Categoriearchief: Doel / Strategie

Circulaire economie, tegendenken proces

Mijn idee is dat het niet gaat lukken met het ontwikkelen van een circulaire economie. Heel toepasselijk pas ik daarvoor zelf een cirkelredenering toe. De principes van de circulaire economie zijn niet nieuw, die gebruiken we steeds weer opnieuw. We geven ze steeds weer een nieuwe naam omdat het onder de oude naam blijkbaar niet werkte. Conclusie, het is nog steeds niet geland en dat gaat ook niet gebeuren. (meer over circulaire economie aflevering 1, aflevering 2)

Om het gedachtegoed te laten landen bij ondernemers worden twee strategieën gehanteerd.

Steeds een nieuwe naam
Elke paar jaar geef je dit een andere naam en hang je er nog wat extra toeters en bellen aan. De ladder van Lansink werd in 1979 als beleidslijn voor afval door de tweede kamer vastgesteld. Deze ladder geeft een voorkeursvolgorde aan over hoe om te gaan met afval:

  • preventie
  • hergebruik
  • sorteren en recyclen
  • verbranden
  • storten

 

Preventie, het voorkomen van afval staat bovenaan, daarna volgen vier manieren om met afval om te gaan die tot een steeds laagwaardiger gebruik leiden. In het gedachtengoed van de circulaire economie wordt dit verder uitgewerkt, maar de basis is hetzelfde. 10 jaar na de ladder van Lansink werd het eerste Nationaal MilieubeleidsPlan (NMP) vastgesteld. Onderwerpen waren onder andere het sluiten van kringlopen en kwaliteitsbevordering bij productieprocessen en producten. Hoe circulair wil je het hebben? Het tweede nationaalbeleidsplan (1994) gaat hier verder mee, aan de orde kom onder andere product-dienstcombinaties. Steeds een nieuwe naam werkt uiteindelijk contraproductief, juist daardoor krijgen mensen de indruk dat het iets tijdelijks is dat wel weer overwaait. Het lijkt een beetje op de reclame voor wasmiddelen, die zijn ook elke keer “nu nog beter”.

Bang maken
Je maakt mensen bang. Ik zie hier een patroon, niet alleen bij de circulaire economie, maar ook bij andere ontwikkelingen. Als eerste maak je mensen bang door te verkondigen dat, plat gezegd, het einde van de wereld nadert als we zo doorgaan. Dan verkondig je een oplossing. In dit geval, als we overstappen op ons idee van de circulaire economie komt het helemaal goed. De oplossing wordt gepresenteerd als positief, niet reguleren, niet vertellen wat je niet moet doen, nee, deze oplossing biedt juist kansen en is leuk en vlot, helemaal van deze tijd. Wanneer iedereen dan opgelucht ademhaalt kom je met een tweede dreigement, ditmaal gericht aan ondernemers. Als je niet meedoet met onze oplossing dan is er in de toekomst geen plek meer voor jouw bedrijf. Alleen bedrijven die onderdeel zijn van de circulaire economie zullen overleven. Ik overdrijf natuurlijk, maar kijk toch even naar dit citaat en het onderstaande plaatje uit één van de publicaties over circulaire economie. “Wie te ver achterloopt op nieuwkomers en op bedrijven die de sprong wel wagen, neemt risico’s.”

verliezersce(Bron: Ondernemen in de circulaire economie, OPAi)

Waarom werkt het niet?
Mijn conclusie, dit werkt dus niet. Op de een of andere manier landt het gedachtegoed niet bij de doelgroep. Zonder met een volledige verklaring te komen waarom de strategie niet werkt kan ik wel een aantal factoren benoemen:

  • Als eerste belangen van allerlei partijen. Er is een hele ‘circulaire industrie’ ontstaan van ambtenaren, adviseurs, schrijvers etc. Die hebben er natuurlijk alle belang bij om het concept circulaire economie te verkopen en hier werk uit te halen. Het rare is, cradle to cradle is (of was?) in mijn ogen ongeveer hetzelfde. Ik vermoed dat een aantal adviseurs deze boot had gemist en weer met wat nieuws is gekomen. Het wachten is nu dus op adviseurs die niet alleen C2C hebben gemist maar ook de circulaire economie (ik ben er daar één van, enige jaloezie is mij niet vreemd) en over zo’n twee tot drie jaar weer met wat nieuws komen. Ik denk aan de economie van het geluk. In de economie van het geluk draait het niet om producten of diensten maar om wat die producten / diensten voor jou betekenen, hoe gelukkig je daar van wordt. Omdat mensen ongelukkig worden van allerlei externe effecten worden deze in de economie van het geluk automatisch meegenomen en voorkomen. Mensen zullen inzien dat het in het leven uiteindelijk om zachtere waarden als geluk draait en dat al het anderen daaraan ondergeschikt is. Ondernemers die dit niet inzien zullen op termijn geen markt meer hebben. De principes van de economie van het geluk zijn gebaseerd op … (Hier zoek ik nog een aanvulling om te zorgen dat het verhaal ook intuïtief goed aanvoelt. Een specifiek ecosysteem lijkt mij mooi, maar we kunnen natuurlijk ook een samenleving op een of ander exotisch eiland kiezen, er is altijd wel een draai aan te geven dat het precies past bij de economie van het geluk.)
  • Ten tweede we voelen ons beter of anders. Toen ik het plaatje hierboven voor het eerst zag dacht ik meteen, zou een ondernemer zich hier in herkennen? Zou die hier bang van worden? Ik denk het niet en kan me daarbij vier gedachten voorstellen.
  1. Ik ben anders, deze grafiek heeft geen betrekking op mijn onderneming, wat ik doe of maak past daar niet in. Anders zijn kan ook betekenen dat je denkt dat het beter doet dan de rest, ik doe dit al.
  2. Dat gaat nog wel even duren. Er worden al jaren dit soort dingen geroepen, mijn ervaring, eerst maar eens afwachten, er is nog tijd genoeg om hier op in te spelen, als het al zover komt. Bovendien hebben wij de afgelopen jaren bewezen dat we in kunnen spelen op veranderende markten.
  3. Jongens, ik ben een jaar of 50, als mijn bedrijf het nog een paar jaar volhoudt dan vind ik het mooi geweest. Ik ga daar nu echt geen werk van maken.
  4. Grondstoffen op, fossiele brandstoffen op? Dat zeiden ze 50 jaar geleden ook al, ik merk er nog steeds niets van. Dat zal dus allemaal wel meevallen. Lees: ik weet het beter.

Het zou kunnen dat er een ondernemer die het volgende denkt. “Woh, ze hebben gelijk, ik moet nu iets doen. Hoe heb ik dat eerder niet kunnen zien, er liggen enorme kansen voor mijn bedrijf, wat dom van mij. Ik ga meteen alles lezen over de circulaire economie en adviseurs inhuren.” Als iemand zo reageert zou ik meteen wantrouwend worden.

  • Ten derde hebben we allemaal twee petten op. Natuurlijk vinden we grondstoffen, milieu, schone lucht, eerlijke verdeling van welvaart belangrijk. Als je gevraagd wordt wat te schrijven voor een blad of een bijdrage te leveren aan een symposium dan zal je uit volle mond verkondigen hoe belangrijk dit is. Komt er een enquête langs dan is het al helemaal makkelijk. Maar dat is iets anders dan het echt doen in je eigen leven of binnen je eigen werk. We hebben allemaal twee petten op, die van de burger en die van de consument, schreef Rudy eerder (maak van consument gerust ondernemer). We willen het wel, maar niet vandaag, ook niet morgen maar misschien dat het volgende week wel goed uitkomt. Uiteindelijk zetten we liever de pet van consument (of producent) op dan die van burger.

 

Wat werkt dan wel?
NMP2Kijk op de afbeelding hiernaast voor een scan van de samenvatting van het nationaal milieubeleidsplan uit 1994, precies 20 jaar geleden. In hoofdstuk 4, duurzame consumptiepatronen en productieprocessen, pagina 13 worden drie punten genoemd:

  • Koop diensten in plaats van goederen
  • Circuleer goederen,
  • Grotere efficiency in de verbanden tussen mensen, goederen en diensten.

 

Niets mis mee. In plaats van 20 jaar lang deze eenvoudige boodschap te verkondigen en te verankeren in regelgeving hebben we steeds weer nieuwe concepten bedacht met elke keer moeilijkere woorden. Laten we die fout de komende 20 jaar niet nog een keer maken.

En ja, natuurlijk is er in die twintig jaar flink aan het concept geschaafd, is het verbeterd en zijn we tot nieuwe inzichten gekomen. En dat moeten we de komende 20 jaar ook zeker blijven doen. Maar in de kern is het nog steeds hetzelfde. Het concept van een circulaire economie of cradle te cradle (of heel ouderwets duurzame consumptiepatronen en productieprocessen) is veel te mooi en belangrijk om te verkwanselen door er elke paar jaar weer een nieuwe naam aan te geven.

Stijn van Liefland

 

Systeemdenken (2): NS en Prorail ‘onbedoelde tegenstrevers’

Deze blog is een gastbijdrage van Guus Hustinx.

De serie blogs over systeemdenken is begonnen met een simpel voorbeeld over theezakjes en een mogelijk dilemma van de ‘circulaire economie’. Een nog eerdere blog over systeemdenken was de bespreking van een recent proefschrift dat systeemdenken toepaste op de zorgsector. Ditmaal systeemdenken toegepast op de strijd tussen NS en Prorail in een gastbijdrage van Guus Hustinx.

Sinds de splitsing van de Nederlandse Spoorwegen in NS Reizigers en Prorail staan deze voormalige collega-onderdelen als tegenstanders tegenover elkaar. Als nuchtere buitenstaander is makkelijk te zien dat dat niet in het belang is van de reiziger. Ook kunnen we constateren dat NS en Prorail tegen wil en dank tot elkaar veroordeeld zijn. Beiden hebben geen alternatief. Hoe kan het dan toch dat verstandige mensen aan de top, zelfs als ze nieuw zijn, steeds niet in staat blijken deze tegenstelling te overbruggen? Wat is er nodig om uit deze tegenstelling te breken?

Om te beginnen een korte typering van beide bedrijven.

ScreenShot093
NS Reizigers verzorgt het reizigersvervoer op de hoofdstructuur van het spoorwegnet. Dat betreft 90% van de totale spoorwegcapaciteit. Het rollend materieel is eigendom van de NS. De NS wordt afgerekend op punctualiteit, het aantal vertragingen is maatgevend. Prorail ontwikkelt en beheert alle spoor, viaducten, bruggen, tunnels en stations. Prorail wordt afgerekend op het aantal verstoringen (t.g.v. kapotte wissels, kapotte bovenleiding etc.) Zij ontvangt jaarlijks rond 1,2 miljard aan staatsbijdrage die voor het grootste deel weer uitgezet wordt bij andere bedrijven voor onderhoud en aanleg. NS is weliswaar groter gezien vanuit het aantal medewerkers, echter Prorail uit oogpunt van het balanstotaal.

NS en Prorail zijn in hoge mate verweven met elkaar en feitelijk afhankelijk van elkaar. Beide in staatshanden is het des te vreemder dat ze zo zichtbaar tegenover elkaar staan. Wat weerhoudt ze om als partners te opereren, om samen de optimale verhouding tussen infrastructuur en capaciteit te bepalen?

Allereerst leidt het voorkomen van verstoringen en vertragingen tot een ‘vermijdstrategie’ bij beide bedrijven. Dat staat een gezamenlijke ‘bereikstrategie’, een gezamenlijke visie op het ‘spoor’, in de weg.
Daarnaast zeggen de spoordeskundigen dat het komt doordat de regels van spel ‘pervers’ zijn. Die leiden ertoe dat beide partijen als tegenstanders tegenover elkaar komen te staan. In een systeemdiagram ziet dat er als volgt uit:

plaatjeguus02
In de systeemtheorie heet dit patroon ‘onbedoelde tegenstrevers’. Maar is dit patroon de oorzaak, of het gevolg van een dieper liggend patroon? Je mag toch veronderstellen dat de top van beide bedrijven slim genoeg is om dit patroon te kunnen doorzien en vervolgens als één blok samen meer productieve regels af te dwingen. Maar dat gebeurt niet in de praktijk. Dus luidt mijn conclusie dat er een dieper liggend ‘onderstroom’ patroon moet zijn, de motor, die dit ‘bovenstroom patroon’ voedt en in stand houdt.

Op basis van wat ik gelezen heb en eerdere gesprekken met Prorailers heb ik een hypothese ontwikkeld (die heb ik niet bij betrokkenen gecheckt). Als we kijken naar de historie dan was Prorail de underdog binnen de organisatie van voor de splitsing. Veel kleiner dan de reizigerspoot. Er werd denigrerend gesproken over de ‘staal- en betonjongens’. Ze hadden maar naar de pijpen van vervoer te dansen. Vervoer was de überdog en werd als arrogant ervaren: ‘wij verdienen het geld, jullie kosten geld’. De splitsing was voor het reizigersdeel een ‘organisatietrauma’, ze raakten hun machtspositie kwijt. Voor het spoordeel was het een ‘bevrijding’, eindelijk erkenning voor onze positie. Deze machtsstrijd leidt ertoe dat NS en Prorail tegenover elkaar staan en geen duimbreed aan elkaar willen toegeven. Echter er is iets veranderd in de onderlinge verhoudingen: Prorail neemt geen ‘orders’ meer aan van NS. Het leidt ertoe dat NS lobbyt  voor het re-integreren van Prorail, herstel van de oude verhoudingen. Prorail op zijn beurt lobbyt voor het verder doorvoeren van de marktwerking, want dat zou NS verder marginaliseren en een van de vele spelers op het spoor maken. NS kiest vanuit haar historische positie voor de aanval. Zo claimt het ‘fijntjes’, dat de teruglopende punctualiteit in 2012 aan weersomstandigheden en (vooral) aan Prorail ligt. Prorail kiest voor het verder consolideren van haar recent verworven machtspositie. Het dieperliggende patroon ziet er (in mijn hypothese) als volgt uit:

plaatjeguus03Dit patroon lijkt in beide organisaties diep verankerd te zijn, zit als het ware in het DNA van de organisatie Daarom kan dit patroon zo moeilijk veranderd worden en zien we zelfs dat nieuwe topmensen binnen de kortste keren in dezelfde dynamiek verstrikt raken. Via de ‘dans om de macht’ worden beide partijen ‘onbedoelde’, sterker nog, ‘ongewenste tegenstrevers’ met alle gevolgen van dien: een suboptimale samenwerking, die regelmatig leidt tot escalerende situaties op het spoor.

Nu hebben beide partijen onlangs afspraken gemaakt om de samenwerking te verbeteren. Daar is een rapport over verschenen. De toon van dat rapport ademt vooral ‘bovenstroom’ uit: aansturingsmodellen en procedurele afspraken, maar laat het onderliggende machtspatroon onbesproken. Waar NS en Prorail vanwege hun sterke verwevenheid en de complexiteit van hun opgave, eigenlijk alleen maar in ‘partnership’ kunnen gedijen, zien we dat hun samenwerkingsvoorstellen vooral ‘technocratisch’ van aard zijn. Waar de strijd om de macht leidt tot weinig onderling vertrouwen, ontstaat een puur technisch inhoudelijke samenwerking, gestoeld op wantrouwen, die volslagen tekort schiet om de onderlinge problemen werkelijk op te lossen. Zo ontstaat de vicieuze cirkel die keer op keer Prorail en NS tot tegenstanders maakt in een zichzelf versterkend patroon.

plaatjeguus04Voor de politiek is de maat inmiddels vol. Zij staan op het punt om in te grijpen. De VVD roept in de Tweede Kamer al om Prorail op te heffen en onder te brengen bij Verkeer en Waterstaat. Anderen willen meer greep van de politiek op beiden -we hebben in het verleden kunnen zien waar dat toe leidt-. De NS wil Prorail weer inlijven, maar daar maken de andere vervoerders bezwaar tegen. De roep om meer marktwerking van Prorail gaat niet gehonoreerd worden. De deskundigen stellen een fusie tussen beiden voor (dat is iets anders dan inlijven). Zouden dergelijke ingrepen de onderlinge dynamiek oplossen? Nee, die zullen het patroon bevestigen en versterken. Dus de urgentie om het dieper liggende patroon aan te pakken is hoog, zou je denken. Tevens is duidelijk dat partijen er onderling niet uit zullen komen. Wat zou nu een goede aanpak zijn om dit ‘onderstroom patroon’ te doorbreken?

Die aanpak gaat in vier stappen, te beginnen aan de top en daarna door te zetten naar de volgende lagen in de organisatie:

  1. herkenning van de onderlinge patronen
  2. erkenning van het eigen aandeel daarin. (hoe houd ik zelf en mijn organisatie, het patroon mede in stand?)
  3. een interventie om het patroon daadwerkelijk te doorbreken, op groepsniveau en individueel.
  4. ‘partnership’ in de praktijk opbouwen en daadwerkelijk laten zien, te beginnen aan de top. Real time learning: experimenteren, monitoren, bijsturen.

Er staat een heel scala aan instrumenten tot onze beschikking om deze stappen te faciliteren, zoals systeemopstellingen, de Speelveld methode, constructief onderhandelen (Mutual Gain Approach), theorie U, etc.

In de casus van NS en Prorail wordt een interessant en universeel patroon zichtbaar: ‘onbedoelde tegenstrevers’. Vorig jaar deed ik met mijn bureau, Intens, een onderzoek naar cultuur en leiderschap bij een grote ICT afdeling van een ziekenhuis. Ook daar kwamen we hetzelfde basispatroon van ‘onbedoelde tegenstrevers’, tegen, zij het in een ander vorm. Ik wil je als lezer uitdagen om in je eigen organisatie of in organisaties die je van nabij kent na te gaan of en hoe een dergelijke dynamiek speelt op de bovenstroom en op de diepere laag van de onderstroom en welke inzichten je dat geeft. Ik ben benieuwd wat er uitkomt en ik lees het graag.

Contact: guus@intens.com

Bronnen:

  • Bierman, ‘Ordening Nederlandse Spoorwegsector, persoonlijke gedachten’ (januari 2014)
  • Hustinx, Laarakkers, ‘Ecologisch veranderen van Organisaties, Speelveld der Verandering’ (2008)
  • NS, ‘Jaarverslag 2012’
  • Prorail, ‘Jaarverslag 2012’
  • Prorail, ‘Optimaliseren van de samenwerking tussen NS en Prorail’, (oktober 2012)
  • Volkskrant, ‘Genadeloos inkijkje in de vetes tussen NS en Prorail’, (30 januari 2014)

Tegendenken (11): things that matter

Bij tegendenken ontkom je er niet aan om na te denken over het doel. Wat wil je nu écht bereiken, waar gaat het hier nu écht om? Eerder hebben we het in deze serie ’tegendenken’ gehad over welke vragen je kunt stellen om meer zicht te krijgen op het doel. En behalve ‘gewone’ vragen heb je zelfs nog ‘doorvraag-vragen’.

Het doel is belangrijk omdat dat de referentie is waar je alles aan afmeet. Sterker nog: in onze beslisboom draait de hele definitie van rendement om het doel en de mate waarin de voorgestelde maatregelen je al dan niet dichter bij je doel brengen.

Behalve dit economische argument is er nog een psychologisch argument waarom het doel belangrijk is. De vooronderstelling daarbij is: het brein heeft een doel nodig. Dat interpreteer ik als dat het gewoon lekkerder werkt als je jezelf een doel stelt, dat je weet waar het naar toe gaat. Probeer maar eens tegen jezelf te zeggen: ‘ik wil niet aan paars denken’ en voor je het weet krijg je allerlei spontane associaties met paarse dingen. Wat je dus allemaal NIET wilt.

Daarom is het dus zo belangrijk dat je het doel taalkundig positief formuleert. Dus bijvoorbeeld liever ‘ik wil een huis waar ik fijn in woon’ dan ‘ik wil niet in een flat wonen’. Over dat taalkundig positief formuleren ging deze eerdere blog in de reeks.

Binnen (eigen) controle

Maar er is meer te zeggen over dat doel. Thomas Jansen stuurde me enkele weken geleden een plaatje waar hij door geïnspireerd raakte:

ScreenShot085Natuurlijk gaat het om de dingen die je belangrijk vindt. Dat zijn de dingen die ertoe doen, de ’things that matter’. Je doel dus. Maar …. lang niet alles wat ertoe doet kun je beïnvloeden. En je hebt maar een eindige voorraad energie te besteden (dat is dan weer het economische argument, zonder schaarste is het goed kersen eten!). Dus zegt dit plaatje: het gaat er ook nog eens om dat je de dingen die er toe doen kan beïnvloeden. Dat zijn dan de zaken waar we onze aandacht op moeten richten of: ‘what you should focus on’.

Eigen plaatje

Toeval of niet, ik had al een plaatje klaarstaan voor deze reeks tegendenken, los van de mail van Thomas. Eigenlijk komt dat plaatje op hetzelfde neer, maar er staat nog net wat meer in. Onze favoriet is om het maar weer in een kwadrantje te doen:

tegendenken 2-01Zoals gezegd gaat het dan in onze termen om een (taalkundig) positieve formulering én om het binnen eigen controle hebben. Het vakje linksboven is dus waar we onze energie op moeten richten. Wij hebben dat ‘wel willen én wil kunnen’ genoemd. Linksonder staat dan iets wat wel te beïnvloeden is maar een onhandige formulering heeft voor ons brein om ‘lekker aan te werken’. ‘Ik wil geen bekeuringen meer’: prima, dat heb je grotendeels zelf in de hand. Maar beter is het dan om te zeggen: ‘ik ga me meer aan de toegestane snelheid houden’.

Nou, de twee vakjes aan de rechterkant kun je dan zelf wel invullen. Je hebt er geen invloed op, of je dat nu positief formuleert of niet.

Rudy van Stratum

Tegendenken (9) Signalen voor groepsdenken

In de vorige aflevering hebben we gekeken wanneer het tijd is voor tegendenken. Kort door de bocht, als er veel middelen ingezet worden en er onvoldoende aandacht is voor discussie. Maar hoe heb je door of er geen aandacht is voor discussie? Neem een willekeurig project, als jij vindt dat het niet goed loopt wil je dat inbrengen. Als je dan merkt dat je daar de ruimte niet voor krijgt kom je tot de conclusie dat er te weinig aandacht is voor discussie. Daarmee heeft tegendenken uiteraard nog geen plek gekregen maar is in ieder geval de diagnose gesteld. Aan de slag dus om tegendenken te organiseren.

Groepsdenken

Veel lastiger is het als jij vindt dat het project wel lekker loopt en de rest dat ook vindt. Als iedereen het met elkaar eens is, is dat absoluut geen garantie is voor succes. Mogelijk is er sprake van groepsdenken, we hebben het hier eerder over gehad bij onze serie over denkfouten. Daarom is het interessant om eens te kijken hoe we groepsdenken kunnen herkennen. Op het web circuleren talloze lijstjes met “de 8” symptomen voor groepsdenken. Enigzins aangepast en voorzien van voorbeelden kom ik tot het volgende:

groepsdenken

  1. Een gemeenschappelijke illusie van onkwetsbaarheid, dit zorgt voor veel te veel optimisme en het nemen van grote risico’s. “Dat zal ons nooit overkomen”

  2. Druk uitgeoefend op groepsleden die twijfelen over het meerderheidsstandpunt. “Doe niet zo flauw!” “Maar jij vond toch ook altijd …”

  3. Angst voor afkeuring bij het afwijken van de (vermeende) consensus. “Het zal wel aan mij liggen” “Laat maar, ze willen het toch niet horen”

  4. De illusie dat binnen de groep over alle belangrijkste uitspraken consensus bestaat. “Iedereen is het hier toch mee eens!” “Vorige keer waren we het er allemaal over eens dat …”

  5. Vijand of karikatuur maken van anderen (groepen of leiders). Buitenstaanders worden gezien als het kwaad, zwak of dom, het heeft dus ook totaal geen zin om te luisteren naar de argumenten die door buitenstaanders ingebracht worden. “Zij zijn hier nog niet aan toe”. “Dit is voor hun te ingewikkeld.” “Dat zeggen ze alleen maar omdat ze hopen dat wij ermee stoppen”.

  6. Een absoluut geloof dat de groep met iets moreel goeds bezig is. Ethische of morele argumenten en discussies worden uit de weg gegaan. “Het doel heiligt de middelen”. “Nu even door de zure appel bijten, later wordt het beter”.

  7. Binnen de groep staan spontaan verdedigers van het gedachtengoed op. Zij beschermen de leider en de groepsleden tegen negatieve informatie. “Dit hoeven jullie niet te lezen, hier staat niets nieuws in”. “Op deze manier maak je het alleen maar ingewikkelder”

  8. Gezamenlijke rationalisaties van de besluiten die de groep neemt. Hiermee worden waarschuwingen en andere negatieve feedback weg beredeneerd. “Dat was 5 jaar geleden onder hele andere omstandigheden, maar nu … en wij …” “Als je de uitzonderingen buiten beschouwing laat en dan het gemiddelde neemt, dan klopt het als een bus”

Samenvattend: Is iedereen het met elkaar eens en ben jij de enige met twijfels? Is het moeilijk deze twijfel in de groep in te brengen? En als je de twijfel uit, wordt deze dan consequent wegberedeneerd? Grote kans dat je niet de enige bent met dit probleem en dat het project geen succes wordt. Dit betekent kiezen, of je organiseert tegendenken (daarover later meer) en probeert er wat goeds van te maken, of je zorgt dat je zo snel mogelijk dit project verlaat. Maar, vergeet ook niet kritisch naar jezelf te kijken, er bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid dat jij ernaast zit en de rest van de groep niet.

Stijn van Liefland

Tegendenken (8): Wanneer is het tijd voor tegendenken?

Leuk en aardig tegendenken, maar wanneer is dat nou belangrijk? Als buitenstaander is het leuk en leerzaam om op die manier eens kritisch naar berichten in de media te kijken, maar hoe nu in de eigen organisatie? Moet ik bij elke voorgenomen beslissing gaan tegendenken?

Stel, we organiseren een afdelingsuitje naar Delft, leuke historische stad, een stadswandeling, bezoek aan de oude en nieuwe kerk en een etentje zijn goed voor de teambuilding. Is tegendenken hier op z’n plek? De consequenties van dit besluit zijn beperkt en overzichtelijk. Als het uitje onverhoopt mislukt is er weinig aan de hand. Niet te veel tegendenken dus, dat kost tijd en leidt mogelijk tot irritaties en heeft dus weinig rendement. Overigens is mijn ervaring dat over dit soort onderwerpen (afdelingsuitjes, kerstpakketten, koffie etc.) meer tegengedacht wordt dan over onderwerpen die er echt toe doen, maar dat terzijde.

Wanneer moeten we danwel  tegendenken? Ten eerste, als de consequenties van een mislukking groot zijn, zoals: grote financiële verliezen; veel mensen die de dupe zijn; gevaar voor de veiligheid; etc. De garantstelling van een gemeente voor de bouw van een voetbalstadion valt hieronder. Ten tweede als er veel middelen mee gemoeid zijn (geld, grond, menskracht etc.). Hier is immers de vraag van belang of deze middelen wel op een goede manier worden ingezet. Een voorbeeld is de tunnelveiligheid waar we eerder over schreven. Er wordt veel geld aan uitgegeven, tegendenken moet de vraag beantwoorden of dat gezien de veiligheid / levensverwachting in Nederland verstandige uitgaven zijn. Dus, als de consequenties of de uitgaven groot zijn is het tijd voor tegendenken. Maar dat is niet de enige dimensie die van belang is.

Soms is tegendenken niet nodig omdat er al een goed debat gevoerd wordt, aandacht is voor feiten en argumenten en naar elkaar geluisterd wordt. Je kunt zeggen, als mensen het flink met elkaar oneens zijn, is tegendenken al voor een groot deel georganiseerd. Juist als er géén debat is, is tegendenken belangrijk. Maar lastig is het wel. De kans is groot dat als er geen debat is jijzelf het plan ook wel ziet zitten. Tegendenken zal dan niet snel in je opkomen. In één van de volgende afleveringen gaan we in op signalen die aanleiding geven voor tegendenken.tegendenken 7

Maar stel er is wel debat, is dat dan voldoende? Ik denk van niet. De eerste vraag is met wie het debat gevoerd wordt. Speelt het zich af binnen de groep die het plan maakt en het besluit neemt, dan heeft tegendenken mogelijk al een plek gekregen. Maar vaak zal er sprake zijn van een debat tussen verschillende groepen, de plannenmakers en beslissersenerzijds, de tegenstanders anderzijds. De praktijk laat zien wat er dan gebeurt, er is wel debat maar er gebeurt weinig met deingebrachte  argumenten. Tegendenken moet dus binnen de eigen groep / organisatie plaatsvinden. Een tweede vraag die je je zou moeten stellen is waar het debat wel en niet over mag gaan en wat er met de resultaten gedaan wordt.Uiteindelijk moet een debat immers wel ergens toe leiden.

Stijn van Liefland

Tegendenken (6): doorvragen

In deze serie over tegendenken is het stellen van vragen al eerder aan de orde gekomen, doorvragen gaat nog een stapje verder. Door het stellen van vragen (voor een overzicht zie deze blog) kom je achter het wereldmodel van de ander (zie deze blog). Een wereldmodel klinkt al redelijk abstract. Je kunt ook op een meer basaal niveau vragen stellen. Dat kun je doen door bijvoorbeeld meer op het taalgebruik van de ander te letten.

Metamodel

Je zou kunnen zeggen dat een taalkundige zin die uit iemands mond komt, een heel achterliggend ‘verwerkingsproces’ heeft doorlopen. Je kijkt dus als het ware naar het eindproduct. Door goed naar het eindproduct te kijken kun je vragen stellen over het ‘fabricage-proces’. Dat zou ik ‘doorvragen’ willen noemen: je wilt weten hoe het product is gemaakt, wat er achter de schermen gebeurt.

Gelukkig hoeven we dat soort vragen niet zelf te bedenken. Ze zijn in kaart gebracht door mensen als Richard Bandler en John Grinder en staan bekend als het metamodel. Er is een kleine versie van het metamodel en daarin zijn vier vragen opgenomen en er is een uitgebreidere versie van het metamodel en daarin zijn meer dan 10 vragen opgenomen. We hebben hier een eigen tussenversie opgenomen met acht ‘doorvraag-vragen’.

doorvragen-01Doorvragen

Je luistert dus goed naar de zin die jezelf of een ander uitspreekt.

– Hoor je het woord ‘moeten’? Dan is blijkbaar sprake van een noodzakelijkheid.

– Hoor je het woord ‘niet kunnen’? Dan is sprake van een onmogelijkheid.

– Hoor je een vaag zelfstandig naamwoord of werkwoord? Dan vraag je naar verduidelijking.

– Hoor je een woord als ‘niemand’, ‘iedereen’, ‘alles’ of ‘niets’? Dan vraag je of het echt zo extreem bedoeld is.

– Hoor je ‘beter dan’, ‘slechter dan’, ‘minder’, ‘meer’ etc dan is vaak sprake van een halve vergelijking en vraag je naar de andere helft (‘beter dan wat?’).

– Hoor je een eeuwige waarheid (‘zo doen mensen dat nu eenmaal’), dan vraag je naar waar dat staat of wie dat zegt.

– Hoor je een zin die niet af lijkt te zijn (‘poepoe, wat is het hier warm’) dan is sprake van weglating en vraag je om de zin af te maken (‘voor wie is het warm?’, ‘hier? waar is dat dan?’).

Rudy van Stratum

Biecht van een bankier

Aanstaande zondag is er op de VPRO-televisie onder de ’tegenlicht’-vlag een uitzending ‘De biecht van een bankier‘. Het is nu precies een jaar geleden dat we aandacht schonken aan de ‘voorloper’ van deze uitzending ‘Het brein van een bankier’ waarin Joris Luyendijk zijn inside-story vertelde van binnenuit de Londense financiële wereld.

Dynamiek

Nog voor de vertoning van de documentaire zie je al discussies optreden op diverse fora. De strekking is meestal iets van: ‘weer zo’n bankier die zogenaamd spijt heeft als ie is ontslagen of na het verdwijnen van zijn bonus in een keer het licht heeft gezien’.

Wat wij een jaar geleden hebben willen laten zien in deze infographic is dat de werkelijkheid wat complexer is. Zoals wij toen naar de uitzending keken, zagen we drie partijen die in een groter systeem aan elkaar waren verbonden. De partijen waren naast de bankier zelf, de techneut annex modellenbouwer / nerd en de argeloze consument/belegger. De onderlinge dynamiek beschrijft in termen van denkfouten uit de psychologie hoe het een tot het ander kan leiden.

De context is er een van toenemende deregulering op de financiële markten. Dat is een bijna wereldwijde beweging die je vanaf de jaren 80 ziet en weer is ingegeven door een andere ideologische wind (met verwijzing naar oa Reagan in de VS en Thatcher in de UK). Bankiers benutten deze nieuwe vrijheid door nieuwe producten te ontwikkelen en meer risico’s te nemen. De nieuwe ict-techniek en sophisticated modellen van nerds suggereren een bijna volmaakte ‘in control’ sfeer. Het inmiddels wereldberoemde boek ‘Zwarte zwanen’ van Taleb gaat hier uitgebreid op in. Bankiers komen in een verslavende overwinnaarsroes terecht omdat meer techniek, meer controle, meer risico, meer bonus jarenlang prima werkt. Maar de nieuwe ‘Masters of the world’ kunnen hun werk alleen maar doen als er ‘muppets’ van consumenten zijn die de volstrekt ondoorzichtige producten willen afnemen. Jarenlang verdienen deze micro-beleggers goed aan de nieuwe dynamiek en steeds meer mensen stappen op de rijdende trein.

Op afstand

Wat wij met de infographic wilden laten zien is dat we ‘met zijn allen’ in deze dynamiek terecht zijn gekomen. Eerder met een waardevrije blik en op een zekere veilige afstand. Vanuit elke speler bezien zijn de acties rationeel en tot op zekere hoogte te begrijpen. Pas als je iets waardevrij probeert te begrijpen kun je nadenken over mogelijke interventies of alternatieven (is onze stelling).

Dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat je alle acties van spelers moet goedkeuren of dat je blij bent met het eindresultaat. Dat maakt het ook meteen zo lastig de discussie op een productieve manier te voeren.

Rudy van Stratum

Tegendenken (5): verruiming van het wereldmodel

Een eerdere blog ging over het stellen van vragen om meer zicht te krijgen op de beperkingen van iemands wereldmodel. Uiteindelijk gaat het er natuurlijk om dat al die vragen tot iets leiden. Dat de vragen meer zicht geven op de oplossing of de nieuwe denkrichting. Een manier om die openheid te bieden is het verruimen van iemands wereldmodel.

Wereldmodel nog eens

Voor de uitleg verwijs ik naar de eerdere blog hierover.Het model kent drie basisingrediënten: het feit of verschijnsel (1), de conclusie of betekenis (2) en het filter op basis waarvan je tot die conclusie komt (je criteria, dat wat je belangrijk vindt (3)).

We hadden als feit of verschijnsel: mensen reageren niet op onze blogs.

Als conclusie: we zijn slechte bloggers.

Als criterium: we willen gelezen worden.

Samenvattend: Jij zegt dat jullie slechte bloggers zijn omdat mensen niet reageren op jullie blogs (en jullie wél gelezen willen worden).

verruimenwereldmodel-01

De simpele verruimingen

Verruiming 1: een andere conclusie. Het feit dat mensen niet reageren op jullie blogs kan ook betekenen dat jullie zulke interessante stukken schrijven die ook daadwerkelijk gelezen worden dat mensen in verwondering achterblijven en nog niet aan reageren toe zijn gekomen.

Verruiming 2: een ander criterium. Je zegt dat het belangrijk is om gelezen te worden. Maar is het niet veel belangrijker dat mensen met elkaar in gesprek gaan over het onderwerp en concreet tot andere acties komen?

Verruiming 3: een ander (interpretatie van het) feit. Is dat wel zo dat mensen niet reageren op jullie blogs? Ze reageren wel degelijk maar doen dat onderling (in plaats van naar jullie) en mondeling (in plaats van via de mail).

Andere verruimingen

De lijst met mogelijke verruimingen is nog veel groter. We noemen er nog vier die we zelf wel handig en leuk vinden.

Verruiming 4: een andere context. Als je iets nieuws wilt leren is het goed dat je een slechte blogger bent. Zo kun je alleen nog maar een betere blogger worden. Oefening baart kunst. Keulen en Aken zijn ook niet op één dag gebouwd.

Verruiming 5: extreem doortrekken van de consequenties van je eigen conclusie. Als je zo blijft denken, kun je wel stoppen met blogs, eigenlijk wel stoppen met schrijven en nadenken, er zit helemaal niemand te wachten op al die onzin.

Verruiming 6: een ander wereldmodel (waarbij de conclusie juist goed uitpakt). In de wereld van de topsport is het juist goed dat je je beseft dat je slecht bent en het altijd beter kan. Dat is de manier om verder te komen en niet op te geven.

Verruiming 7: analogie (een belachelijke vergelijking maken). Dat jij zegt dat je een slechte blogger bent omdat mensen niet reageren is net zoiets als zeggen dat je geen goede gelovige bent omdat God nog nooit heeft gereageerd.

Rudy van Stratum

Tegendenken (4): verkennen van het wereldmodel

In de vorige blog gaf Stijn aan dat er te vaak en te snel naar de oplossing wordt gesprongen. Zonder dat duidelijk is wat nu het échte probleem is en voor wie dat dan (wanneer? hoe?) een probleem is. Om een betere en robuustere oplossing te krijgen is het daarom efficiënt wat langer bij het probleem stil te staan.

Wereldmodel

Stijn heeft daarom een aantal vragen op een rijtje gezet die je kunt gebruiken om het probleem verder af te pellen. Je zou ook kunnen zeggen: tegendenken, dat is de kunst van het vragen stellen en afpellen. En als dat zo is: wat maakt een vraag dan tot een goede vraag?

tegendenken 5-01Daar is een klein stukje theorie voor nodig. Misschien denken sommigen nog dat de feiten gewoon de feiten zijn. Dat zal ook wel, alleen die feiten die zich voordoen komen alleen maar tot ons via onze zintuigen (ogen, oren, neus etc). Deze instrumenten hebben van zichzelf al technische beperkingen maar ons brein (de verwerkingsmachine) laat lang niet alle signalen die binnen komen door. We zouden dan volledig gestoord worden en niet meer normaal kunnen functioneren. Ons brein filtert dus de signalen en haalt er uit wat voor ons van belang is. Op basis van de feiten en de criteria trekken we dan conclusies en geven we betekenis. De hele soep van criteria en betekenissen die we zelf brouwen van de feiten wordt ook wel ons ‘wereldmodel’ genoemd.

Kunst van het vragenstellen

Wat is het doel van vragen stellen bij tegendenken? We worden ons dan bewust van de beperkingen die ons wereldmodel ons oplegt (1) en we kunnen dan onderzoeken hoe we die beperkingen in ons wereldmodel kunnen omzeilen (2). Het doel van vragenstellen is dus om ons wereldmodel te verruimen. Nu kunnen we pas de vraag beantwoorden wat een vraag een goede vraag maakt. Elke vraag is een goede vraag zolang die vraag ons wereldmodel verruimt en ons leidt naar meer keuzevrijheid.

De vragen van Stijn uit de vorige blog zijn dus allemaal bedoeld om meer zicht te krijgen op de wereldmodellen die achter een probleem of vraagstelling steken. Laten we ze nog eens noemen:

Wat wil je bereiken? Vraagt naar hoe het eruit zou moeten zien (en wat er nu nog aan schort).

Voor wie is het belangrijk en waarom? Vraagt naar de criteria, wat belangrijk is voor wie.

Wat gebeurt er als je niets doet? Vraagt naar de urgentie van het probleem.

Waarom deze oplossing? Vraagt naar alternatieven.

Wat is het probleem? Vraagt om te preciseren (wat, waar, wanneer, hoe lang)  en met concrete voorbeelden te komen.

De lijst is niet per se volledig en de volgorde is ook willekeurig. Ik zou bijvoorbeeld nog toe kunnen voegen:

Waar ga je vanuit? Vraagt naar de randvoorwaarden/condities wil deze oplossing bij dit probleem werken (wat zijn je overige aannames, wat moet er waar zijn wil dit werken?).

Een ‘wereldmodel’ klinkt misschien abstract. Ik ben als econoom gewend te werken met (wiskundige) modellen. Wat je hier eigenlijk doet is net zoiets: wat zijn de exogenen (de randvoorwaarden), wat zijn de endogenen (de vergelijkingen die het hart van het model vormen) en wat zijn de uitkomsten die het model genereert?

Zo zien we dat de ‘waarom-vraag’ eigenlijk een verzamelbus is voor een hele trits onderliggende vragen die het wereldmodel rondom de casus in kaart brengt. Later in deze serie gaan we verder in op hoe je het wereldmodel kunt verruimen.

Rudy van Stratum

PS Zijn er ook ‘foute’ vragen? Nou ja, vanuit deze insteek wel. Vragen die NIET leiden tot een verruiming van het wereldmodel zijn contraproductief. Voorbeelden:

– Waarom heb jij niks met duurzaamheid? (dit is een aanval, leidt tot verdediging en dus tot vasthouden aan bestaande wereldmodel).

– Is het niet zo dat alle managers alleen maar in macht zijn geïnteresseerd? (die vraag gaat op zoek naar bevestiging van je eigen wereldmodel en probeert niet dat van de andere ruimer te maken).

Stadslandbouw (correspondent 15-01-2014)

Vandaag stond het volgende artikel in de correspondent, “de boer van de toekomst is een nerd”. Ik raak wat geïrriteerd door het artikel. Het doet de agrarische sector mijns inziens tekort. Twee initiatiefnemers van buiten de sector komen aan het woord om te vertellen hoe de toekomstige voedselvoorziening er uit zou moeten zien. Ik heb niks tegen deze buitenstaanders, het is goed, kan de sector een impuls geven, schudt de boel wellicht wakker (als er tenminste iemand lag te slapen etc.). Mijn irritatie heeft vooral betrekking op het feit dat er in het artikel geen enkele ruimte is voor een tegengeluid. Zonder verder aanvullend onderzoek hieronder daarom maar wat kritische kanttekeningen.

Moderne tuinbouwkas
Zijn jullie wel eens in een moderne tuinbouwkas geweest? Daar groeien de tomaten op steenwol en hangen de aardbeien in een slim systeem op ooghoogte. De moderne tuinder regelt de toevoer van warmte, CO2, meststoffen en licht. Het gaat misschien wat ver om de moderne tuinder een nerd te noemen, maar dat hij / zij mee is gegaan in de technologische ontwikkeling is een feit.

Het is heel knap dat het de genoemde Musad Hussain (biochemicus en zakenman) is gelukt om in een oud kantoorgebouw aardbeien en sla te telen maar ik vermoed dat de gemiddelde tuinder daar zijn hand niet voor omdraait. Ze hebben het nog nooit geprobeerd en dat is eigenlijk niet zo gek, ga maar na. Als eerste is zonlicht natuurlijk een stuk goedkoper en efficiënter dan kunstlicht. Ledverlichting mag dan heel efficiënt zijn maar waar komt die stroom vandaan? Hoe ga je dat duurzaam opwekken (onze landbouwgronden vol met biomassa of zonnepanelen?). De logistiek in een oud kantoor is waardeloos en de inrichting suboptimaal (overal wanden en kolommen), je moet ventilatieproblemen oplossen, watervoorziening en waterafvoer regelen, noem allemaal maar op. Ook de schaal lijkt mij niet optimaal, een beetje tomatenkweker heeft tegenwoordig een kas van 25 ha. Als je dat wilt stapelen heb je een gebouw van 100 x 100 meter nodig van 25 verdiepingen. Kleinschalig zal het best gaan lukken, maar een substantiële bijdrage leveren aan de voedselproductie, ik geloof er niet zo in.

Maar de ideeën van Hussain gaan veel verder dan verticale landbouw, hij ziet een soort koelkast voor zich waar iedereen eigen groente in teelt. Eigenlijk een minikas, maar dan binnenshuis. Is dat nuttig of zinvol, lost dat problemen op? Ik denk van niet. Is het leuk? Ja zeker, dus ik hou me aanbevolen voor deze innovatie. Ik denk niet dat mijn voedsel er goedkoper of lekkerder van wordt, maar leuk is het wel. Een speeltje voor de stadsbewoner, niets mis mee.

Maar waarom?
Belangrijk is ook te kijken naar de achterliggende beweegredenen voor verticale landbouw of stadslandbouw. Waar is dat nou goed voor? Een tweetal citaten

“Voedselproductie moet dicht bij de mensen komen zodat ze leren wat voedsel echt is en waar het vandaan komt.”
Mijn eerste reactie is mee eens! Maar toch, even nadenken? Waarom moeten we leren wat voedsel echt is? Ik weet toch ook niet wat een computer echt is, of een auto? En ik heb ook geen flauw idee waar deze vandaan komen of hoe ze gemaakt worden. Wat maakt voedsel zo anders dan auto’s en computers? Omdat het landbouw is? Dat geldt ook voor katoen, moeten we niet leren wat dat is, waar dat vandaan komt, hoe dat gemaakt wordt?
Volgens mij ontbreken hier de achterliggende argumenten: gesleep met voedsel is niet wenselijk (mee eens), mensen eten ongezond (mee eens) en dat is erg (ben ik het geloof ik ook wel mee eens) en er wordt teveel voedsel weggegooid en dat is zonde (ook mee eens). Voldoende rede om na te denken over voedsel.
De beredenering is dan volgens mij als volgt, we gaan verkeerd met voedsel om, als je weet waar het vandaan komt (hoe het groeit etc.) ga je er anders mee om, stadslandbouw laat je dat zien. Ik vrees dat het voor een groot deel preken voor eigen parochie wordt. Mensen die geïnteresseerd zijn in voedsel vinden stadslandbouw leuk, mensen die dat niet zijn lopen er in een wijde boog omheen op weg naar de supermarkt. Maar eigenlijk doet dat er niet toe, de vraag is vooral, wat is het doel en welke alternatieve manieren zijn er om dat te bereiken?

“Voedsel zo vers mogelijk op het bord .. lokaal geproduceerd eten is veel lekkerder”.
Wij telen elk jaar wat groente in onze tuin, en dat is best lekker, een verse courgette of eigen geteelde boontjes. Maar zijn ze lekkerder dan de boontjes of courgette uit de supermarkt? Misschien doen wij iets verkeerd, maar ze smaken precies hetzelfde. Het is vooral leuk, je loopt de tuin in plukt wat groente en gaat daar een maaltijd van maken. Maar het gaat niet op voor alle groenten. Hussain heeft het ook over supermarkttomaten en ik moet hem gelijk in geven, slechts zelden zie ik echte goeie lekkere rijpe tomaten in de supermarkt.

Biochemicus en financiële dienstverlening
Naast Hussain komt ook Siemen Cox aan het woord. Deze heeft een in mijn ogen wat realitischer kijk op voedselproductie in de stad. Het is iets naast de reguliere voedselproductie die mensen meer bewust maakt. Ik vind het wel opmerkelijk dat een biochemicus en iemand uit de financiële dienstverlening aan het woord worden gelaten. Ik mis de echte experts. Volgens Hussain zou de conventionele landbouwlobby kunnen tegenwerken. Dat ben ik wel met hem eens, de export en import van groente en fruit is een miljarden business, daar is alle belang om het systeem in stand te houden. Maar kijk je naar de individuele tuinder dan zijn de meeste zeer innovatief. Het was een tuinder die als eerste met geothermie begon, een tuinder heeft geëxperimenteerd met vissen in z’n kas, er wordt CO2 uit de Rijnmond gebruikt in tuinbouwkassen etc.. Je zou denken dat als verticale landbouw echt kansrijk is er allang een tuinder op in was gesprongen.

Laat ik positief afsluiten, mijn irritatie is vooral gericht op de correspondent. Voor de beide initiatiefnemers eigenlijk alleen maar lof. Misschien ben ik zelfs wel een beetje jaloers dat zij zoiets leuks doen. Ik geloof er niet in, maar dat kan twee dingen betekenen:

  • Ze hebben gelijk en ik zit er naast. De afgelopen 100 jaar heeft de landbouw een enorme ontwikkeling doorgemaakt en je weet nooit wat er de komende 100 jaar gaat gebeuren. Ik vermoed dat 100 jaar geleden niemand de tuinbouwkassen van nu heeft voorzien. Dus verras mij.
  • Ik heb gelijk en stadslandbouw / verticale landbouw blijft bij een experiment. Niets aan de hand, vooruitgang is het gevolg van allerlei veelal mislukte experimenten. Voor wat betreft het ‘experiment’ stadslandbouw, niemand heeft er last van, ook niet als het mislukt en bijkomend voordeel is dat het een aantal belangrijke issues agendeert, gezond eten, gesleep met voedsel etc.

In de tussentijd doe ik overigens zelf lekker mee aan stadslandbouw, want ook al zie ik het niet als oplossing voor ons voedselprobleem (of voedselgedrag), het is wel heel leuk het brengt mensen bij elkaar en maakt mensen blij.

 

Stijn van Liefland