te kunnen afvangen en om een aantrekkelijke omgeving te bieden voor wonen en werken. Ook hier geldt dat aanpassing van de omgeving zich op termijn terug verdient. In het boekje is meer te vinden over gestapeld parkeren en over het slimmer omgaan met watergebruik.

ScreenShot080

Energy Buffer Unit

Hoe dan de wél benodigde energie op te wekken? Met kernenergie! Maar wel met kernenergie zonder risico’s, oftewel door gebruik te maken van de bijna oneindige voorraad energie die de zon als kernenergiecentrale dagelijks op ons afvuurt. Zonnepanelen worden steeds beter en goedkoper en de volgende stap is dat de cellen onzichtbaar geïntegreerd zijn in bouwonderdelen (zoals dakpannen). En dan moeten we ook eens af van de oude afspraken om energie centraal AC (wisselstroom) te transporteren en daarna met (transformatieverlies) weer om te zetten naar DC of gelijkstroom. Als we zodadelijk onze energie met gelijkstroom via zonnepanelen in ons huis krijgen dan is het zonde om al die energie weer om te zetten naar 230V AC (en weer terug naar DC om bijvoorbeeld onze smartphone op te laden of onze LED-tv aan te zetten).

De opslag van energie? Zoals gezegd betekent energieneutraal niet dat op elk moment de balans per gezin in evenwicht is. De standaard oplossing waar nu aan gedacht wordt is: powerwalls (bijvoorbeeld van Tesla) om tussentijdse energieoverschotten op te slaan. Niet doen, zegt Paul: te duur en bovendien zitter er schaarse grondstoffen in (traditionele) accu’s. Ik had er nog niet van gehoord maar er zijn low-tech oplossingen die het mogelijk maken heel goedkoop en zonder inzet van dure en schaarse grondstoffen lokaal energie te bufferen. Ik noem hier slechts de ‘Energy Buffer Unit’ en de ‘Eisspeicher’ (zie foto’s). Zo ontstaat een gelaagd systeem van gezin/woning naar wijk naar stad die de schommelingen in vraag en aanbod kan opvangen zowel over de dag-nachtcyclus als over de seizoenen.

 

De financiering

ScreenShot081

Eisspeicher

Dan wat vaak in discussies de hamvraag is: wie gaat dat betalen? Een aantal zaken heb ik hierboven al genoemd. De grootschalige productie van isolatie zal leiden tot betere oplossingen en lagere prijzen. Die investering zal van de overheid moeten komen. Snelle kopers krijgen instapkortingen. Waar komt het geld voor deze publieke uitgaven vandaan? Als de subsidies op olie (geleidelijk) worden afgeschaft dan komt er geld beschikbaar voor dit soort duurzame maatregelen.

Wellicht worden de maatregelen en investeringen (door de prijsdalingen van isolatie, opwekking etc) uiteindelijk (voor de burger) zelfs financieel en op kortere termijn renderend. Maar, zoals het eerlijke verhaal gebiedt, daar kan geen garantie voor worden afgegeven. Als we breder naar de investeringen kijken en op de langere termijn kijken, dan is de kans groot dat er sprake is van een behoorlijk maatschappelijk rendement. Goedkopere energievoorziening, goedkopere watervoorziening, minder kosten voor bijkomende schades (vervuiling, overstroming) enzo verder. Er is rationeel bezien dus weinig tegen om de overheid als financier te laten optreden via het oprichten van speciale revolverende fondsen. En waarom zouden we als mede-eigenaars van onze pensioenfondsen niet dát geld beschikbaar stellen voor duurzame investeringen?

Eindoverweging

Ik was verbaasd over de volledigheid van Paul’s verhaal. 30 jaar denken en doen rond duurzaamheid (niet alleen als ambtenaar overigens), dat zie je terug! Toch had ik op het eind een belangrijke vraag.

Wat zijn de belangrijkste inzichten die ik uit het betoog van Paul haal?

  • Technisch kunnen we de geformuleerde doelstelling gewoon realiseren (check!).
  • Zeker als we schaaleffecten behalen en low-tech oplossingen omarmen (check!).
  • Het geld om die zaken voor elkaar te boksen is beschikbaar, met name via overheden (afbouw oliesubsidies) en pensioenfondsen (check!).
  • Er is een prettig financieel rendement te behalen. Voor de burgers misschien niet financieel en op korte termijn maar voor het collectief vrij zeker wel op langere termijn (check!).
  • Kortom: technisch én financieel is het haalbaar en heeft het voor iedereen positieve effecten (euhhh ..?).

De brandende vraag die overblijft is: en als dat dan zo is, wat mis ik dan nog?

Want: ik zat in een grote zaal in het provinciehuis in Den Bosch toen ik dit verhaal hoorde. Ik heb goed om me heen gekeken, naar de gezichten van de overige toehoorders. In de zaal zaten ambtenaren, bestuurders, politici en ondernemers. Een reactie die je had kunnen verwachten was: na de lezing ontstaat een enorm geroezemoes en steeds harder praten en het eindigt in een enorm feest met iedereen dansend op de tafels. Het probleem wordt aangepakt en opgelost! En we worden er allemaal beter van (en die paar bedrijven die nog afhankelijk zijn van olie compenseren we uit het surplus).

Maar dat was niet wat ik daarna zag. Mensen liepen rustig naar de uitgang en dronken een glas en deden een plas. Wow! Wat moet je nog vertellen om dat effect te bereiken? Dat de beurskoers met 2% is gestegen? Dat we het laatste kwartaal weer een kleine groei hebben laten zien in ons BBP? Dat de huizenprijzen weer wat aantrekken?

Of moet de informatie nog beklijven? Was het zo nieuw dat het niet meteen pakt? Nee, ik geloof niet dat het probleem hier is het verwerken van nieuwe informatie.

En dat is mijn nuancering van het prachtige verhaal van Paul Masselink. Hij heeft vergeten te kijken naar de belangen en naar de denkfouten. Te weinig aandacht voor de soort mensen die wij zijn en te weinig aandacht voor in het systeem ingebouwde rituelen. Ik moet denken aan ons eerdere verhaal over (het verdwijnen van) de gloeilamp en waarom dat toch nog lang heeft geduurd. Er moet zeker een vervolg komen op deze aanpak: wat mist er nog in dit verhaal? Hoe kunnen we de nog bestaande hindernissen beter in kaart brengen om ook die uiteindelijk van een passend antwoord te voorzien?

Rudy van Stratum

Van ego naar eco: over het succes van netwerken

Vandaag aandacht voor het onlangs verschenen rapport ‘Ego2eco’ opgesteld door Ger Jonkergouw in nauwe samenwerking met de provincie Noord-Brabant en BrabantKennis.

Probleemstelling

De maatschappij wordt complexer en de afgelopen 20 jaar zijn andere vormen van samenwerking en besluitvorming ontstaan. Manuel Castells sprak destijds van de ‘netwerksamenleving’. Simpel gezegd komt het erop neer dat er niet meer alleen van bovenaf (top-down) iets wordt besloten (door bestuurders en experts) maar dat er (ook) van onderaf (bottom-up) in allerlei overlegorganen en samenwerkingsverbanden wordt besloten. In die samenwerkingsverbanden zitten dan allerlei zogenaamde ‘stakeholders’ die iets met de situatie (het probleem) van doen hebben.

De aanleiding voor dit rapport was de vraag: een aantal van die samenwerkingsverbanden (in Noord-Brabant) zijn succesvol, maar de meeste functioneren suboptimaal. Wat bepaalt eigenlijk het succes van een goede samenwerking en hoe kun je de suboptimale vormen helpen een stap in de goede richting te zetten? Als voorbeeld van een succesvolle samenwerking in Brabant poneert deze verkenning de samenwerking in de Eindhovense Brainport-regio.

Ego2eco-tool

De belangrijkste tool in het rapport om de zaak te duiden is het volgende diagram:

ScreenShot024In het diagram is sprake van twee assen. Op de horizontale as staat de mate van verbodenheid (tussen de leden van de groep of het samenwerkingsverband). Van eigenbelang (lage verbondenheid, ik voorop) tot gemeenschappelijk belang (hoge verbondenheid). Op de verticale as staat de mate van succes of prestatie van de groep. Van laag (suboptimaal) tot hoog (optimaal, veel innovatie etc).

Groepen die minder goed functioneren zitten volgens het rapport linksonder en stellen het eigenbelang voorop. Hier is sprake van onderlinge concurrentie, van weinig onderling vertrouwen en zelfs van narcisme (jezelf heel goed en belangrijk vinden). Opvallend, zo stelt de onderzoeker, is dat bij deze suboptimale vormen van samenwerking er in de regel geen gebrek is aan de inhoudelijke expertise om tot betere oplossingen te komen. De beter presterende groepen zouden dan rechtsboven in het diagram zitten. Hier is sprake van coöperatie, van bezieling en van een groot onderling vertrouwen.

Aanpak

Uit de gesprekken die de auteur heeft gevoerd met vele stakeholders uit de Brabantse netwerken blijkt dat de meesten erkennen dat suboptimaal functionerende samenwerkingsverbanden gekenmerkt worden door te weinig onderling vertrouwen en door te veel nadruk op het eigenbelang. Dus: de betrokkenen zelf weten a) dat sprake is van onderprestatie, en b) wat de oorzaak hiervan is. Opmerkelijk. Sterker nog: elk lid van de samenwerking weet voor zichzelf wel hoe het zit, maar hier wordt onderling niet over gesproken. Het zijn vooral de gedachten die de individuele leden in de auto op weg naar de bijeenkomst (of na afloop van ..) voor zichzelf hebben. Het lijkt dus of de inhoud en de afspraken de enige gespreksonderwerpen in de samenwerking zijn. De onderlinge relaties zijn geen onderwerp van gesprek. Een voorstelrondje wordt gezien als tijdsverspilling (zoek dat maar op op ‘Linked-In’).

De focus op het eigenbelang en de inhoud wordt voor een deel verklaard uit de opdracht die de vertegenwoordiger vanuit zijn organisatie mee krijgt. Er is sprake van een target, een deadline en wellicht van te weinig geld, tijd of prioriteit. De spelers en hun organisaties zijn door deze dynamiek als het ware gevangen in hun eigen micro-omgeving waarbij basale overlevingsinstincten domineren. Deze dynamiek kan slechts worden doorbroken door niet alleen over de inhoud te praten maar ook over de onderlinge samenwerking. De auteur stelt dat voor die samenwerking is vereist dat je 1) inzicht hebt in jezelf en wat je drijft, 2) je je kunt verplaatsen in de ander om te (h)erkennen wie de ander is en wat hem drijft (empathie), en 3) een vermogen om samen op enige afstand te kunnen aanschouwen wat er in de dynamiek van samenwerking gebeurt (abstractievermogen).

De auteur eindigt zijn rapport met een voorstel. Er moet een (kennis-) lab komen waarin Brabantse partijen ‘bijgespijkerd’ worden in de benodigde maar nog ontbrekende vaardigheden. Zoals genoemd dus: zelfreflectie, empathie en abstractievermogen.

Ik ben me ervan bewust dat ik het rapport geen recht doe met deze zeer kort door de bocht samenvatting. Lees dus vooral het rapport zelf.

Reflectie

Eigenlijk ben ik het helemaal eens met de inhoud en strekking van dit rapport. De intermenselijke kant van de samenwerking krijgt niet of nauwelijks aandacht in diezelfde samenwerking. De inhoud, de agenda, de procedures, de afspraken, de targets, de deadlines staan centraal. Met de paradoxale uitkomst dat dan juist minder terecht komt van diezelfde targets, deadlines etc. Veel van de strekking van het rapport is op deze site ook terug te vinden onder de kopjes ‘denkfouten‘ en ‘systeemdenken‘.

De analyse in dit rapport heeft zeker ook overeenkomsten met de analyse van Guus Hustinx in zijn boek ‘Ecologisch veranderen van organisaties‘. Guus spreekt van kleindenken (ego centraal) en grootdenken (eco centraal). Ook is veel van het gedachtegoed terug te vinden in NLP en MGA. De trits ‘zelfreflectie-empathie-beschouwen’ is in NLP terug te vinden onder ‘waarnemingsposities‘. Het bewust innemen van de 1e, 2e, 3e en zelfs 4e (waarnemings-) positie geeft veel inzicht in de kennis van de leden van een groep over zichzelf, de ander en wat er onderling gebeurt.

Voor meer achtergronden over MGA (mutual gains approach) zie bijvoorbeeld dit artikel. Overigens wordt in de Brabantse netwerken ook gewerkt met deze zogenaamde MGA-methodiek (recentelijk ook wel bekend in kleine kring als de ‘Brabantse werkwijze’, hier is een heel boekwerkje gratis te downloaden over deze werkwijze) dus het is jammer dat het rapport hier geen melding van maakt.

Samenvattend: het accent in dit rapport op de menselijke en psychologische kant van samenwerking is een enorme opsteker. Toch, zo zit ik nu eenmaal in elkaar, heb ik ook de nodige opmerkingen. Dus als ik even mag:

  • De brainport-regio is in deze verkenning uitgangspunt en voorbeeld van succesvolle samenwerking. Helaas wordt niet uitgewerkt hoe dit feitelijk een succes is. Wat zijn de criteria voor succes? Waaruit blijkt dan dat dit voorbeeld voldoet aan die criteria? En als het al een succesvolle vorm van samenwerking is: is hier dan wél sprake van meer aandacht voor de interpersoonlijke relaties van de samenwerking? Is het niet gewoon zo dat er veel meer geld omgaat in deze ‘brainport’? Is het niet sexy om geassociëerd te worden met de historie van Philips en ASML? Worden hier niet de ‘zwaardere’ mensen (bestuurders, managers) afgevaardigd? Misschien is er ook sprake van toeval? Van geluk? Of was het sowieso wel een succes geworden, met of zonder samenwerking?
  • De oplossing van dit rapport zit eigenlijk al in de probleemstelling ingesloten. De tool waarmee wordt beschouwd (het diagram ego2eco) is meteen de belangrijkste aanbeveling. Overigens geloof (let op het woord ‘geloof’) ik helemaal in de aanpak: meer zelfkennis etc leidt tot betere samenwerking. Maar wie zegt mij dat de meest succesvolle vormen van samenwerking inderdaad feitelijk samenhangen met meer zelfreflectie, empathie en beschouwend vermogen? Dan zul je toch echt meer samenwerkingsverbanden feitelijk naast elkaar moeten zetten (ik wilde hier het woord ‘empirisch’ gebruiken, maar dan ben ik natuurlijk weer zo iemand van de inhoud …).
  • De kracht van het rapport vind ik de inbreng van meer psychologie. Maar hier zit voor een deel ook de beperking. De werkelijkheid is vele malen complexer. Juist in de macrodynamiek zit veel voeding. Alles moet aan de markt worden overgelaten? De overheid trekt zich dus deels terug? Iedereen moet zijn eigen boontjes doppen? Er is minder geld beschikbaar? Het moet dus goedkoper en sneller? Als ik in mijn organisatie niet presteer (in de ogen van mijn baas, de aandeelhouder etc) dan vlieg ik eruit? Maar ik heb een huis dat onder water staat? Het is maar de vraag in zo’n complexe macro-context of meer zelfreflectie in specifieke samenwerkingsverbanden veel oplost. Maar het is een begin.
  • Dan een cynische. Is de beweging van ego naar eco niet een voorbeeld van ‘braafpraat’? Hoe gezellig, hoe sociaal-wenselijk klinkt dit? Oh natuurlijk, samenwerken is goed, goed voor ons allemaal. Denk nou niet zoveel aan jezelf met je beperkte blik, dat levert voor iedereen een win-win op. Maar is dat feitelijk ook zo? Het doet me denken aan de vele managementboekjes over leidinggeven. Overal kun je lezen dat de mensen je belangrijkste bron van kapitaal zijn, dat je aandacht voor ze moet hebben, dat je goed moet communiceren, dat … moet ik doorgaan? (( Nog zo een waar iedereen in gelooft: ‘de klant staat centraal’. In Brabant zeggen ze dan: ‘geleufdegijdé?’ )) Wat ik echter vooral om me heen zie zijn horken van managers en directeuren die vooral dat NIET doen. En ondertussen toch ook succesvol zijn. Of juist daarom wel succesvol zijn, wie zal het zeggen? In de recente biografie over serial-entrepreneur (bekend van oa Tesla) Elon Musk is duidelijk te lezen dat het lot van individuele medewerkers niet telt. Ze worden uitgeknepen en bij minder goed functioneren uitgespuugd. En je kunt toch niet zeggen dat Musk met zijn Tesla en Solar City niet succesvol is? En ik hoop dat ik niet verkeerd wordt begrepen: ik zeg niet dat je voor succes een grote egoïst moet zijn of dat samenwerken niet kan helpen. Ik vraag me alleen af hoe het nu werkelijk zit en stel daar wat vragen bij.

Rudy van Stratum

Briljante business-modellen in finance: enkele vragen

Gisteren publiceerde ik hier de boekbespreking van ‘Briljante business-modellen in finance’. Een opmerkelijk boek over hoe je anders kunt bankieren en verzekeren. Zeker een aardig contrast met de sombere diagnose van Joris Luyendijk in zijn ‘Dit kan niet waar zijn’.

De boekbespreking is beperkt tot ruim 500 woorden en ik kon niet alles kwijt wat ik wilde zeggen of vragen. In een blog kan dat wel.

Briljant: wat is dat eigenlijk?

De auteurs baseren hun keuze op wat succesvol bankieren is op hun eigen criteria. Zij zelf moeten geïnspireerd raken en er een goed gevoel bij hebben. Voor de lezer is dat wat lastig navolgbaar maar ik vind deze keuze passen bij het boek en de auteurs. Uit de tekst leid ik af dat ze met zo’n 300 voorbeelden zijn begonnen en zo uiteindelijk tot hun keuze van de 18 briljante organisaties zijn gekomen. Welke 300 aan de basis hebben gestaan: daar komen we niet achter. Welke zijn afgevallen en met name waarom: zelfde verhaal. Jammer.

Die 18 bepalen dus in hun beschrijvingen wat briljant is. Het beeld dat bij lezing van de casussen ontstaat is dat briljant samen hangt met een lange levensduur én het continue blijven tegemoet komen aan een veelheid van belangen (van alle stakeholders). Dit is in termen van business-modellen best revolutionair te noemen want we hebben hier de kern van ‘duurzaamheid’ te pakken. Duurzaam is in wezen geen afwenteling op derden (dus ook niet op (andere) stakeholders) en geen afwenteling op de tijd (lang blijven bestaan, geen korte termijn bejag als dat op langere termijn alsnog tot schade leidt). Briljant is dus: waarde leveren voor veel partijen over een hele lange periode. De auteurs laten overigens ook enkele voorbeelden zien van hoe je die waarde zou kunnen bepalen in de praktijk. Met name voor de stakeholder ‘maatschappij’ is het nog niet zo makkelijk om die waarde goed in te schatten. Maar dat kan tegenwoordig prima door oa te kijken naar social media en discussies rondom de organisatie en/of haar producten.

Deze visie is navrant anders dan wat je meestal leest over business-modellen (inclusief het canvasmodel), namelijk dat je voldoende rendement moet kunnen laten zien voor de belangrijkste stakeholder namelijk de aandeelhouder (maximizing shareholders value). En natuurlijk ken ik de redenering wel: de aandeelhouder kan alleen maar winnen als de organisatie goede producten maakt en de klanten tevreden zijn. Dat is weer zo’n voorbeeld van economisch kringredeneren. Tja, als het product wordt verkocht, dan heeft het ook waarde, anders zou het product niet worden verkocht, klanten zijn toch niet gek?

Met deze visie op briljant kan ik prima leven. En ook leuk hoor dat bankieren wel degelijk op deze manier kan, de voorbeelden laten dat immers zien. Maar is het ook een noodzakelijke voorwaarde om ‘succes’ te hebben? Zal iets of iemand (de markt, de klanten?) de foute business-modellen vanzelf afstraffen? De auteurs gaan zoals gezegd niet expliciet op deze vraag in. Maar ergens lijken ze toch een beetje in diezelfde marktdenkfout te treden als de shareholders-denkers. Ergens moet het goed komen. Maar is dat ook zo?

Vier mogelijkheden

Ik heb de verschillende mogelijkheden eens in een kwadrantje gezet:

ScreenShot697De auteurs presenteren een eigen format ‘canvasmodel’. Ik vat het even in mijn eigen woorden samen (zie ook de bespreking van het boek):

  • fase 1: gaat over de opstartfase: drive, ambitie, idealisme, hogere doelen, motivatie, urgentie, doelgroep etc.
  • fase 2: gaat over het ‘middenstuk’ en dit is het eigenlijke business-model zelf. Dus hoe ze de producten maken, hoe het bij de klant komt, wat ze eraan overhouden etc etc.
  • fase 3: dat is de volharding, steeds opnieuw kijken of alles nog klopt, bijschaven, veerkrachtig zijn, innoveren.

 

Veel bedrijven beginnen goed, gaan ook fase 2 prima door maar dan komt de klad erin en gaan de eigen belangen domineren, de organisatie krijgt een interne focus, het draait te veel om het voortbestaan van de organisatie zelf (en dus niet meer om de waarde die wordt toegevoegd). Dan, zo lijkt de stelling, gaat het vanzelf fout en komen we in (wat ik zelf dan maar noem) fase 4 van neergang en ondergang van de organisatie terecht. Je zou de kredietcrisis van 2008 tot 2020 (haha, voorspelling) dus een massale verbijstering van een sector die in fase 4 is beland kunnen noemen.

Bij een aantal (stuk of 5 schat ik zo in) van de 18 gepresenteerde bedrijven zie je al tekenen van fase 4 tussen de regels staan. Als we diezelfde bedrijven over pak hem beet 10 jaar nog eens zouden bekijken dan zouden we een toets op die hypothese hebben.

Zo heb ik de bovenste regels van mijn kwadrant al besproken. Rechts bovenaan staan de 18 briljante organisaties van de auteurs. Deze bewijzen: het kán wel (degelijk anders en beter). Wat ook zo is. Links bovenin staan de organisaties die een zelfde soort business-model hebben maar ergens onderweg de weg kwijt raken. Zij sterven af en blijken met terugwerkende kracht toch niet briljant genoeg te zijn geweest. Geef eens wat voorbeelden van dergelijke organisaties (auteurs)! Zitten die bij dat rijtje van 300 groslijst bedrijven?

De onderste rij

Maar nou de onderste rij. Prima die 18 bedrijven, ga zo door. Maar nu eens met de minder briljante bril op. Ik heb helemaal niet zo’n nobel doel, ik doe gewoon wat, en soms heb je geluk en soms heb je pech. Misschien kan ik wel goed mensen motiveren of ze een worst voorhouden of domweg lekker liegen en bedriegen. Of er is sprake van een unieke informatievoorsprong, van een monopolie, van domme klanten, van terreur, van achterstand, van gedwongen keuzes, van handelsbelemmeringen, van … ga zo maar door.

Ik begin dus gewoon mijn niet zo briljante bedrijfje. En dan zijn er een paar mogelijkheden. Ofwel blijkt de markt goed te werken (klanten worden slimmer, doorzien mijn trucs, starten een alternatief bedrijf op etc) en dan houdt mijn bedrijf op te bestaan na een x aantal jaren. Das mooi. Maar ondertussen wordt er wel degelijk afgewenteld en ontstaat er (maatschappelijke) schade. De andere mogelijkheid nog steeds links onderaan is dat ik dan gewoon weer een ander bedrijfje start met soortgelijke kwalificaties of iemand anders doet dat. Zo krijg je een opeenvolging van foute situaties die allemaal maar los 5-10 jaar bestaan. Tesamen vormt dat wel een langdurige keten van schadeberokkende economische entiteiten. Is dit mogelijk of kan het eigenlijk niet ontstaan? Als het wél mogelijk is (en ik zou niet weten waarom niet) dan moeten we het boek lezen als een pleidooi aan minder briljante ondernemers en organisaties om briljanter te worden. Maar waarom zou ik dat doen als niet-zo-briljante? Zo verdien ik toch ook lekker? Misschien wel meer nog. Ik betaal gewoon mijn belastingen niet, zet een constructie op, laat mijn schuldeisers achter met lege handen en mijn medewerkers zitten overspannen thuis en worden opgevangen door een sociaal vangnet. Ik chargeer natuurlijk enorm.

Dan onderaan rechts. Kan het zo zijn dat een organisatie een niet-zo-briljant business-model heeft en toch heel lang en ‘succesvol’ kan blijven bestaan? Het boek lijkt te suggereren dat dat niet kan, de aap moet een keer uit de mouw komen. Maar is dat ook zo? Het ligt er maar aan waar je de grens van je stakeholders trekt. Het ligt er maar aan waar je definitie legt van wat een goed product is. Hoe de markt eruit ziet. Hoe je je verhaal verkoopt (goede marketeers). Hoe je je lobby hebt georganiseerd. Het is natuurlijk altijd tricky hier voorbeelden te geven want ik weet ook niet hoe het echt zit binnen zo’n organisatie. Maar de kernvraag is: wat voorkomt dat zulke organisaties er langere tijd blijven? Shell is misschien toch zo’n voorbeeld. Zeer succesvol, prima rendementen en ook nog goede benzine. Maar weet jij hoe het gemaakt wordt en wat er allemaal in Nigeria gebeurt? En voor de uitstoot betalen we ook niet. Dat doen mensen ná ons wel een keer. Apple, nog succesvoller wellicht. Wie is nou niet enthousiast over de i-phone en de i-pad, geweldig. Maar je hoort wel eens wat over die fabrieken ver weg en de arbeidsomstandigheden daar. Nog los van waar de (bewust!) vroegverouderde producten eindigen. Volgens mij kun je dat heel lang volhouden, zo’n niet-zo-briljant business-model.

Rudy van Stratum

MKBA (5): luchtvervuiling methode 3 (deel 2)

Manier 3: slimme financiering vervolg

In de vorige blog in deze serie over MKBA bespraken we twee van de drie mogelijke aanpakken om te rekenen aan een ‘business case’. We bespraken daar de traditionele methode (o.a. de canvasaanpak) en de MKBA-methode. Nu gaan we door (na deel 1) op de derde mogelijkheid die we zelf hebben bedacht en ontwikkeld in de loop van de afgelopen jaren. De aanpak bevat elementen van beide eerder besproken aanpakken.

Nog even de blogs MKB op een rij:

 

In het 1e deel ging het met name om het in kaart brengen van de cashflows van de verschillende betrokken partijen in een grote rekentabel.

Efficiency-slag

Natuurlijk kan het zijn dat de hele rekentabel over alle partijen laat zien dat de investering nog steeds niet uit kan. De kasstromen zijn gewoon te laag. Dus ook nog als je naar alle ‘stakeholders’ kijkt. Dan zou je kunnen zeggen: deze investering is niet rendabel, dus je moet hem ook niet willen uitvoeren. Een prima conclusie kan dat zijn: stoppen en doorgaan met iets anders. De conclusie om te stoppen is overigens psychologisch een lastige, zie de serie over denkfouten. Maar we hoeven de moed nog niet op te geven, er zijn nog een paar vervolgacties te bedenken.

De eerste stap is om bij al die kasstromen die je in kaart hebt gebracht nog eens goed te kijken of je hier een ‘optimum’ te pakken hebt. Die investering bijvoorbeeld: misschien kan dat handiger, simpeler en goedkoper. Door sneller te werken, eerder met een prototype te komen, een goede deal te sluiten met een toeleverancier etc. Misschien kunnen sommige negatieve kasstromen (ook bij burgers, werkgevers etc) worden voorkomen, ook weer door slimmer in te kopen, meer samen te werken etc. Maar anderzijds: misschien zijn sommige voordelen wel te rooskleurig ingeschat of is het risico (dat ze gerealiseerd gaan worden) te groot.

De boodschap: neem alles nog eens kritisch onder de loep, kan het simpeler en goedkoper of productiever allemaal.

Kwalitatieve effecten in beeld, verborgen kosten

Goed, een keer houdt het natuurlijk op. Als je er nu nog steeds niet bent dan is het in ieder geval een lastig vraagstuk. Maar we hebben nog alleen gekeken naar de echte harde kasstromen en niet naar andere (meer kwalitatieve) positieve en negatieve effecten. Breng dus ook de effecten in kaart die er wel degelijk zijn maar niet altijd in geld kunnen worden uitgedrukt. Misschien wordt je leven dan niet zoveel langer door de investering maar hoest je per dag gemiddeld minder. Of slaap je beter en ben je meer uitgerust (maar pas op: dat leidt weer tot harde Euro’s, want je bent productiever). Dat je prettiger in je vel zit dat is lastig naar Euro’s te vertalen, maar zet het dan maar in je rekentabel erbij met woorden (in kwalitatieve termen).

En misschien zijn er ook verborgen kosten. Kosten waar je zo snel niet aan had gedacht. Als je bijvoorbeeld samen aan een plan werkt, dan ben je misschien wel succesvoller maar je hebt ook meer overleg en vaker ruzie (of juist niet!). En voor al dat overleg moet je vaak ook weer vaker reizen. You get the point: al die overleguren of susgesprekken dat zijn ook kosten. Verborgen kosten. Ook in de tabel zetten.

Nu heb je een tabel met getallen (over alle partijen over een voldoende aantal jaren) en met kwalitatieve effecten en verborgen kosten. Als het totaal saldo negatief is (en het financiële rendement dus onvoldoende) dan kun je een onderbouwde discussie houden over de vraag: ‘zijn al die kwalitatieve voor- en nadelen ons dit bedrag (negatieve saldo) waard, hebben we dat bedrag er voor over?’. Het antwoord op die vraag kan ja of nee zijn natuurlijk. Als het antwoord nee is: niet doen, geen goede investering (blijkbaar). In deze fase begint onze aanpak behoorlijk te lijken op wat MKBA doet (met het verschil dat MKBA met een totaalbedrag komt waarbij alles in geld is uitgedrukt, ook als dat geen cashflows zijn, en slimme financiering de vraag stelt of het harde bedrag in cashflows al die andere kwalitatieve effecten waard zijn).

Maar nog zijn we er niet: fuseren van belangen

Maar stel nu eens dat het financiële saldo (in Euro’s dus) wél voldoende is. Of stel dat het niet voldoende is maar dat de kwalitatieve effecten het toch de moeite waard maken (vinden we, na discussie). Dan is de conclusie dus dat we deze investering moeten uitvoeren want het brengt ons dichter bij ons doel, het levert ons wat op.

Ja, dat klinkt mooi maar nog steeds kan ik het niet uitvoeren (als fabrikant, investeerder) want ik heb het geld niet, ik heb de middelen niet. En de voordelen liggen niet altijd bij mij maar vaak ook bij anderen (burger, overheid etc).

Nu, met de uitkomst van de rekentabel in de hand, kan het onderhandelen beginnen. Er zijn blijkbaar partijen die voordeel halen uit de maatregel. Hard voordeel. Jij heb in principe macht want als jij besluit dat je de maatregel niet gaat uitvoeren, dan halen zij dat voordeel niet binnen. In principe ligt hier dus een mogelijkheid van wederzijds voordeel. Dit is een ingewikkeld proces maar het voordeel is wel dat je nu kunt aantonen dat er in ieder geval iets te halen is en dus ook iets te verdelen.

Stel nu eens dat we er uit komen, dus dat andere partijen in principe bereid zijn iets van hun voordeel af te staan. Dan nog kunnen die anderen zeggen: ja leuk hoor, maar a) ik weet helemaal niet zeker of die voordelen ook echt gaan komen, en b) die voordelen liggen zo ver weg, daar kan ik nu niet zoveel mee, nu heb ik het geld niet.

Constructies

Ja dan is het moment aangebroken om na te denken over constructies. Aha, u bent dus bereid te delen maar u weet niet of dat voordeel ooit uw kant in komt? Laten we dan afspreken als u op moment x die en die condities meemaakt (dus dan zijn ze zeker) dat u op dat moment bedrag y betaalt. Dat leggen we vast in een overeenkomst. U loopt geen risico want als het niet gaat gebeuren dan hoeft er ook niet betaald te worden. Op dat moment heb je dus een belofte op toekomstige harde inkomsten. En op die belofte (van een ander) zou je nu al kunnen lenen. Dus een toekomstige belofte kan zorgen voor een huidige liquiditeit. En zeker: mensen zullen niet zo snel zo’n belofte doen ondanks alle mooie verhalen en kunstige berekeningen. Maar dat is de kunst van het onderhandelen, wie niet waagt die niet wint.

Andere middelen dan geld

We hebben het gehad over harde Euro’s en over de kwalitatieve voor- en nadelen. Maar er is nog meer mogelijk. We wilden een doel bereiken en hadden daar een ingreep voor nodig. Die ingreep kan met Euro’s worden betaald. Dat is de meest logische stap. Maar als mensen of stakeholders overtuigd zijn van het voordeel van de ingreep en ze hebben er nu én in de toekomst het geld niet voor (vaak is dat tegenstrijdig, want we hadden immers uitgerekend dat dat geld er wel zou komen, en anders hadden we nog die constructie)? Maar het gaat lang niet altijd over geld! Het gaat over de middelen in het algemeen die je nodig hebt. Mensen kunnen ook spullen inbrengen of uren inbrengen. Spullen en uren maken het ook mogelijk iets te realiseren. Klinkt raar in deze economie? Vaak blijven zaken betaalbaar (in Euro’s) door de inzet van vrijwilligers. Uiteindelijk gaat het er om of de totale hoeveelheid uren, spullen en geld op het juiste moment beschikbaar zijn. En dan kun je alles bouwen, organiseren etc. Soms willen mensen nu ‘gratis’ werken in ruil voor een aandeel in het toekomstige rendement van de organisatie of onderneming.

En als we ook nu nog steeds niet ‘rond komen’? Dan beginnen we weer helemaal van voren aan. Misschien zijn we iets vergeten? Hebben we een fout gemaakt? En tja, als ook dat niet lukt dan kunnen we met een gerust hart zeggen: deze maatregel of investering gaat er niet komen, misschien was het ook geen goede maatregel. Maar hoe dan ook hebben we er alles aan gedaan en het is desondanks niet gelukt.

Vervolg

We hebben nu voldoende verkend wat MKBA is en waar je het tegen kunt afzetten (mee kunt vergelijken). We gaan de komende blogs een aantal concrete vraagstukken bekijken die met MKBA zijn becijferd. Wat valt ons daarbij op? Wat kunnen we er van leren? Wat mij betreft een ontdekkingsreis, ik weet nu nog niet tegen welke publicaties of voorbeelden ik ga tegenkomen. Suggesties welkom. Onlangs kwam ik een bericht tegen dat mijn aandacht trok (over de winst van het houden van een sportevenement in een grote stad), laat ik die maar als eerste nemen voor de volgende blog.

Rudy van Stratum

MKBA (4): luchtvervuiling methode 3 (deel 1)

Manier 3: slimme financiering (eerste deel)

In de vorige blog bespraken we twee van de drie mogelijke aanpakken om te rekenen aan een ‘business case’. We bespraken daar de traditionele methode (o.a. de canvasaanpak) en de MKBA-methode. Nu gaan we in op de derde mogelijkheid die we zelf hebben bedacht in de loop van de afgelopen jaren. De aanpak bevat elementen van beide eerder besproken aanpakken.

Kenmerk van alle aanpakken is overigens de universele manier van rekenen met de Netto Contante Waarde (NCW) methode. De verschillen zijn dus niet te vinden in hoe je rekent maar in met wat je mee rekent.

Doel en alternatieven

Waar staan wij (van slimme financiering) dan in deze opsomming? Wij proberen een midden te vinden tussen traditioneel en MKBA. Laten we puur bij wijze van illustratie wederom dat voorbeeld van investeren in schonere technologie (minder luchtvervuiling door uitstoot auto’s op snelwegen) nemen.

We beginnen bij het doel van de beoogde inspanning of investering. Blijkbaar vinden we het belangrijk om mensenlevens te sparen. Aangezien vervuiling ten koste gaat van mensenlevens willen we iets aan die vervuiling doen. Eerder zagen we dat volgens de gekozen bron uitstoot tot verkorting van je leven van ongeveer een jaar leidt. Je zou deze conclusie nog eens kunnen toetsen bij andere bronnen (feitenonderzoek).

Maar ook niet onbelangrijk: zijn er andere en goedkopere manieren om datzelfde doel, namelijk het sparen van levens, te bereiken? Eerder hebben zo eens besproken dat als je alle scholieren elke dag een gratis appel geeft dan je dan veel meer levens bespaart tegen veel lagere kosten. Nogmaals: of dat helemaal correct is doet er nu niet toe, je moet op zoek naar betere alternatieven om je doel te bereiken. En je kiest die weg die je het snelst naar je doel brengt (en blijft dus bij voorkeur niet hangen aan een toevallig eerder gekozen oplossing).

Onderscheid naar partijen of stakeholders (eerst cashflows)

Goed, we laten het te bereiken doel en het gekozen middel voor wat het is. We gaan er van uit dat je graag door wilt met je (goede) plan maar dat je de financiering niet rond krijgt. Je hebt te weinig middelen om tot uitvoering te komen. Merk op dat MKBA een wat ander doel heeft (verantwoorden dat je publiek geld op een onderbouwde manier uitgeeft). En merk ook op dat als je ‘business case’ in gewone Euro’s en op korte termijn voldoende rendement oplevert dat je dan meestal bij een bank of private investeerder terecht kunt.

We willen allereerst achterhalen of het middel (de route, de investering) voldoende rendement oplevert bezien over alle partijen en over een voldoende lange horizon. We kijken om te beginnen naar echte harde cashflows in Euro’s (of wat dan ook voor geldeenheden). Een bank zal vooral kijken naar de cashflows die JIJ genereert. Hier kijken we wat breder, naar de cashflows van alle betrokkenen (alle stakeholders).

We zetten alle partijen op een rij die voordeel (of nadeel) kan hebben bij de maatregel. Hebben we het over een investering in schonere lucht (minder uitstoot) dan kun je denken aan: de investeerder zelf (jij dus), de burger (of automobilist), de werkgever en de overheid. Het rijtje is misschien nog wel langer maar omdat het hier om een fictief voorbeeld gaat doen we het hier even mee.

Als je eigen cashflows op een rijtje zet dan kom je waarschijnlijk tot een onvoldoende hoog rendement (anders was je naar een bank gestapt en had je een lening afgesloten, je eigen geld er in gestopt etc). Je verkoopt weliswaar roetfilters (ik noem maar wat) maar de prijs is niet hoog genoeg (of de aantallen te laag) om je investering te kunnen terug verdienen. Blijkbaar (zo is hier de hypothese) levert je investering wel voordelen op maar niet altijd alleen voor jezelf. Jij alleen kan de investering niet terug verdienen, maar het totaal zou dat wel moeten kunnen.

Burger

De burger zal (zoals eerder gesteld) langer en gezonder leven. Dat betekent dat hij minder vaak naar de dokter hoeft, minder medicijnen nodig heeft en minder ziekenhuisopnames heeft. Dat scheelt de burger gewoon geld in de portemonnee, gedurende een lange reeks van jaren. De burger leeft ook langer en zal dus ook meer inkomsten kunnen genereren gedurende zijn werkzame leven. Nogmaals: we hebben het hier niet over een hoger welbevinden of geluk, maar simpelweg over de veranderde kasstromen als gevolg van de investering van een ander in nieuwe technologie.

Werkgever

De werkgever (die de burger annex werknemer die nu gezonder is en langer leeft in dienst heeft) zal meer winst maken op deze werknemer omdat ie meer producten gedurende meer jaren kan maken (minder ziekteverzuim, hogere arbeidsproductiviteit). Ook zal de ziektekostenpremie van de werkgever dalen bij een gezonder arbeidsbestand. Wederom: gewoon zichtbaar in de cashflows en de jaarrekeningen van een aantal jaren in de toekomst.

Overheid

Dan hebben we nog de overheid. Omdat de arbeiders productiever zijn, zal daar meer geld worden verdiend en zal dus meer (inkomsten-) belasting worden geheven. Omdat werkgevers meer winst maken zal er meer VPB in de staatskas binnen stromen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat als mensen langer leven er ook langer AOW moet worden betaald, dus die bedragen zul je als negatieve kasstromen moeten opnemen.

Rekentabellen: optellen van alle partijen

Alle cashflows die je op deze manier in kaart brengt zet je op een rijtje (in een nette rekentabel) en breng je terug naar bedragen in het heden. Als de netto contante waarde van al deze rekenarij een positief saldo oplevert dan heb je in beginsel een (voor de totale gemeenschap over een voldoende lange termijn) financieel renderende investering te pakken.

En vergis je niet: het lijkt misschien wat luchtfietserig maar als een kind een jaar korter over zijn opleiding doet (hogere gezondheid, lagere kans op zitten blijven) dan zal de inkomstenstroom (uit arbeid) eerder starten en gedurende zijn hele leven hoger zijn. Het gaat hier al snel (in contante waarde termen) over tienduizenden of zelfs honderdduizenden euro’s ‘life time value’.

Tussenstand

Onze aanpak is niet wezenlijk anders dan waar een bank naar kijkt. Dus gewoon een rekenblad pakken, de bedragen (cashflows) goed inschatten, rekening houden met het bijbehorende risico van die cashflows. Alleen kijken we niet naar die ene partij die de lening aanvraagt (de investeerder) maar naar alle betrokken partijen. De rekenbladen van al die partijen zien er in wezen hetzelfde uit, het zijn tabbladen van dezelfde excel-sheet en de deelbedragen mogen gewoon bij elkaar worden opgeteld. We kijken niet naar het rendement van de investering voor deze ene partij maar naar het totale rendement over alle partijen.

Het rekenen zelf is natuurlijk niet zo moeilijk. Het gaat om het vinden en inschatten van de juiste, geloofwaardige, bedragen. En de uitdaging is om je ook niet te verliezen in details. Eerst de grote bedragen en grote risico’s op een rij.

In de volgende blog het vervolg van deze aanpak, want we zijn er nog lang niet.

Rudy van Stratum

 

MKBA (2): verschillen

Laten we de verschillen tussen de MKBA-aanpak en onze slimme-financierings filosofie eens nader bekijken.

Doel MKBA en slimfin

MKBA heeft meestal als doel om vanuit een overheidsperspectief te analyseren of een investering goed is besteed. Dus het publieke geld is in principe beschikbaar (of kan beschikbaar worden gemaakt) maar de vraag is of de aanwending van het belastinggeld kan worden gerationaliseerd vanuit een economisch-financieel perspectief. Vanzelfsprekend geldt wel dat als het geld aan het ene onderwerp wordt uitgegeven dat dat ten koste gaat (kan gaan) van een andere aanwending.

Bij ons was destijds de aanleiding: je wilt iets opzetten (of met iets doorgaan) wat door gebrek aan middelen niet langer kan. Hoe krijg je het dan voor elkaar je initiatief of project alsnog rond te krijgen? Dat betekent dat het geld (nog) niet voorhanden is. Het hoeft ook niet over een publiek vraagstuk te gaan. Het is in wezen dus een financieringsvraagstuk. Meestal zit er wel een publieke component in het vraagstuk, anders wordt het een ‘gewoon’ of traditioneel financieringsvraagstuk.

Cashflows

MKBA gaat voor- en nadelen (kosten en baten) op een rij zetten betreffende de (publieke) maatregel. Aan die voor- en nadelen (baten en kosten) worden prijskaartjes gehangen. Soms zijn dat echte prijskaartjes maar soms ook niet. Soms zijn het bedragen die een virtuele waarde van zo’n effect weergeven. Neem als voorbeeld de waarde van een mensenleven of de (ervaren) kwaliteit van een bos. Het is overigens wél de bedoeling dat al die prijskaartjes op één noemer worden gebracht en er een soort eindgetal uitkomt dat bij ‘groter dan 0’ betekent: goed plan.

Wij zetten ook de voor- en nadelen op een rij maar het gaat in eerste instantie uitsluitend over echte financiële bedragen. Dus bedragen die je ook werkelijk moet betalen of kan ontvangen. Cashflows met andere woorden. Ook wij tellen die inkomsten en uitgaven in de tijd netjes op zodat er één eindgetal uitkomt dat precies als bij MKBA zegt dat ‘groter dan 0’ betekent: goed plan.

Pas in tweede ronde (als de euro-bedragen niet voldoende zijn) zetten we in de matrix ook de kwalitatieve effecten op een rij. We zetten die nog niet om in financiële bedragen maar dat zou wel kunnen. Mocht er in financiële termen een negatief eindsaldo resteren (waardoor het een niet goed uitvoerbaar plan is) dan kun je je de vraag stellen: zijn al deze kwalitatieve voor- en nadelen ons dit (negatieve) bedrag waard? Daar kan dan een discussie over plaats vinden.

Partijen

MKBA zet in de regel alle voor- en nadelen op een rij, waardeert ze tegen geld en telt ze bij elkaar op. Eigenlijk dus alles over één kam. Dat hoeft overigens niet, maar dat is wel wat er vaak gebeurt. Wij splitsen de voor- en nadelen in termen van cashflows over de partijen die het betreft. Dat is in onze opzet cruciaal omdat de vraag of je project wel of niet kan doorgaan onder andere afhankelijk is van de vraag of eventuele voordelen die bij anderen terecht komen in je plan kunnen worden betrokken.

Zo kan het dus gebeuren dat het totaalplan een positief saldo heeft maar dat de ene regel bij die ene partij een positief saldo heeft en de andere regel van een andere partij een negatief saldo. De ene partij wordt beter van het plan, de andere niet. Dit is overigens kenmerkend voor veel vraagstukken die een duurzaamheidscomponent hebben.

Fuseren van belangen

In het verlengde hiervan staat bij slimme financiering het zogenaamde ‘fuseren van belangen’ centraal. Dus als jij als initiatiefnemer je plan wilt doorzetten maar jij komt er financieel niet uit dan kun je de onderhandeling aangaan met de partijen die ook voordeel van jouw plan hebben. Zijn zij bereid een deel van hun voordeel aan jou af te staan? Die derde partijen hebben daar belang bij omdat jij kunt beslissen het plan dan maar niet uit te voeren (waardoor zij hun voordeel dus niet behalen). De onderhandeling tussen partijen is dus wezenlijk onderdeel van slimme financiering. Het mooiste is natuurlijk als de pot juist wordt vergroot door de samenwerking van partijen (dat wordt dan ook wel ‘het vergroten van de koek’ genoemd). Bij MKBA is de onderhandeling meestal tussen subsidiepotten onderling en tussen publieke organen onderling.

Constructies

Als in onze aanpak er sprake is van een positief resultaat én je slaagt in je uitruil van de voor- en nadelen, dan ben je er nog niet per se uit. Soms gebeurt het dat je op het moment van investeren niet de benodigde liquiditeit (in kas) hebt om je project te starten of te continueren. De voordelen komen dan in de tijd later dan de nadelen. Er is dan een hele voorraad aan zogenaamde constructies die kunnen helpen die ‘spanning in de tijd’ te overbruggen of in andere woorden: de voordelen in de tijd naar voren te halen.

Denk daarbij aan het afstaan van eigendom (niet kopen maar huren of leasen bijvoorbeeld). Dat gebeurt bij traditionele financieringen ook overigens. Maar ook meer ongebruikelijke constructies zijn mogelijk zoals het verkopen van voorkeursposities, uitzichtrechten etc. Soms is het op deze manier mogelijk om kwalitatieve voordelen (een mooi uitzicht oid) alsnog om te zetten in een eurobedrag.

Bij MKBA spelen constructies meestal geen rol (maar ook hier geldt: dat is in toenemende mate wel het geval). Als besloten wordt dat de maatregel in MKBA-termen een positief saldo heeft dan kan een wet worden veranderd, een belasting worden geheven enzo verder.

Alternatieve middelen

Als het dan nog niet wil lukken om je ‘zaakje’ rond te krijgen dan kun je nog verder kijken dan Euro’s uit de eerste stappen. Om iets voor elkaar te krijgen gaat het niet altijd om geld maar meer in het algemeen om: voldoende middelen (op het juiste moment). Middelen zijn in toenemende mate naast geld ook de inbreng van uren en spullen. Vrijwilligers hoeven niet altijd geld in het zakje te doen, ze kunnen ook met de inzet van hun uren aan de slag. Of producten onderling ruilen. De ene partij brengt het maken van de website in in ruil voor het doen van de boekhouding door een andere partij. Deze laatste vorm van financiering wordt ook wel ‘financiering van onderaf’ of ‘alternatieve financiering’ genoemd.

Bij MKBA komt deze vorm van (alternatieve) financiering zover mij bekend niet voor.

80/20

MKBA stopt veel tijd en energie in het goed uitrekenen van de financiële bedragen (die horen bij de voor- en nadelen). Er zijn ook bibliotheken met kengetallen beschikbaar om daarbij te helpen. De prijs van een mensenleven uit de vorige blog is daar een mooi voorbeeld van. Er zijn hele studies gewijd aan het bepalen van dat soort bedragen. Maar vergeet niet: het gaat vaak om fictieve getallen, niemand betaalt cash een bedrag voor een mensenleven. Ook is de bandbreedte van de berekeningen vaak erg groot (waar overigens wel rekening mee wordt gehouden). Maar hoe dan ook: een MKBA kost al snel veel tijd en geld om in behoorlijke precisie te worden uitgevoerd. Dat kan ook worden verdedigd vanuit de grote maatschappelijke belangen die met de investeringen gepaard gaan.

Bij ons gaat het meer op de achterkant van een sigarendoosje, gaat het meer om de globale getallen. Meestal lukt het om bij een bepaalde maatregel vrij snel (aantal uren, dagdeel) de belangrijkste getallen grof in kaart te brengen. Je kunt dan al vrij snel zeggen waar in financiële termen de crux van het vraagstuk zit. Nog heel lang doorrekenen en verfijnen gaat de zaak dan hoe dan ook niet oplossen en is meer iets van latere zorg.

Verborgen kosten en denkfouten

MKBA is in haar opzet rationeel. Je zet de cijfers op een rij, hangt er een prijskaartje aan, telt ze bij elkaar op, voert de discussie. Natuurlijk chargeer ik nu wat. Wij zijn in de afgelopen jaren steeds meer doordrongen geraakt van de niet-rationaliteiten van beslissingen. Eerst noemden we dat ‘verborgen kosten’.

Neem de beslissing om over te stappen van de ene naar de andere (telecom-) provider. Je kunt dat netjes uitrekenen en daar je beslissing op baseren. Maar vaak speelt een grotere rol dat je de zaak niet vertrouwt, bang bent voor overstapkosten, je geen zin hebt om je in de materie te verdiepen etc. Deels kun je deze kosten overigens ook nog in geld uitdrukken, deels ook niet. Ook in de politiek geldt overigens dat deze niet-rationele componenten een (door MKBA) zwaar onderschatte rol spelen. De ene partij heeft bijvoorbeeld nog een appeltje te schillen met de andere partij (stemmenwinst, reputatie). Of er is nu eenmaal al veel geld gestoken in de voorfase en nu kunnen we niet meer terug (loss aversion). Niet zelden zien we plannen doorgaan die MKBA-technisch slecht uitpakken en omgekeerd zien we plannen niet doorgaan die MKBA-technisch om door een ringetje te halen zijn. Een heel nieuw onderzoeksgebied!

We proberen in onze aanpak waar mogelijk rekening te houden met deze denkfouten. Daar hebben we verschillende tools en technieken voor ontwikkeld (of gejat natuurlijk). Zo hebben we een visualisatie gemaakt (te vinden hier op de site onder ‘infographics’) die de meest voorkomende denkfouten in beeld brengt.

Infographics

Last but not least proberen wij in onze aanpak veel gebruik te maken van simpele overzichten in visualisaties. Om de discussie makkelijker en vruchtbaarder te houden. Een ambitiekaart met daarop de doelen (van de maatregel) waar het nu echt om gaat. Een feitenkaart met daarop de zaken die volgens de deelnemers niet meer ter discussie staan. Een belangenmatrix met daarbij in groen de versnellers en in rood de vertragers (voor de oplossing van het probleem). De beschikbaarheid van deze infographics fungeren in onze ervaring ook als een soort ankerpunt. Het creëert een ‘common ground’ waar je telkens naar kunt verwijzen: dit is wat we willen, hier zouden we het niet meer over hebben, dit zijn de zaken waar het over gaat.

Onze ‘beslisboom slimme financiering’ (ook een infographic) brengt bovenstaand verhaal in woorden in beeld.

MKBA en Slimme financiering - 2

Slimme financiering

flowchart-05042012

Rudy van Stratum

Circulaire economie, tegendenken proces

Mijn idee is dat het niet gaat lukken met het ontwikkelen van een circulaire economie. Heel toepasselijk pas ik daarvoor zelf een cirkelredenering toe. De principes van de circulaire economie zijn niet nieuw, die gebruiken we steeds weer opnieuw. We geven ze steeds weer een nieuwe naam omdat het onder de oude naam blijkbaar niet werkte. Conclusie, het is nog steeds niet geland en dat gaat ook niet gebeuren. (meer over circulaire economie aflevering 1, aflevering 2)

Om het gedachtegoed te laten landen bij ondernemers worden twee strategieën gehanteerd.

Steeds een nieuwe naam
Elke paar jaar geef je dit een andere naam en hang je er nog wat extra toeters en bellen aan. De ladder van Lansink werd in 1979 als beleidslijn voor afval door de tweede kamer vastgesteld. Deze ladder geeft een voorkeursvolgorde aan over hoe om te gaan met afval:

  • preventie
  • hergebruik
  • sorteren en recyclen
  • verbranden
  • storten

 

Preventie, het voorkomen van afval staat bovenaan, daarna volgen vier manieren om met afval om te gaan die tot een steeds laagwaardiger gebruik leiden. In het gedachtengoed van de circulaire economie wordt dit verder uitgewerkt, maar de basis is hetzelfde. 10 jaar na de ladder van Lansink werd het eerste Nationaal MilieubeleidsPlan (NMP) vastgesteld. Onderwerpen waren onder andere het sluiten van kringlopen en kwaliteitsbevordering bij productieprocessen en producten. Hoe circulair wil je het hebben? Het tweede nationaalbeleidsplan (1994) gaat hier verder mee, aan de orde kom onder andere product-dienstcombinaties. Steeds een nieuwe naam werkt uiteindelijk contraproductief, juist daardoor krijgen mensen de indruk dat het iets tijdelijks is dat wel weer overwaait. Het lijkt een beetje op de reclame voor wasmiddelen, die zijn ook elke keer “nu nog beter”.

Bang maken
Je maakt mensen bang. Ik zie hier een patroon, niet alleen bij de circulaire economie, maar ook bij andere ontwikkelingen. Als eerste maak je mensen bang door te verkondigen dat, plat gezegd, het einde van de wereld nadert als we zo doorgaan. Dan verkondig je een oplossing. In dit geval, als we overstappen op ons idee van de circulaire economie komt het helemaal goed. De oplossing wordt gepresenteerd als positief, niet reguleren, niet vertellen wat je niet moet doen, nee, deze oplossing biedt juist kansen en is leuk en vlot, helemaal van deze tijd. Wanneer iedereen dan opgelucht ademhaalt kom je met een tweede dreigement, ditmaal gericht aan ondernemers. Als je niet meedoet met onze oplossing dan is er in de toekomst geen plek meer voor jouw bedrijf. Alleen bedrijven die onderdeel zijn van de circulaire economie zullen overleven. Ik overdrijf natuurlijk, maar kijk toch even naar dit citaat en het onderstaande plaatje uit één van de publicaties over circulaire economie. “Wie te ver achterloopt op nieuwkomers en op bedrijven die de sprong wel wagen, neemt risico’s.”

verliezersce(Bron: Ondernemen in de circulaire economie, OPAi)

Waarom werkt het niet?
Mijn conclusie, dit werkt dus niet. Op de een of andere manier landt het gedachtegoed niet bij de doelgroep. Zonder met een volledige verklaring te komen waarom de strategie niet werkt kan ik wel een aantal factoren benoemen:

  • Als eerste belangen van allerlei partijen. Er is een hele ‘circulaire industrie’ ontstaan van ambtenaren, adviseurs, schrijvers etc. Die hebben er natuurlijk alle belang bij om het concept circulaire economie te verkopen en hier werk uit te halen. Het rare is, cradle to cradle is (of was?) in mijn ogen ongeveer hetzelfde. Ik vermoed dat een aantal adviseurs deze boot had gemist en weer met wat nieuws is gekomen. Het wachten is nu dus op adviseurs die niet alleen C2C hebben gemist maar ook de circulaire economie (ik ben er daar één van, enige jaloezie is mij niet vreemd) en over zo’n twee tot drie jaar weer met wat nieuws komen. Ik denk aan de economie van het geluk. In de economie van het geluk draait het niet om producten of diensten maar om wat die producten / diensten voor jou betekenen, hoe gelukkig je daar van wordt. Omdat mensen ongelukkig worden van allerlei externe effecten worden deze in de economie van het geluk automatisch meegenomen en voorkomen. Mensen zullen inzien dat het in het leven uiteindelijk om zachtere waarden als geluk draait en dat al het anderen daaraan ondergeschikt is. Ondernemers die dit niet inzien zullen op termijn geen markt meer hebben. De principes van de economie van het geluk zijn gebaseerd op … (Hier zoek ik nog een aanvulling om te zorgen dat het verhaal ook intuïtief goed aanvoelt. Een specifiek ecosysteem lijkt mij mooi, maar we kunnen natuurlijk ook een samenleving op een of ander exotisch eiland kiezen, er is altijd wel een draai aan te geven dat het precies past bij de economie van het geluk.)
  • Ten tweede we voelen ons beter of anders. Toen ik het plaatje hierboven voor het eerst zag dacht ik meteen, zou een ondernemer zich hier in herkennen? Zou die hier bang van worden? Ik denk het niet en kan me daarbij vier gedachten voorstellen.
  1. Ik ben anders, deze grafiek heeft geen betrekking op mijn onderneming, wat ik doe of maak past daar niet in. Anders zijn kan ook betekenen dat je denkt dat het beter doet dan de rest, ik doe dit al.
  2. Dat gaat nog wel even duren. Er worden al jaren dit soort dingen geroepen, mijn ervaring, eerst maar eens afwachten, er is nog tijd genoeg om hier op in te spelen, als het al zover komt. Bovendien hebben wij de afgelopen jaren bewezen dat we in kunnen spelen op veranderende markten.
  3. Jongens, ik ben een jaar of 50, als mijn bedrijf het nog een paar jaar volhoudt dan vind ik het mooi geweest. Ik ga daar nu echt geen werk van maken.
  4. Grondstoffen op, fossiele brandstoffen op? Dat zeiden ze 50 jaar geleden ook al, ik merk er nog steeds niets van. Dat zal dus allemaal wel meevallen. Lees: ik weet het beter.

Het zou kunnen dat er een ondernemer die het volgende denkt. “Woh, ze hebben gelijk, ik moet nu iets doen. Hoe heb ik dat eerder niet kunnen zien, er liggen enorme kansen voor mijn bedrijf, wat dom van mij. Ik ga meteen alles lezen over de circulaire economie en adviseurs inhuren.” Als iemand zo reageert zou ik meteen wantrouwend worden.

  • Ten derde hebben we allemaal twee petten op. Natuurlijk vinden we grondstoffen, milieu, schone lucht, eerlijke verdeling van welvaart belangrijk. Als je gevraagd wordt wat te schrijven voor een blad of een bijdrage te leveren aan een symposium dan zal je uit volle mond verkondigen hoe belangrijk dit is. Komt er een enquête langs dan is het al helemaal makkelijk. Maar dat is iets anders dan het echt doen in je eigen leven of binnen je eigen werk. We hebben allemaal twee petten op, die van de burger en die van de consument, schreef Rudy eerder (maak van consument gerust ondernemer). We willen het wel, maar niet vandaag, ook niet morgen maar misschien dat het volgende week wel goed uitkomt. Uiteindelijk zetten we liever de pet van consument (of producent) op dan die van burger.

 

Wat werkt dan wel?
NMP2Kijk op de afbeelding hiernaast voor een scan van de samenvatting van het nationaal milieubeleidsplan uit 1994, precies 20 jaar geleden. In hoofdstuk 4, duurzame consumptiepatronen en productieprocessen, pagina 13 worden drie punten genoemd:

  • Koop diensten in plaats van goederen
  • Circuleer goederen,
  • Grotere efficiency in de verbanden tussen mensen, goederen en diensten.

 

Niets mis mee. In plaats van 20 jaar lang deze eenvoudige boodschap te verkondigen en te verankeren in regelgeving hebben we steeds weer nieuwe concepten bedacht met elke keer moeilijkere woorden. Laten we die fout de komende 20 jaar niet nog een keer maken.

En ja, natuurlijk is er in die twintig jaar flink aan het concept geschaafd, is het verbeterd en zijn we tot nieuwe inzichten gekomen. En dat moeten we de komende 20 jaar ook zeker blijven doen. Maar in de kern is het nog steeds hetzelfde. Het concept van een circulaire economie of cradle te cradle (of heel ouderwets duurzame consumptiepatronen en productieprocessen) is veel te mooi en belangrijk om te verkwanselen door er elke paar jaar weer een nieuwe naam aan te geven.

Stijn van Liefland

 

“Ja maar” (2): aanvulling en mindmap

De blog over het soms irritante verbod op ‘Ja maar’ heeft tot een aantal reacties en aanvullingen geleid. Zo had ik een gesprek met NLP-trainer en -auteur Guus Hustinx van bureau Intens. Zijn verbeterpunten samen met de eerdere opmerkingen heb ik verwerkt in een mindmap ‘JA MAAR’.

JA MAAR betekent polariteit en mismatch

Kern van het verhaal is dat ‘JA MAAR’ een ongewenste reactie is omdat het een dubbele boodschap bevat. Deze boodschap kan op de ontvanger verwarrend overkomen en zelfs tot irritatie leiden. De ontvanger ‘ziet’ en ‘voelt’ polariteit en een mismatch. Dat is niet bevorderlijk voor een opbouwende dialoog en samenwerking.

Het verbieden van ‘JA MAAR’, zo was mijn stelling in de eerdere blog, werkt ook niet lekker. Het keert wat mij betreft in het tegendeel en er ontstaat een nieuwe irritatie en dus wederom niet de gewenste dialoog. Bovendien wordt er een kans gemist om informatie áchter de polariteit op te sporen.

.. én om welke polariteit gaat het?

Maar… ik bedoel natuurlijk.. én: er is sprake van meerdere mogelijke achterliggende polariteiten. Ik beperkte me in mijn blog tot een polariteit op inhoud. JA, ik ben het eens met een DEEL van je boodschap, MAAR ik ben het ONEENS met een ander deel van je boodschap. Een alternatief op verbod is dan dat je op zoek gaat naar de positieve intentie van dat andere deel dat weerstand laat zien. En dat je op zoek gaat naar het criterium van de ander waar dan blijkbaar niet aan wordt voldaan.

Guus wees me op een andere polariteit die er ook schuil achter kan gaan. De ontvanger van de boodschap is het dan niet eens met (een deel van) de inhoud maar wil vooral de relatie in stand houden. Wel EENS met de relatie en de persoon, maar NIET EENS met de inhoud. JA MAAR is dan een manier om zachter en dus minder polair te reageren. Maar wederom geldt: je mist een kans als je niets met die informatie doet.

Alternatieve reacties

Guus komt daarom met twee alternatieve reacties. De kern van beide reacties is dat je de polariteit benoemt en bespreekbaar maakt:

  1. Bij een mismatch op inhoud: ik ben het deels eens en deels oneens, dit is mijn bezwaar.
  2. Bij een mismatch op (een deel van) de inhoud zonder de relatie te beschadigen: ik ben het (deels) oneens, laten we er samen over praten, ik ben benieuwd waar we uitkomen.

 

Rudy van Stratum

JA MAARMet dank aan Ary ‘da vinci’ Velstra voor zijn stimulans meer gebruik te maken van mindmaps.