Categoriearchief: Doel / Strategie

De kunst van het geldscheppen (1)

Een serie blogs over ‘de kunst van het geldscheppen’. Misschien iets aan de ‘off-topic’ kant voor deze site. Anderzijds het gaat wel over geld. Aanleiding is de publicatie van Martijn Jeroen van der Linden met diezelfde titel, hier te vinden. Het gaat over een abstract onderwerp, ‘geldscheppen’, dat sterk wordt onderschat als kern van de crisis-dynamiek waarin we nu zitten. Juist omdat het een ver-van-mijn-bed onderwerp is wordt het zelden op de manier behandeld die past bij het belang van het onderwerp.

Vooraf

Ik heb het essay van Martin Jeroen met veel plezier gelezen. Het is een van de stukken die ik iedereen die is geïnteresseerd in de huidige economische crisis zou aanraden te lezen. Het vat op een goede en originele wijze samen wat toch een complexe en weerbarstige materie is.

Hoewel ik ook al jaren lees en denk over de crisis, ben ik helaas nog niet zover dat ik een zo uitgekristalliseerde aanpak heb als Martijn Jeroen. Ik heb nog steeds heel veel vragen en twijfels over wat er nu echt aan de hand is en wat een oplossingsrichting is. MJ heeft mij weer een stapje op weg geholpen naar meer inzicht.

Wat ik ga doen is het essay op mijn manier samenvatten en voorzien van een aantal vragen en opmerkingen.

De uitgangspunten

Stelling 1
Geldcreatie (ik beperk me voor het gemak even tot giraal geld) ontstaat uit het niets en kan uitsluitend plaats vinden door banken. Het is een kwestie van de balans aan beide zijden ophogen. Een bank hoeft daar verder niets voor te doen, een simpele handeling van de computer. Het simpele feit dat wij burgers deze balansposten accepteren als finale kwijting van elkaars transacties, schulden etc is voldoende. Dat belastingen uitsluitend in deze termen kunnen worden afgerekend, maakt dat wij allen verplicht zijn in dit systeem mee te draaien.

Stelling 2
De overheid (wij, de burgers, belastingbetalers) heeft het recht om dat geld uit het niets te kunnen creëren gratis uit handen gegeven en neergelegd bij commerciële partijen (banken genaamd). Commerciële partijen zijn uit op winstmaximalisatie en niet per se op de meest optimale geldhoeveelheid voor de samenleving als geheel.

Stelling 3
De bankenmarkt kent nauwelijks concurrentie. In wezen hebben een beperkt aantal banken een quasi-monopolie op het gratis scheppen van geld. Het gaat hier nog steeds over het normale geldsysteem. Alternatieve valuta worden niet geaccepteerd als wettig betaalmiddel laat staan dat daar sprake van concurrentie is.

Volgens mij zijn dat de belangrijkste elementen waar we mee starten: geld creëren is een bijzonder voorrecht of privilege (dat kan zo maar ‘out of thin air’), dat voorrecht is zomaar belegd bij commerciële partijen (die daar hun eigen ding mee doen) en er is geen concurrentie op deze markt.

Intermezzo

Ik kan me in deze vertrekpunten prima vinden. Natuurlijk kun je hier en daar wat nuanceren. Misschien is er wel concurrentie tussen banken, je kunt immers een nieuwe bank starten en je kunt ook (deels) naar een buitenlandse bank verhuizen. Maar grofweg kunnen we stellen dat er nauwelijks serieuze overstapmogelijkheden zijn tussen een groot aanbod van banken. Kijk simpelweg maar naar de recente verhoging van de tarieven waar we mee geconfronteerd worden en waar een echte reactie van de klanten uitblijft (in tegenstelling tot de jaarlijkse rituele dans rondom de zorgverzekeringen). Kijk naar de discussie van enige tijd terug rondom het niet doorgeven van de lagere marktrentes in lopende hypotheek-tarieven (in vergelijking met de ons omringende landen).

En laten we wel wezen: dit is ook niets nieuws. Ik heb zelf begin jaren 90 in mijn dissertatie een representatieve winst-maximaliserende bank gemodelleerd die helemaal handelt zoals elke ‘gewone’ onderneming dat zou doen. Alleen verkoopt de onderneming ‘bank’ geen bureaustoelen of schoenen maar ‘kredieten’. Hier heb ik enkele pagina’s uit deze dissertatie ingescand. Elementen die het bankmodel kenmerken zijn:

  • Consumenten (en overheid) accepteren de schulden en tegoeden bij banken als finale kwijting.
  • Om te bankieren heb je een vergunning of licentie nodig.
  • Die licentie wordt gratis weggeven.
  • Maar heeft ondertussen wel degelijk een economische waarde.
  • De mate van kredietverstrekking wordt aan de bovenkant slechts begrenst door hoeveel reserves de overheid vereist als dekking en/of de multiplier die is toegestaan.
  • De bank maximaliseert de waarde van de aandelen van de bank.
  • De waarde van die aandelen wordt bepaald door de maximale kasstroom die ze zelf kan genereren.
  • Die kasstroom wordt bepaald door een hoeveelheids- en een prijscomponent.
  • Hoe meer kredieten er worden verstrekt hoe meer winst.
  • Hoe hoger de rente (of beter het verschil in rente aan de inkomstenkomst en die aan de kostenkant) hoe meer winst.
  • Verder zijn er nog wat overige kosten, met name van personeel (ik had bonussen destijds nog niet in het model zitten).

 

In de volgende blog zet ik de gevolgtrekkingen op basis van deze uitgangspunten op een rij.

Rudy van Stratum

“Ja maar” (2): aanvulling en mindmap

De blog over het soms irritante verbod op ‘Ja maar’ heeft tot een aantal reacties en aanvullingen geleid. Zo had ik een gesprek met NLP-trainer en -auteur Guus Hustinx van bureau Intens. Zijn verbeterpunten samen met de eerdere opmerkingen heb ik verwerkt in een mindmap ‘JA MAAR’.

JA MAAR betekent polariteit en mismatch

Kern van het verhaal is dat ‘JA MAAR’ een ongewenste reactie is omdat het een dubbele boodschap bevat. Deze boodschap kan op de ontvanger verwarrend overkomen en zelfs tot irritatie leiden. De ontvanger ‘ziet’ en ‘voelt’ polariteit en een mismatch. Dat is niet bevorderlijk voor een opbouwende dialoog en samenwerking.

Het verbieden van ‘JA MAAR’, zo was mijn stelling in de eerdere blog, werkt ook niet lekker. Het keert wat mij betreft in het tegendeel en er ontstaat een nieuwe irritatie en dus wederom niet de gewenste dialoog. Bovendien wordt er een kans gemist om informatie áchter de polariteit op te sporen.

.. én om welke polariteit gaat het?

Maar… ik bedoel natuurlijk.. én: er is sprake van meerdere mogelijke achterliggende polariteiten. Ik beperkte me in mijn blog tot een polariteit op inhoud. JA, ik ben het eens met een DEEL van je boodschap, MAAR ik ben het ONEENS met een ander deel van je boodschap. Een alternatief op verbod is dan dat je op zoek gaat naar de positieve intentie van dat andere deel dat weerstand laat zien. En dat je op zoek gaat naar het criterium van de ander waar dan blijkbaar niet aan wordt voldaan.

Guus wees me op een andere polariteit die er ook schuil achter kan gaan. De ontvanger van de boodschap is het dan niet eens met (een deel van) de inhoud maar wil vooral de relatie in stand houden. Wel EENS met de relatie en de persoon, maar NIET EENS met de inhoud. JA MAAR is dan een manier om zachter en dus minder polair te reageren. Maar wederom geldt: je mist een kans als je niets met die informatie doet.

Alternatieve reacties

Guus komt daarom met twee alternatieve reacties. De kern van beide reacties is dat je de polariteit benoemt en bespreekbaar maakt:

  1. Bij een mismatch op inhoud: ik ben het deels eens en deels oneens, dit is mijn bezwaar.
  2. Bij een mismatch op (een deel van) de inhoud zonder de relatie te beschadigen: ik ben het (deels) oneens, laten we er samen over praten, ik ben benieuwd waar we uitkomen.

 

Rudy van Stratum

JA MAARMet dank aan Ary ‘da vinci’ Velstra voor zijn stimulans meer gebruik te maken van mindmaps.

 

Een betere wereld in een mindmap

Als vervolg op de mindmap van afgelopen vrijdag (toen ging het om de beperking van het meten van welvaart aan de hand van het BBP, hier te vinden), wederom een mindmap ditmaal van een filosofisch essay van Rob Wijnberg in de Correspondent van vandaag 18-11-2013.

De Correspondent is dan wel goed in het analyseren van alle ellende waar we dagelijks mee worden geconfronteerd: maar waar blijven de oplossingen? Lezers vragen zich regelmatig af: en nu? Het is niet de taak van een journalist om de oplossingen aan te dragen, daar is de politiek of de ideoloog voor, aldus Wijnberg. Maar Rob Wijnberg draait zijn hand niet om voor een mooie moraal.

Rudy van Stratum

Voor een betere weergave van de mindmap, klik op de afbeelding.

en nu

 

 

BBP in een mindmap

Vandaag wederom een interessant artikel in ‘De correspondent‘. Een essay over de beperkingen aan het meten van groei en welvaart zoals we dat nu al bijna 100 jaar doen aan de hand van het zogenaamde BBP (bruto binnenlands product).

We hebben er hier ook eerder aandacht aan besteed, zie onder andere:

Fred Hirsch, social limits to growth

Joop Hartog over bevolkingsgroei

Tim Jackson, welvaart zonder groei, boekbespreking (1)

Tim Jackson, welvaart zonder groei (2)

Paul de Beer en economische groei.

Groei is belangrijk, maar dan wel échte groei

Ditmaal hebben we het artikel samengevat in de vorm van een mindmap.

Rudy van Stratum

BBP

“Ja maar”: is dat echt zo fout?

Afgelopen week bladerde iemand in de ‘vers van de pers’ uitgave van ‘Geld is een middel’ (meer over deze publicatie is te vinden in dit stukje). Ergens op de laatste pagina’s vond mijn gesprekspartner maar liefst twee keer de uitdrukking ‘ja, maar’. En dat kon toch echt niet meer, want iedereen weet inmiddels dat ‘ja maar’ een foute en ongewenste uitdrukking is. Natuurlijk ken ik de negatieve klank rondom ‘ja maar’ en ik voelde me direct schuldig en betrapt. Snel gaf ik toe en beloofde beterschap in een van de volgende drukken.

Waarom geen ‘ja maar’?

Maar .. toen ging ik er toch over nadenken. Waarom is ‘ja maar’ eigenlijk verboden? Ik dacht: laat ik onze beslisboom er eens bijpakken. Wat is eigenlijk het doel van geen ‘ja maar’ mogen zeggen? Daar kan ik best wat bij bedenken.

‘Ja maar’ suggereert dat je het eens bent met je gesprekspartner en dat ondertussen helemaal niet bent. JM (wat korter dan steeds ‘Ja maar’ in te tikken) suggereert een houding van luisteren en een gesprek én  heeft eerder iets weg van ‘ik luister niet naar je en ga door op mijn eigen pad’. JM suggereert dat je denkt in onmogelijkheden in plaats van aan mogelijkheden. JM suggereert eenrichtingsverkeer in plaats van tweerichtingsverkeer en een dialoog. JM suggereert uitsluiting in plaats van insluiting. JM suggereert zelf in plaats van samen.

Waarom dan toch geen goed gevoel?

Maar .. ik merkte weerstand bij mezelf. Ik kan me natuurlijk prima vinden in het doel van geen JM. Waar ik weerstand voel is dat het in een gesprek ook zo makkelijk een showstopper wordt. Een soort woord-bingo: ‘ja, je zei JM en dat mag niet hoor, lalala betrapt!’. En dat het een dooddoener wordt. En dat het een soort hype wordt. Ergens iets gelezen en dan alleen de conclusie onthouden. Dat er niet meer wordt nagedacht over het waarom van geen JM meer gebruiken. Blijkbaar vreet dit aan mijn overtuiging dat je wel moet blijven nadenken, niet iets zomaar mag geloven.

Verborgen kosten

Een aanvankelijk prima statement, geen JM meer gebruiken, gaat dan een eigen leven leiden en wordt weer een nieuw gevaar. Hier is sprake van verborgen kosten. Het ene ‘foute’ wordt vervangen door het andere ‘foute’. Wat zijn dan die verborgen kosten?

Behalve dat er niet meer wordt nagedacht, zijn de verborgen kosten vooral ook dat we niet meer inzien dat het woord MAAR wel degelijk een functie heeft. Zoals je tegenwoordig niet meer mag zeggen dat het glas half leeg is (half vol hoor, dat is veel positiever) of dat je juist moet zeggen dat je een echte ondernemer bent, mag je ook geen MAAR meer zeggen. Geen JM hoort in de hype (tijdsgeest klinkt wat positiever, doe ik toch weer mee ..) dat alles positief is en dat je een spelbreker of een zeiker bent als je dat anders ziet.

Maar … ‘maar’ heeft een doel. Als iemand ‘maar’ zegt dan geeft dat aan dat er ‘iets’ zit. Dat iets geeft aan dat er sprake is van een hobbeltje in het interne proces van denken. Er is sprake van een interne weerstand en die zit er met een reden. En dat mag je serieus nemen. Als iemand ‘Ja maar’ zegt kun je dat ook zien als een kans om een gesprek te openen over de achterliggende weerstand die jouw opmerking blijkbaar bij je gesprekspartner oproept. Het is een teken dat je de ander serieus neemt en dat je het MAAR serieus neemt. Iemand zegt niet zomaar ‘maar’. Je bent bereid samen te onderzoeken waar de weerstand vandaan komt. Want zo krijg je begrip voor wat er in de ander omgaat en kun je daar rekening mee houden.

Maar is dus een kans om verder te onderzoeken hoe je je plan beter kunt maken. Hoe je kunt leren. Weerstand heeft een functie. Verbieden van het uiten van weerstand leidt niet tot het gewenste resultaat (zoals een blijvende verandering of verbetering).

Pleidooi JM v2.0

Daarom pleit ik voor de herinvoering van ‘Ja maar’. Een ‘Ja maar versie 2.0’ zeg maar. Het serieus nemen van een JM betekent dat je open staat voor de door de ander gevoelde weerstand. Het betekent dat je erkent dat weerstand een functie heeft. Weerstand wil zeggen dat iets je probeert te beschermen en dat je onderzoekt wat dan de mogelijke bedreiging is waar tegen beschermd moet worden. Juist dat geeft openheid in het gesprek en meer kans op een dialoog. Het weer JM mogen zeggen geeft misschien ook meer openheid over taboes die we met zijn allen lijken te accepteren. Het taboe om een glas half leeg te willen zien, het taboe om geen ondernemer te willen zijn, het taboe om niet saai of degelijk te mogen zijn, het taboe van ‘zero growth’, het taboe om gewoon tevreden te zijn met wat je hebt en niet almaar meer te willen hebben.

Dus vanaf nu zeggen we wat mij betreft ‘Ja maar … en onderzoek met mij de weerstand die ik voel’.

Of in een makkelijker te onthouden motto:

Zeg maar ‘zeg maar’

Rudy van Stratum

 

Ondernemerschap (3): Mastery (Robert Greene)

Enkele relativeringen

Waarom het boek van Greene? Ik liep er toevallig tegenaan en zag veel herkenning in relatie tot ondernemerschap. Maar ook veel verschillen. Want moet een ondernemer ergens ‘master’ in worden? ‘Master’ betekent hier: ergens heel goed in worden, een voorbeeld voor anderen, een meester. Ik zou een ondernemer juist definiëren als iemand die slim gebruikt maakt van zijn capaciteiten om zo efficiënt mogelijk zijn doel te bereiken. En vooral geen ‘meester’ willen worden want een klein beetje beter worden kost meestal onevenredig veel inspanning.

Een tweede relativering is dat het boek van Greene qua aanpak wel wat lijkt op de bestsellers van Malcolm Gladwell. Als je ze de eerste keer leest dan word je meteen enthousiast en denk je de wereld een stuk beter te snappen. Als je het later nog eens beet wilt pakken (‘wat is nu precies de kern van zijn betoog’) dan glipt het tussen je vingers door en blijft er een dunnere boodschap over dan je dacht te hebben bij eerste lezing. Susanne Weusten besprak onlangs het laatste boek van Gladwell en meende een patroon in zijn aanpak te herkennen. Malcolm begint met een contra intuïtieve conclusie: hij heeft gevoel voor rare dingen en de tijdsgeest en weet daar een pakkende titel bij te bedenken. Nadat hij je in het onderwerp heeft getrokken, geeft hij de lezer een gevoel van troost. Hij gaat relativeren dat al die hoogvliegers het ook niet gratis hebben gekregen. Dus ik hoef me geen looser te voelen, er is nog hoop, ook voor mij. En tenslotte: heel veel smakelijke anekdotes. De lezer verhalend naar de enig mogelijke conclusie leiden. De conclusie van Weusten lijkt daarmee ook te zijn: na ontleding en dissectie houd je niet meer zo veel substantie over. Dat doet overigens niets af aan de lol je aan de boeken beleeft.

Een derde relativering: dit soort boeken zijn niet geschreven door en voor ondernemers. Het zijn boeken die vooral bedoeld zijn voor ons simpele zielen die een inkijkje willen krijgen in het succes van anderen. Zoals ik eerder al zei: de groten der aarde zijn niet groot geworden door het lezen van boeken over het succes van anderen.

Een vierde relativering: het is allemaal achteraf praat. Er wordt nauwelijks aan tegendenken gedaan. Greene neemt een stuk of 10 succesvolle meesters en ontleedt wat hen tot succes heeft geleid en trekt daar de grootste gemene delers uit. Niks mis mee, zeker inspirerend. Maar er is minder aandacht voor de toevalsfactor en soortgelijke lieden met soortgelijke capaciteiten die totaal mislukt zijn, komen in dit soort boeken niet aan het woord.

Wat kenmerkt de meester?

Even nog wat discipline betrachten en dicht bij de tekst van Greene blijven! ‘Meester worden’ heeft niet te maken met veel talent of een hoog IQ. Sterker nog: dat kan wel eens een hinderpaal worden voor het worden van een ware meester (een conclusie die we later bij de bespreking van ondernemerschapstesten nog tegen zullen komen. In dat geval lijkt er ook statistisch bewijs voor deze stelling te zijn). Het hele verhaal begint bij het vinden van je ware passie of drive. Iedereen heeft zoiets (volgens Greene) maar je moet het ontdekken, er naar op zoek gaan. Dit startpunt noemt Greene de ‘primal inclination’.

Vervolgens moet je op zoek naar een niche, een manier om het best uitdrukking te geven aan die ‘primal inclination’. Je gaat dus op zoek naar de beste ‘outlet’ om de passie uit te kunnen leven. Dan zitten daar nog wat randvoorwaarden bij. Zoals ‘vermijd valse paden’. Dat zijn paden die lijken te gaan over je echte drive maar eerder manieren zijn om de leegte die in je huist te vullen (te veel focus op geld en uiterlijk vertoon bijvoorbeeld). Ik zou het omschrijven als: blijf dicht bij jezelf, laat je niet teveel leiden door wat anderen doen en belangrijk vinden. En: houdt niet onnodig lang vast aan het verleden. Dat betekent zoiets als: pas je aan, neem je verlies. En zoiets als: focus op de langere termijn, kijk niet elke dag of je al iets hebt bereikt maar denk aan een horizon van 5-10 jaar. Dit betekent: geduld hebben, niet opgeven, je lange termijn doel in het oog blijven houden. ‘Time is on your side’. Maak van het verloop van de tijd je vriend en laat je er niet door opjagen en van je pad af brengen.

En dan is het een kwestie van uitwerking. Je moet goed om je heen kijken en kansen zien. Op zoek naar een mentor waar je het vak kunt leren. Je nederig opstellen en goed jatten van je meester. Waarom zelf het wiel uitvinden als iemand anders al weet hoe het moet (aha, hier zien we toch de ondernemer terug)? En dan komt die beroemde 10.000 uren regel waar ook Gladwell het over heeft in zijn boek ‘Outliers’. Oefenen, oefenen en nog eens oefenen. De mens is uniek in zijn gave iets na te doen, te imiteren wat hij een ander ziet doen. Wij hebben het vermogen ons in een ander in te leven. Het kopiëren is een proces van virtueel in die ander treden en doen, voelen, horen wat die ander doet. En dat net zo vaak herhalen tot het helemaal klopt. Tijdens dat langdurige proces, waar vooral geduld en volhouden belangrijk zijn, worden de belangrijkste stappen van het vermogen geïnternaliseerd. En zodra de dingen automatisch gaan, je er niet meer over hoeft na te denken, creëer je extra ruimte in je hoofd om te oefenen met varianten en op zoek te gaan naar verbeteringen. En pas dan kom je in de fase van de meester die boven de stof staat en zelf iets toevoegt aan het repertoire, zelf de grenzen van het vak of de kunst verlegt.

Ik zei het al: als je het zo opschrijft dan blijft er weinig over van de honderden pagina’s met schitterend proza. Sorry.

Paar plaatjes

Als ik het betoog van Greene in een plaatje zou moeten zetten, dan krijg ik zoiets:

ScreenShot339En niet toevallig heb ik hier een duidelijk begin en eind bij getekend. En iets er tussen in. Dus nog meer gestileerd zou je kunnen tekenen:

ScreenShot340Het begin en het eind van het plaatje vormen de belangrijkste onderdelen voor het bereiken van meesterschap. Daarom heb ik ze ook groot getekend. Maar het zijn ook wolkjes. Het klinkt leuk maar het is niet zo duidelijk wat het is. Hoe kom je achter je roeping en je echte drive? Wanneer weet je of die ‘echt’ is en geen ‘vals pad’? En wat is die lange termijn visie waar je steeds aan vast moet houden? Mijn conclusie is dat de meest belangrijke delen goeddeels onbegrepen zijn. Het tussenliggende traject is veel rationeler en kan bij wijze van spreken stapsgewijs worden uitgewerkt.

En eigenlijk is ook het tussendeel (de stapjes op weg van a naar b) niet echt rationeel. Het openstaan voor de kansen die op je pad komen. Dat is natuurlijk geen echte ‘stap’. Het geduld en de rust hebben om te zien dat ‘een idee naar je toekomt’ (ik meen me te herinneren uit de biografie van Steve Jobs dat daar ook enkele keren die term wordt gebruikt ‘when an idea comes to you’). Ook al geen echte stap. In dit hele trajecten van oefenen en vallen en opstaan spelen de spiegelneuronen een dominante rol. Greene stelt dat deze spiegelneuronen uniek zijn voor de soort mens en ons in staat stellen virtueel uit onszelf te treden, van afstand te kijken, vanuit de ander te kijken, vanuit de toekomst te kijken, vanuit een andere discipline te kijken. Deze voortdurende ‘back-forth dynamic’ kun je nauwelijks rationeel noemen maar maakt wel de kern uit van het proces dat leidt naar meesterschap.

Link naar ondernemerschap

Ik kan al een bruggetje slaan naar de twee visies die ik grofweg terug vindt over ondernemerschap. De meeste boeken gaan over het rationele deel, over de stappen die je moet zetten om tot succes te komen. Dit is een opgeruimde en ‘in control’ visie op ondernemerschap en succes. Bedenk waar je goed in bent, formuleer een visie, maak een stappenplan, zoek partners en zo verder. Hier worden de scholen mee gevuld. Maar dat is allemaal simpel, een kwestie van uitwerking, netjes je pad lopen van roeping naar visie.

En roeping en visie, dat is het onbegrepen deel. Dat is de ‘fuzzy’ visie op ondernemerschap. Een ondernemer heeft een diepe passie. Hij weet zelf niet eens waar het vandaan komt, het zit in hem, meestal al van jongs af aan. Greene geeft hier veel voorbeelden van. Vaak heeft het te maken met de jeugd en de opvoeding, met bijzondere diepe indrukken achterlatende ervaringen. Ze kunnen donker gekleurd zijn (jezelf bewijzen, een statement maken, je vader de loef af steken) of juist heel licht (willen weten hoe het zit, iets beters maken, die ene oplossing vinden). Maar hoe dan ook: onbegrepen, anekdotisch.

Iets soortgelijks geldt voor de finish, de langere termijn visie. Wat ik inmiddels wel begrijp is dat het hier niet gaat (of hoeft te gaan) over een in woorden of cijfers uit te drukken visie. Dat is wat op de opleidingen wordt onderwezen: het plan, de begroting, de woorden en de cijfers. Het kan juist gaan om een gevoel, om beelden, om geluiden. En ze fungeren als een soort anker dat je voortdurend te hulp roept om te checken of je nog op koers ligt. Een anker dat je steeds weer herinnert aan die diepere roeping, die je de energie geeft om die 10.000 uur te maken, om vol te houden, niet op te geven, dat bord voor je kop te houden, alleen dat te zien wat je wilt zien.

Wat een ondernemer gemeen heeft met een ‘meester’ is dat beiden ‘gewoon weten’ dat er een drive is, daar voortdurend mee in contact staan en dat ze helder hebben (qua gevoel) waar ze uit willen komen. Je zou kunnen zeggen dat iemand die dat voor zichzelf niet helder heeft van nature geen ondernemer of meester is of wordt. Blijkbaar heb je dan niet die opvoeding gehad of die unieke momenten mee gemaakt die je deze belangrijke start en finish inzichten hebben opgeleverd. Greene stelt echter dat iedereen wel zo’n start en finish heeft maar dat je er alleen nog niet bij kunt komen. De kern van ondernemerschap en meesterschap zou dan dus moeten bestaan uit het onderzoeken bij jezelf wat die drive en die visie is en in het verlengde daarvan hoe je dicht bij jezelf kunt blijven tijdens de weg van a naar b.

Wat onderscheidt een ondernemer van een meester? Een ondernemer is volgens mij ook een meester. Maar een meester is niet per se een ondernemer. Iemand kan vanuit deze opzet een zeer goede wetenschapper en Nobelprijswinnaar worden, maar is daarmee geen ondernemer. Een ondernemer is een meester maar met een bepaalde subset aan drives en visies. Ik heb dat niet helemaal helder maar een ondernemer lijkt (meer dan een meester in het algemeen) gedreven door status, door geld, door macht, door risico. En de uitingen zullen vaker zitten in fysieke en verkoopbare realisaties (dus een uitvinding is niet genoeg, het gaat om concrete realisatie en verspreiding en verkoop ervan).

Rudy van Stratum

Top 10 lessen psychologie (9): groene nudges

In een aantal korte artikelen voor de Volkskrant legt hoogleraar evolutionaire psychologie Mark van Vugt uit waarom we moeite hebben met duurzaam handelen. Het komt in grote lijnen overeen met het verhaal dat we eerder vertelden in de serie ‘Top 10 lessen psychologie’ delen 1-8.

Brein

De kern is dat ons brein zich heeft aangepast in een miljoenen durende strijd om te overleven. Dit is natuurlijk ook een voorbeeld van de ‘availability bias’ want waar moet je als evolutionair psycholoog anders mee aankomen? Ons brein heeft uit die ‘survival of the fittest’ 5 kenmerken geërfd die ons nu in de complexe overbevolkte wereld van vandaag in de weg zitten:

  • Familie eerst. We kijken bij een beslissing ook en vooral naar ‘what’s in it for me’ (of mijn familie). Dit is dus het egoïstische trekje.
  • De korte termijn verleiding. We waarderen het heden meer dan de toekomst. Uit onderzoek blijkt dat we, meer dan rationeel is te verklaren, gaan voor de korte termijn voordelen ook als daar op termijn een hogere beloning tegenover staat.
  • We zijn statusgericht. Dat betekent dat we gaan voor een hogere plek in de groep. We kijken relatief, naar hoe we het doen in de groep. We verdienen liever € 20.000 per jaar in een groep die gemiddeld € 15.000 verdient, dan € 25.000 in een groep die €30.000 verdient.
  • We apen na, of: we willen ergens bij horen, of: we willen niet buiten de boot/groep vallen.
  • Ons brein qua rekencapaciteit beperkt. We kunnen op een bepaald niveau wel snappen hoe het zit met ‘de wereld op lange termijn’, maar het wordt dan te abstract. We moeten voor een overtuigend begrip ook iets kunnen zien, voelen, ruiken, meemaken.

 

Link naar eerdere blogs

Eerder hebben we op basis van de reeks ’top 10 psychologie’ zelf een plaatje gemaakt dat grofweg hetzelfde beeld geeft:

ScreenShot330Het plaatjes is ten opzichte van de eerdere blog (http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2376) wat verfraaid en aangevuld met denkfouten. Als ik nog eens naar de 5 kenmerken die Van Vugt geeft kijk, dan zou ik linksboven het ‘familie-effect’ nog kunnen inplotten. Het 5e kenmerk ‘het brein is beperkt’ zit er ook niet expliciet in en zou ik tekenen als een algemene wolk om de matrix heen: de vier kwadranten spelen zich af binnen een reken machine die te beperkt is voor de complexe wereld om ons heen.

Overigens: we hebben dit plaatje verfraaid en aangevuld als onderdeel van een publicatie/boek dat medio november beschikbaar zal komen. Dit is dus een vooraankondiging, we zitten nu in de fase van de drukproeven.

Wat zijn de aanbevelingen?

Conclusie: ons brein is niet optimaal toegerust voor duurzaam handelen. De geschiedenis laat zien dat wij in staat zijn onszelf te gronde te richten. Van Vugt noemt hier het bekende voorbeeld van Paaseiland, dat overigens fraai is beschreven in het boek van Jared Diamond.

Van Vugt is door de Tweede Kamer gevraagd wat de politiek concreet kan doen om ons brein een stapje te helpen richting ‘meer duurzaam handelen’. Wij hadden zelf al per brein-beperking een tip opgenomen, maar Van Vugt gaat verder en komt met een aanzet tot beleidsaanbevelingen. Zijn aanpak is gebaseerd op de ‘nudges-aanpak’ van Thaler cs. Vandaar de titel van deze blog: groene nudges.

Laten we de aanbevelingen eens doorlopen.

We kijken eerst naar onze familie. We moeten in onze voorlichting de nadruk leggen op de voordelen van een beter milieu voor onszelf en onze familie. Dit is de achtergrond van het inmiddels wat uitgekauwde ‘win-win’ denken. Als je de ander wilt overtuigen moet je vooral zijn taal spreken en zijn voordelen benadrukken.

Korte termijn verleiding. Dit is een lastige. Hier stelt Van Vugt dat onze opvoeding (hoe we opgroeien) van belang is. Als je in een omgeving met echtscheidingen, vandalisme en criminaliteit opgroeit wordt de korte termijn afweging sterker aangezet. Dit is een pleidooi voor veilige, warme, sociaal georiënteerde opvoeding die ons tot betere en verder kijkende mensen maakt.

Statusgericht. Dit betekent dat we groene producten interessant, sexy en statusverhogend moeten maken. Hybride auto’s en bijzondere racefietsen blijken in staat de boodschap af te geven dat je rijk bent en wilt investeren in de toekomst. Mannen blijken, volgens Van Vugt, aantrekkelijker te worden gevonden als ze zich op een dure sportfiets verplaatsen (ten opzichte van wat? denk ik dan. Als je het vergelijkt met een kapotte brommer, geloof ik het wel. Maar hoe zit het als je het met een Porsche vergelijkt?). Een concretere is mensen laten zien dat er wordt ‘meegekeken’. Als mensen om een donatie aan de deur wordt gevraagd, dan blijken ze meer te geven als er een sticker met ogen op de collectebus is geplakt. Als mensen worden gefilmd: idem dito. Volgens mij is dit de achtergrond van het uitdrukking: sociaal gewenst handelen. Hier spelen wel privacy-kwesties natuurlijk.

We apen na. Deze is eigenlijk simpel. Je moet mensen van meer informatie voorzien en duidelijk maken dat ze meer energie verbruiken dan de buren. (in combinatie natuurlijk met het sexy karakter van zuinig met energie omgaan, anders krijg het tegenovergestelde effect).

Ons brein is beperkt qua rekencapaciteit. Ook dit is een concrete. Als mensen in het groen wonen en met foto’s van groen worden geconfronteerd, dan gaan ze ook duurzamer handelen. Kinderen die opgroeien op een school met een groene speelruimte hebben gemiddeld dus een hoger groen bewustzijn.

Slotoverweging

Als ik het stukje nog eens overlees dan bekruipt me een dubbel gevoel. Het lijkt of je in de oplossingen om de beperkingen van het brein te overstijgen een tweedeling kunt aanbrengen. Sommige oplossingen lijken ‘duurzamer’ dan andere. Dat je opgroeit in een stabiele, harmonieuze en groene omgeving, dat is toch van een andere orde dan stickers met ogen op een bus plakken en wedstrijdjes ‘meer energie besparen dan de buren’ en ‘wie heeft de meest sexy racefiets’ organiseren.

Maar mooi dat we meer zicht krijgen op hoe het werkt en wat we eraan zouden kunnen doen. Niet onbelangrijk: Van Vugt eindigt met de zin dat hij zich afvraagt wat de politiek hiermee gaat doen, want ‘de tijdsoriëntatie van veel parlementsleden is niet bijzonder lang’. Het venijn zit in de staart.

Rudy van Stratum

Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief: een (kritische) reactie

In juli 2013 hebben in opdracht van Innovatienetwerk een onderzoek gedaan naar de verdienmogelijkheden voor de groene sector. Het onderzoek is te vinden op:

http://www.innovatienetwerk.org/nl/bibliotheek/rapporten/567/Verdienmogelijkhedengroenineconomischperspectief.html

Op deze site (slimme financiering) is in een viertal blogs de inhoud van dit onderzoek nog eens apart besproken. De eerste blog in deze reeks is te lezen via http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2306.

Hans Kamerbeek, zelfstandig journalist en auteur van de studie ‘Waardevol groen’, meldde ons zwaar teleur gesteld te zijn in ons onderzoek. Hans heeft na wat op en neer mailen, op ons verzoek, zijn bezwaren op papier gezet. Wij vinden het nuttig voor de discussie over dit belangrijke onderwerp dat zijn bijdrage voor iedereen die dat interesseert is na te lezen.

Wij (Stijn en ik) vinden dat Hans een aantal essentiële punten maakt. Maar zien een aantal zaken ook fundamenteel anders. Ik hoop dat hier op deze site deze week nog toe te kunnen lichten.

Rudy van Stratum

 

Reactie op essay ‘Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief’

14 oktober 2013

Het essay is een macro-economische analyse en biedt helaas de natuurondernemer, dus op micro-niveau, geen handvaten. Dat is mijn belangrijkste punt van kritiek op het essay ‘Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief’ dat Rudy van Stratum en Stijn van Liefland in opdracht van InnovatieNetwerk hebben geschreven. Deze twee economen hebben een analyse gemaakt van de 101 verdienmodellen, kostenbesparingen en tips aan overheden die ik heb verzameld in het boek ‘Waardevol Groen’. Dat schept hoge verwachtingen, maar de resultaten stellen ernstig teleur. Mijn indruk is dat dat niet aan de schrijvers ligt, maar aan de weerbarstige materie.

Het essay lijdt aan nogal wat, deels zelf opgelegde, beperkingen.

1. De essayisten beperken zich tot verdienmodellen voor natuurbeheer en hebben dus alle incidentele inkomstenbronnen genegeerd. In de praktijk lopen incidentele en structurele geldstromen nogal eens door elkaar, zoals de aanschaf van een machine incidenteel heet, maar structureel kan bijdragen aan efficiënter natuurbeheer.

2. Een van hun conclusies luidt “dat 80-90% van de verdienmodellen slechts 10-20% van de potentieel extra inkomsten zullen genereren”.  Dat verrast niet want dat geldt in het algemeen voor alle startende bedrijven. Zo gesteld lijkt het dat vrijwel alle verdienmodellen weinig opleveren. Hier wreekt zich de macro-economische methode. Want de bijdrage aan het grote geheel kan klein zijn, de eigenaar of beheerder kan veel baat hebben van die unieke inkomstenbron en kostenbesparing, die kennelijk alleen op zijn of op enkele terreinen succes heeft.

3. De hoofdvraag is interessant: ‘Hoe kun je de bestaande kwaliteit van beheer binnen een termijn van 5-10 jaar op peil houden bij een voorziene reductie van de subsidiestromen? Welke verdienmogelijkheden zijn dan in welke volgorde het meest kansrijk?’ Jammer is dat het essay slechts een beperkte rangorde biedt van niet meer dan vier opties.

De schrijvers hebben van de 101 verdienmodellen er 35 geschrapt, zoals zorg als inkomstenbron (staat nu bij ‘bezuinigen’), overnachten in hotels/pensions/B&B’s, pretpark/exposities à la Efteling en Keukenhof, bij biomassa staat alleen biogas en niet elektriciteit, warmte, fotonenboer, veevoer, mest, haardhout, grasproducten of ‘nieuwe’ zoals warmtecontracten, ecotoerisme à la PAN Parks en Rewilding Europe, grote grazers die besparingen op beheer opleveren en vlees produceren, vergroening van het Europese landbouwbeleid, verkoop hout met hogere marges zoals grafkisten, huizen, kantoren, landschaps- en streekfondsen waaraan ook bedrijven bijdragen bv via de streekrekening, €130 miljoen aan compensatiegeld via het Groenfonds, malegenootschappen/aandelen voor bestaande natuur en zo voort.

De resterende 66 verdienmodellen hebben ze in slechts 14 categorieën geperst en daar een zogenaamde mindmap van gemaakt. Daarmee miskennen zij de kern, namelijk dat er heel veel kan en dat toont de mindmap juist niet.

2. Een enquête onder tachtig professionals in de natuursector vormde een deel van de opdracht. De auteurs erkennen in hun essay dat de enquête niet representatief is vanwege een oververtegenwoordiging van de sector beleid en advies. Ook was slechts een ondernemer aangeschreven. De uitkomsten leveren dus geen kwantitatief bruikbare conclusies op.

Kritiek is ook mogelijk op de vragen in de enquête zoals naar het rendement van een gemiddeld terrein. Net als in de rest van de markt bestaan er geen modellen die op bijna elk terrein toepasbaar zijn. Zelfs McDonald’s wordt niet op elke plek een succes. Een natuurbezitter doet er verstandig aan om de sterke kanten van zijn of haar bezit op te sporen en van daaruit en of meer economische dragers te ontwikkelen. Ook hier wringt de macro-analyse met de praktijk.

Desondanks zijn enkele conclusies interessant. Want algemeen geldig voor alle terreinen is de vraag of samenwerking kan leiden tot kostenbesparing op bv inkoop, administratie, ict en tot meer (indirecte) inkomsten uit gezamenlijke producten en diensten, zoals betaalde apps, websites waar mensen informatie kunnen vinden over routes, natuurgebieden, overnachtingen en zo voort.

Ook klinkt meer oogsten logisch als antwoord in de enquête. Net als natuurbegraven, erfpacht en verhuur van gebouwen, al schrappen de auteurs die vervolgens uit de ranglijst.

Deze magere conclusies bevestigen een fundamentele kritiek op het instrument enquête voor dit doel. De natuursector kent een geweldige dynamiek. Onder druk van de enorme bezuinigingen blijken overal in het land mensen aan de slag te gaan met manieren om het hoofd boven water te houden. De aanhoudende stroom van nieuwe verdienmodellen wijst op grote creativiteit. Nadeel van deze turbulente fase is wel dat velen niet weten wat anderen doen. Dus levert een enquête op zijn best een beeld van het verleden waarin sprake was van hout, jacht en pacht als inkomstenbronnen. Nogal wat geënquêteerden vullen dat lijstje aan met gebouwen en soms publieksevenementen, maar blijken niet op de hoogte van nog minstens 150 andere manieren. Dat is ook niet vreemd want die kennis is maar deels beschikbaar. In een boek dat volgend voorjaar verschijnt, wordt het scala uit ‘Waardevol Groen’ bijna verdubbeld. Met hulp van enkele partnerorganisaties als FPG, Kastelenstichting, VPHB en Groenfonds komt die groeiende stroom aan verdienmodellen en voorbeelden daarvan wellicht ook digitaal beschikbaar.

3. Sponsoring komt er in het essay karig af. Want die geldstroom omvat echt meer dan het plaatsen van reclameborden. De 19 bedrijfssponsors van NM doen veel andere dingen, van leveren bedrijfskleding tot opwekken duurzame energie. De focus gaat steeds meer naar samenwerking met bedrijven die werk maken van duurzaamheid, zodat beide partijen elkaar kunnen versterken.

4. Crowdfundinglijkt zich niet te lenen voor steun aan regulier beheer, wel voor projecten en past dus niet in de zelf opgelegde focus van dit essay. Aan de andere kant leveren landschapsveilingen wel geld op voor tien jaar beheer. De creativiteit van ondernemers laat zich kennelijk niet vangen in vakjes.

Het is ook niet waar dat crowdfunding altijd om kleine bedragen gaat. Het gaat nogal eens om veel grotere bedragen dan de genoemde 10.000 tot 50.000 euro. Zo werd op een zondagavond in september voor een miljoen euro verkocht aan Winddelen, allemaal eigenaren van een windmolen.

Dat de sector donaties mis zou lopen als crowdfunding veel succes heeft, valt te betwijfelen. Er zijn maar weinig donateurs met een vast jaarbudget. Steeds weer blijkt de tegenprestatie bepalend voor de opbrengst. Hier liggen dus kansen voor creatieve ondernemers.

5. De gepresenteerde cijfers van het overheidsbeleid voor natuur blijken een slag in de lucht. De cijfers hebben de auteurs nodig om het relatieve belang van inkomstenbronnen te becijferen. Maar in literatuur en onder deskundigen circuleren cijfers met een onderling verschil van een factor 2,5. Het is wonderlijk dat de Tweede Kamer deze onduidelijkheid accepteert, maar dat terzijde. De cijfers in de analyse vormen dus helaas een onbetrouwbare basis.

6. Omdat de analyse zoveel beperkingen kent, lukt het niet om een ranglijst te maken van 14 categorieën, noch van de geselecteerde 66 verdienmodellen, laat staan van alle 101 uit ‘Waardevol Groen’. Het doel van dit essay, een ranglijst maken, stelt dus teleur:

Deze meest kansrijke verdienmogelijkheden zijn in volgorde:

1. Een verhoogde interne efficiency binnen de groene sector.

2. Meer rendement uit oogsten in brede zin.

3. Meer betalen voor groen door gerichte inzet van heffing van entree en parkeergelden.

4. Een verhoogde externe efficiency van de groensector door gezamenlijk en/of slimmer gebruik te maken van de mogelijkheden van sponsoring, branding en reclame.”

Samenwerken van Natuurmonumenten, de 12 Landschappen, Staatsbosbeheer kan een besparing van €100 miljoen opleveren, heeft McKinsey berekend. Deze drie opdrachtgevers hebben dit cijfer omlaag gepraat in het gepubliceerde rapport, omdat zij hechten aan hun ‘identiteit’. Maar als die samenwerking zou leiden tot één organisatie – velen kijken met jaloezie naar de Britse National Trust, maar het kan ook anders – en meer natuurbezitters zouden zich aansluiten zoals FPG, SBNL, Recreatieschappen, Waterschappen en nog vijftig andere terreinbeheerders, dan zou de besparing verder kunnen oplopen. Dus is het terecht dat interne en externe efficiëntie hoog in zo’n ranglijst komen.

Oogsten van zand, klei en grind kan lang niet overal. En oogsten van hout blijkt zelfs met hoge houtprijzen een marginale activiteit die erg afhankelijk is van subsidie. Gemiddeld 40% van de bosinkomsten komen van subsidie. Dat aandeel zal de komende jaren rap dalen tot 10% en minder. Even snel zullen eventuele winsten vervliegen. De vraag is dus of oogsten zo hoog op de ranglijst past.

Terwijl de auteurs zichzelf de eis opleggen dat de verdienmodellen uit de ranglijst algemeen toepasbaar moeten zijn, lukt dat met oogsten net zo min als met entree en parkeergelden, waarvan zij de opbrengst becijferen op €12 miljoen. Het model van Nationaal Park De Hoge Veluwe, dat driekwart van zijn inkomsten haalt uit entreekaartjes, past op meer plaatsen in het land, maar op vrijwel alle natuurgebieden? En parkeergeld werkt alleen als er geen gratis alternatieven vlakbij zijn en je goed duidelijk maakt dat de opbrengst ten goede komt van de natuur.

Fundamenteler zijn de algemene bezwaren tegen zo’n ranglijst van verdienmodellen. Op grond van vier jaar bezoeken, interviews, literatuur en bijeenkomsten, luidt mijn conclusie: laat duizend bloemen bloeien. Geef natuurondernemers de grootst mogelijke ruimte, help hem en haar met uitwisseling van kennis en ervaring en val hen niet lastig met oordelen over verdienmodellen die er mogelijk toe leiden dat financiers zoals banken geen krediet willen verlenen omdat de investeringsplannen zo laag op de ranglijst staan. Zo heeft een goed bedoeld rapport van Alterra, ‘slechts een literatuuroverzicht’, tot jarenlange vertraging geleid in de ontwikkeling van natuurbegraven.

Ook op details valt er op het essay een en ander af te dingen. Een bloemlezing:

a. Bij de uitleg in Figuur 6 zijn kanttekeningen te plaatsen, zoals entree heffen betekent niet automatisch subsidie verliezen, wel staat een NSW-status dan onder druk.

b. Als voorwaarde voor succes staat bij entreeheffing: ‘Beperkt aanbod van natuur in de omgeving’. Dat geldt niet voor NP De Hoge Veluwe. Kennelijk gelden daar andere bezoekersmotieven zoals musea.

c. Onder ‘Verantwoording’ staat dat de natuursector €12 miljoen verdient aan entreekaartjes als 10% van de 60 miljoen bezoekers €2 betaalt. Daar moeten dan nog alle kosten af van het hek, de toegangsloketten, het personeel en zo voort. Maar zou het aantal jaarlijkse bezoeken aan natuur inderdaad met 50 miljoen dalen, dus bijna halveren, na entreeheffing? Reëler is om te veronderstellen dat alleen Nationale Parken en enkele, andere grote natuurgebieden zich lenen voor entree. Ook tolheffing op een doorgaande weg valt te overwegen.

d. Bij natuurbegraven is laag grondwater geen vereiste mits het om een eeuwigdurend grafrecht gaat. Dat is een voordeel ten opzichte van het traditionele begraven waar na verloop van het grafrecht de kist weer opgegraven moet worden. Dat is onder het grondwater niet zo’n pretje voor de delvers.

e. Horeca levert steeds vaker niet alleen pacht of huur op, maar ook investeringen in natuurbeheer en kwaliteitsverbetering. Zie bijvoorbeeld de zes Green Deals van STIRR. Het gekozen voorbeeld, een pannenkoekenrestaurant, staat er inderdaad om bekend in deze weinig extra’s op te leveren. Maar als je met ambitie een prachtig landhuis verhuurt voor €13.000 aan een groep van 8 personen voor een midweek, zoals in Schotland gebeurt, dan kom je een heel eind.

f. Het begrip ‘ondernemerschap’ komt in het hele essay niet voor. Het succes hangt namelijk vaak af van wat een ondernemer met een model doet.

Wat ik bedoel, illustreert Landgoed Verwolde met de zogenaamde ‘IJzeren Hein’ bij de ‘dikste eik van Nederland’. De eigenaar heeft daar een vandaalbestendige gietijzeren pot neergezet met een gleuf en informatie over de besteding van de donaties. Hij ontvangt gemiddeld €1200 per jaar. Dat kan lang niet overal, maar past heel goed bij alle andere activiteiten op Verwolde. Als nfc op smartphones een vlucht neemt, kan het straks digitaal en zit er geen fysiek geld in de paal. Mijn conclusie na vier jaar onderzoek: het aantal mogelijkheden om geld te verdienen met natuur en op kosten te besparen, wordt slechts beperkt door de mogelijkheden van het terrein en de creativiteit van de ondernemer.

Het deed me goed om eens met macro-economische ogen te kijken naar de financiering van natuur en landschap. Ik dank jullie voor die gelegenheid.

Hans Kamerbeek

Ondernemerschap (2): globale verkenning

Ondernemerschap als tovermiddel

Afgelopen week nog was ik bij een bijeenkomst waar ondernemerschap een belangrijk onderwerp was. Niet écht belangrijk in de zin dat het thema ‘ondernemerschap’ in de meest brede zin van het woord op de agenda stond (als studie-object). Maar het stond centraal als oplossing van de problematiek waar het die dag over ging. En die problematiek had te maken met de economische crisis en het wegvallen van een fors deel van de subsidies.

Het zal me nu meer opvallen dan voorheen. Omdat ik me heb voorgenomen wat over dit onderwerp te schrijven. Maar ondernemerschap wordt (ook op deze bijeenkomst) gebruikt als een soort tovermiddel. Ondernemerschap betekent dan iets als: de mouwen opstropen, aan de slag, je blik verruimen, met goede ideeën komen, volhouden, met je klanten gaan praten, weten wat er in de markt speelt en zo verder en zo verder.

Niemand durft daar ook tegenin te gaan. Lastig om het niet eens te zijn met dit soort oproepen. Omgekeerd betekent het ook een beetje: jullie zijn subsidie-slaven, zitten te pitten, weten niks nieuws te verzinnen. In mijn ogen is een dergelijke oproep obligaat. Niet iedereen is nu eenmaal ondernemer. Soms geen ondernemer omdat je dat niet kan, soms ook heel terecht omdat je dat niet wilt. Want er wordt maar een deel van het verhaal verteld. Het is dat deel dat met de reeks denkfouten te maken heeft. Ondernemen betekent ook risico (willen) nemen. En er wordt zelden bij verteld dat het vaak fout afloopt of niet brengt wat je ervan had verwacht. De mislukte plannen/ondernemers worden zelden uitgenodigd over hun ervaringen te vertellen.

Een definitie?

Ondernemerschap werd hier overigens wel netjes gedefinieerd (met een bronvermelding erbij, ik heb de moeite niet eens genomen die bron te noteren). Ondernemerschap kenmerkt zich door: – het hebben van een (innovatief) idee en bereid zijn tot uitvoering/realisatie over te aan, – het willen nemen van risico, – het toevoegen van waarde.

Los van vragen als ‘wat is precies innovatief?’, ‘Is innovatie per se nodig voor ondernemerschap?’, ‘Wat is waardecreatie precies en is dat nodig voor ondernemerschap?’ miste ik vooral als kenmerk de drive om succesvol te worden, om erkend te worden, om de revenuen van je risico-lopen te willen incasseren. Maar dat is niet romantisch, want dan staat de hang naar geld en succes voorop en niet de drive om innovatief te zijn en waarde te creëren (veel mooier, nietwaar?).

Want, ik heb het al eens eerder aangesneden, een ondernemer wil vanuit de economische theorie niet per se risico lopen. Liever niet zelfs. Risico lopen doe je omdat je denkt dat je daarmee de concurrent een stap voor kan zijn en omdat je dan kans hebt op een hoger rendement. Een ondernemer wil ook niet per se innoveren. Dat is alleen maar lastig en kost geld. Wederom doe je dat omdat je denkt dat het je verder brengt. Maar liever wil je monopolist zijn, lui achterover hangen en vasthouden aan je bestaande producten.

Ik denk dat de waarheid in het midden ligt. Het verhaal uit de economische theorie klopt natuurlijk niet helemaal, het is een karikatuur. Een ondernemer streeft niet koud naar zo veel mogelijk opbrengsten of winsten en heeft geen afkeer voor risico of innovatie. Er moet iets zijn van passie of een ‘ex ante’ gedrevenheid iets te willen bereiken. En het populaire verhaal over ondernemerschap klopt ook niet want dat is overdreven romantisch. Waarde toevoegen? Dat is braaftaal. Dat is net zoiets leegs als stellen dat de klant centraal staat. Natuurlijk staat de klant niet centraal. De klant staat centraal omdat je donders goed weet dat dat je meer klanten zal opleveren. De klant is een middel voor je doel. Zodra je een klant vindt die er niet om maalt en alles voor zoete koek slikt, zul je als ondernemer toch voor die klant kiezen?

(Tussenoverweging: het romantische concept van ondernemerschap vervult evolutionair een functie, zoals alle denkfouten dat in wezen doen. Als iedereen vol goede moed met de uitvoering van een idee begint, dan levert dat macro de meeste kans op succes en vooruitgang op. Als iedereen vooraf al koud statistisch gaat inschatten hoe groot de kans op succes is, dan zouden te veel ideeën-houders afhaken. Vergelijk het met het willen worden van een succesvolle rock-star. Elke dag oefenen honderdduizenden bandjes in de volle overtuiging toe te kunnen treden tot het stardom. Slechts een hele kleine fractie scoort uiteindelijk een hitje. Het is maar goed dat al die bandjes doorgaan met lekker passievol oefenen en hopen op die ene hit. Anders hadden we al die mooie nummers niet. Soortgelijke filosofieen trof ik aan bij het lezen van ‘Zwarte zwanen’ van Taleb. Stijn en ik zijn op dit moment bezig dit boek visueel samen te vatten en komen daar tzt op terug).

Eerste scan

Genoeg gefilosofeerd. Aan de slag (het begint al te werken)! Ik was er heilig van overtuigd vele studies te vinden naar ondernemerschap. Met strakke definities en vele relativeringen en over ondernemerschap in allerlei soorten en maten. Nou, dat valt dus vies tegen. Er is niet zo heel veel snel opzoekbaar. Ik heb een aantal artikelen gevonden en een aantal sites die spreken over testen die je kunt invullen (de meeste moet je kopen, enkele zijn vrij in te vullen).

Mijn conclusies op basis van enkele middagen googlen (ik kom op onderdelen later nog wel uitgebreider terug):

  • Er is sprake van een hoge rondzoem-graad. Intuïtief is het wel duidelijk waar ondernemerschap over zou moeten gaan. Iedereen heeft er wel een idee bij. Het gaat over een neus voor zaken, juiste timing, volhardend zijn etc. Maar ik verwachtte dat er basis-artikelen zouden zijn waarin deze aspecten worden uitgefilterd en gemotiveerd. Die artikelen zijn er niet of nauwelijks dan wel zijn ze niet makkelijk te vinden. Kort door de bocht komt het erop neer dat er een aantal testen op het internet is te vinden. Die testen vertrekken vanuit een ongetoetste vooronderstelling dat een ondernemer een andere persoonlijkheid heeft die te maken heeft met …. de factoren die ik al noemde. Daar worden dan wat vragen omheen gebouwd en per vraag krijg je punten en voila je hebt een ondernemerstest.

  • Er is niet of nauwelijks sprake van een duidelijke of logische onderzoeksopzet, of wederom: die is lastig vindbaar. Ik kan me vragen bedenken als:

    • Wat is ondernemerschap, waarom is het belangrijk, voor wie?

    • Welke soorten ondernemerschap heb je? Over welke gaan we het hebben? Hoe herkennen we die?

    • Welke soort ondernemerschap pik je eruit en waarom?

    • Wanneer doe je dit ondernemerschap goed. Wat zijn de succescriteria? Gaat het om omzet, om winst, om beursgang, om innovatie, over snelheid, over langdurigheid?

    • Hoe ga je op zoek naar mensen die bewezen hebben op jouw criteria hoog te scoren? Wat is met andere woorden je referentie of je norm?

    • Veel van de verhalen lijken ervan uit te gaan dat het vooral om persoonlijkheidsfactoren gaat. Maar hoe zit het met omgevingsfactoren zoals een tijd van economische voorspoed, de geografische locatie, de opkomst van bepaalde sectoren, van toeval, van geluk? Hier heb je uiteraard allerlei statistische methoden voor om die zaken uit te filteren. Maar weinig over te vinden.

    • Als het je dan al lukt te destilleren welke persoonlijksfactoren je blijkbaar helpen een succesvolle onderneming op te zetten, is die set dan ook noodzakelijk én voldoende? Met andere woorden, ga actief op zoek naar tegenvoorbeelden. Zijn er personen die aan deze eigenschappen voldoen maar geen succesvolle ondernemers bleken te zijn?

 

Vervolg

De conclusie lijkt duidelijk dat ondernemerschap nauwelijks een wetenschappelijke basis heeft. In onze termen speelt het hele gebeuren zich veel meer af in de hoek van de denkfouten. Er is een wolk aan overtuigingen en beelden rondom wat ondernemerschap is of zou moeten zijn. Veel daarvan is ongetoetst en vooral romantiserend van aard.

Er lijkt een enorme markt voor ondernemerschap te zijn. Er zijn vele opleidingen waar je ondernemerschap kunt leren. Absoluut niet duidelijk is of die opleidingen ook succesvolle ondernemers opleveren. De vele écht succesvolle ondernemers zitten volgens mij niet bij deze opleidingen in de schoolbanken. Hooguit komen ze daar vertellen wat hun succesverhaal is (en dat weten ze zelf in de regel ook niet, dat wordt achteraf bedacht).

Gelukkig ben ik ook op een stroming binnen het denken over ondernemerschap gestuit die inderdaad stelt dat de ‘schoolboekjes-aanpak’ van ondernemerschap in de empirische praktijk niet zo blijkt te werken. Kort door de bocht is de schoolboekjes aanpak: je hebt een idee, je verkent de markt, je schrijft een business-plan, je maakt een begroting, je zoekt naar financiering, je bent vooral een doorzetter en wil risico nemen etc. Dit is de rationele aanpak die gelooft in cijfers, in planning, in sturing. De alternatieve aanpak stelt daar een veel meer ‘fuzzy-achtige’ praktijk tegenover.

Maar voor ik uitgebreider terugkom op deze 2 verschillende benaderingen over ondernemerschap, ga ik in de volgende aflevering in op het recentste boek van Robert Greene, ‘Mastery’.

Rudy van Stratum

 

Ondernemerschap (1)

Wat heeft ondernemerschap te maken met slimme financiering?

Slimme financiering gaat over hoe je bij een gegeven budget toch je doelen kunt bereiken. In wezen gaat het om besluitvorming. We zijn daarbij begonnen bij de economische en rationele kant van besluitvorming: hoe bereken je het rendement van een plan en hoe besluit je rationeel of je dat plan ook gaat uitvoeren. Maar zoetjes aan werd, juist vanuit de praktijkervaringen, steeds duidelijker dat je ook een meer onbegrepen en psychologische kant hebt van besluitvorming.

Opmerkelijk is dat je objectief renderende plannen hebt die desondanks niet worden uitgevoerd. En omgekeerd dat je objectief niet-renderende plannen hebt die desondanks toch worden uitgevoerd. We hebben dat rondgebreid door te stellen dat er dan sprake moet zijn van verborgen kosten en opbrengsten. Blijkbaar heb je dan toch niet alles goed in kaart gebracht. Immers, als mensen besluiten iets te doen, en je gaat ervan uit dat ze niet ‘zomaar iets doen’, dan moet er nog iets zijn waar we nog niet de vinger op kunnen leggen.

Het rationele deel van de besluitvorming hebben we gevisualiseerd in onze ‘beslisboom’. De psychologische kant van de besluitvorming, de verborgen kosten en opbrengsten, hebben we verkend vanuit de gedragseconomische literatuur en is neergeslagen in de infographic ‘checklist denkfouten’.

In gezamenlijkheid kun je zo een aardige achteraf (!!) verklaring geven van hoe een besluit is genomen. Zie voor zo’n makkelijke achteraf verklaring bijvoorbeeld onze recente blog over de woonwijk-die-er-niet-kwam in Sneek op http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2484.

Maar: eigenlijk gaat het alleen nog maar over het plan zelf. Maar een plan komt niet uit de lucht vallen. Er is altijd sprake van een persoon of een groep van personen die zo’n plan bedenkt. Aan al deze discussies gaat dus vooraf: de persoon achter het plan. De bedenker of indiener van zo’n plan noem ik ‘de ondernemer’. De aspecten rondom de ondernemer als beslisser, bedenker, persoon zou ik willen aanduiden met ‘ondernemerschap’.

In een plaatje

Hieronder heb ik deze opzet nog eens in een plaatje neergezet.

ScreenShot305

Discussies rondom een plan en een besluit tot uitvoering hebben zich tot nu toe beperkt tot mogelijke aanpassingen/verbeteringen van het plan zelf. Maar uiteindelijk moet je je ook de vraag stellen of er ook aanpassingen mogelijk zijn rond de persoon van de ondernemer, kan een ander gedrag leiden tot een hoger ‘rendement’ (in termen van: met minder moeite toch je doelen bereiken)?

Persoonlijke motivatie

Het onderwerp ondernemerschap intrigeert mij al langer. Er is ergens op het internet een lijstje te vinden van onderwerpen die in de economische wetenschap onderbelicht of onbegrepen zijn gebleven. Hoog op dat lijstje prijkt ‘ondernemerschap’. En dat is opmerkelijk omdat de basis van de economie vooral ligt juist in dat ondernemerschap. Wie is bereid onder welke condities tot initiatieven te komen? Natuurlijk, Keynes schreef al over ‘animal spirits’ als het ging over entrepreneurship. Maar het zit tot op de dag van vandaag allemaal niet in het hart van de economie, het heeft meer het karakter van inleidende opmerkingen.

Elke ondernemer die wel eens een gesprek met zijn bank heeft gehad om zijn plan te financieren zal herkennen dat het gesprek bij de bank niet alleen ging over het plan zelf en de cijfers. De bank wil graag weten wie er achter dat plan zit. Is het iemand die wij kunnen vertrouwen? Is het iemand die na heeft gedacht? Die alternatieven heeft? Die een goed netwerk bezit? Die zuinig leeft? Die flexibel is en zich dus snel kan aanpassen? Kortom, zo wordt mij verteld door banken, de ondernemer als persoon speelt minstens een zo belangrijke rol als het plan of de begroting.

En als we dat dan constateren, dat de persoon achter het plan zo belangrijk is, dan is het ook opvallend dat er zo weinig materiaal is om dat objectief vast te kunnen stellen. Er zijn bibliotheken vol geschreven over plannen en begrotingen en berekenen van rendementen. De bank verstrekt je graag een spreadsheet die je in kunt vullen met cijfers. Allemaal tot uw dienst. Maar de analyse van de persoon gebeurt eigenlijk vooral op basis van een persoonlijk gesprek en op gevoel en ervaring. Zeker, er zijn ook ‘ondernemerstesten’, maar de status daarvan is onduidelijk en ik heb ook niet het idee dat ze veel of systematisch worden ingezet bij het beoordelen van plannen.

Wat ik tenslotte ook uitermate fascinerend vind is hoe ‘wij’ denken over ondernemerschap en hoe snel dat kan veranderen. Ik kan me uit mijn eigen studietijd herinneren dat ondernemen niet zo’n hoge status had. Je ging studeren om de maatschappij beter te maken of om onderzoeker of hoogleraar te worden. Als je snel veel geld wilde verdienen (een houding die toch vaak wordt geassocieerd met ondernemerschap) dan hoorde je er niet echt bij. Ondernemen was niet zo ingewikkeld, ondernemen was ‘plat’. Nog geen 10 jaar later was dat beeld 180 graden gekanteld. Ondernemen was hip, veel geld willen verdienen was prachtig, ondernemers vormden de ruggengraat van onze economie, greed is good, werken bij de overheid was voor ambtenaren (en ambtenaren was hier niet bedoeld als een neutrale omschrijving voor een beroepsuitoefening). Inmiddels lijkt de pendule weer de andere kant in te bewegen.

Metafoor ‘Moneyball’

Ik zag ongeveer een half jaar geleden bij DWDD een analist zitten die voetballers in een database had gestopt. Het nieuwe daarvan was dat er minitieuse gegevens over het feitelijke gedrag en prestaties van al die voetballers werd verzameld. Zo’n benadering is nog vrij ongebruikelijk. Meer gebruikelijk is de benadering dat voetbalexperts samen in een vergadering beslissen wie een goede voetballer is die ze willen aankopen. Het gaat hier om enorme bedragen en er lijkt weinig structuur te zitten in de aankoopbeslissingen.

Uit de objectieve database analyse, zo werd betoogd, blijkt onomstotelijk dat de subjectieve en gevoelsmatige manier van werken niet tot optimale beslissingen leidt. Sommige spelers zijn simpelweg te duur in termen van hun geleverde prestaties en juist andere komen uit de database als ‘onbekende pareltjes’. Deze objectieve getalsmatige benadering van de aankoop van topsporters is ook bekend van de film ‘Moneyball’.

De parallellen met slimme financiering springen in het oog. De objectieve benadering van ‘Moneyball’ zou je kunnen vergelijken met onze beslisboom. Maar feitelijk kun je waarnemen dat er niet zo objectief wordt beslist en dat andere subjectieve argumenten een belangrijke rol spelen (de trainers die op gevoel beslissen). Dat zijn dan de verborgen kosten en opbrengsten en dat is onze checklist ‘denkfouten’.

Agenda

Kortom: ondernemerschap is een boeiend onderwerp. Ik wil in een serie blogs dit onderwerp verder uitdiepen. Een voorlopige agenda 2013-2014 (onder voorbehoud) voor de blogs:

  • Globale verkenning en eerste indrukken.

  • Robert Greene’s ‘Mastery’ als raamwerk voor ondernemerschap?

  • 2 benaderingen van ondernemerschap

  • De ‘entrepreneurship scan’ (artikel)

  • De visie van Bert Goos met zijn ‘octogram’ (NL)

  • De ‘entrepreneur next door’, achtergrond ondernemerschapstest van Bill Wagner (VS)

  • Resultaten van ‘next door’ ondernemerschapstest door mijzelf ingevuld

  • Conclusies en afronding

 

Rudy van Stratum