Categoriearchief: BP

deel van oude blogs die naar blokjesenpijltjes kunnen

Ondernemerschap (4): begripsafbakening

Eerdere afleveringen in deze serie over ondernemerschap zijn te vinden hier, hier en hier.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet tevreden ben. Ik heb een lange aanloop nodig gehad om de reeks op te starten. Dat deed ik ook om tijd te winnen. Misschien dat ik nog artikelen tegen zou komen die me verder op weg konden helpen. Maar het grote inzicht is nog steeds niet gekomen. Ik moet constateren dat er op dit moment niet zoveel meer is. Tijd dus om af te ronden. De belangrijkste conclusie blijft: ondernemerschap is ‘in’ (1), maar op de keeper beschouwd weten we niet goed wat het is en het weinige wetenschappelijk onderzoek dat er naar is gedaan levert weinig houvast (2).

Ondernemerschap door de oogharen

Laat ik dichtbij huis beginnen. Josette Dijkhuizen doet hier in Nederland onderzoek naar ondernemerschap en is een dissertatie over het onderwerp aan het voorbereiden. Zij heeft twintig succesvolle Nederlandse ondernemers gevraagd naar de kern van hun ondernemerschap. De rode lijn uit deze interviews is: ‘Je eigen ideeën kunnen omzetten in winst’.

En wat maakt dat je dat kunt? Dat heeft te maken met persoonlijke kwaliteiten of competenties die je maken tot ondernemer. Er zijn er (van de twaalf die Dijkhuizen uit haar onderzoek heeft gedestilleerd) drie die eruit springen: visie, lef en doorzettingsvermogen.

Verder wordt (bron innovatienetwerk 2013) de kern van ondernemerschap bepaald door ‘het toevoegen van waarde’, hetgeen wil zeggen dat je met je activiteiten, ideeën en vaardigheden iets toevoegt aan wat er al is.

Volgens Dijkhuizen is 48% van ondernemerschap genetisch bepaald. Maar voor succes heb je niet alleen de juiste genen nodig maar ook een gunstige omgeving en een goede motivatie. Dijkhuizen gelooft niet in toeval als het gaat om ondernemerschap: je kiest voor ondernemerschap (1) en vervolgens bepaalt je gen dan of het makkelijker of moeilijker gaat (2) (bron: interview op managementboek.nl).

Deze aftrap geeft mij de gelegenheid een aantal dimensies in het onderzoek naar ondernemerschap te behandelen (en daar mijn eigen keuze in te maken):

  1. Wat is je definitie van ondernemerschap en waarom?
  2. Is ondernemerschap te herleiden tot persoonskenmerken en/of speelt de context een rol (toeval, tijdsgeest, economische omstandigheden)?
  3. Op welke wijze doe je je onderzoek of kom je tot je conclusies? Is dat via interviews of via statistisch onderzoek?
  4. Kies je voor de lineaire meer rationele benadering van ondernemerschap of vertrek je juist vanuit een meer intuïtieve of cyclische benadering van ondernemerschap?

 

Definitie

Je bepaalt natuurlijk zelf wat je definitie is, daar is geen goed of fout in. Maar een definitie begint bij de aard van de probleemstelling. Waarom is ondernemerschap eigenlijk boeiend, waarom willen we daar meer over weten? Te vaak merk ik in de artikelen over ondernemerschap die ik ben tegen gekomen een te snelle jump naar ‘zomaar een definitie’ en die begint dan in het algemeen te snel met persoonskenmerken. Dat is naar mijn subjectieve mening te verklaren door de hype rondom ondernemerschap: ondernemerschap als oplossing voor de economische crisis in combinatie met een neiging naar persoonsverheerlijking (interviews met ‘machers’, geloof in eigen kunnen etc).

Een uitzondering hierop vormt een artikel uit 2003 van Boschee an McClurg (‘Towards a better understanding of social entrepreneurship’). Deze auteurs stellen dat ondernemerschap vooral niet te maken heeft met: innovatie, waarde creatie, creativiteit etc. Iets kan zeer innovatief zijn maar niets te maken hebben met ondernemerschap. De auteurs ergeren zich aan het gemak waarmee gesproken wordt over ‘social entrepreneurship’ als het gaat om het omvormen van delen van de overheid.

Waar het volgens deze auteurs om gaat is dat een idee wordt getransformeerd naar een ‘business enterprise’. En wel zodanig dat de business zichzelf kan bedruipen door een intern gegenereerde cashflow. Een ondernemer biedt (in de markt) dus zaken en diensten aan die een zodanig inkomen genereren dat een zelfstandig bestaan mogelijk is, jaar na jaar. Volgens de auteurs is elke definitie die het begrip ‘earned income’ mist ‘flawed’ (fundamenteel onjuist).

Ik sluit me aan bij deze opvatting. Omdat de kern van ondernemerschap zoals het nu speelt een economisch vraagstuk is. We denken dat meer ondernemerschap ons uit de crisis helpt, dat het leidt tot nieuwe activiteiten, tot meer werkgelegenheid, tot meer inkomen, tot meer welvaart, tot groei etc. Hoe de business tot stand komt is dus niet relevant. Het gaat er niet om waarde te creëren of innovatief te zijn.

Toch is ook deze definitie van ‘earned income’ dan niet volledig. De centrale notie van de auteurs lijkt in plat Hollands te zijn ‘je eigen broek ophouden’. Een ondernemer zet een idee om in een running business die zelfstandig kan voortbestaan. Volgens deze definitie is een zzp’er dus ook een ondernemer. Daar is natuurlijk veel voor te zeggen, een zzp’er houdt zijn eigen broek op en is niet afhankelijk van donaties. Maar of het zorgt voor veel werkgelegenheid? Of het voldoet aan het beeld van ‘de geslaagde ondernemer’ die telkens wordt gevraagd voor een interview? Ik doe er nog een schepje bovenop: wat als die zzp’er snel tevreden is? Als het gaat om iemand die bescheiden leeft en met zeg € 15.000 per jaar aan facturen prima rond kan komen? Volgens de definitie van ‘earned income’ een ondernemer.

Volgens mijn inschatting zijn we op zoek naar ondernemers die zelfstandig een business kunnen runnen maar met voldoende ambitie om te groeien (mensen aannemen, nieuwe gebouwen openen etc). Je zou kunnen zeggen dat de mythe van het ondernemerschap wordt gekoppeld aan de mythe van de economische groei. Je bent succesvol als je niet alleen je eigen broek kunt ophouden maar ook nog eens die van vele anderen. En dat ook nog eens jaar na jaar. En, hoewel strikt genomen niet relevant, ook nog eens met ‘mooie’ producten of oplossingen die geen schade toebrengen aan de maatschappij.

Onderzoeksaanpak

Dus we zijn op zoek naar wat het maakt dat er zelfstandige businesses worden opgezet die voor voldoende eigen inkomen zorgen en ook nog eens zodanig dat er sprake is van groei en werkgelegenheid. Grofweg zijn er twee manieren van onderzoek: succesvolle ondernemers interviewen (1) en statistisch onderzoek (2).

De enige juiste manier in mijn ogen is statistisch onderzoek. Je moet een voldoende grote populatie nemen en die gedurende een hele lange periode volgen. Dat volgen kan door periodiek vragen te laten invullen en feitelijkheden te meten. Je zult vooraf natuurlijk helder moeten hebben wat de criteria voor succes zijn. Is dat voldoende omzet, is dat voldoende winst, is dat een bepaalde groei, is dat bepaalde werkgelegenheid, is dat een bepaalde minimale levensduur?

Data zijn is staat om ook te kijken naar niet succesvolle ondernemers. Data zijn in staat om te corrigeren voor bijzondere omstandigheden of specifieke kenmerken.

Interviews zijn vooral geschikt om een theorie te vormen over ondernemerschap. Om hypotheses te kunnen opstellen. Want het zijn de hypotheses vooraf die bepalen hoe je je statistische onderzoek vorm gaat geven. Interviews zijn te veel gefocused op succesvolle ondernemers (zonder dat precies helder is wat succesvol is) en heeft te weinig oog voor de toevals- of geluks-component en corrigeert niet voor de algehele economische situatie of het regeringsbeleid of .. etc.

Maar hier kunnen we kort over zijn: het statistisch onderzoek zoals hier bedoeld is er niet of nauwelijks. Een unieke bron en uitzondering op de regel is een overzichts-artikel uit 2009 van Davidsson en Gordon (‘Nascent entrepreneurship research: a review’) waar 69 andere onderzoeken worden samengevat die allen zijn gebaseerd op langere termijn statistisch onderzoek. Ik ga in een latere aflevering nog apart in op de belangrijkste uitkomsten van dit overzichtsartikel uit 2009. De onderzoeksaanpak wordt hier PSED genoemd. PSED staat voor Panel Study of Entrepreneurial Dynamics. Hier zitten qua onderzoeksaanpak als kernwoorden in Panel (een grote groep mensen die je volgt waarvan je vooraf niet weet óf ze een bedrijf gaan beginnen laat staan of ze succesvol zijn of mislukken) en Dynamics (over een voldoende grote tijdsperiode zodat je kunt corrigeren voor omstandigheden en kunt toetsen op consistentie / toeval).

De vraag of je gelooft in unieke persoonseigenschappen is hiermee ook beantwoord. Alleen statistisch onderzoek kan daar uitsluitsel over geven. De vraag of toeval een rol speelt kun je dus niet beantwoorden uit interviews alleen. De kernvraag van het onderzoek zou kunnen luiden: welke unieke persoonskenmerken bepalen ondernemerschap zoals hier bedoeld als we corrigeren voor toeval, leeftijd, sexe, economische crisis etc etc?

Effectual reasoning

Een ander lichtpunt, naast de al genoemde stroming die zich baseert op de PSED-aanpak, is de zogenaamde ‘effectual reasoning’ stroming die verbonden is aan de naam van Saras Sarasvathy. De twee lichtpunten zijn van een hele andere orde. PSED gaat over het verzamelen van data terwijl Sarasvathy met een andere visie of hypothese komt op het fenomeen ondernemerschap. Sarasvathy baseert zich (zover ik daar zicht op heb) voornamelijk op interviews en ook ditmaal weer met de succesvolle tak van de groep. Idealiter zou de toenemende beschikbaarheid van data in de toekomst ook uitsluitsel kunnen geven over de relevantie van de ‘effectual reasoning’ hypothese.

In de volgende aflevering meer over de theorie van Sarasvathy.

Met dank aan Manon Spin die mij in een gesprek zowel wees op de PSED-aanpak als op de zienswijze van Sarasvathy.

Rudy van Stratum

 

 

De kunst van het geldscheppen (3)

De laatste blog in deze serie van 3 over ‘de kunst van het geldscheppen’. Basis is het eerdere essay van MJ van der Linden. De eerdere blogs zijn hier en ook hier te vinden.

Enkele hypothesen over de dynamiek

Nu is het tijd wat vragen te gaan stellen.

Mijn belangrijkste vraag is: hoe is dit zo ontstaan en welke krachten houden het zo? Ik denk dat we hier eerst meer zicht op moeten hebben om oplossingsrichtingen te kunnen formuleren. Ik kan een aantal hypothesen bedenken (er zullen er nog meer zijn: roept u maar!).

Hypothese 1
De bijzondere situatie waarin we nu een aantal decennia zitten is toevallig en deels onbedoeld ontstaan. In de jaren 50 en 60 was er nog niet zoveel aan de hand. Arbeiders kregen wekelijks uitbetaald en dat gebeurde in contanten. Een deel van dat weekgeld werd meteen opgemaakt in de plaatselijke café en buurtsuper. Ergens in de jaren 70 is men sluipend overgegaan op bankrekeningen en digitale uitbetaling (per maand in de regel). De techniek heeft dit mogelijk gemaakt en er waren ook allerlei gemakken aan verbonden (minder kans op diefstal, controle voor de fiscus etc). In een klap werden banken hierdoor de nieuwe geldscheppers die het nu zijn. Wij als burgers, politici, bedrijven etc hebben ons in deze situatie laten wiegen, rommelen etc. Het is ons overkomen, we hebben even niet opgelet en vinden het blijkbaar wel best zo (totdat het fout gaat en we op de blaren moeten zitten).

Hypothese 2
Er is sprake van onkunde en onbegrip. Wat MJ ook terecht stelt: er zijn maar weinigen die snappen hoe het werkt. Zelfs als je bij een bank werkt of economie hebt gestudeerd, heb je er eigenlijk geen idee van. Ook politici snappen het niet. Ik denk dat dit gewoon klopt. Het is een mistige en complexe materie. Daarom moeten we de kennis hierover verspreiden, discussie entameren, de zaken transparant maken (vanuit de vooronderstelling dat transparantie en begrip of inzicht een goede zaak is).

Hypothese 3
De verklaring van een econoom. Simpel, het gaat om belangen. Het is zo oud als de mensheid. Vroeger had je rovende ridders. Toen kregen we tienden-eisenden grafen en hertogen die over de rug van de inspanningen van hun knechten vervolgens konden gaan jagen en feesten of investeren (oorlog voeren voor het volgende stukje land). En tegenwoordig hebben we banken en hun managers. Tja, wat zou jij doen als je zo’n voorrecht in je schoot krijgt geworpen? Er is de banken dan ook alles aan gelegen de situatie te houden zoals die nu is, geweldig toch? Er is dan ook een enorme lobby om dat voor elkaar te krijgen. Discussies als hier gevoerd worden, moeten zo snel mogelijk de kop worden ingedrukt. Oraties van door banken gefinancierde leerstoelen á la Boonstra moeten dienen als (voorspelbaar) tegengeluid.

Overigens wat MJ nog niet eens noemt, en om het nog erger te maken, er is heel veel talent naar de banksector gegaan. Briljante geesten hebben hun schaarse talenten ingezet om nieuwe onnodige en frauduleuze producten in elkaar te sleutelen of zijn manager geworden bij een bank omdat dat lucratiever was dan onderzoeker in een laboratorium. Vanuit de economische postulaten volstrekt begrijpelijk en verklaarbaar wederom. Maar reken dat maar eens uit.

Hypothese 4
Deze is wat genuanceerder. We zitten allemaal in het complot. We zijn groei-verslaafd. We vonden het prachtig dat we met onze digitale salarissen konden lenen bij een bank. Daarmee konden we een auto kopen en een huis. En dat dat huis steeds meer waard werd (omdat banken de groei-spiraal aanzwengelden) kwam ons ook prima uit. Met de overwaarde konden we op vakantie gaan en aflossen deden we liever niet. Het werd zelfs een gewoonte om allemaal mini-bankiers in de avonduren te worden. Met een beetje beleggen verdiende je soms meer dan overdag op je werk. We riepen onze politici ook op om steeds weer voor groei te zorgen. Ook als de hoge olieprijs (een teken van natuurlijke uitputting van grondstoffen) roet in het eten gooide, moest er wat verzonnen worden om zo snel mogelijk weer op het oude groeipad terecht te komen. Eigenlijk willen we allemaal dat het door zou kunnen gaan zoals het de afgelopen decennia ging. We wisten allemaal dat het een keer fout moest gaan, maar we waren er massaal blind voor omdat het ons allemaal beter uit kwam de andere kant in te kijken.

Onze groeiverslaving zit diep en is evolutionair bepaald (? stelling). Materieel bezit is nodig om onszelf te onderscheiden van de medemens. Het alsmaar meer en beter lijkt ingebakken, ondanks dat we ‘deep down’ toch weten dat we er niet gelukkiger van worden (want onze buren krijgen het ook beter, dus relatief ga je er niet op vooruit).

En tot op de dag van vandaag, de discussie gaat nog steeds alleen maar over wanneer de groei weer terug komt. Kijk in de krant, luister naar de praatprogramma’s en actualiteiten rubrieken. De discussie over banken en zero-growth (of welke alternatieven dan ook) zitten in de taboe-sfeer. Je bent meteen een doemdenker of idealist of oproerkraaier als je anders wilt. Dat kun je echt niet alleen bij het eigenbelang van bankiers neerleggen.

We zitten in een complexe dynamiek waarin consumenten via producenten en reclame moeten en willen blijven consumeren. Banken faciliteren dit proces met schulden en rente. De rente verplicht om te blijven werken en te blijven consumeren. Meer stuf, meer schulden en zo verder. Het wordt nog ingewikkelder als pensioenfondsen (als collectieven van verplichtingen en schulden) zelf gaan beleggen en hoge rendementen willen en garanties op toekomstige uitkeringen.

Hypothese 5
De ideologie van de vrije markt. Het is niet toevallig ontstaan zoals hierboven in een hypothese is gesteld. Met Thatcher en Reagan is er een andere ideologische wind gaan waaien vanaf de jaren 70. Denkers als Ayne Rand en Milton Friedman zijn gebruikt om een eenzijdig verhaal te vertellen over waarom het automatisch goed komt als het vrije ondernemerschap zijn werk kan doen. Economen als ‘onderzoekers’ hebben bewust of onbewust een (eenzijdige) bijdrage aan deze ideologie geleverd. Er zijn te weinig kritische vragen gesteld, er is te weinig fundamenteel onderzoek gedaan. Dit is een variant op een van de eerdere hypotheses. Het gaat hier om belangen en lobby’s. Alleen in een andere vermomming en in een andere volgorde.

Heb ik ook een mening?

Waar sta ik zelf in dit geheel? Het is een mix van alle genoemde hypothesen en ongetwijfeld zijn er nog meer te bedenken. Het enige wat ik zeker weet is dat ik hier meer discussie en transparantie over wil. De dynamiek en hoe alles op elkaar in werkt heb ik zoals gezegd nog onvoldoende duidelijk. De oplossingsrichtigen van MJ komen mij wel plausibel voor overigens. Maar of full-reserve banking met zero-rente op echte spaarrekeningen nu de beste oplossing is? Ik kan het gewoon nog niet overzien. En verder ben ik misschien een pessimist of realist: wat je ook verzint, er komt in elk systeem wel weer een klasse bovendrijven die er zijn voordeel mee doet. Een kleine rijke bovenklasse met een grote onderklasse is van alle tijden of er nu banken zijn of geld of schulden of rente dat dondert niet.

En verder denk ik dat ‘elk voordeel heb zijn nadeel’. Meer gelijkheid en minder prikkels heeft ook bepaalde effecten die ongewenst zijn. Ik ben vooral geïnteresseerd in het optimum, een gezonde mix van voordelen en geaccepteerde bijwerkingen. Duidelijk zal inmiddels zijn dat ik niet geloof dat we zonder banken, zonder rente, met alternatieve valuta, met eerlijke politici en zo verder in een Walhalla terecht komen.

En dat is ook precies het deel wat in de huidige discussie nog het meest is onderbelicht. Het psychologie-deel: wat onze drives zijn, hoe die evolutionair zijn ontstaan en bepaald en hoe die aan de basis staan van alles wat we nu meemaken. Ik zou daarom minstens 3 sferen willen onderscheiden: 1) het psychologie-deel waarin de denkfouten een rol spelen. ‘Ik wil een hogere positie in de groep omdat me meer zekerheid en status verschaft’ en daar heb ik macht, geld, middelen, goederen voor nodig, 2) de goederen-sfeer waarin productie van stuf en reclame domineren. ‘Met meer goederen ben ik een beter iemand en word ik gelukkiger’ en door reclame word ik hierop aangesproken en laat ik me verleiden tot aankopen waar ik achteraf spijt van krijg. En zelf ben ik arbeider bij een succesvol bedrijf dat veel reclame maakt en me een goed inkomen verschaft, en 3) de geld en schuld sfeer waarin je makkelijk kunt lenen en het lijkt alsof je met niks doen toch kan genieten. En ondertussen klop ik bij een overheid aan als ik er niet meer uitkom en/of werk ik bij een bank waar ik een prima bonus krijg als ik van die k-producten maak waar niemand op zit te wachten. Deze 3 sferen grijpen op een complexe manier op elkaar in en we zitten allemaal gevangen in ditzelfde systeem.

En nu een aantal plaatjes tekenen! Want deze enorme woordenbrij zal ook niet veel helpen vrees ik.

Rudy van Stratum

Energieprijzen, dynamiek en systeem

In drie artikelen hebben we de argumenten / factoren verzameld die de energieprijzen bepalen. We zijn daarin zeker niet volledig geweest, maar de belangrijkste hebben we wel gehad. Echter, alleen het op een rij zetten van argumenten is niet voldoende. Sommige argumenten komen op meerdere plaatsen terug, schaliegas kan je als argument gebruiken voor dalende energieprijzen, maar je kunt ook een verhaal bedenken waarom het tot stijgende energieprijzen gaat leiden. Hetzelfde geldt voor duurzame energie.

We hebben daarom een poging gedaan de argumenten / factoren meer dynamisch weer te geven. Het argument van technologische vooruitgang en daardoor dalende prijzen is wel aardig, maar het gaat alleen maar op als de prijzen hoog zijn. Bij lage prijzen is er helemaal geen noodzaak voor innovaties, het zoeken naar nieuwe bronnen etc. Door de verbanden in beeld te brengen worden dit soort relaties duidelijk.

Het is een eerste poging van ons om systemen en dynamiek in beeld te brengen. We hebben het als een van de ambities voor 2014 op ons lijstje staan, ons verder verdiepen en scholen in dynamiek en systemen. Er gaan er dus nog meer volgen.

Terug naar de dynamiek rondom de energieprijzen. We hebben de  verschillende argumenten en  factoren opgenomen en met behulp van pijlen de relatiesweergegeven. Een pijl kan betekenen dat het een het ander versterkt of dat het een het ander juist tegenwerkt.

  • Versterking betekent dat de richting van het een tot dezelfde richting van het ander leidt. Bijvoorbeeld, wordt de vraag groter (hoger) dan stijgen de energieprijzen (hoger). Omgekeerd, wordt de vraag kleiner (lager) dan dalen de energieprijzen (lager). Versterking betekent dus niet dat het altijd groter wordt maar dat het tot hetzelfde effect leidt. We hebben dat aangegeven met “S” van same direction, een soort universele notatie die op veel plekken gebruikt wordt. Voor het overzicht hebben we deze pijlen blauw gemaakt.
  • Tegenwerking betekent precies het omgekeerde. Een ontwikkeling in de ene richting leidt tot een effect in de andere richting. Bijvoorbeeld, als het aanbod van energie stijgt (hoger) dalen de prijzen (lager) en omgekeerd, als het aanbod van energie daalt (lager) dan stijgen de prijzen (hoger). We hebben dat aangegeven met “O” van opposite direction (ook hier universeel taalgebruik). Voor het overzicht hebben we deze pijl oranje gemaakt.

Als je dat weet dan spreekt de rest van de figuur voor zich. In de figuur zijn verschillende lussen te zien. De belangrijkste zijn de lussen met vraag en aanbod. Beide lussen zijn zogenaamde “balancing loops”, een hogere energieprijs leidt tot toename van zuinig gedrag, dat leidt tot een afname van de vraag en dat leidt weer tot een lagere prijs. Er zijn ook versterkende lussen (meer leidt tot meer of minder leidt tot minder), in het Engels reinforcement loops, maar die komen in deze figuur niet voor (dan zou je een lus moeten hebben met alleen blauwe lijnen).

Energieprijzen
Leidt deze figuur nou tot een ander of nieuw inzicht? Laat ik daar eerlijk in zijn, ik weet het niet. Ik zie twee grote balancing loops wat suggereert dat de prijzen daardoor altijd ongeveer gelijk zullen blijven, maar dat hoeft natuurlijk niet. Een balancing loop kan ook betekenen dat er nooit grote uitschieters komen, of beter dat grote uitschieters ook werkelijk uitschieters zijn en dat we na verloop van tijd weer terugkeren richting het gemiddelde. Maar dat wil niet zeggen dat er geen trend mogelijk is omhoog of naar beneden en dat de prijzen over een langere periode omhoog of naar beneden gaan.

Stijn van Liefland

De energieprijzen gaan stijgen

In het vorige artikel de argumenten waarom de energieprijzen gaan dalen. In dit artikel de argumenten waarom de prijs omhoog gaat. Het klinkt raar, maar heel veel argumenten voor een stijgende energieprijs heb ik niet kunnen vinden. Misschien lag het jaren lang zo voor de hand dat de prijzen zouden stijgen dat niemand de behoefde voelde dat te onderbouwen. Maar uiteindelijk gaat het niet zozeer om de hoeveelheid argumenten als wel om het belang ervan. Immers, één argument kan uiteindelijk de doorslag geven.

Rechttoe rechtaan

Als eerste hebben we de, ik noem het maar klassieke, argumenten. Groei, van de bevolking, de economie, onze consumptie etc., leidt tot meer energiegebruik. Meer gebruik leidt tot snellere uitputting van hulpbronnen en daarmee tot hogere prijzen. Hierbij gaat het niet alleen om de groei in Nederland maar ook in de rest van de wereld, de prijs voor fossiele brandstoffen wordt immers voor een groot deel op de wereldmarkt bepaald. Overigens, los van uitputting zal een grotere vraag in een vrije economie sowieso tot een hogere prijs leiden.

Naast deze simpele rechttoe rechtaan beredenering spelen er, als het gaat om groei van het gebruik, ook subtielere mechanismen. De ontwikkeling van de laatste jaren in Nederland is dat we vooral meer elektriciteit gaan gebruiken. Woningen en bedrijven die verwarmd worden met behulp van een warmtepomp gebruiken geen gas voor de verwarming maar een omgekeerde koelkast. Heel efficiënt voor de verwarming, maar het werkt op elektriciteit. Ook de elektrische auto kan op termijn de vraag naar elektriciteit flink toe laten nemen. Allereerst zal dit mogelijk tot een hogere prijs voor elektriciteit leiden (meer vraag, hogere prijs). Een tweede effect is dat het elektriciteitssysteem mogelijk aangepast moet worden (zie hieronder).

Aanpassingen sector

Dat laatste punt is in de mindmap weergegeven in de tak aanpassingen sector. Er verandert veel op het gebied van onze energievoorziening, de energiesector moet zich daaraan aanpassen en dat kost geld. Een van die aanpassingen betreft het energiesysteem. Door veranderend gebruik en door opwekking met wind en zon (minder voorspelbaar) is: meer transportcapaciteit nodig; wordt gedacht aan een smart grid en is mogelijk opslag van energie noodzakelijk. Overigens is het natuurlijk de vraag of de benodigde investeringen zo hoog zijn dat het een merkbaar effect heeft op de energieprijzen. Het bouwen van een nieuwe energiecentrale kost immers ook zeer veel en leidde tot nu toe niet tot hogere rekeningen.

De energiesector kent ook een aantal problemen. De overcapaciteit voor elektriciteitsproductie betekent dat centrales mogelijk vervroegd uit bedrijf worden genomen, een kostenpost. Een ander probleem is dat het oude verdienmodel niet meer zo goed werkt. Elektriciteitsproducenten verdienden veel geld door het leveren van elektriciteit op momenten van piekgebruik. De stroomprijs voor grootverbruikers varieert door de dag heen en op momenten met veel vraag valt er dus veel te verdienen (vooral overdag). Door de opkomst van duurzame energie vallen deze pieken in gebruik steeds vaker samen met pieken in de productie (overdag schijnt immers de zon), met een groter aanbod en lagere prijs tot gevolg. Zo nemen de inkomsten van de energieleveranciers af die ze weer op een andere manier moeten compenseren (prijsverhoging?).

Een laatste verandering binnen de sector betreft schaliegas. Mogelijk is het een nieuwe en goedkope bron van energie, maar het zou ook op een fiasco uit kunnen lopen dat tot grote verliezen leidt die op de een of andere manier weer gecompenseerd moeten worden.

Tot slot speelt ook bij een mogelijke prijsstijging de politieke factor een rol. Klimaatverandering staat nog steeds hoog op de agenda en is een probleem dat we niet binnen vijf jaar oplossen. Extra belastingen om dit probleem aan te kunnen pakken zijn daarom m.i. niet uitgesloten. De opkomst van zonne-energie en windmolens kan weer leiden tot restricties waardoor het aanbod minder snel groeit en de prijs omhoog gaat.

Tot zover de argumenten voor een stijging of daling van de energieprijzen. Er volgt nog één artikel waarin we ingaan op de dynamiek / het systeem.

 

Stijn van Liefland

De kunst van het geldscheppen (2)

Deze blog is een vervolg op ‘De kunst van het geldscheppen (1)’. Basis is het essay van MJ van der Linden. Het eerste blog behandelde enkele vertrekpunten. In deze aflevering zet ik de mogelijke consequenties of gevolgtrekkingen van deze vertrekpunten op een rij.

Gevolg 1
Zonder schulden is er geen geld, want geld = bankschuld. Dit is een redelijk feitelijk gevolg. Lenen van een bank is iets anders dan lenen van je buurman. Lenen van een bank betekent meer geld in omloop en dus meer schuld.

Gevolg 2
De geldhoeveelheid wordt bepaald door de inschattingen en vooral de prikkels van bankmanagers. Duidelijk is dat hoog renderende initiatieven met hoge zekerstelling/onderpand/eigendom de voorkeur genieten. Verder zit er wat de bank betreft geen bovengrens aan de schulden, want hoe meer schulden hoe meer er wordt verdiend. Dat betekent twee dingen: – een sturing richting hoogrenderende projecten, en – een explosieve tendens in de hoeveelheid geld en schulden. De stelling van MJ is dat hoogrenderende projecten in de regel projecten zijn die niet aansluiten op duurzaamheid (hoe meer je op een ander of naar de toekomst afwentelt, hoe hoger het rendement in traditionele zin). Dus deze setting stimuleert niet-duurzaam handelen. Verder wordt er een vicieuze cirkel in gang gezet die gebaat is bij alsmaar meer groei: meer schuld, meer rente, op zoek naar hoogrenderende projecten, groei, meer schuld etc.

Het belangrijkste punt dat hier wordt gemaakt is volgens mij: je weet niet welke kant het uitgaat als je het overlaat aan de prikkels van bankiers. Dus waarom zou je dat willen? Het hoeft niet per se niet-duurzaam te zijn wat de klok slaat, maar ik geef toe dat er sprake is van een ‘commercialisation bias’ is (ook wel beschreven in de literatuur). Verder wordt de absolute hoogte van de markt begrensd door het vertrouwen in de markt en ook een bankier zal daar vanuit eigenbelang een grens zien. Maar de vraag is wederom: is dat de grens die je vanuit macro-economisch optimaliteit zou kiezen?

Gevolg 3
Er is een tendens naar meer risico bij banken omdat de staat (belastingbetaler) uiteindelijk toch de rekening betaalt (omdat het hier gaat om systeembanken die ’too big to fail’ zijn, leuke reactie van Zalm onlangs overigens dat het niet moet worden ’too small to comply’). Nu zijn we er wél, want bovenop ‘gevolg 2’ komt er een additionele en perverse prikkel die aanzet tot meer risico ten koste van inleggers/belastingbetalers die daar helemaal niet om gevraagd hebben. Nog weer aanvullend: er is sprake van zogenaamde ‘agency costs’ vanwege de bonusstructuur van individuele bankmanagers die nog weer eens extra risico nemen als hun bonus op korte termijn daar hoger van wordt (je krijgt dan een 2-traps raket, eerst afwentelen op de bank, en als die er niet uitkomt, dan afwentelen op de staat). En nogmaals: het zijn niet specifiek bankiers die ‘fout’ zijn, volgens de basale economische premissen zal afwentelen de norm zijn zolang de pakkans en/of boetes en/of imago-schade maar laag genoeg zijn.

Gevolg 4
Geld wordt een doel op zich. Dit is eigenlijk geen nieuw gevolg, deze volgt gewoon uit de eerdere aannames. Bovenop de manco’s die we hierboven al noemen, komen nog inspanningen om financiële innovaties te bedenken die als verpakte of wazige reserves kunnen dienen en/of een ander risico uitstralen dan ze werkelijk bezitten. Hoe schokkend dit allemaal ook lijkt, niets nieuws onder de zon. Als je een bank dit voorrecht geeft en die bank doet aan winstmaximalisatie evenals de individuele bankmanagers, dan voorspelt de economische theorie dat je dit soort effecten zult krijgen. Wat verbazingwekkend is, is dat we dit allemaal laten gebeuren en ‘goed vinden’.

Gevolg 5
Door het bestaan van rente en de drive die zo hoog mogelijk te maken (prikkel bij banken) treedt een mechanisme in werking die leners steeds armer maakt en inleggers steeds rijker. De tweedeling in de maatschappij wordt als het ware endogeen vergroot, het verschil tussen arm en rijk wordt uitvergroot. Bovenop het belastingeffect (bail-out) leidt dit tot een omgekeerd Robin Hood effect: de armen bevoordelen de rijken.

Mijn mening hier is een wat andere. Geld = schuld, daar ben ik het mee eens. Dat is het weggeven van een voorrecht aan een commerciële instantie (waar de marktwerking vereist dat je zo’n recht verkoopt aan de hoogstbiedende). Maar het bestaan van rente is een ander fenomeen dat hier los van staat. MJ heeft gelijk dat rente niet per se hoeft, uiteindelijk is het een sociale constructie evenals geld of schuld dat is. Maar rente kan ook bestaan in een geldloze economie, ik heb daar eerder een aantal blogs over geschreven. Rente is de vergoeding die de ander wil om af te zien van huidige consumptie. Rente is ook het voordeel wat de lener kan bereiken door te investeren in iets dat hem op termijn een groter voordeel brengt. Rente is daarmee niets meer en niets minder dan een evenwichtsmechanisme tussen afzien van consumptie in het heden om te kunnen investeren in iets nuttigs of moois. Zoals Graeber ook stelt: schulden zijn van alle tijden en schulden impliceren een automatische sociale wederkerigheid. Hoe die wederkerigheid uiteindelijk wordt ‘afgerekend’ dat kan natuurlijk van alles zijn. Je zou dus wel kunnen stellen: het monopolie om onderlinge schulden alleen maar te laten verlopen via bankschulden en monetaire rente is een eenzijdige beperking en daarmee verarming van alle mogelijkheden om onderlinge wederkerigheid uit te drukken.

Rente betalen is alleen een vervelend issue als je leent voor een ‘niet productief’ iets, dus voor consumptie. Als je leent voor een rendabele investering (het bekende visnet) dan is er weinig aan de hand en wordt iedereen er beter van. Als je leent omdat je nu meer wilt consumeren en je bent niet bereid in de toekomst minder te consumeren (in ruil daarvoor) dan wordt het een neerwaartse spiraal. Je wordt steeds minder kredietwaardig, ondertussen ook steeds armer en risicovoller, je moet nog meer rente gaan betalen en zo verder. Niemand zegt echter dat je per se moet lenen. Je kunt ook een tijdje wat soberder leven om daarna gewoon in alle vrijheid zonder banken te doen wat je graag wilde doen maar even niet kon doen. Ik zou af willen van de mythe dat schuld iets is wat je overkomt (NB nu ik dit enkele jaren later in 2018 terug lees, zie ik dit iets genuanceerder, het kan wel degelijk iets zijn wat je overkomt en waarbij het in het huidige systeem snel en grotendeels buiten je schuld onnodig escaleert, RvS). Je kunt je vrijheid behouden maar ‘at a price’.

Gevolg 6
Wat wel ‘erg’ is, is dat die keuze voor de eenzijdige beperking van schulden en rente ook leidt tot de gedwongen winkelnering tussen financiering van overheidstekorten en het aangaan van bankschulden. Eerst geeft diezelfde overheid dat monopolie op bankieren gratis weg aan een commerciële partij en dwingt het de belastingbetaler deze vorm van geld te accepteren, vervolgens gaat ze als overheid zelf ook nog schulden aan bij diezelfde banken om haar eigen huishouding op orde te krijgen. En nu wordt rente wel een issue. Omdat de staat bijvoorbeeld moet bijspringen om de banken te redden, moet het aan diezelfde banken rente betalen om de bonussen voor niet-functionerende managers mee te kunnen betalen.

Samenvattend

Volgens mij heb ik de belangrijkste gevolgen uit het betoog van MJ nu wel te pakken. Dat we het voorrecht van geldcreatie gratis bij een commerciële partij die er een quasi-monopolie op nahoudt neerleggen, leidt tot een aantal ongewenste effecten. Investeringsprojecten krijgen een niet-duurzame commercialisation bias, risico’s worden verlegd naar de belastingbetaler, er ontstaat een bubble-achtige spiraal van lenen-schulden-rente-groei die instabiel is, een kleine willekeurige elite bepaalt de richting waarop onze economie zich ontwikkelt en de verschillen tussen arm en rijk nemen bijna onvermijdelijk en systeem-intrinsiek toe.

Ik probeer er neutraal naar te blijven kijken. Dit is blijkbaar wat er nu is. En blijkbaar zijn er krachten die het willen houden zoals het nu is. Hoe zou een buitenstaander naar deze dynamiek kijken? In het volgende blog een aantal mogelijke hypothesen over deze dynamiek.

Rudy van Stratum

De kunst van het geldscheppen (1)

Een serie blogs over ‘de kunst van het geldscheppen’. Misschien iets aan de ‘off-topic’ kant voor deze site. Anderzijds het gaat wel over geld. Aanleiding is de publicatie van Martijn Jeroen van der Linden met diezelfde titel, hier te vinden. Het gaat over een abstract onderwerp, ‘geldscheppen’, dat sterk wordt onderschat als kern van de crisis-dynamiek waarin we nu zitten. Juist omdat het een ver-van-mijn-bed onderwerp is wordt het zelden op de manier behandeld die past bij het belang van het onderwerp.

Vooraf

Ik heb het essay van Martin Jeroen met veel plezier gelezen. Het is een van de stukken die ik iedereen die is geïnteresseerd in de huidige economische crisis zou aanraden te lezen. Het vat op een goede en originele wijze samen wat toch een complexe en weerbarstige materie is.

Hoewel ik ook al jaren lees en denk over de crisis, ben ik helaas nog niet zover dat ik een zo uitgekristalliseerde aanpak heb als Martijn Jeroen. Ik heb nog steeds heel veel vragen en twijfels over wat er nu echt aan de hand is en wat een oplossingsrichting is. MJ heeft mij weer een stapje op weg geholpen naar meer inzicht.

Wat ik ga doen is het essay op mijn manier samenvatten en voorzien van een aantal vragen en opmerkingen.

De uitgangspunten

Stelling 1
Geldcreatie (ik beperk me voor het gemak even tot giraal geld) ontstaat uit het niets en kan uitsluitend plaats vinden door banken. Het is een kwestie van de balans aan beide zijden ophogen. Een bank hoeft daar verder niets voor te doen, een simpele handeling van de computer. Het simpele feit dat wij burgers deze balansposten accepteren als finale kwijting van elkaars transacties, schulden etc is voldoende. Dat belastingen uitsluitend in deze termen kunnen worden afgerekend, maakt dat wij allen verplicht zijn in dit systeem mee te draaien.

Stelling 2
De overheid (wij, de burgers, belastingbetalers) heeft het recht om dat geld uit het niets te kunnen creëren gratis uit handen gegeven en neergelegd bij commerciële partijen (banken genaamd). Commerciële partijen zijn uit op winstmaximalisatie en niet per se op de meest optimale geldhoeveelheid voor de samenleving als geheel.

Stelling 3
De bankenmarkt kent nauwelijks concurrentie. In wezen hebben een beperkt aantal banken een quasi-monopolie op het gratis scheppen van geld. Het gaat hier nog steeds over het normale geldsysteem. Alternatieve valuta worden niet geaccepteerd als wettig betaalmiddel laat staan dat daar sprake van concurrentie is.

Volgens mij zijn dat de belangrijkste elementen waar we mee starten: geld creëren is een bijzonder voorrecht of privilege (dat kan zo maar ‘out of thin air’), dat voorrecht is zomaar belegd bij commerciële partijen (die daar hun eigen ding mee doen) en er is geen concurrentie op deze markt.

Intermezzo

Ik kan me in deze vertrekpunten prima vinden. Natuurlijk kun je hier en daar wat nuanceren. Misschien is er wel concurrentie tussen banken, je kunt immers een nieuwe bank starten en je kunt ook (deels) naar een buitenlandse bank verhuizen. Maar grofweg kunnen we stellen dat er nauwelijks serieuze overstapmogelijkheden zijn tussen een groot aanbod van banken. Kijk simpelweg maar naar de recente verhoging van de tarieven waar we mee geconfronteerd worden en waar een echte reactie van de klanten uitblijft (in tegenstelling tot de jaarlijkse rituele dans rondom de zorgverzekeringen). Kijk naar de discussie van enige tijd terug rondom het niet doorgeven van de lagere marktrentes in lopende hypotheek-tarieven (in vergelijking met de ons omringende landen).

En laten we wel wezen: dit is ook niets nieuws. Ik heb zelf begin jaren 90 in mijn dissertatie een representatieve winst-maximaliserende bank gemodelleerd die helemaal handelt zoals elke ‘gewone’ onderneming dat zou doen. Alleen verkoopt de onderneming ‘bank’ geen bureaustoelen of schoenen maar ‘kredieten’. Hier heb ik enkele pagina’s uit deze dissertatie ingescand. Elementen die het bankmodel kenmerken zijn:

  • Consumenten (en overheid) accepteren de schulden en tegoeden bij banken als finale kwijting.
  • Om te bankieren heb je een vergunning of licentie nodig.
  • Die licentie wordt gratis weggeven.
  • Maar heeft ondertussen wel degelijk een economische waarde.
  • De mate van kredietverstrekking wordt aan de bovenkant slechts begrenst door hoeveel reserves de overheid vereist als dekking en/of de multiplier die is toegestaan.
  • De bank maximaliseert de waarde van de aandelen van de bank.
  • De waarde van die aandelen wordt bepaald door de maximale kasstroom die ze zelf kan genereren.
  • Die kasstroom wordt bepaald door een hoeveelheids- en een prijscomponent.
  • Hoe meer kredieten er worden verstrekt hoe meer winst.
  • Hoe hoger de rente (of beter het verschil in rente aan de inkomstenkomst en die aan de kostenkant) hoe meer winst.
  • Verder zijn er nog wat overige kosten, met name van personeel (ik had bonussen destijds nog niet in het model zitten).

 

In de volgende blog zet ik de gevolgtrekkingen op basis van deze uitgangspunten op een rij.

Rudy van Stratum

De energieprijzen gaan dalen

Na de algemene beschouwingen van de vorige week, nu een betoog waarom de energieprijzen de komende jaren gaan dalen. Vier hoofdlijnen, de politiek, de vraag, het aanbod en de opwekking.

Uiteindelijk leidt dit tot voldoende argumenten om te betogen dat de energieprijzen de komende jaren gaan dalen. Maar nogmaals het gaat hier vooral om een verzameling argumenten die in verschillende artikelen en nieuwsberichten opduiken. Ik som ze op zonder verder oordeel maar wel met enige beschouwing. In het volgende artikel zullen we zien dat er ook voldoende argumenten zijn om te betogen dat de prijzen gaan stijgen. In de mindmap (onderaan het artikel, zelfde als in vorig artikel) een samenvatting, hieronder een toelichting.

Politiek
De belasting op energie bestaat nu voor een deel uit milieubelasting, wanneer er meer duurzame energie opgewekt wordt zou het logisch zijn dat deze belasting naar beneden gaat. Dit argument wordt natuurlijk pas echt relevant als duurzame energie de komende tijd een enorme vlucht neemt.

Afname van de vraag
Een van de kernprincipes van de economie is dat bij een afname van de vraag de prijzen naar beneden gaan. Belangrijke vraag dus: gaat de vraag naar energie de komende jaren afnemen? En gaan in het verlengde daarvan de prijzen naar beneden?. Op dit moment staat de economie in Nederland nagenoeg stil. Het is maar de vraag wanneer dit weer een beetje in beweging komt en hoe groot de economische groei dan zal zijn. Er zijn mensen die betogen dat de economische groei van de jaren 90 en begin deze eeuw voorlopig niet (of zelfs nooit) meer terugkomt. Aannemende dat het energiegebruik gelijke tred houdt met de stand van de economie, zou er in dat scenario dus geen of nauwelijks groei van het energiegebruik zijn. Wat overigens niet hetzelfde is als een afname. Maar stel dat de economie wel gaat groeien, neemt de de vraag naar energie dan automatisch toe? Zou kunnen, maar ondertussen werken we, onder andere in het kader van het energieakkoord, hard aan energiebesparing. Als we er echt in slagen om een flink percentage energie te besparen en zelf (decentraal) duurzaam op te wekken zal de vraag naar energie alsnog afnemen.

Toename van het aanbod.
Hier geldt een vergelijkbaar principe, meer aanbod van energie zal zorgen voor lagere prijzen. Belangrijke vraag is dus groeit het aanbod? Intuïtief zou je zeggen dat het aanbod aan fossiele energie af zal nemen. Immers fossiele brandstoffen zijn eindig en kunnen dus ooit uitgeput raken, dat staat volgens mij niet ter discussie. Twee vragen zijn hier van belang: Hoe hard gaat het met die uitputting en is er een verband tussen de grootte van de voorraad en de prijzen.

Al tientallen jaren wordt er gewaarschuwd voor de uitputting van hulpbronnen. Toch blijkt er steeds (als het bijvoorbeeld om olie en gas gaat) een voorraad voor de komende 30 tot 50 jaar te zijn. Terwijl het gebruik van deze hulpbronnen alleen maar toeneemt. Maar, is het dan niet zo dat nieuwe bronnen die aangeboord worden steeds moeilijker te exploiteren zijn? En dat dus de kosten voor winning toenemen en daarmee de prijs? Zou kunnen maar hier valt ook wat tegenin te brengen. Het eerste vat olie dat uit de Noordzee gewonnen werd was erg duur, inmiddels kunnen we dat door schaalvergroting en nieuwe technologieën steeds goedkoper. Ter illustratie een aantal innovaties die tot kostenreductie hebben geleid:

  • Het beter in kaart brengen van reservoirs.
  • Betere boortechnieken (schuin en horizontaal boren)
  • Minder kosten voor veiligheid. Het ongeluk op het platform Piper-Alfa in 1988 leidde tot veel slachtoffers maar verrassend genoeg op de langere termijn tot lagere (veiligheids-)kosten. Men ging vanuit veiligheidsoverwegingen met minder mensen per platform werken en er kwamen zelfs onbemande platformen. Gevolg was dat deze een stuk lichter en goedkoper gebouwd konden worden.

 

Rudy vertelde mij dat er een econoom is (Harold Hotelling) die heeft beschreven dat natuurlijke hulpbronnen nooit uitgeput raken en dat vermindering van de voorraad niet tot hogere prijzen leidt. “The Hotellings rule” beschrijft het tijdpad van de winning van natuurlijke hulpbronnen die de waarde van de voorraad maximaliseert. Dit (sociaal en economisch meest rendabele) pad leidt tot een prijs voor de hulpbron die gelijk oploopt met de rentevoet. Volgens mij betekent deze regel in gewone mensentaal dat de prijs van een hulpbron nooit extreem zal stijgen als gevolg van uitputting (wel als gevolg van kunstmatige schaarste, kartels en conflicten). Misschien dat Rudy dit nog een keer verder uit kan leggen want zelf begrijp ik het ook niet helemaal, het is nogal wiskundig ;-). En hoewel het hier om een theorie gaat concludeer ik dat het argument ‘uitputting leidt tot stijging van prijzen’ niet vanzelfsprekend is want:

1. Het einde van de voorraden is nog niet in zicht, we vinden steeds weer nieuwe.

2. We slagen er steeds weer in deze nieuwe bronnen op een efficiënte manier te exploiteren.

Groot aanbod uit Duitsland. In Duitsland is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in duurzame energie. Als het hard waait en of er is veel zon, dan is er in Duitsland een overschot aan elektriciteit dat tegen lage prijzen op de Europese markt gedumpt wordt.

Overcapaciteit. Nederland had de wens een exporteur van elektriciteit te worden. De afgelopen jaren zijn veel nieuwe kolen en gascentrales gebouwd. In korte tijd is de elektriciteitsmarkt echter veranderd. Door de crisis en de opkomst van duurzame energie is de vraag afgenomen en is er geen behoefte aan in Nederland opgewekte elektriciteit.

De overcapaciteit kan nog groter worden doordat Nederland (volgens het energieakkoord) de komende jaren fors gaat investeren in duurzame energie. Zonne-energie is inmiddels voor huishoudens rendabel, de verwachting is dat het niet lang duurt voordat het ook voor ondernemers interessant wordt te investeren in zonne-energie. Nog meer energie op de markt.

Goedkopere opwekking
Niet alleen het aanbod neemt toe, de productie wordt ook goedkoper. Schaliegas in de Verenigde Staten heeft er toe geleid dat in de VS de vraag naar steenkool is afgenomen en steenkool goedkoop is geworden (en daarmee stroom opgewekt uit kolen, ook in Nederland). Dit staat los van de discussie die in Nederland over schaliegas gevoerd wordt.

In de discussie over winning van schaliegas in Nederland hoor je veel argumenten dat winning erg duur is. Het is dan ook een argument dat je kunt gebruiken om een stijging van de energieprijzen te voorspellen (zie volgende artikel). Denkend aan de discussie over uitputting en ‘Hotellings rule’ is het echter niet uitgesloten dat schaliegas op termijn wel rendabel wordt en mogelijk zelfs zeer goedkoop, het heeft gewoon wat tijd nodig.

Goedkope elektriciteitsproductie wordt ook veroorzaakt doordat zonnepanelen financieel gezien een steeds hoger rendement krijgen.

Energieprijzen

Energieprijzen

Tot zover argumenten die gebruikt worden om te voorspellen dat de energieprijzen gaan dalen, volgend bericht, de energieprijzen gaan stijgen.

Stijn van Liefland

“Ja maar” (2): aanvulling en mindmap

De blog over het soms irritante verbod op ‘Ja maar’ heeft tot een aantal reacties en aanvullingen geleid. Zo had ik een gesprek met NLP-trainer en -auteur Guus Hustinx van bureau Intens. Zijn verbeterpunten samen met de eerdere opmerkingen heb ik verwerkt in een mindmap ‘JA MAAR’.

JA MAAR betekent polariteit en mismatch

Kern van het verhaal is dat ‘JA MAAR’ een ongewenste reactie is omdat het een dubbele boodschap bevat. Deze boodschap kan op de ontvanger verwarrend overkomen en zelfs tot irritatie leiden. De ontvanger ‘ziet’ en ‘voelt’ polariteit en een mismatch. Dat is niet bevorderlijk voor een opbouwende dialoog en samenwerking.

Het verbieden van ‘JA MAAR’, zo was mijn stelling in de eerdere blog, werkt ook niet lekker. Het keert wat mij betreft in het tegendeel en er ontstaat een nieuwe irritatie en dus wederom niet de gewenste dialoog. Bovendien wordt er een kans gemist om informatie áchter de polariteit op te sporen.

.. én om welke polariteit gaat het?

Maar… ik bedoel natuurlijk.. én: er is sprake van meerdere mogelijke achterliggende polariteiten. Ik beperkte me in mijn blog tot een polariteit op inhoud. JA, ik ben het eens met een DEEL van je boodschap, MAAR ik ben het ONEENS met een ander deel van je boodschap. Een alternatief op verbod is dan dat je op zoek gaat naar de positieve intentie van dat andere deel dat weerstand laat zien. En dat je op zoek gaat naar het criterium van de ander waar dan blijkbaar niet aan wordt voldaan.

Guus wees me op een andere polariteit die er ook schuil achter kan gaan. De ontvanger van de boodschap is het dan niet eens met (een deel van) de inhoud maar wil vooral de relatie in stand houden. Wel EENS met de relatie en de persoon, maar NIET EENS met de inhoud. JA MAAR is dan een manier om zachter en dus minder polair te reageren. Maar wederom geldt: je mist een kans als je niets met die informatie doet.

Alternatieve reacties

Guus komt daarom met twee alternatieve reacties. De kern van beide reacties is dat je de polariteit benoemt en bespreekbaar maakt:

  1. Bij een mismatch op inhoud: ik ben het deels eens en deels oneens, dit is mijn bezwaar.
  2. Bij een mismatch op (een deel van) de inhoud zonder de relatie te beschadigen: ik ben het (deels) oneens, laten we er samen over praten, ik ben benieuwd waar we uitkomen.

 

Rudy van Stratum

JA MAARMet dank aan Ary ‘da vinci’ Velstra voor zijn stimulans meer gebruik te maken van mindmaps.

 

financiële argument

Lang leve het financiële argument!

“Dus dan is het financiële argument doorslaggevend” verzuchtte één van de deelnemers aan de discussie en voegde er nog aan toe dat hij het daar niet mee eens was. Ik dacht, dan heeft drie jaar nadenken over slimme financiering toch wat opgeleverd, ik kan nu in ieder geval helder uitleggen waarom het financiële argument wél doorslaggevend zou moeten zijn. De discussie ging over twee alternatieven. Het ene alternatief zou waarschijnlijk veel geld opleveren, het andere zou een klein beetje opleveren, of wellicht tot extra uitgaven leiden. Ik moet er wel bij zeggen dat het tweede alternatief zo op het eerste gezicht beter bij de doelstellingen van de organisatie paste, maar ook daar was discussie over.

Maar los van deze context is het een interessante vraag, mag het financiële argument de doorslag geven? Mensen die vanuit kwaliteit redeneren vinden soms van niet. Het gaat om het realiseren van kwaliteit, het realiseren van onze doelen of zelfs idealen en dat mag best wat kosten. En daar ben ik het mee eens. Als je een onuitputtelijke hoeveelheid geld ter beschikking hebt, dan kan je je idealen verwezenlijken zonder dat het financiële argument van belang is. Zo kan een Russische oliemagnaat een voetbalteam kopen, vervolgens zijn huis laten verbouwen, zijn personeel een salaris uitbetalen en als hij daar zin in heeft een nieuw vliegtuig aanschaffen of naar de plastisch chirurg gaan.

Keuzes maken
Meestal zijn de beschikbare middelen echter beperkt en moeten we keuzes maken. Dat is vervelend want liever smijten we het geld, net als de oliemagnaat, over de balk om al onze idealen te verwezenlijken. Als ik bijvoorbeeld wethouder zou zijn in een gemeente zou ik dat het liefste doen, onbeperkt geld uitgegeven aan een mooiere, duurzamere gemeente. Maar wat te doen bij beperkte middelen?

Onze beslisboom biedt enig houvast. We stellen een doel, dan volgt een ingreep, die kost geld en dan kijken we naar het rendement. Bij veel ingrepen binnen gemeenten is dat rendement vaak niet financieel (of in ieder geval leidt deze niet tot grote kasstromen bij de gemeente zelf). De rendementsvraag is dus eerder de vraag of we een bepaald bedrag over hebben voor een bepaald aantal kwaliteiten. Stel we willen een fietspad en dat kost bedrag X. We hebben het eerste deel van de beslisboom doorlopen en vinden dat we voor bedrag X voldoende kwaliteit terugkrijgen. Het rendement is dus positief, eerste reactie doen!

Maar er zou ook een alternatief kunnen zijn, bijvoorbeeld een onverhard fietspad of omrijden i.p.v. een extra bruggetje laten bouwen. Dan krijgen we minder kwaliteit dat is duidelijk maar het wordt ook goedkoper, laten we voor het gemak zeggen ½ X. In theorie zou je voor beide het rendement uit kunnen rekenen en de alternatieven tegenover elkaar kunnen zetten, de goedkope variant met wat minder kwaliteit, de duurdere variant met hogere kwaliteit. In deze fictieve casus stel ik maar even dat beide een positief maatschappelijk rendement hebben, maar het rendement van de duurdere variant is hoger. Welk besluit neem je?

Het was een vergelijkbare discussie waarin iemand pleitte voor de goedkoopste oplossing, dan hoef je immers minder geld uit te geven. Waarop een ander verzuchtte, of misschien moet ik zeggen protesteerde, dat het financiële argument dan dus de doorslag geeft.

Deze discussie wees mij op een beperking van onze beslisboom. Dat is niet erg, want onze beslisboom is bedoeld voor het projectniveau, maar soms moet je verder kijken. Je kunt een euro maar één keer uitgeven. Kiezen voor de goedkope variant leidt wellicht tot minder kwaliteit, maar je houdt wel geld over voor andere ingrepen. Bij de inzet van publieke middelen gaat het dus niet alleen om het rendement van jouw eigen project, maar ook om het rendement van dit project in relatie tot wat er nog meer gebeurt. Kort door de bocht komt het er uiteindelijk op neer dat we graag blije, gelukkige en gezonde mensen in een prettige omgeving willen. Moet het financiële argument in dit soort zaken dan de doorslag geven? Ik weet het niet, maar het moet wel zwaar meetellen en je moet het vooral bewust mee laten wegen. Ook als je het financiële argument niet zwaar mee laat tellen en er trots op bent dat kwaliteit in plaats van geld de doorslag heeft gegeven, je hebt nog steeds een belangrijk financieel besluit genomen. We gaan veel geld uitgeven aan een project en dat kunnen we nu dus niet meer ergens anders aan besteden (we zijn geen oliemagnaat). Als we dit maar vaak genoeg doen (en trots zijn op ons zelf) draait het uiteindelijk alleen nog maar om financiële argumenten (lees financieel rendement). Simpelweg omdat we teveel geld hebben besteed zonder na te denken over de financiële consequenties.

Je zou zelfs kunnen zeggen dat we nu (anno 2013) gedwongen worden alleen op basis van financiële argumenten te besluiten juist omdat we in het verleden het financiële argument niet de doorslag wilde laten geven. Zo krijg je dus wat je juist niet wilt krijgen. Ik heb er een klein schemaatje bijgemaakt dat dit illustreert.

financiele argument-01Projectniveau
Tot zover het financiële argument op het niveau van een organisatie. Ook op projectniveau is het financiële argument vaak niet welkom. “Het doodt de creativiteit”, “zo kunnen we niet vrij denken”, “alles wordt kapot gerekend”. Ik dacht dat ik hier niet een heel helder standpunt in had, maar bij het schrijven van dit artikel wordt het me steeds duidelijker. Natuurlijk moet er een fase zijn waarin je vrij kunt denken en waarin er ruimte is voor creativiteit. Maar wat heb je aan allerlei creatieve ideeën als er vervolgens geen geld voor is? Laat ik twee voorbeelden geven. Als je een architect een woning laat ontwerpen op een kavel van zeg 100m2, dan zou het toch heel raar zijn als hij zou zeggen, ik wil het niet weten, ik wil vrij kunnen denken, die 100m2 belemmert mijn creativiteit. Want wat zou nou een creatief idee zijn van deze architect? Iets heel bijzonder dat alleen op een kavel van 150m2 past? Of iets (wellicht minder bijzonders) dat op 100m2 past? Natuurlijk zal een architect beginnen met wat vrije schetsen zonder precies naar die 100m2 te kijken, maar al vrij snel zal toch dat kavel in beeld komen.

Of laten we twee koks nemen die een diner moeten bedenken. Wie is de meest creatieve van de twee? De kok die met de meest fantastische ingrediënten een waanzinnige creatie bedenkt die buiten het budget valt of de kok die eerst vraagt wat het budget is en daarbinnen iets moois en lekkers bedenkt? Creativiteit is mijns inziens gebaat bij het op tafel leggen van financiële argumenten, dat dwingt juist tot creativiteit. Als het budget beperkend is, of andere financiële principes van belang zijn (terugverdientijd, budgetneutraal etc.), laat dat dan maar vanaf het begin duidelijk zijn. Naast creativiteit op de inhoud stimuleert deze beperking ook om manieren te zoeken om het budget te vergroten door bijvoorbeeld te zoeken naar nieuwe partijen, coalities, financieringsvormen etc.

Stijn van Liefland

 

Een betere wereld in een mindmap

Als vervolg op de mindmap van afgelopen vrijdag (toen ging het om de beperking van het meten van welvaart aan de hand van het BBP, hier te vinden), wederom een mindmap ditmaal van een filosofisch essay van Rob Wijnberg in de Correspondent van vandaag 18-11-2013.

De Correspondent is dan wel goed in het analyseren van alle ellende waar we dagelijks mee worden geconfronteerd: maar waar blijven de oplossingen? Lezers vragen zich regelmatig af: en nu? Het is niet de taak van een journalist om de oplossingen aan te dragen, daar is de politiek of de ideoloog voor, aldus Wijnberg. Maar Rob Wijnberg draait zijn hand niet om voor een mooie moraal.

Rudy van Stratum

Voor een betere weergave van de mindmap, klik op de afbeelding.

en nu