Categoriearchief: Informatiebronnen

Waarom zijn er zo weinig (betaalbare) huurhuizen?

Aanleiding is een opinie-stuk in de (Volks-) krant van Rik Smits (21 mei 2013). Hij snijdt een interessante vraag aan: waarom zijn er zo weinig betaalbare huurhuizen?

Vuistregel voor de huurprijs

Feit is (denk ik) dat er relatief weinig betaalbare huurwoningen op de markt zijn. De doorstroming op de woningmarkt wordt daardoor bemoeilijkt. Smits beweert (zo lees ik zijn bijdrage in ieder geval) dat er geen technische bezwaren zijn om een goedkoop huurhuis aan te kunnen bieden.

Een redelijk huis kun je met de huidige stand der techniek bouwen voor € 90.000. Als je heel ruim rekent voor grond dan kun je voor € 200.000 een prima middenklasse woning neerzetten. Als je rekening houdt met rente, onderhoud, beheer etc én je gaat ervan uit dat de eigenaar in 30 jaar zijn lening aflost, dan kun je deze woning rendabel in de verhuur zetten voor € 722 per maand.

Ik zou daar zelf nog aan toe kunnen voegen dat je een minder groot huis kunt bouwen met allerlei slimme maatregelen rondom het bouwproces (minder leidingen in de grond, prefab bouw, modules, minder toekomstige omstel- en aanpassingskosten etc) die de prijs nog onder de € 500 kunnen drukken.

Ongetwijfeld zou je hier een vuistregel uit af kunnen leiden in de trant van: de huurprijs per jaar is ongeveer 4,5% van de economische waarde van het huis (12 x € 722/maand gedeeld door € 200.000). In de ‘huis-opeet constructie’ (eerdere blog deze week) werd al gesproken over een huurvergoeding van 4% per jaar van de taxatiewaarde. Kun je een huis dus bouwen voor een all-in prijs onder de € 150.000 dan kom je op een maandhuur van onder de € 500 uit.

Technisch mogelijk, maar …

Technisch is het dus mogelijk. En financieel-boekhoudkundig dus ook. Maar blijkbaar liggen de prikkels in het huidige samenspel van regels niet op de juiste plek. Aan een grote woning valt meer te verdienen. En groei zit diep ingebakken in het systeem. Groter is beter en eigendom is goed. Maar hier ligt ook een enorme kans voor nieuwe handel. Een gat in de markt? In de hotel-wereld heb je toch ook slimme ‘formule-1’-achtige concepten die de prijs per overnachting halveren ten opzichte van de ‘gewone’ overnachtingen?

Als deze redenering klopt kunnen we over 10 jaar gemakkelijker en goedkoper (al dan niet tijdelijk) huren. Smits is er zelf nog niet helemaal van overtuigd (en ik ook niet trouwens) en verzucht: ‘… ik laat mij graag door een deskundige uitleggen waarom de voorgaande redenering faliekant verkeerd, onverantwoord en zelfs gevaarlijk is.’

Rudy van Stratum

 

Top 10 lessen economische theorie (1)

Wat er aan vooraf ging

Na de wat uit de hand gelopen bespreking van ‘De economie van goed en kwaad’ in meerdere delen, zou je de indruk kunnen krijgen dat er niet veel goeds is te melden vanuit de economische wetenschap. Wat stelt het nu allemaal praktisch voor? Veel artikelen met veel wiskunde en weinig praktisch toepasbare inzichten. En hoe vaak hoor je niet dat economen elkaar over de meest fundamentele problemen (en de aanpak daarvan) tegenspreken? En wie heeft van tevoren de ernst van de huidige crisis goed ingeschat? En het CPB dat regelmatig ter discussie staat omdat het met te enge modellen rekent en de voorspellingen te vaak moet aanpassen?

Eigenlijk kwam ik door het lezen van ‘Goed en kwaad’ ook met mezelf in discussie. Wat stelt het economische gedachtegoed van de afgelopen 200 jaar nu feitelijk voor? Wat zijn de meest elementaire inzichten en waar zijn die op gestoeld? Met een aantal bezwaren kan ik niet zo zitten. Dat economen slecht zijn in voorspellen vind ik niet zo raar en ook niet erg. Modellen zijn (in mijn ogen) nimmer bedoeld om te voorspellen (want dat kan helemaal niet). Modellen hebben vooral als functie om 1) een transparante discussie te kunnen voeren over hoe we denken dat de economische werkelijkheid in elkaar steekt, en 2) om een range aan mogelijke uitkomsten voor de komende jaren te beschrijven om daar eventueel op te kunnen anticiperen (en alsdan de voorspelling teniet te doen!).

Maar er zijn voldoende serieuze bezwaren geopperd waar ik wél mee kan zitten. De economie is eigenlijk een versimpeld wiskundig spelletje (geworden). Staat los van de dagelijkse praktische werkelijkheid. Is in zichzelf gekeerd vanwege de publicatiedrang in toptijdschriften. Hier wordt natuurlijk al discussie over gevoerd zolang het vak economie bestaat, en ik kan daar weinig nieuws aan toevoegen.

Een top 10 van economische lessen

Ik kreeg spontaan het idee om een top 10 samen te stellen van wat economie mij nu eigenlijk geleerd heeft. Wat zijn nu de grootste economische inzichten van de afgelopen 200 jaar? Hoe zou je aan een leek uitleggen wat de economie als wetenschap te bieden heeft? En dan niet te ingewikkeld, gewoon door de oogharen, zo uit mijn hoofd en op gevoel. Als ik er dagenlang over moet nadenken en er allerlei boeken (opnieuw) bij moet halen, dan krijg je geen spontane top 10 maar weer een gewenste constructie. Toch ben ik begonnen te googlen naar termen als ‘lessons learned economic theory’ en ‘best insights ever from economists’. Dan kon ik dat in ieder geval als spiekbriefje gebruiken. Maar echt tot mijn verbazing heb ik niet kunnen vinden wat ik voor ogen had.

Dus nogmaals: een top 10 aan inzichten die ik uit mijn geheugen puttend kenmerkend vind voor wat het economische denken ons leert. En misschien bestaan er al lijstjes of moeten er andere topics in. Ik hoor het graag.

Inzicht 1: de ‘wet’ van vraag en aanbod

Dit is volgens mij het meest gebruikte inzicht uit de economische theorie. Als de vraag groter is dan het aanbod (van goederen, van diensten) dan heeft de prijs de neiging te stijgen. Omgekeerd, als het aanbod groter is dan de vraag, dan zal de prijs naar verwachting dalen. Er wordt ook wel gezegd dat de prijs de markt ‘ruimt’. De prijs is hier het evenwichtsbrengende mechanisme.

Er gaat een wereld achter deze wet schuil. Want hoe zou het kunnen werken? Als er te veel vraag is, dan bieden de vragers tegen elkaar op. Hogere prijzen lokken vervolgens weer extra aanbod uit, want ondernemers die bij de lage prijs geen brood in het product zagen, zullen nu alsnog instappen en starten met de productie. Een hogere prijs dan voorheen leidt er ook toe dat er vragers afhaken, want ‘voor die prijs hoeft het voor mij niet meer’.

Simpel. Maar het ligt iets complexer. Volgens de theoretische modellen vindt er geen handel plaats tegen onevenwichtige prijzen. Een aanbieder die ‘nee’ moet verkopen of met voorraad blijft zitten, is dus niet mogelijk. Hiervoor is het begrip van de veilingmeester van stal gehaald. Iedereen levert zijn virtuele voorkeuren in bij de veilingmeester (een lijstje met daarop vermeld voor welke prijs je hoeveel wilt afnemen of aanbieden) en die bepaalt dan wat de evenwichtige prijs is waar tegen gehandeld kan worden. Dit gaat allemaal in een flits van een seconde, oneindig snel.

In de praktijk wordt er natuurlijk wél gehandeld tegen onevenwichtsprijzen. Je kunt ook niet elke dag met een andere prijs voor je product komen. En in de praktijk kan iets niet oneindig snel. Als je wilt toetreden tot het aanbod, dan moet je toch eerst machines kopen en mensen inhuren.

De kracht van dit argument is heel sterk. Je komt hem dagelijks tegen in de krant, op de radio en op tv. Werkloosheid? Dat kan eigenlijk helemaal niet. Want dan ben je gewoon te duur als arbeider. Zakken met je looneis en weg is de werkloosheid immers. Het zijn dus verstoringen van de ideale markt die de werkeloosheid verklaren. Het bestaan van een uitkering is zo’n verstoring die ‘vrijwillige’ werkeloosheid verklaart. Mensen kiezen er dan bewust voor om werkeloos te worden en een uitkering aan te vragen.

Een echte wet is het natuurlijk niet, vandaar de aanhalingstekens. Het is meer een manier van kijken of denken. Maar ondanks het gebrek aan natuurkundige hardheid, is het ook weer niet moeilijk de werking ervan ‘in de werkelijkheid’ te herkennen. Als je de prijs verdubbelt: reken maar dat er dan potentiële kopers afhaken.

Inzicht 2: agenten zoeken naar de laagste kosten

Agenten is een vreemd woord. Het zijn niet de mensen die op straat met een blauw pak rondlopen. Agenten is het economenwoord voor economische actoren (de modelvariant van u en ik). Agenten zoeken dus altijd het laagste punt op als het gaat om de kosten, de moeite, de uitgaven en zo verder. Eigenlijk staat hier gewoon: waarom moeilijk doen als het ook makkelijk kan, we zijn liever lui dan moe, als het niet hoeft dan doen we het niet.

Je bepaalt je doel en je doet dat op de slimste en dus ‘goedkoopste’ manier. Goedkoop mag je hier ruim interpreteren, het kan dus ook zijn met de minste uitgaven of iets dergelijks. Ook hier gaat het weer niet om een wet maar om een ‘postulaat’. Dit is hoe economen de werkelijkheid zien en verklaren. Inderdaad een denkspelletje: als dat nu eens de manier is waarop ‘agenten’ hun leven inrichten, hoe ziet het er dan uit?

Of het in de praktijk ook werkelijk zo gaat, is lastig te bepalen. Samuelson heeft hier wederom een slim concept ingevoerd, dat van de ‘revealed preference’ oftewel de gebleken voorkeur. Je kunt op basis daarvan altijd zeggen: als dat is wat een agent daadwerkelijk heeft gedaan, dan moet dat voor hem de beste keuze zijn geweest (anders had ie wel wat anders gedaan). Dit is zijn gebleken voorkeur. Als de kosten dan toch niet minimaal zijn, dan is er ‘blijkbaar’ sprake van andere kosten die we nog niet in ons model hebben zitten. Dat is waarom wij op deze site zo vaak spreken over verborgen kosten.

Inzicht 3: agenten streven naar de hoogste opbrengsten

Dit is in wezen de spiegelredenering van het tweede inzicht. Een agent kiest voor het hoogste rendement. Als twee alternatieven verder identiek zijn (gelijke eigenschappen, gelijke kosten om het te verkrijgen) dan kiest de agent voor dat object dat hem het meeste oplevert (in termen van geld, nut, bevrediging etc). Ook hier kun je weer zeggen: als er dan inderdaad een ander object is wat hem meer oplevert en dat hij toch niet kiest, tja, dan moet er toch iets zijn dat hem er naartoe leidt, verborgen opbrengsten dus. Ja, hij kiest het niet voor niets natuurlijk. De vooronderstelling in het model is dat de agent beschikt over de volledige informatie van alle eigenschappen van alle producten. Dus zeg niet dat hij het niet wist.

By the way: de uitdrukking ‘verder identiek’ is in het economische denkspelletje van cruciaal belang. De officiële uitdrukking is ‘ceteris paribus’ (al het overige gelijk). Dan kan ik er dus Samuelson weer bijhalen: als iemand dan toch iets anders deed, dan was al het overige dus blijkbaar NIET gelijk. Met een hoop wiskunde kun je overigens aantonen dat inzicht 3 de ‘duale’ is van inzicht 2. Wiskundig is het dus lood om oud ijzer of je 1) bij een gegeven doel de kosten minimaliseert, of juist 2) bij gegeven kosten het doel maximaliseert.

Inzicht 4: afnemende meeropbrengsten

Dit is het inzicht dat het steeds lastiger wordt om weer een zelfde extra stukje ‘van iets’ te krijgen. Dus als je met een machine de productie wilt opvoeren dan is dat moeilijker naarmate je dichter bij de absolute bovengrens komt. Als je aan het wandelen bent dan lukt het nog wel om van 5 km/uur te versnellen naar 6 km/uur. Maar om van 9 km/uur te versnellen naar 10 km/uur is een stuk lastiger.

Dit concept speelt door alle economische modellen heen. De productiefunctie laat afnemende meeropbrengsten zien bij een gegeven hoeveel kapitaal: er moet steeds meer arbeid aan worden toegevoegd bij dezelfde machine om een extra eenheid output te krijgen. Bij de nutsfunctie: wil het nut met nog weer een extra eenheid omhoog dan is steeds meer van dat gelukkig makende goedje nodig.

Enerzijds is dit principe in de praktijk heel herkenbaar, anderzijds is dit soort ‘aftoppings’ gedrag wiskundig gewoon nodig om het model lekker te kunnen laten werken. De afnemende meeropbrengsten ‘wet’ is in het dagelijkse spraakgebruik ook wel bekend als de ’80-20′ regel. Met 20% van de inspanning krijg je 80% van het resultaat. Wil je naar 100% van het resultaat dan heb je dus buitensporig veel extra inspanning nodig. En dan gaan we zoetjes aan over op het 5e inzicht: MO=MK.

Inzicht 5: MO = MK, marginale opbrengsten = marginale kosten

Want het gaat niet om het hoogste resultaat, de meeste inspanning, de meeste goederen of de meeste werkgelegenheid, het gaat in de economie altijd om het zogenaamde ‘optimum’. Het optimum wordt bereikt als ‘aan de marge’ de extra opbrengst precies opweegt tegen de extra moeite die het je kost. In andere woorden: zolang een beetje extra moeite méér oplevert dan de moeite die het kost moet je doorgaan en heb je het optimum nog niet bereikt. In de economie heet dit de grensregel, of de afkapconditie of het optimaliteitsprincipe. Nu is het misschien ook duidelijker waarom je afnemende meeropbrengsten wiskundig nodig hebt om überhaupt een optimum te kunnen vinden.

Laten we ter illustratie eens het aanbod van arbeid nemen. Iemand vindt het fijn om goederen te kunnen consumeren en om vrije tijd te kunnen genieten (ja, dat soort woorden worden dan gebruikt, genieten van vrije tijd). Die goederen kun je alleen kopen met geld, en geld krijg je door je arbeid te verkopen. Je biedt dus arbeid aan om inkomsten te genereren (weer zo’n woord) die je in staat stellen goederen te kopen. Maar: naar mate je meer arbeid verkoopt hou je minder vrije tijd over, en vrije tijd vind je fijn. Vrije tijd heet in economische termen een utility, arbeid een disutility. Bij elk uur arbeid dat je extra verkoopt wordt die vrije tijd belangrijker (schaarser). Je uurloon zal dus hoger moeten worden ‘aan de marge’ om je nog te kunnen prikkelen die schaarse vrije tijd op te offeren. In technische termen: het optimale aanbod van arbeid word bereikt wanneer het marginale nut van vrije tijd gelijk is aan het reële uurloon. Gaat het uurloon omhoog dan ben je dus bereid op te schuiven langs je nutscurve door meer arbeid aan te bieden.

Tussentijdse evaluatie

We zijn  nu op de helft. Het kostte me steeds meer moeite om nog een extra les te bedenken (een mooi voorbeeld van de wet van de afnemende meeropbrengsten). In deel 2 de resterende lessen. Ze hebben wat meer toelichting nodig, dus misschien splits ik ze op en komt er ook nog een deel 3.

Maar wat voor inzichten zijn het nu eigenlijk? Geen wetten in ieder geval. Het is meer een denkstijl. Een intern consistente manier van redeneren. Toegepaste wiskunde of logica inderdaad (het hoeft niet met wiskunde, je kunt ook met woorden een zelfde redenering opzetten, wiskunde is alleen wat handiger en korter). En redelijk los van de werkelijkheid, hoewel het wel herkenbaar is. Dus een denkspelletje dat ergens een relatie heeft met ‘daar buiten’. Consistent denken over schaarste, zoiets. Ik zie het als een raster dat je op de werkelijkheid van economische keuzes kunt leggen. Zolang je dat raster maar transparant en reproduceerbaar maakt, kun je spelen met de vooronderstellingen en kijken wat dat oplevert aan nieuwe inzichten. Zodra dit spel of raster als ‘wetenschap’ wordt weggezet (zonder de vrijheid hier mee te experimenteren), is sprake van een ideologie (je gelooft dat die specifieke set aannames en uitkomsten beter klopt met de werkelijkheid dan een andere set, zonder dat je dat met data hard kunt maken).

Rudy van Stratum

 

De economie van goed en kwaad (4)

Samenvatting vorige afleveringen

In aflevering 1 van deze reeks besprak ik het boek van Tomas Sedlacek. De kern van het betoog van Sedlacek is dat de economie (wetenschap én praktijk) onnodig verschraald is en daarmee meer kwaad doet dan goed.

Lezing van het boek was voor mij aanleiding verder te zoeken naar antwoorden op een van de deelvragen: is de economische wetenschap inderdaad te eenzijdig bezig? En als dat zo is: welke krachten maken dat dat zo is?

Ik kwam daarbij op een artikel van Cristobal Young uit 2005. Daarin stelt Young dat de economische wetenschap inderdaad sterk is ‘geformaliseerd’ (alleen met veel wiskunde krijg je een artikel gepubliceerd) en ‘gesteriliseerd’ (de artikelen zeggen nauwelijks iets over de ‘echte’ werkelijkheid ‘daar buiten’). Young komt met twee verklaringen voor dit fenomeen: 1) de opvoeding van hele generaties economen met het belangrijkste tekstboek uit de vorige eeuw ‘Economics’ van Paul Samuelson. Samuelson heeft het vak als het ware formeel ‘gecanoniseerd’ en daarmee de maat aangegeven voor hoe je het vak dient te beoefenen, 2) Young komt met een sociaal-psychologische verklaring binnen de beroepsgroep zelf. Om indruk op je meesters te maken moet je de nieuwste snufjes op het technisch-wiskundige vlak demonstreren. Zo onderscheid je jezelf, zo toon je jezelf de ware meester en zo maak je sneller carrière.

Young gaat nog een stap verder (dan Sedlacek). Niet alleen is de economische wetenschap onschuldig aan het ‘pielen’ geslagen, er is sprake van onuitgesproken ideologische vooronderstellingen die de ‘echte’ werkelijkheid ‘daar buiten’ wel degelijk beïnvloeden. Het is met name de Chicago-school van economen geweest die de ideologie van de vrije marktwerking ook naar praktische beleidsvorming heeft gepush-ed. Er is veel wiskundig ‘gepield’ aan abstracte algemene-evenwichtsmodellen in de jaren 30-50 van de vorige eeuw, maar daarbij was de sfeer er meer eentje van: kijk eens welke toeren je moet uithalen om de markt zijn werk goed te kunnen laten doen. De Chicago-school is erin geslaagd de boodschap helemaal om te draaien. Wiskundige genieën hebben laten zien hoe mooi de markt zijn werk doet en tot de beste uitkomsten voor iedereen leiden.

In afleveringen 2 en 3 van deze serie ben ik dieper ingegaan op het artikel van Young.

Afleveringen 4 en 5: naar een top 10 van belangrijkste lessen uit de economische wetenschap

In deze aflevering 4 ga ik verder in op nog een paar artikelen die ik bij mijn zoektocht naar de formalisering van de economische wetenschap tegen kwam. Ik zou daar met gemak nog meer blogs aan kunnen besteden maar voor deze site wordt dit onderwerp in mijn ogen dan te veel ‘off topic’.

In de laatste aflevering 5 tenslotte wil ik voor mezelf eens op een rijtje zetten wat nu de belangrijkste lessen zijn die de economie (als wetenschap) ons de laatste paar honderd jaar heeft opgeleverd. Ik probeer tot een top 10 van ‘lessons learned’ te komen. Vreemd genoeg kon ik hier maar weinig over vinden en ben ik tot mijn eigen top 10 gekomen door eens wat oude leerboeken van me door te bladeren. Ik geef nu al aan dat ik wat schrik van mijn eigen conclusies en daag anderen graag uit mijn top 10 aan te vullen of uit te breiden. Dit laatste is wel degelijk van belang want het raakt de core van wat wij hier op ‘slimme financiering’ doen.

Stiglitz (2009)

Bron is een artikel in de ‘Eastern Economic Journal’ (2009) met de titel ‘The current economic crisis and lessons for economic theory’.

In de jaren 30 hadden we ook een flinke economische crisis en daar is vanuit de economische wetenschap toen de onderbestedings-theorie van Keynes als antwoord op gekomen (1936: the general theory of employment, interest and prices). Hoewel Keynes veel invloed heeft gehad op zowel wetenschap als praktijk, lijkt zijn gedachtegoed sinds de jaren 80 van de vorige eeuw goeddeels op de achtergrond geraakt.

Nu hebben we wederom een (systeem) crisis en is de economische theorie stukken geavanceerder dan destijds. Maar helaas, aldus Stiglitz, zijn de onderliggende vooronderstellingen waarop deze ‘sophistication’ is gebaseerd nog steeds even wereldvreemd en praktisch irrelevant als in de jaren vóór Keynes. In de tussentijd (met name jaren 60/70/80) is er veel onderzoek gedaan naar de niet-perfecte werking van markten (disequilibrium economics). Ook Stiglitz (Nobelprijs ontvangen voor zijn werk op dit gebied) heeft bijdragen geleverd aan de theorievorming rondom onevenwichtigheden.

Op de een of andere manier krijgen de onevenwichtigheidseconomen geen voet aan de grond. Het wetenschappelijke werk wordt niet opgepakt en zet zich niet door in nieuwe onderzoeksgroepen en -tijdschriften. Het blijft bij de oude niet-realistische vooronderstellingen over de perfecte werking van markten en het spontaan vormen van nieuwe evenwichten. Stiglitz snapt dat er een sterke lobby is vanuit de politiek en het bedrijfsleven om vanuit deze ideologie van ‘niet-overheidsingrijpen’ te blijven werken en denken. Maar Stiglitz snapt niet wat de reden is waarom de wetenschappers zelf aan deze ideologie blijven vasthouden. De mainstream economen blijven uitgaan van rationale agenten met hun rationele verwachtingen, crisis of geen crisis.

Stiglitz geeft zelf geen antwoord op deze vraag van de vasthoudendheid van de wetenschappers zelf. In de vorige aflevering van deze serie blogs is een mogelijk antwoord te vinden: vasthouden aan de mainstream geeft een grotere kans op een succesvolle carrière binnen de wetenschap. Stiglitz concludeert dat er sinds de vorige crisis nauwelijks lessen geleerd zijn. Naar zijn stellige overtuiging zorgen markten NIET spontaan naar een nieuw evenwicht. Sterker nog: hij ziet de werking van de ‘wet van Gresham’ (’the bad money drives out the good money’). De crisis heeft ons laten zien dat de ‘goede’ bedrijven (de conservatieve bedrijven) werden weggedrukt door de ‘slechte’ bedrijven (de bedrijven die mee gingen in de race naar meer winst door meer te lenen, meer bonussen, meer boekhoudfraude etc).

McCloskey (2005) …. en Hamminga (1983)

Bron is een artikel van McCloskey in ‘History of economic ideas’ uit 2005 met de titel ‘The trouble with mathematics and statistics in economics’.

McCloskey is voor duidelijkheid en stelt met zoveel woorden: wat economen doen in hun tijdschriften is een ‘waste of time and energy’. Sinds ongeveer 1900 heeft het vak een verkeerde afslag genomen. Economen zijn gecharmeerd geraakt van wat McCloskey de ‘wiskunde-wiskunde’ noemt. Dat is wiskunde niet om een concreet probleem op te lossen (zoals in de natuurkunde), maar wiskunde om een intern consistent systeem in uit te werken. Wiskunde dus zoals ze dat zelf onderling met elkaar bedrijven.

De basis van deze afslag wordt gevormd door twee aantrekkende krachten, 1) de elegantie van de mooie consistente in zichzelf gekeerde wiskunde, en 2) de elegantie van de ‘free trade is neat’ gedachte. Economen zijn daarmee ‘in love’ met een simpel uitgangspunt (vrije marktwerking) dat uitgemolken wordt met complexe wiskundige exercities. Misschien gaat het hier in termen van Richard Dawkins wel om aantrekkelijke ‘memen’ die aansluiten op de successen van de natuurkundige wetenschap (Newton, Einstein) en van de biologie (Darwin, spontane mooie uitkomsten zonder vooropgezet plan van de evolutie). McCloskey beschuldigt economen ervan op zoek te zijn naar ‘a machine to produce publishable articles’. Het gaat ze daarbij meer om ‘pure thinking’ (intellectuele zelfbevrediging) dan om ‘an inquiry into the world’.

Erbij willen horen, als vak serieus willen worden genomen, peer pressure, makkelijk kunnen aansluiten bij een bestaande traditie (‘jump on the bandwagon’) etc, dat kan allemaal een rol spelen bij de vermeende tekortkomingen van de economische professie. Een toenmalige docent van me (Bert Hamminga) heeft in 1983 een proefschrift geschreven over hoe economen ‘feitelijk’ werken. Hij heeft een inhoudelijk thematiek gekozen (uit mijn hoofd: het Stolper-Samuelson theorema, gaat te ver voor dit blog om hier verder op in te gaan) en empirisch geturfd hoeveel artikelen over dit onderwerp in een bepaalde periode zijn gepubliceerd en wat het patroon (de voortgang, de progressie) is dat vervolgens ontstaat. Zo heeft Hamminga willen onderzoeken hoe economen hun eigen progressie vormgeven (als een bioloog die naar een soort kijkt en hoe die zich ontwikkelt). Zijn conclusie was destijds inderdaad dat de publicaties nauwelijks verwijzing hadden naar de werkelijkheid ‘buiten’. Een wereldberoemd econoom had iets beweerd (Samuelson dus) en hordes jongelingen stortten zich op dit abstracte theorema om alle wiskundige hoeken en gaten te verkennen. Uiteindelijk was het een soort wedstrijd van ‘wie met de minste vooronderstellingen toch nog hetzelfde kon aantonen als de grote Samuelson’. Een wedstrijd in het aantonen van redundantie dus en dat heeft inderdaad zijn eigen (wiskundige) schoonheid en aantrekkelijkheid. Afijn, als je op deze manier werkte, had je dus de grootste kans op een publicatie en alsdan op een aanstelling als hoogleraar economie.

Niet vreemd dat dit proefschrift (zelf netjes in het Engels geschreven en vol met formules!) nooit is opgepikt. Geen welkome boodschap. En een soort bewijs van de stelling: is er iemand die empirisch onderzoek doet (in dit geval naar het gedrag van economen), dan blijkt niemand daar in geïnteresseerd. Hamminga had voor succes dus beter wat kunnen morrelen aan de vooronderstellingen van een bekende en aantrekkelijke conclusie.

Tirole en zijn pleidooi voor een pico-economie (2002)

Bron is een artikel van Jean Tirole in ‘European Economic Review’ van 2002 met de titel ‘Rational irrationality’.

Tirole is in zijn spraakgebruik een stuk milder dan de andere hier genoemde auteurs. Tirole geeft een fraaie opsomming van nieuwe inzichten uit de sociale psychologie die mogelijk consequenties hebben voor het economisch onderzoek. Wat Tirole in mijn ogen doet is het opsommen van de vele ‘denkfouten’ (zoals wij die in de reeks met die naam hebben behandeld) die uit de sociaal-psychologische onderzoekspraktijk zijn gebleken. Deze onderzoeken laten zien dat ‘de economische actor’ niet zo rationeel is als de theorie graag zou willen. Zo is er sprake van een ‘overconfidence effect’ (ik maak die fout niet, dat zijn de anderen), van groepsdruk, van vooroordelen, van wisselingen in emotionele stemmingen etc.

De economen reageren daar op twee manieren op. Reactie 1. Ja, dat klopt inderdaad wel, mensen doen wel eens raar, zijn niet altijd rationeel. Maar waar het hier om gaat is om de grote lijnen. En daar geldt dat mensen grosso modo rationeel handelen. De opgesomde fouten zijn niet leidend en doen geen afbreuk aan het grotere geheel van de rationale consument en producent. Lees: foutenmarge, side-effect, doorgaan met de business-as-usual. Reactie 2. Een deelgroep economen pakt de thematiek van niet-altijd-rationele agenten op en werkt die verder uit in nieuwe theorieën. Nu zijn er weer 2 mogelijkheden. Ofwel worden de nieuwe theorieën niet opgepakt, ze slaan niet aan en leiden niet tot een nieuwe paradigma of onderzoeksveld. Ofwel wordt de theorie bij succes omgevormd naar het bestaande wetenschappelijke paradigma van vrije marktwerking. In het laatste geval ontstaat een zijtak of ‘bijzonder geval’ die op de bestaande theorie wordt geplakt. Een mooi voorbeeld hiervan is de opname van ‘agency costs’ (gaat weer te ver om hier inhoudelijk op in te gaan) in de mainstream-economie.

Tirole durft op basis van zijn opsomming van nieuwe inzichten geen voorspelling te doen over de toekomst van de economische wetenschap. Daar is Tirole te bescheiden en gematigd voor. Uiteindelijk pleit Tirole voor een pico-economie in vervolg op macro-economie en micro-economie. De pico-economie moet verder onderzoek doen naar de achterliggende drives van consumenten en producenten. In ditzelfde artikel geeft Tirole een demonstratie van de pico-economie door de toegenomen vraag naar zelfvertrouwen (meer zelfvertrouwen vergroot de kans op succes, maar hoe negeer je op een ‘rationele’ manier die keren dat je bent mislukt?) op een economische manier uit te werken.

Maar ook in dit artikel ontkom je niet aan de indruk dat er een sterke bovenstroom is in de economische wetenschapsbeoefening die erg ‘sticky’ is en niet expliciet onderwerp van discussie en onderzoek kan worden. Er zijn onbegrepen hogere systeemkrachten aan het werk. Met een invloed die in termen van maatschappelijke kosten en opbrengsten wel eens heel groot zou kunnen zijn.

Rudy van Stratum

 

 

 

Economie van goed en kwaad (3)

In het eerste deel van deze reeks een (subjectieve) boekbespreking van ‘De economie van goed en kwaad’. In het vorige en tweede deel gingen we op zoek naar het antwoord op de vraag ‘Waarom is de economische wetenschapsbeoefening steeds wiskundiger geworden?’. In deze derde en voorlopig laatste aflevering antwoord op de vraag: ‘Is dat erg dat de economische wetenschap steeds wiskundiger wordt?’.

Paradox: meer wiskunde als checklist voor marktfalen

Het is dus wel aannemelijk te maken waarom economen steeds wiskundiger-formeler zijn gaan werken. En je kunt ook wel aannemelijk maken dat de wiskunde nu eenmaal lekkerder werkt als je de werkelijkheid sterk vereenvoudigt. Dus hoe wiskundiger de aanpak, hoe abstracter de modellen en probleemstellingen. De economische werkelijkheid ‘buiten’ is te complex voor een wiskundige aanpak en kan alleen worden geduid door verhalen te vertellen die niet in de grote tijdschriften zullen komen. Wetenschappelijke publicaties zijn daarom per definitie maatschappelijk minder relevant (?stelling).

Maar er is meer aan de hand. Dat klinkt nog redelijk onschuldig: die rare economen zitten daar op de vierkante millimeter van onze belastingcenten te pielen in moeilijke tijdschriften. Nutteloos, maar onschuldig. Er is meer aan de hand omdat de formele wetenschaps-beoefening op een rare manier toch doorlekt naar beleids- en besluitvorming. Al die wiskunde rondom ‘efficiënte markten’ lijkt te willen zeggen dat het in de echte economie wel goedkomt als je de markt maar zijn gang laat gaan. De formele economie lijkt te bewijzen dat overheidsingrijpen inefficiënt en dus ongewenst is.

En dit is vreemd. Young, de auteur van het artikel waar ik me op baseer, betoogt dat de Arrow-Debreu economen in een ‘linksige’ setting opereerden. Het was immers een tijd van economische crisis en ook de grote Keynes speelde in die setting van overheidsingrijpen een belangrijke rol om betere uitkomsten voor allen te krijgen. Overheidsingrijpen was in die tijd ‘en vogue’. Ons eigen CPB is ook in dit gesternte onder de bezielende leiding van Jan Tinbergen (ook geen econoom van huis uit overigens) ontstaan (1947, net na de oorlog, als ik me goed herinner). Een Plán Bureau! Ook Samuelson heeft zich in andere publicaties wel in dit soort termen uitgesproken en zich een voorstander van herverdeling en overheidsingrijpen getoond.

Een interessante stelling van Young: alle wiskundige exercities van de Arrow-Debreu economen vormden eigenlijk een overtuigende rij bewijzen waarom de markt NIET werkt in de zin dat er spontaan beste uitkomsten voor iedereen ontstaan. De algemene-evenwichts resultaten konden alleen maar worden afgeleid door hele specifieke onrealistische aannames te maken over de werkelijkheid. Deze wiskundige literatuur leverde een prachtige checklist voor marktcritici op. Want evenwichtsprijzen krijg je alleen maar bij:

  • alwetende rationele identieke consumenten
  • een gebrek aan transactiekosten
  • complete markten voor alle mogelijke momenten en goederen
  • geen handel tegen onevenwichtsprijzen
  • geen onzekerheid
  • lineair-homogene productiefuncties
  • en zo verder en zo verder

 

Chicago-school

En dan komt de Chicago-school. Hoe ze het gedaan hebben en met welke agenda? Dat staat uiteraard nergens met zoveel woorden te lezen. Dus wat we hier beweren is ook weer een stelling of een werkhypothese. Ergens vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw is het begonnen. Met een duidelijke ideologische agenda om te pleiten tegen overheidsingrijpen en vóór de marktwerking. Ingrijpen betekent verlies van welvaart en een aanslag op de individuele keuzevrijheid van burgers. Milton Friedman is een van de bekendste vertegenwoordigers van deze stroming.

De aanpak van de Chicago-school is een terugkeer naar simpele en begrijpelijke modellen. Kleine modelletjes met steeds weer diezelfde conclusies: het komt allemaal goed als je de markt maar zijn werk laat doen. Of de vooronderstellingen ‘kloppen’ met de werkelijkheid is in hun visie helemaal geen issue. Een model hoeft helemaal niet te kloppen met de werkelijkheid om toch relevante conclusies te kunnen trekken. Zij hanteren daarbij een geniale truc: ze introduceren de moeder aller assumpties. En deze koninginnen-assumptie luidt: laten we nu eens aannemen dat alle vooronderstellingen waar zijn.

En nu komt het rare: door jaren lang met deze compacte en elegante modellen op de proppen te komen en voortdurend de bekende conclusie erin te beuken dat het ‘dus logisch is dat de markt zijn goede werk doet’, zijn de ‘Chicago-boys’ erin geslaagd de achterliggende boodschap van de oude evenwichtsdenkers 180 graden te doen draaien. Door slim terug te grijpen op het oude wiskundige werk van Arrow-Debreu cs in combinatie met de nieuwe ideologische boodschap, lijkt het of ook de wiskunde en een stoet Nobelprijs-winnende economen aan de kant staan van vrije marktwerking.

Het kan haast niet anders of de Chicago-school heeft spin-doctors gebruikt. Een fantastisch geslaagd voorbeeld van reïmprinting. We voeden de gebruikers eerst op met simpele modellen (gevolg: ingewikkelde wiskundige artikelen van vroeger worden niet meer gelezen), we koppelen deze simpele modellen aan de zegeningen van de vrije marktwerking en impliceren met terugwerkende kracht dat ook de grote denkers met hun ingewikkelde werk al dit soort conclusies trokken.

Conclusie

Is het dus erg dat economie steeds formeler wordt? De impact is waarschijnlijk toch groter dan ik me vóór lezing van het boek ‘De economie van goed en kwaad’ realiseerde.

Er lijkt sprake van een dubbelslag. Aan de ene kant heb je de ’techneuten’ die hun ingewikkelde dingetjes blijven doen in ‘Econometrica’. Het kan allemaal niet zoveel kwaad maar echt praktisch toepasbaar wordt het nooit. Maar pas op. Eén: ook in deze technische hoek sijpelt het ideologische gedachtegoed van de Chicago-school ongemerkt naar binnen. Dezelfde technische hoogstandjes komen daardoor in een ander daglicht te staan (ik heb de artikelen niet geturfd van de laatste jaargangen Econometrica, maar durf de weddenschap wel aan dat het aantal ‘onevenwichtigheids’ artikelen zwaar in de minderheid is en blijft). Twee: in de financieel-economische hoek (beleggingen) is het zwaar theoretisch-wiskundige werk wél grotendeels doorgesluisd naar de (beleggings-) praktijk. Niemand van de gebruikers kent nog de achtergronden van optieprijs-formules, maar ze worden desondanks voorgeprogrammeerd in handige calculators en computers krijgen de opdracht te kopen of verkopen op basis van de voorgeprogrammeerde uitkomsten van het model. Er is veel literatuur te vinden die aannemelijk maakt dat deze trading-regels in combinatie met suppersnelle computers een enorme impact heeft op de échte werkelijkheid. En zo hangt je baan en je inkomen alsnog af van theoretische modelletjes die ooit in Econometrica stonden.

Aan de andere kant heb je de niet-techneuten. Deze doen niet moeilijk met wiskundige hoogstandjes maar komen met hun bewust gekozen ideologie van vrije marktwerking en spindoctors wel op kritische beleidsfuncties terecht. Ook daar wordt de échte werkelijkheid dus beïnvloed en gestuurd door ideologie die slim is verpakt onder een wetenschappelijk-economisch sausje. Het is Friedman geweest die een Thatcher en een Reagan sterk heeft beïnvloed.

Of dit allemaal klopt weet ik niet. Ik poneer het als stellingen waar je wel/niet mee eens kunt zijn. Ik zeg ook niet dat we nu in een crisis zitten door het geslaagde lobby-werk van Chicago. Wat ik wel zeg is dat er hier een dynamiek speelt die niet of nauwelijks wordt onderkend. Wat ik ook zeg is dat de invloed van economen groter is (of anders) dan je op het eerste gezicht zou denken. Wat ik ook zeg is dat dit allemaal mogelijke vragen en antwoorden zijn die prima behandeld hadden kunnen worden in ‘De economie van goed en kwaad’. En wat ik ook zeg is dat ‘De economie van goed en kwaad’ dit dus niet heeft gedaan.

Rudy van Stratum

 

Economie van goed en kwaad (2)

Inleiding

Na de bespreking van het boek ‘De economie van goed en kwaad’ van vorige week, ben ik zelf nog wat gaan zoeken op antwoorden op de vragen die ik daar stel. Zo kwam ik op een interessant artikel uit 2005 van de hand van C. Young, gepubliceerd in de ‘Socio-economic review’.

Dit artikel (van Young dus) gaat in op de trend dat de economische wetenschapsbeoefening steeds wiskundiger en formeler wordt. In de jaren 30 van de vorige eeuw bevatte ongeveer 10% van de gepubliceerde artikelen een wiskundige formule, in de jaren 80 van de vorige eeuw bevatte meer dan de helft van alle artikelen meerdere wiskundige formules.

Waar komt die formalisering vandaan en (is mijn vraag) zegt het iets over de relatie tussen wat economen doen en onze economische situatie of crisis?

General-equilibrium: van Smith naar Walras

Hoewel Adam Smith dus door nagenoeg alle economen als het begin wordt gezien van wat wij nu economische wetenschap noemen, is Smith een verbaal econoom. Hij heeft vele bladzijden nodig om iets uit te leggen, vertelt verhalen over wat hij heeft meegemaakt en gebruikt daarbij geen expliciete formele notaties. Honderd jaar hebben economen daarna op deze manier gewerkt en geschreven.

David Ricardo (jaartje of 50 na Smith) zou je kunnen zien als een tussenvorm. Ricardo (nog steeds veel gebruikt bij de grondwaarde-discussies) schreef gewone tekst maar compact. Zijn betoog kun je bijna lezen als uitgeschreven wiskundige formules waar hij via aannames (vooronderstellingen) en logisch redeneren (deductie) tot strakke conclusies komt. Er zijn later ook economen geweest die het werk van Ricardo alsnog hebben geformaliseerd met wiskundige formules (oa DBJ Schouten in de jaren 50 van de vorige eeuw).

Het echte formeel-wiskundige economen-werk is weer zo’n jaartje of 50 later begonnen met economen als Walras en Pareto. Deze economen probeerden de ‘invisible hand’ van Adam Smith van een wiskundig-formele basis te voorzien. Het vormt het begin van de ‘general-equilibrium’ theorie, exercities om de condities te achterhalen waaronder de vrije markt efficiënte uitkomsten genereert.

Verklaring 1: Samuelson

De aanpak van Walras en Pareto betekende nog niet dat alle economen op die manier hun werk deden. Het was een niche binnen economen-land. Vanaf de crisisjaren van de vorige eeuw (jaren 20-30) kwam er een grootscheepse revival van de wiskundige general-equilibrium aanpak. Denk hier aan namen van economen als Arrow en Debreu. Het tijdschrift ‘Econometrica’ staat zo’n beetje symbool voor deze hyper-formele aanpak. Tot op de dag van vandaag is een publicatie in dit tijdschrift zo’n beetje het hoogst haalbare voor een econoom die wetenschappelijk hogerop wil komen.

Maar nog steeds: een niche. En nu komt Paul Samuelson ten tonele. Samuelson heeft het bekendste en meest invloedrijke economische tekstboek aller tijden geschreven. ‘Economics’ dat vanaf ongeveer 1950 tot op de dag van vandaag wereldwijd gebruikt wordt om generaties studenten de basis-beginselen van de economie bij te brengen. Ook ‘De kern van de economie’ van Arnold Heertje, een boek waar veel Nederlanders hun kennis over economie vandaan hebben, is zwaar ge-ent op de klassieker van Samuelson.

Je zou kunnen zeggen dat Samuelson de hele economische kennis van dat moment op een consistente wijze heeft geformaliseerd in een tekstboek. Geen zware wiskunde zoals Arrow-Debreu, maar wel in vereenvoudigde vorm dezelfde formele aanpak en dat over de hele linie. Met dit boek, via de vele generaties studenten die het gebruikt hebben, heeft Samuelson dus de standaard gezet voor hoe je economie beoefent.

Verklaring 2: goed voor je carrière

Dus het is de schuld van Samuelson dat we rare theoretische modelletjes hebben die nauwelijks iets zeggen over hoe het ‘daar buiten’ echt aan toegaat. Maar er is meer (volgens Young). Als je iets wilt bereiken in het vak dan moet je je leermeester de loef afsteken en dat doe je door nog meer wiskunde te gebruiken. Zo laat je zien dat jij er meer verstand van hebt en een slag dieper (lees: ingewikkelder) kan gaan. De oudere generatie kan het niveau van Econometrica niet meer bijbenen. Formele economie is dus goed voor je carrière. Het is een manier om nieuwsgierige leken buiten de deur te houden en een manier om collega’s te slim af te zijn.

Ik heb wel meegemaakt dat je beter af was met een wiskunde- of natuurkunde-studie dan met een gewone economie-opleiding (als je doel tenminste was om een succesvolle internationaal publicerende econoom te worden). Bekende Nederlandse economen die internationaal iets bereikt hebben zijn dan ook vaak geen econoom-van-huis-uit. Ik noem een Rick van der Ploeg, een Willem Buiter en een Sweder van Wijnbergen (mijn kennis is hier verouderd, er zijn er ongetwijfeld veel meer van recentere datum).

Rudy van Stratum

In het volgende deel (Economie van goed en kwaad (3)):

  • De paradox: meer wiskunde als checklist voor marktfalen
  • Chicago-school: handig omdraaien van de zaak
  • Conclusies

 

 

De economie van goed en kwaad (1)

Met de deur in huis

Een boek waar de laatste maanden veel over te doen is. De economie van goed en kwaad, van Tomás Sedlácek (sorry voor de ontbrekende omgekeerde dakjes (^ omgekeerd dus) op de 2 a’s in de naam). Laatst nog in Nederland bij de week van de filosofie. Een boek dat in Tsechië als een bestseller wordt aangeprezen en ook in de vertaalde Amerikaanse versie veel waardering krijgt. Er schijnt zelfs een toneelstuk van te bestaan (ben daar wel benieuwd naar, lijkt me niet makkelijk hiervan iets te maken voor op de planken).

En dus maar met de deur in huis: ik hoor niet bij het kamp dat dit een geweldig baanbrekend boek vind. Het is een breedsprakig en warrig geschreven boek met onduidelijke conclusies en boodschappen. Een omgevallen boekenkast van iemand die graag veel leest en veel nadenkt en ons dat wil laten weten. Aan de andere kant: ook wel mooi dat er toch nog markt voor dit soort exercities is en toch ook iemand die anders wil kijken naar problemen waar we mee worstelen. Meer sympathie dan respect dus.

De samenvatting

Ik ga het boek samenvatten. Waarschijnlijk volstrekt onverantwoord en subjectief. Maar dit is wat ik er uithaal als ik door de oogharen naar het boek kijk.

Conclusie 1:

het economische denken is niet begonnen bij Adam Smith maar al veel eerder. Het economische denken van vóór Smith is ook rijker en gelaagder dan het denken wat we kennen uit de wetenschappelijke tijdschriften en kranten. Economie was toen meer onderdeel van het totale leven, stond daar midden in, ging over goed en kwaad en was minder abstract en geïsoleerd.

RvS: daar ben ik het wel mee eens. Op zich geen schokkende conclusie. Een nadere analyse van waarom wij dan toch in het algemeen vinden dat de economische wetenschap bij Smith begint ontbreekt echter. Waarom wij die oude geschriften en de economische lessen die daar te vinden zijn er niet of nauwelijks meer bijhalen: antwoord ook niet te vinden.

Conclusie 2:

de economische wetenschap is door een steeds wiskundiger en formele aanpak verschraald, is in zichzelf gekeerd geraakt. Door het spel van assumpties en wiskundige gevolgtrekking tautologisch van aard geworden (oei, nu begin ik zelf ook al dat soort taal te gebruiken) en draagt weinig bij aan inzicht in het échte leven.

RvS: ben ik het ook mee eens. Ook niet schokkend of nieuw. Maar laat ik dit ook niet bagatelliseren. Er zijn wel geluiden in die richting, maar ze worden wellicht niet breed gedragen en onderschreven. Dit mag dus best stevig worden neer gezet. Maar ook hier weer mis ik de analyse van waarom dit zo is gekomen, hoe het ook anders kan en vooral wat we daarvoor moeten doen of laten. Ik zie geen perspectief op een andere economie-beoefening (behalve dat we weer essays gaan schrijven in de oude traditie, maar dat kan nauwelijks het alternatief zijn). Ook vind ik dat de merites van economische steriele modellen op deze manier wel heel makkelijk aan de kant worden geschoven. Te populistisch en niet diepgravend genoeg.

Conclusie 3:

Er is te veel focus in de moderne westerse maatschappij op materiële groei en welvaart.

RvS: de auteur lijkt hiermee te willen zeggen (maar doet dat niet expliciet) dat de economische wetenschap dit fenomeen stimuleert of faciliteert. Dit is een interessante stelling. En ook eentje die nieuw is. Wetenschap en werkelijkheid zouden dan een elkaar onderling versterkend proces op gang brengen. Economie als ideologie of geloof die échte mensen stimuleert om zich anders te gedragen waardoor de steriele modellen ook deels werkelijkheid worden. Interessant, maar dit staat er niet en is al helemaal niet uitgewerkt.

Een andere stelling die ik hier neer had kunnen zetten: ‘we’ weten eigenlijk niet goed hoe we moeten handelen in een situatie van overvloed. ‘We’ staat hier voor zowel ‘we, als mensen’ als voor ‘we, als wetenschappers’. De economische modellen gaan inderdaad uit van rationele keuzes maken bij schaarse hulpbronnen. Een model loopt wiskundig hopeloos vast als er van alles genoeg is. Er is kortom geen (uitgewerkte, geaccepteerde) economie van het genoeg. We hebben onvoldoende inzicht in de premisse (of psychologische driver) dat we altijd maar meer willen.

Mooi citaat op pagina 280 (om te bewijzen dat ik het boek wel degelijk heb gelezen), uit de roman ‘Fight Club’: ‘Hele generaties hebben gewerkt in banen waar ze de pest aan hadden, enkel en alleen om dingen te kopen die ze niet nodig hadden’. Inderdaad een goede vraag: waarom doen we dit eigenlijk ‘met zijn allen’? Maar ook hier weer: weinig nieuwe inzichten of nieuwe analyses.

Conclusie 4:

Dit is meteen een soort conclusie van het boek, een aanbeveling hoe het verder moet met ‘ons’. We moeten ons meer bewust worden van de vele goede dingen om ons heen die we al bezitten. Voor het echte leven houdt dit in: wees tevreden met wat je hebt, matig je behoeften, wees gelukkig. Voor de economische wetenschap houdt dit in: ga weer meer tussen de mensen staan en lever een relevante(re) bijdrage aan de maatschappij. Overigens is deze conclusie ook weer nauwelijks met zoveel woorden te vinden in het boek. Wél zoveel woorden overigens, maar dan niet deze conclusie, als u nog begrijpt wat ik bedoel.

Voor een volgend boek: de échte vragen

U ziet dat ik niet enthousiast van dit boek kan worden. Zo jammer omdat het ergens onder de oppervlakte wel de juiste vragen stelt. Maar dus niet écht stelt en dus ook niet de antwoorden of perspectieven biedt waar ik zo op zit te wachten. Wat zijn dan die vragen die ik graag in een volgend deel beantwoord zou willen zien (met minder woorden graag en met minder citaten en noten, laat die boekenkast gewoon rechtop staan)?

Vraag 1: waarom zijn we zo geobsedeerd door (materiële) groei en welvaart?

En wat zijn de alternatieve handelingsperspectieven? Gegeven uiteraard de dynamiek die we ondertussen wel ontwaren en die blijkbaar in onze genen zit verankerd: hoe meer we hebben, hoe meer we willen.

RvS: ik heb zelf het vermoeden dat er een wisselwerking is tussen economie als wetenschap en de werkelijkheid die zich naar de modellen gaat gedragen. Het lijkt wel dat sinds we de beschikking hebben over gedetailleerde cijfers over de groei van de economie, dat die groei of het gebrek daaraan daardoor ook belangrijker is geworden. Eerst wisten we helemaal niet of we groeiden en was er geen probleem. Nu horen we van het CBS dat de groei achterblijft en moet er ineens van alles gebeuren en hebben we een probleem. Hoe vaak horen we niet om ons heen: ‘we zitten in een crisis, maar zelf merk ik er niet zoveel van’.  Een crisis wordt zo een werkelijkheid die uit een rekenexercitie blijkt die we in de krant lezen, daarna ervaren we door er in praatprogramma’s over te praten die crisis ook écht of in ons hoofd.

En ook bekend en onderzocht is het fenomeen dat beurshandelaren hun aankoopgedrag laten bepalen door theoretische formules uit de economie (de ‘Black-Scholes’ formule voor het bepalen van de waarde van opties, bijvoorbeeld). Daarna zie je dat de werkelijkheid zich gaat zetten naar het recept uit de theoretische formule. En erger nog: bijna niemand snapt die formule (en weet al helemaal niet meer vanuit welke beperkende aannames die formule is afgeleid) en worden we door een black-box geregeerd. Je zou ook kunnen zeggen: de financiële crisis is voor een deel te verklaren uit het blind inzetten van geautomatiseerde rekenformules die door weinigen worden begrepen.

Vraag 2: waarom zijn we zo geobsedeerd door cijfers en voorspellingen?

RvS: deze vraag hangt ongetwijfeld samen met de eerdere vraag (op een manier die ik zelf nog niet snap). Sedlacek heeft het dan wel over de economische wetenschap waar een probleem ligt. Maar ligt daar het probleem wel? Onze politiek kan eigenlijk geen beslissing meer nemen voordat het CPB de zaak heeft doorgerekend. Alsof die modellen het antwoord geven? Alsof we weten op welke aannames die modellen zijn gebaseerd? Alsof we de uitkomsten van die modellen kunnen snappen? Alsof we zelf niet meer kunnen nadenken? En ‘by the way’: ik heb in de jaren 90 zelf een aantal jaren achter de knoppen mogen zitten bij het CPB en heb de discussies achter de schermen dus van dichtbij mogen meemaken.

Je kunt hier de bal niet bij het CPB neer leggen. Die zijn nooit te beroerd om hun eigen modellen te relativeren. Het probleem ligt bij ons, de gebruikers van die modellen. Waarom gebruiken we de modellen niet waarvoor ze bedoeld zijn? Voor het helpen op een gestructureerde manier na te denken over een probleemstelling. Voor het bepalen van een bandbreedte van uitkomsten (scenario’s), waar we zélf nog de discussie moeten voeren en zélf moeten beslissen wat we willen? Een model is niet bedoeld om net zo lang setjes maatregelen in te voeren tot daar een 3%-norm uit komt rollen. Het gaat hier niet om een probleem van de wetenschap maar om onze eigen behoefte aan zekerheid. En blijkbaar vinden we die in zogenaamde objectieve getallen en in de zogenaamde witte jassen van wat we maar al te graag wetenschap noemen (behalve als ons dat niet uitkomt, dan moet het CPB concurrentie krijgen).

Afsluiting

Maar zoals ik al zei: deze vragen worden door Sedlacek niet echt gesteld en de antwoorden worden al helemaal niet gegeven. Sedlacek richt zich veel te veel op de economische wetenschap zelf. Lijkt me een voorbeeld van de ‘availability bias’: Sedlacek is zelf een wetenschapper (of wil er graag eentje zijn) en richt zijn pijlen op diezelfde wetenschap. Maar op die manier maakt hij die economische wetenschap veel belangrijker dan die eigenlijk is. Het echte probleem zit in onszelf en hoe wij omgaan met die wetenschap. Al die boeken uit die omgevallen boekenkast hebben Sedlacek op een dwaalspoor gebracht.

Rudy van Stratum

Met dank aan Michel die mij op het pad van dit boek heeft gezet!

Eén procent rente voor de schildpad?

Bas Haring bespreekt vandaag in de VK een interessante economische vraag: waarom is de rente altijd ergens zo tussen de 1 en de 10 procent? En zelden tot nooit negatief of 100%?

De redenering

Laten we de redenering van Haring eens volgen. Dat er rente wordt gevraagd vindt Haring wel logisch. Immers: als ik mijn auto aan iemand anders uitleen, dan wil ik hem een keer terug krijgen. Dus geld wil je ook terug krijgen als je dat aan iemand anders uitleent. En bij die auto: ik wil niet alleen de auto terug maar ook een vergoeding voor ‘verlies’ of compensatie voor iets wat ik heb gemist door het uitlenen. Ik heb bijvoorbeeld met de trein moeten reizen en dat was duurder of onplezieriger en dus wil ik dat vergoed hebben.

Mijn reflectie. Mee eens. Rente is een vergoeding voor gederfde inkomsten en mogelijk risico van wanbetalen. Stel dat gedurende een jaar x% van alle leningen niet terug zou worden betaald dan zou je met alle uitleners bij elkaar een verzekering kunnen opzetten. Uit de pot zou dan compensatie voor wanbetalingen kunnen worden betaald. De premie die iedereen zou moeten betalen zou dan ongeveer x% (+ een beetje voor de administratie) moeten zijn. Zie hier de eerste verklaring van de hoogte van de rente: ongeveer de kans op wanbetaling.

Verder is er sprake van een zogenaamde tijdsvoorkeur. Wat dat precies is, is ook onder economen niet helemaal duidelijk. Voor een econoom is het een ‘datum’, een gegeven. Het heeft iets met de psychologie te maken en in onze serie denkfouten hebben we er een item aan gewijd. Het heeft te maken met onze beperkte levensduur, met hoe we evolutionair hebben overleefd en wat niet al. Waar het op neerkomt is dat we een sterke neiging hebben voor consumptie en genot in het heden (‘je kunt het maar gehad hebben’) en dus zul je (bovenmatig blijkt uit onderzoek) verleid moeten worden afstand te doen voor je consumptie nu in ruil voor (iets meer) consumptie later.

Overigens, iets wat zelden wordt genoemd (zie mijn bespreking van het boek van Greco elders op deze site): rente kan wel degelijk negatief zijn. Als banken elk moment failliet kunnen gaan en je dus gedwongen wordt het ‘baar’ in huis te houden dan ben je bereid te betalen voor het veilig in een kluis opbergen van je geld. Je betaalt dan ‘stallingskosten’ om diefstal of inbraak te voorkomen en jezelf een veilig gevoel te geven.

Rente kan ook extreem hoog zijn (100% of meer) als er sprake is van een bijzonder nijpende situatie. Het is dan een situatie van vraag en aanbod (dat is het overigens bijna altijd): als ik heel erg smacht naar het bezitten van een uniek product dat nu eenmalig langs komt en ik heb geen geld maar ik weet dat ik over een maand dat geld wel heb of krijg, dan ben ik bereid nu een dure lening aan te gaan om in het nu alsnog dat unieke product te bemachtigen.

Maar waarom 5%?

Maar inderdaad: de rente is bijna nooit negatief of meer dan 100%. Altijd ergens tussen de 1 en de 10% inderdaad. De redenering van Haring is dat dat te maken heeft met onze levensduur. Wat zou ik willen betalen voor een bosje met hout? Welnu, voor mijn 30e kan ik een bosje niet betalen en na mijn 60e heb ik geen zin meer om te hakken. Dus ik kan 30 jaar van een bosje profiteren en heb dus 30 jaar een houtkap-oogst. Dus ik wil betalen maximaal 30 keer de houtoogst. En op jaarbasis betekent dat 1/30 van het totaal en dat is 3,3 procent en dat is ongeveer 5%.

Het is volgens mij een kringredenering maar ik ben het op hoofdlijnen wel met Haring eens. Hoe zou een econoom het benaderen? Wat is een object je waard (in financiële zin)? De oogst is het dividend waar je als eigenaar recht op hebt. Het object is dan waard: de voor de tijd gecorrigeerde stroom dividenden of oogsten. Het rendement of de rente is dan het dividend gedeeld door de waarde van het object. Zie je dat het een kringredenering is? De truc zit hem in het zinnetje: voor de tijd gecorrigeerd. Wat je daar invult of aanneemt is meteen je rendement of je rente. Het is niet de uitkomst van de som maar de aanname vooraf.

Eindige levensduur?

Een eindige levensduur maakt in essentie niet zoveel uit. Je kunt tegen het einde van je leven het bosje weer doorverkopen. De prijs van het bosje zal alsdan weer zijn: het aantal oogsten wat het bosje nog op zal leveren voor de koper van dat moment (gecorrigeerd voor de tijd). Wat van belang is: de oogstcapaciteit van het bosje. Vaak is de aanname in rekensommetjes dat een object een eeuwigdurende constante vrucht of oogst aflevert. Oftewel: de oogst zal telkenjare tot in het oneindige een gelijke houtkap zijn.

In dat geval kun je aantonen dat de waarde van het bos gelijk is aan de oogst gedeeld door de rentevoet. Dus als de oogst 100 Euro is per jaar en de rentevoet (tijdsvoorkeur + risico) gelijk aan 5% dan is de waarde van het bos gelijk aan 100 / 0.05 oftewel € 2.000. Hier is dus sprake van een vermenigvuldig factor van 20 en die is dus gelijk aan 1 gedeeld door de rentevoet. Deze waarde is gelijk en vast zowel voor iemand die 50 jaar leeft als voor iemand die 500 jaar leeft. Je kunt immers op elk gewenst moment het bosje weer doorverkopen aan de volgende generatie. Dit is hoe een aandeel werkt bij een bedrijf dat elk jaar dividend uitkeert. Het bedrijf blijft eeuwigdurend bestaan en de aandeelhouder heeft een eindige levensduur.

Dus waarom is de rente dan 5%? Eerlijk gezegd weet ik het antwoord daarmee nog steeds niet. Het is duidelijk dat zonder tijdsvoorkeur, zonder inflatie en zonder enig risico de rente 0% zou kunnen of moeten zijn. Maar dat is niet het geval in de praktijk. Een deel van die 5% is te herleiden tot onzekerheid over het vroegtijdig overlijden van bedrijven of bossen (en niet van personen dus). En het resterende deel van die 5% is te herleiden tot de goeddeels onbegrepen component van de tijdsvoorkeur. En dat laatste zou wel eens heel goed met de perceptie van een eindige leeftijd van de actor/persoon te maken kunnen hebben!

Rudy van Stratum

Niet alles is te koop, literatuur

Rudy heeft eerder het boek over rechtvaardigheid van Michael Sandel besproken. Recenter is het boek, “niet alles is te koop”. Sandel verkent hier de marktwerking met als centrale vragen is het goed om zo veel zaken aan de markt over te laten? en, is het goed om alles steeds in geld uit te drukken? Om maar meteen met de deur in huis te vallen, de titel luidt “Niet alles is te koop”. Sandel laat vooral  duidelijk zien dat vrijwel alles juist wel te koop is. Maar daarover later meer.

Allereerst een korte reflectie op de aard van dit boek en ook het boek rechtvaardigheid dat Rudy eerder besprak. Voor beide boeken geldt dat ze vooral beschrijven hoe je kunt denken over rechtvaardigheid dan wel marktdenken. Rudy merkte het al op praktische handvatten ontbreken volledig. Praktische handvatten is nou juist waar wij steeds naar zoeken. Bij beide boeken was ik er daarom zo’n 50 pagina’s voor het einde wel klaar mee. Je voelt, dit gaat nog even zo door en die afsluitende conclusie, die samenvatting, dat alles verbindende, die praktische insteek, die gaat er niet meer komen. Want, het laatste hoofdstuk is een zelfde soort hoofdstuk als het eerste, het begint weer van alles te beschrijven maar nu vanuit een net iets andere invalshoek. Tja, echt een gemis. Desondanks ben ik niet zo negatief. Voor mij is de functie van zo’n boek dat het mij aan het denken zet en dat heeft het zeker gedaan. Als dan in de loop van de tijd 5 of 10 procent van die gedachten weer ergens landen dan vind ik dat niet verkeerd.

De inhoud

Het boek bestaat uit 5 hoofdstukken, elk hoofdstuk kent een eigen thematiek. In het eerste hoofdstuk is dat bijvoorbeeld ‘voor je beurt gaan’. Het laat met een aantal mooie voorbeelden zien dat juist wel alles te koop is. Wil je niet in de rij staan, dan betaal je iemand anders om dat te doen. Heb je geen tijd om gratis kaartjes voor een voorstelling te halen (en weer in de rij te staan), op de zwarte markt kan je ze gewoon kopen. Wil je niet wachten voor een dokter en snel geholpen worden, zoek een dokter die je tegen extra betaling een voorkeursbehandeling geeft. Vervolgens komen diverse ethische dilemma’s aan de orde. Waarbij we er natuurlijk op gewezen worden dat marktwerking (want daar hebben we het feitelijk over) bepaalde mensen bevoordeeld (die met veel geld). De vraag is natuurlijk of je dat wilt als het bijvoorbeeld over de gezondheidszorg gaat?

Sandel gebruik bij alle dilemma’s steeds dezelfde vragen:

Als eerste de vraag hoe het zit met bereidheid en mogelijkheid. Veel gehoord bij marktdenken is de opmerking, als mensen bereid zijn het te betalen, dan is dat toch geen probleem. Daar tegenover staat dat veel mensen niet de mogelijkheid hebben om een bepaalde dienst te betalen. Hier legt Sandel het verband met het utilitarisme (maximaliseren van het geluk). Als mensen ergens veel voor over hebben (bereidheid) wil dat nog niet zeggen dat deze mensen daar ook het gelukkigst van worden. Marktwerking leidt zo niet tot optimalisatie van het totale geluk.

De tweede vraag is of een marktmechanisme (een bepaalde prikkel) werkt en of deze moreel verantwoord is. We kennen natuurlijk talloze voorbeelden van prikkels die een averechts effect hebben. Een mooi voorbeeld komt uit Zwitserland. Na jaren van onderzoek was in Zwitserland een klein bergdorpje aangewezen als potentiële opslagplaats voor kernafval. Kort voordat er een referendum werd gehouden deden economen onderzoek, zouden de mensen voor of tegen de opslag stemmen. Vrijwel iedereen had de opslag liever niet, maar 51% zou het toch accepteren. Vervolgens werd de vraag gesteld hoe mensen zouden stemmen als er een financiële vergoeding zou komen. Verrassend daalde de acceptatie van 51% naar 25%. Hier spelen morele overwegingen een rol. Acceptatie van de opslag zagen mensen als een ongemak, maar dat hoort er nou eenmaal bij als je je maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt (wat ze dus deden). Door extra geld te bieden kregen mensen het gevoel omgekocht te worden. De markt werd een bedreiging voor maatschappelijke verantwoordelijkheid. Sandel werkt dit verder uit door in te gaan op de vraag of altruïsme een schaars goed is, dat je moet bewaren voor momenten dat de markt er niet uit komt,  of dat het juist getraind moet worden en dat je er juist steeds meer van kunt krijgen. Het is ook een voorbeeld dat laat zien dat inderdaad niet alles zomaar te koop is.

Een derde vraag die hij stelt is of mensen werkelijk vrij zijn om te kiezen. Want, soms heb je geen keus en ben je dus overgeleverd aan de grillen van de markt.

Ik vind dat interessante vragen, vooral omdat ze een andere kijk geven op rendement, op deze site een centraal begrip. Door alles in geld en rendement uit te drukken ontstaat er soort weerzin. Wat je normaal gesproken gewoon doet, ga je nu afwegen, beoordelen of je gaat er opeens heel anders tegenaan kijken. We komen daar later nog wel eens op terug als we het begrip rendement verder gaan uitwerken.

Is alles te koop?

Sandel geeft heel veel voorbeelden in zijn boek waarin hij laat zien dat vrijwel alles te koop is. Om een extreem voorbeeld te noemen, in India kan je als buitenlander een baby kopen nadat je zelf een eicel of zaadcel hebt gedoneerd. En, waarschijnlijk lukt dat ook wel zonder ei- of zaadcel. Punt is natuurlijk dat dit soort zaken niet voor iedereen te koop zijn. Het voorbeeld uit Zwitserland suggereert dat instemming niet te koop is, maar ik ben er van overtuigd dat als je maar lang genoeg doorgaat dat wel degelijk te koop is. Wat als er zoveel geld komt om het hele dorp te verplaatsen naar een nog mooiere, prettiger plek en het hele dorp nooit meer hoeft te werken? Uiteindelijk zal de meerderheid instemmen. Wat is er dan niet te koop? Sandel geeft eer als voorbeeld van iets dat echt niet te koop is, je kunt een tweedehands Oscar kopen, maar niemand zal jou eren als groot acteur of regisseur. Toch denk ik dat ook eer te koop is, kijk naar rijke Russen die een voetbalteam kopen dat na een flinke investering kampioen wordt, zo’n man wordt vereerd. Blijft over vriendschap, je kunt een kring mensen om je heen verzamelen, je kunt daar goede relaties mee opbouwen en dat is zelfs voor geld te koop. Maar is er dan sprake van vriendschap, kun je vrienden kopen? Hier heeft Sandel wel een punt, echte vriendschap is niet te koop, dat vraagt meer dan alleen maar geld en marktwerking. En zo zijn er mogelijk nog wel een paar zaken die echt niet te koop zijn.

Alles in geld uitdrukken?

Dit boek roept de vraag op of je alles wel in geld moet uitdrukken. De vraag wordt niet expliciet gesteld, maar tussen de regels door wordt het antwoord van Sandel wel duidelijk, dat moet je niet doen. Het voorbeeld van de opslag van kernafval in Zwitserland laat zien wat er kan gebeuren wanneer de focus teveel op financiële waarden ligt.

Toch ligt hier een enorme tegenstrijdigheid. We willen zaken niet in geld uitdrukken en dus doen we het ook niet. Tegelijkertijd maken we wel allerlei keuzes waarbij we impliciet wel allerlei zaken waarderen die we niet in geld uit willen drukken. Deze week was er een kleine discussie over de veiligheid van vangrails in de middenberm van snelwegen. Zie hier het antwoord van de minister op één van de Kamervragen die gesteld werd:

“… Uit het oogpunt van acceptabele risico’s en kosteneffectiviteit vind ik het verantwoord om voor autosnelwegen te volstaan met de in Nederland nu geldende prestatieklasse voor vangrails.”

Hier zit dus een berekening (impliciet of expliciet) achter die iets zegt over wat een ongeval, gewonde of zelfs dode (of beter gezegd levende) waard is. Als je dit soort zaken transparant wilt maken dan is het geluid al snel “je moet niet altijd alles in geld uit willen drukken”. Dit speelt ook bij de discussie over de financiering van groen en landschap. Er gaat heel veel geld in om en er worden keuzes gemaakt, aan het een geven we meer geld uit dan aan het ander. Blijkbar is dat waardevoller. Ga je het expliciet maken (of stel je dat alleen maar voor) dan stuit je op weerstand. Maar als je het niet transparant maakt heb je geen idee of een uitgave op een efficiënte manier het doel dichterbij brengt. Bijkomende dilemma is dat transparant maken weer een eigen dynamiek oproept (‘als het alleen maar over geld gaat dan heb ik geen zin meer om als vrijwilliger aan de slag te gaan’). Tja dit vraagt wat mij betreft om meer verdieping. We gaan in ieder geval een poging wagen in onze serie over de waarde van een mensenleven. Suggesties welkom.

Stijn van Liefland

 

 

Je geld of je leven

Via de nieuwsbrief van uitgeverij genoeg (http://www.genoeg.nl) werd ik gewezen op de gratis beschikbaarheid van het boek ‘Je geld of je leven’ van ‘vrekken-echtpaar’ Hanneke van Veen en Rob van Eeden. Zo’n kans laat ik niet voorbijgaan. Een al wat ouder boek (laatste druk 2002, en toen was het al een aantal jaartjes oud) en zelf ook grotendeels weer geïnspireerd door de Amerikaanse tegenvoeter ‘Your money or your life’ van Vicky Robin en Joe Dominguez. Ik had natuurlijk wel van het boek gehoord maar het zelf nog nooit echt gelezen.

Ondanks de ouderdom zeer het lezen waard, dus ga zeker een exemplaar downloaden en lezen.

Aanleiding

De auteurs stellen zelf al dat ze veel reacties op hun boek kregen in de sfeer van ‘gut, wat vervelend, al dat gekrabbel en ge-armoe’. Maar dan mis je het punt. Het boek gaat niet om zuinigheid sec (in de zin van: afzien en ontberen, voor zo weinig mogelijk rond zien te komen) maar gaat over een maximale kwaliteit van leven en in besef genieten van de rijkdom die grotendeels al binnen handbereik ligt. De auteurs kwamen zelf op deze route toen ze na jaren van uit-eten gaan en half-verslaafd spulletjes kopen, niet meer écht genoten van de dingen die ze deden.

En dan is de overgang naar het echte doel van het boek snel gemaakt. Als je bewust met je geld omgaat en optimaal geniet in termen van kosten-opbrengsten dan komt er een punt dat je financieel onafhankelijk kunt zijn. Ook hier is financieel onafhankelijk weer niet iets van ‘loaded, en doen wat je maar aan gekkigheid kan verzinnen’ maar: vrij om zelf te kunnen kiezen wat je gaat doen, niet meer hoeven te werken als je dat niet leuk vindt. Eigenlijk gaat het boek om: kwaliteit van leven voor elkaar krijgen met optimale inzet van bestaande middelen en capaciteiten. Meer dan ik gedacht had gaat het over dezelfde onderwerpen als slimme financiering (of draai ik het altijd zo dat wat ik hier schrijf zoiets wórdt?).

Het boek loopt een stappenplan door, evenals het Amerikaanse boek dat doet (heb ik zelf overigens niet gelezen). Ik ga die stappen niet slaafs volgen en zal om de verwarring te vergroten mijn eigen nummering van stappen aanbrengen. Dus mijn versie van een versie die zelf ook weer ergens van is afgeleid. Maar zo kan ik wel de accenten benoemen die er voor mij uitspringen.

Stap 1: bereken hoeveel je in je hele leven bij elkaar hebt verdiend

ScreenShot206Je gaat eens lekker op je gemak alle geldbedragen die je ooit in je leven hebt verdiend bij elkaar op ‘lopen te tellen’. Alles telt mee, te beginnen bij je zakgeld en je vakantiebaantjes. Doel van deze stap is dat je je bewust wordt van het vaak grote bedrag waar het om gaat. En als je inderdaad tot een fors bedrag komt dan komt meestal ook de vraag: en wat heb ik er in hemelsnaam mee gedaan, waar is het gebleven? Verder is het een ritueel waarmee je een streep zet onder je verleden van onbewuste en niet-optimaal genietende koop-verslaafde.

Stap 2: bepaal je huidige financiële waarde

Nu gaan we echt beginnen. We meten hier de nul-situatie. Wat is de waarde van al je bezittingen minus al je schulden. Je maakt een balansje op zoals alle bedrijven dat ook doen. Ik zie dat ik het weer eens andersom heb getekend dan gebruikelijk, maar zo blijf je tenminste opletten.

Je telt alle bedragen van je bankrekeningen op, van je spaarrekeningen, van je beleggingen etc. Daar tel je alle marktwaarden van je overige fysieke bezittingen bij op: auto, huis, inboedel en zo verder. Dat is de waarde van je bezittingen. Maar die kunnen in je bezit zijn gekomen niet alleen door eigen inkomsten maar ook door schulden aan te gaan. De schulden zet je dus ook op een rijtje en het saldo van beide bedragen is je netto bezit oftewel je startkapitaal.

ScreenShot207Je kunt hier best wat op afdingen. Niet alle bedragen zijn even liquide en/of hebben een zelfde ‘conversiewaarde’ nu of in de toekomst. Het boek geeft als voorbeeld nog dat je al je lp’s moet tellen en die op je balans moet zetten. Maar het idee is duidelijk: je hebt een startvermogen dat voor je kan gaan werken, een belangrijk stap op weg naar die vrijheid.

Stap 3: bereken je échte uurtarief

Dit lijkt heel veel wat wij doen bij het berekenen van het rendement van bijvoorbeeld een groen-investering. In deze stap ga je inzicht krijgen in wat je per uur nu eigenlijk écht verdient. En dat is iets genuanceerder dan je maandinkomen delen door het aantal uren dat op je arbeidscontract staat vermeld. Dat is in de meeste gevallen veel te hoog. Je moet echt alle opbrengsten en kosten in beeld brengen die je in staat stellen dat werk te kunnen doen om dat inkomen te kunnen genereren. Dus je telt ook de uren die je nodig hebt om te reizen naar je werk, de uren die je min of meer verplicht bent aanwezig te zijn bij bedrijfsborrels, de kosten die je moet maken om representatief op je werk te verschijnen, de uren die je kwijt bent aan studie, de uren die je nodig hebt om in het weekeinde ‘bij te komen’. Afijn, vul zelf maar in.

ScreenShot208Bottom-line is dat je schrikt van het veel lagere bedrag dat je eigenlijk per uur verdient. En wat is het nut van dit besef? Dat is een van de scharnierpunten van dit boek of deze aanpak: dat alles wat je koopt gebeurt in ruil van bloed, zweet en tranen. Jij ruilt een aantal uren van jouw inspanning voor een product of een dienst. En waarom wil je dat dan weten? Omdat je voorraad uren écht is en vooral heel eindig. Je hebt maar 700.000 uren tot je beschikking als je 80 jaar oud wordt. Daar gaan heel wat uurtjes vanaf voor noodzakelijk slaap en eten en lang niet iedereen wordt 80.

Goederen en diensten worden uitgedrukt in levensenergie. Jouw levensenergie. En dat geeft een heel ander gevoel en meer bewustzijn. Volgens mij gaat het hier ook om een variant op Marx zijn arbeidswaardeleer?

Stap 4: houdt per dag exact bij wat er binnenkomt en uitgaat

Tot nu toe was het vrij filosofisch, nu begint het boekhouden (auteurs vergeten erbij te zeggen dat dit ook heel veel levensenergie kost, maar blijkbaar gaat het per saldo renderen). Je houdt in een kasboek (of spreadsheet) heel precies bij waar je dagelijks geld aan uitgeeft. Je maakt een aantal rubrieken als eten, kleding, huisvesting en schrijft op elke regel het bedrag dat je uit je portemonnee of via pin/chip hebt betaald. Je krijgt dan zoiets:

ScreenShot209Dit moet je dus maand in en maand uit blijven doen. Pas dan krijg je inzicht in je uitgaven en hoe die zich ontwikkelen.

Stap 5: wat betekenen die uitgaven in termen van levensenergie?

Weten waar je geld naar toe gaat is al een belangrijke stap. Nieuw is het om die bedragen per categorie te vertalen in termen van eindige levensenergie. Hoeveel uur bloed zweet en tranen betekent die vaste post huisvesting van € 850 per maand? Dus alle bedragen worden gedeeld door het échte uurloon dat we eerder hebben berekend.

ScreenShot210

En als je dan weet dat je huisvesting je elke maand 67 uur eindige levensenergie kost, relateer dat dan aan het besef van de voorraad uren die je nog maximaal rest in dit leven. De uren in dit staatje zijn overigens fictief, op zich al een aparte oefening dit eens serieus in te vullen.

Stap 6: de verandering

Eigenlijk zijn alle besproken stappen voorwerk en bewustwording. Nu begint de echte interventie. Als dit is wat het echt kost, dan moet je gaan nadenken over wat je echt wilt met de uren die je nog resten. Wat vind ik echt belangrijk, waar gaat het me om? Het halve boek bestaat uit besparingstips die zorgen voor minder uitgaven of hogere inkomsten bij eenzelfde of hogere kwaliteit. Als je vaak uit gaat eten en er geen lol meer aan beleeft, ga dan vaker zelf koken of desnoods iets halen. Of vorm een groep gelijkgestemden en kook voor elkaar bij toerbeurt. Dit soort voorbeelden zijn natuurlijk altijd persoonlijk, de een vindt zo’n tip geweldig en de ander lijkt het maar niets.

ScreenShot211Stap 7: bepaal je eigen hoera-punt

Dit is het tweede belangrijke scharnierpunt van het boek. Je gaat je eigen hoera-punt bepalen. Want je gaat minder uitgeven en dus meer overhouden. Dat wat je overhoudt ga je op een verstandige manier opzij zetten met rendement. Naast je inkomen uit werk komt er een steeds groter deel uit inkomsten op vermogen.

Het hoera-punt is het punt waarop je niet meer hoeft te werken. Naar mijn mening is dit financieel niet goed genoeg uitgewerkt. In de Engelstalige literatuur wordt hier vaak gesproken over een ‘crossing point. Dat is het punt waarbij het inkomen uit je vermogen gelijk is aan je uitgaven. Ergo: je hoeft niet meer te werken.

Maar in mijn optiek is het échte hoerapunt dat moment waarop je het door jouw gewenste uitgavenpatroon kunt handhaven zonder te (hoeven) werken en wel zodanig dat je opgebouwde netto vermogen precies ‘op’ is op het moment dat je sterft (of een nader te noemen bedrag waar je blij mee bent, bijvoorbeeld omdat je wel degelijk iets achter wilt laten). In een plaatje krijg je dan zoiets:

ScreenShot212Op internet zijn vele tools te vinden waarmee je kunt berekenen op welk moment je financieel onafhankelijk kunt zijn. De tool die ik in gedachten heb, heb ik nog niet gevonden. Bij veel tools kom je uit bij dubieuze tussenpersonen die handel ruiken. Maar nergens kun je het zo instellen dat je op een eindvermogen van 0 uitkomt. De verklaring is hoogstwaarschijnlijk dat het wiskundig een complex vraagstuk is (een zogenaamd 2-punts randvoorwaarde probleem) dat je in een excel-spreadsheet niet kunt oplossen.

De tool die mij het meest aanspreekt (neutraal en qua opzet nog het dichtst bij wat ik wil) is te vinden op htpp://www.derentenier.nl

Epiloog

Wat een geweldige manier om weer eens naar je werk en leven te kijken. En de aansluiting bij slimmefinanciering is veel groter dan ik had verwacht. Het gaat hier om een persoonlijke financiële situatie en niet om een maatschappelijk vraagstuk. Hoewel dat ook maar de vraag is: als iedereen op deze manier gaat consuminderen dan kan een maatschappelijk effect niet uitblijven. En mijn inzicht is dat je bij een bescheiden levenswijze je hoera-moment veel sneller kan bereiken dan ik voor mogelijk hield. Dan kan ik eindelijk blogs gaan schrijven over nieuwe boeken die uitkomen.

Rudy van Stratum

De prijs van een mensenleven (intro?)

Een kleine nabrander naar aanleiding van de bespreking van het boek van Michael Sandel ‘Rechtvaardigheid’ (blog van gisteren).

Sandel verwijst in zijn boek een aantal malen naar berekeningen van de prijs van een mensenleven. Vanzelfsprekend liggen dergelijke berekeningen uitermate gevoelig en dat is ook juist de reden waarom ze in een boek over rechtvaardigheid worden genoemd. Eerder hadden Stijn en ik al het idee opgevat om die berekeningen te gaan verzamelen en achtergrondinformatie erbij te zoeken. Om dat later weer in een overzichtje te gaan zetten, zoals dat dan gaat bij ons. Maar het is er nog niet van gekomen, dus dit is een klein beginnetje.

Exploderende benzinetanks: $ 200.000

Bij de Ford Pinto is er ooit sprake geweest van een extra beveiligingsmaatregel. Kosten van die maatregel $ 11. Bij een aantal exemplaren Pinto’s van 12,5 miljoen stuks betekent dat een kostenpost van $ 137,5 miljoen. De schatting was dat de maatregel 180 levens zou besparen alsmede 180 brandwondenslachtoffers. Ford deed de aanname (bron niet genoemd) dat een mensenleven $ 200.000 waard was en een gewonde $ 67.000 aan leed/kosten betekende. Totale besparing $ 49,5 miljoen. Ergo: de veiligheidsmaatregel was te duur, niet rendabel. Later is er een rechtszaak geweest en een boete opgelegd aan Ford.

Luchtvervuiling: $ 3.7 miljoen voor mensen jonger dan 70 jaar

In het kader van de toename aan luchtvervuiling en de daarmee samenhangende gezondheidseffecten, is er begin jaren 2000 door het Amerikaanse EPA gerekend aan de kosten van die vervuiling. Daar werd in de berekeningen toen uitgegaan van de waarde (prijs?) van een mensenleven van $ 3,7 miljoen voor mensen jonger dan 70 jaar en een stukje minder, $ 2,3 miljoen, voor mensen ouder dan 70 jaar. Oudere mensen waren minder waard want hadden korter te leven en dus minder tijd van genieten. Het rapport is later terug getrokken. Overigens is het beeld dat in berekeningen mbt milieuvervuiling mensen hoger in de boeken staan dan in ‘commerciële’ berekeningen, ook wel apart.

Sneller rijden: $ 1,4 miljoen

Uit een tijdelijke maatregel om de snelheid te beperken van 100 km/uur naar 90 km/uur kon worden afgeleid wat dat betekende aan minder dodelijke slachtoffers. Toen de snelheid later weer werd terug gezet naar de oorspronkelijke 100 km/uur is een berekening gemaakt die een impliciete prijs voor een mensenleven opleverde. De opbrengsten bestonden uit bespaarde reistijd á raison van $ 20/uur. Blijkbaar vonden we de extra doden opwegen tegen de voordelen van de kortere reistijd en was zo’n leven ons $ 1,4 miljoen waard. Geen discussie, snelheidsverhoging is gewoon intact gebleven.

Meer roken: $ 1237 per jaar besparing

Dit voorbeeld wijkt wat af. Het gaat om Phillip Morris (de tabaksverwerker) en het speelt zich af in Tsjechië. Daar ontstond een discussie om het roken terug te dringen. Philip Morris heeft om de negatieve effecten voor de business tegen te gaan berekend wat het de overheid zou kosten om het roken terug te dringen. Roken leidt weliswaar tot hogere kosten voor ziekenhuisopnames etc maar mensen gaan ook eerder dood. Dat betekent minder pensioenuitkeringen en minder kosten (gedurende de ‘bespaarde’ levenstijd). De overheid zou aldus deze berekeneningen $ 1237 per extra dode per jaar besparen. Alles bij elkaar (inclusief accijnzen) zou de overheid een strop krijgen van $ 147 miljoen per jaar. Veel discussie en uiteindelijk heeft Phillip Morris excuses moeten aanbieden voor deze ongepaste manier van rekenen en handelen.

Zomaar een paar voorbeelden. Gebrekkig want ik weet niet welke bronnen zijn gehanteerd noch hoe de berekeningen zijn gedaan, maar hoe dan ook, ik kreeg ze op een presenteerblaadje aangeboden en het lijkt me een aardige exercitie meer voorbeelden te verzamelen en de achtergronden/beperkingen van de berekeningen verder uit te diepen.

Rudy van Stratum