Categoriearchief: Informatiebronnen

Een betere wereld in een mindmap

Als vervolg op de mindmap van afgelopen vrijdag (toen ging het om de beperking van het meten van welvaart aan de hand van het BBP, hier te vinden), wederom een mindmap ditmaal van een filosofisch essay van Rob Wijnberg in de Correspondent van vandaag 18-11-2013.

De Correspondent is dan wel goed in het analyseren van alle ellende waar we dagelijks mee worden geconfronteerd: maar waar blijven de oplossingen? Lezers vragen zich regelmatig af: en nu? Het is niet de taak van een journalist om de oplossingen aan te dragen, daar is de politiek of de ideoloog voor, aldus Wijnberg. Maar Rob Wijnberg draait zijn hand niet om voor een mooie moraal.

Rudy van Stratum

Voor een betere weergave van de mindmap, klik op de afbeelding.

en nu

 

 

BBP in een mindmap

Vandaag wederom een interessant artikel in ‘De correspondent‘. Een essay over de beperkingen aan het meten van groei en welvaart zoals we dat nu al bijna 100 jaar doen aan de hand van het zogenaamde BBP (bruto binnenlands product).

We hebben er hier ook eerder aandacht aan besteed, zie onder andere:

Fred Hirsch, social limits to growth

Joop Hartog over bevolkingsgroei

Tim Jackson, welvaart zonder groei, boekbespreking (1)

Tim Jackson, welvaart zonder groei (2)

Paul de Beer en economische groei.

Groei is belangrijk, maar dan wel échte groei

Ditmaal hebben we het artikel samengevat in de vorm van een mindmap.

Rudy van Stratum

BBP

“Ja maar”: is dat echt zo fout?

Afgelopen week bladerde iemand in de ‘vers van de pers’ uitgave van ‘Geld is een middel’ (meer over deze publicatie is te vinden in dit stukje). Ergens op de laatste pagina’s vond mijn gesprekspartner maar liefst twee keer de uitdrukking ‘ja, maar’. En dat kon toch echt niet meer, want iedereen weet inmiddels dat ‘ja maar’ een foute en ongewenste uitdrukking is. Natuurlijk ken ik de negatieve klank rondom ‘ja maar’ en ik voelde me direct schuldig en betrapt. Snel gaf ik toe en beloofde beterschap in een van de volgende drukken.

Waarom geen ‘ja maar’?

Maar .. toen ging ik er toch over nadenken. Waarom is ‘ja maar’ eigenlijk verboden? Ik dacht: laat ik onze beslisboom er eens bijpakken. Wat is eigenlijk het doel van geen ‘ja maar’ mogen zeggen? Daar kan ik best wat bij bedenken.

‘Ja maar’ suggereert dat je het eens bent met je gesprekspartner en dat ondertussen helemaal niet bent. JM (wat korter dan steeds ‘Ja maar’ in te tikken) suggereert een houding van luisteren en een gesprek én  heeft eerder iets weg van ‘ik luister niet naar je en ga door op mijn eigen pad’. JM suggereert dat je denkt in onmogelijkheden in plaats van aan mogelijkheden. JM suggereert eenrichtingsverkeer in plaats van tweerichtingsverkeer en een dialoog. JM suggereert uitsluiting in plaats van insluiting. JM suggereert zelf in plaats van samen.

Waarom dan toch geen goed gevoel?

Maar .. ik merkte weerstand bij mezelf. Ik kan me natuurlijk prima vinden in het doel van geen JM. Waar ik weerstand voel is dat het in een gesprek ook zo makkelijk een showstopper wordt. Een soort woord-bingo: ‘ja, je zei JM en dat mag niet hoor, lalala betrapt!’. En dat het een dooddoener wordt. En dat het een soort hype wordt. Ergens iets gelezen en dan alleen de conclusie onthouden. Dat er niet meer wordt nagedacht over het waarom van geen JM meer gebruiken. Blijkbaar vreet dit aan mijn overtuiging dat je wel moet blijven nadenken, niet iets zomaar mag geloven.

Verborgen kosten

Een aanvankelijk prima statement, geen JM meer gebruiken, gaat dan een eigen leven leiden en wordt weer een nieuw gevaar. Hier is sprake van verborgen kosten. Het ene ‘foute’ wordt vervangen door het andere ‘foute’. Wat zijn dan die verborgen kosten?

Behalve dat er niet meer wordt nagedacht, zijn de verborgen kosten vooral ook dat we niet meer inzien dat het woord MAAR wel degelijk een functie heeft. Zoals je tegenwoordig niet meer mag zeggen dat het glas half leeg is (half vol hoor, dat is veel positiever) of dat je juist moet zeggen dat je een echte ondernemer bent, mag je ook geen MAAR meer zeggen. Geen JM hoort in de hype (tijdsgeest klinkt wat positiever, doe ik toch weer mee ..) dat alles positief is en dat je een spelbreker of een zeiker bent als je dat anders ziet.

Maar … ‘maar’ heeft een doel. Als iemand ‘maar’ zegt dan geeft dat aan dat er ‘iets’ zit. Dat iets geeft aan dat er sprake is van een hobbeltje in het interne proces van denken. Er is sprake van een interne weerstand en die zit er met een reden. En dat mag je serieus nemen. Als iemand ‘Ja maar’ zegt kun je dat ook zien als een kans om een gesprek te openen over de achterliggende weerstand die jouw opmerking blijkbaar bij je gesprekspartner oproept. Het is een teken dat je de ander serieus neemt en dat je het MAAR serieus neemt. Iemand zegt niet zomaar ‘maar’. Je bent bereid samen te onderzoeken waar de weerstand vandaan komt. Want zo krijg je begrip voor wat er in de ander omgaat en kun je daar rekening mee houden.

Maar is dus een kans om verder te onderzoeken hoe je je plan beter kunt maken. Hoe je kunt leren. Weerstand heeft een functie. Verbieden van het uiten van weerstand leidt niet tot het gewenste resultaat (zoals een blijvende verandering of verbetering).

Pleidooi JM v2.0

Daarom pleit ik voor de herinvoering van ‘Ja maar’. Een ‘Ja maar versie 2.0’ zeg maar. Het serieus nemen van een JM betekent dat je open staat voor de door de ander gevoelde weerstand. Het betekent dat je erkent dat weerstand een functie heeft. Weerstand wil zeggen dat iets je probeert te beschermen en dat je onderzoekt wat dan de mogelijke bedreiging is waar tegen beschermd moet worden. Juist dat geeft openheid in het gesprek en meer kans op een dialoog. Het weer JM mogen zeggen geeft misschien ook meer openheid over taboes die we met zijn allen lijken te accepteren. Het taboe om een glas half leeg te willen zien, het taboe om geen ondernemer te willen zijn, het taboe om niet saai of degelijk te mogen zijn, het taboe van ‘zero growth’, het taboe om gewoon tevreden te zijn met wat je hebt en niet almaar meer te willen hebben.

Dus vanaf nu zeggen we wat mij betreft ‘Ja maar … en onderzoek met mij de weerstand die ik voel’.

Of in een makkelijker te onthouden motto:

Zeg maar ‘zeg maar’

Rudy van Stratum

 

Boek Slimme Financiering, Geld is een middel, nu verkrijgbaar

We hebben ruim 250 artikelen geschreven op onze site slimmefinanciering.nl en vonden het tijd onze belangrijkste bevindingen te bundelen in een boekje. Ons boekje gaat over geld, hoe kan het ook anders. We richten ons met ‘geld is een middel‘ op mensen die graag kwaliteit willen realiseren maar tegen barrières aanlopen. Het boekje moet stimuleren dat mensen eerder en beter na gaan denken over de vraag wat een project gaat kosten en over de vraag waarom het zoveel kost. Rationeel nadenken over rendement is hierbij de kern en wij vinden dat belangrijk. Maar, tegelijkertijd willen we laten zien dat het nooit alleen om geld draait. De praktijk leert dat projecten met een fantastisch rendement soms niet gerealiseerd worden en projecten met een slecht rendement wel. Ons verhaal over denkfouten en dynamiek geeft hier meer inzicht in.

We hebben gekozen voor een boekje dat voor een groot deel uit beelden (infographics) bestaat. Onze ervaring is dat grote lappen tekst slecht gelezen en snel vergeten worden. Veel beelden dus die hopelijk uitnodigen om regelmatig door het boekje te bladeren. We willen ook onze lezers stimuleren om zelf in projecten meer gebruik te maken van beelden. Geldstromen, dynamiek, complexiteit, relaties, processen en structuur, je kunt het allemaal door middel van een plaatje inzichtelijk maken. Dat helpt bij het communiceren van jouw boodschap. Aan het eind van ons boekje daarom een paar aanwijzingen om zelf aan de slag te gaan.

Klik op de afbeelding om enkele pagina’s als pdf te kunnen lezen.

boekDe eerste twee drukken zijn uitverkocht, bij de derde druk hebben we gekozen voor een goedkope uitvoering:

  • Ringband
  • 36 pagina’s
  • Prijs € 12,50

 

Bestellen kan door ons een mail te sturen naar: info@slimmefinanciering.nl

Geef in de mail aan:

  • Hoeveel exemplaren je wilt ontvangen
  • Naam en verzend adres

 

Gratis geld voor iedereen: past hier een Social Impact Bond?

Aanleiding

Enkele weken geleden stond er een interessant artikel in de digitale krant ‘De Correspondent’ ‘Waarom we iedereen gratis geld moeten geven‘. In wezen gaat het over de invoering van een basisinkomen voor iedereen of over het opnieuw leven inblazen van een oude discussie.

Mijn eerste gedachte toen ik het las was: dit lijkt alle ingrediënten te bevatten voor de constructie van de ‘Social Impact Bond’, die we hier eerder hebben behandeld en ook nog hier.

Wat ik ga doen is bespreken wat volgens mij de kern is van het betoog van Rutger Bregman en vervolgens nalopen of je het concept van de ‘Social Impact Bond’ hierop toe zou kunnen passen.

Gratis geld voor iedereen

Ik heb tijdens het lezen van het artikel van Bregman voor mezelf een mindmapje gemaakt met eigen aantekeningen. En alvast met het achterliggende idee in mijn hoofd: zit er brood in een constructie? Ik maak gebruik van dat mindmapje door steeds een stukje toe te lichten en op het laatst alles weer samen te voegen. Pak er vooral zelf het originele artikel bij en check of ik essentiële zaken over het hoofd zie.

Wat is eigenlijk het probleem?

ScreenShot341Er is sprake van een maatschappelijk probleem. Er is werkeloosheid, er is sprake van (te grote) inkomensverschillen, er is overlast etcetera. Maar er is ook sprake van hoge kosten die gemaakt moeten worden en van problemen die daar niet of onvoldoende mee worden opgelost. Een mix dus van rechtvaardigheid / ethiek (‘dat past niet bij een moderne samenleving’) en efficiency (te hoge kosten, geen efficiënte aanpak). Kortom: dat kan beter en goedkoper.

Ik heb er als kopje ‘Armoede’ bij geschreven maar dat had ook kunnen zijn ‘werkloosheid’ of ‘onvoldoende benutting van talenten’ of ’te hoge kosten’.

De traditionele benadering

Hoe lossen we deze problemen nu op? Dat noem ik voor het gemak de traditionele benadering. Of de benadering van het indirecte geld.

ScreenShot342Je zou kunnen zeggen: de werklozen (als ik dat even neem als de meest pregnante uiterlijke verschijning van het probleem) krijgen op een indirecte manier geld van de overheid. Het principe is dat je zelf verantwoordelijk bent voor je inkomen. Dus je moet meestal werken. Kan het echt niet anders dan kun je aanspraak maken op een uitkering. Maar ook daarvoor moet je wel wat doen. Je moet aantonen dat je echt je best doet ander werk te vinden. Je moet formulieren invullen. Dat betekent dat er een apparaat in het leven is geroepen om hier uitvoering aan te geven: de uitkerende en controlerende instanties.

Aan de andere kant is er wellicht overlast en criminaliteit. Daar moet weer politie voor worden ingeschakeld, en daar moeten gevangenissen voor worden gebouwd, en daar zijn weer bewakers voor nodig.

De stelling is hier: dat kost allemaal heel veel geld en dat kan veel goedkoper. In het artikel van Bregman wordt als concreet Engels voorbeeld genoemd het van de straat houden van 13 daklozen wat een totaalbedrag van 2,5 mln pond kost aan regelingen en ambtenaren (of dat per jaar is of over een periode en wat allemaal op welke manier wordt mee gerekend, is mij niet bekend, maar boodschap is dus: kost hoe dan ook heel veel geld).

De ‘gratis geld’ benadering

De andere benadering is die van het ‘directe geld’. Dat betekent dat je simpelweg iedereen gratis geld geeft.

ScreenShot343Er is hier sprake van een andere overtuiging, namelijk dat de mensen die het gratis geld krijgen er de juiste dingen mee doen. Het Engelse experiment met betrekking tot de 13 daklozen laat zien dat daklozen niet meer gingen drinken. Integendeel, ze spaarden zelfs een deel van het geld en/of kochten er zaken van die ze verder op weg konden helpen naar het opbouwen van een zelfstandig bestaan. Van het gratis geld van 3.000 pond per persoon (wordt gepresenteerd als een totale ‘life-time’ afkoopsom, wat mij dan weer als laag overkomt) was na een jaar slechts 800 pond opgemaakt.

Maar, dat is het efficiency deel van het verhaal, de totale kosten van de operatie waren nog maar 50.000 pond per jaar aan begeleiding (nog maar? nog best veel om een klein klasje van stuk of 10 daklozen te begeleiden). Ergo: het rendementsvraagstuk van deze investering is een echte ‘no-brainer’.

Basisinkomen

Dit is het anekdotische deel van het betoog. In wezen gaat het hier om de aloude discussie van het basisinkomen. Iedereen, ongeacht leeftijd en status, krijgt een vast bedrag per maand. No questions asked, je doet er maar mee wat je wil en je hoeft helemaal niets te bewijzen of te overleggen. Er zijn vele studies naar verricht, in meerdere decennia en in meerdere landen. Grofweg is de conclusie dat puur economisch bezien de voordelen opwegen tegen de nadelen.

Uiteraard hangt de berekening sterk af van de hoogte van het bedrag van het basisinkomen (en wie je precies zo’n inkomen geeft). En vanzelfsprekend betekent zo’n basisinkomen ook dat allerlei andere regelingen worden afgeschaft. Dus het komt deels in plaats van huursubsidie, kinderbijslag en zo verder. Het besparingspotentieel zit niet alleen in een drastische reductie van het ambtenarenapparaat en hulpverleners, maar ook in een reductie van ziekteverzuim (gezondsheidseffecten) en hogere investeringen in scholing en onderwijs (wat weer leidt tot economische groei en hogere arbeidsparticipatie).

ScreenShot344Bregman maakt de berekening niet helemaal af maar als je deze operatie voor heel Nederland zou uitvoeren ben je zo’n 195 mrd Euro per jaar kwijt (tegen een basisinkomen van € 930 per maand voor 16,8 mln inwoners. Krijgt een gezin met 2 kinderen dan € 3.720 per maand? Dat is natuurlijk veel te hoog voor een basisinkomen.). Daar gaan dan de bespaarde uitkeringen huursubsidie etc van 60 mrd Euro vanaf. Maar daar moeten de verminderde ambtenaren en andere apparaatskosten nog vanaf. Afijn, dit is zeker een onderzoeksvraag maar het is waarschijnlijk dat er onderaan de streep een fors bedrag overblijft.

Want vergeet ook niet dat mensen gewoon kunnen ‘bijverdienen’ zonder nadelige effecten. Waar ik nu veel mensen hoor redeneren ‘Ik ga voor 200 Euro extra in de maand niet elke dag vroeg opstaan’, is dat nu plotseling lucratief. Het effect zou wel eens kunnen zijn dat meer mensen gaan werken en dat het zwarte circuit grotendeels verdwijnt.

Verborgen kosten?

Maar het is geen nieuw idee. En toch zie je nergens een serieuze discussie om het verder te onderzoeken laat staan om het in te voeren. Dus wat missen we hier, wat zijn de verborgen kosten?

Het economische antwoord zal zijn dat er enorme belangen in het spel zijn. Hulpverleners hebben geen werk meer, ambtenaren worden massaal ontslagen en ook voor politici is het niet duidelijk wat ze er zelf mee opschieten. Maar in mijn ogen nog belangrijker is dat de achterliggende overtuigingen zo tegendraads en anders zijn. Dat je moet werken voor je geld, dat gratis geld alleen maar tot verder verval en luiheid leidt, dat zijn overtuigingen die zo diep zitten dat de rekensom niet meer gemaakt hoeft te worden. En: het is te mooi om waar te zijn, de meeste mensen geloven het gewoonweg niet.

En, eerlijk is eerlijk, Bregman stelt dat het hooguit een klein clubje is dat zal besluiten te stoppen met actief werken. Dat zijn de kunstenaars en schrijvers en andere levensgenieters die genoegen nemen met een bescheiden inkomen. Maar het zou wel eens een aanzuigende werking kunnen hebben. Als andere landen niet voor dit systeem kiezen, wat betekent dit dan aan instroom voor het land dat wél kiest voor deze oplossing? Maar ook hier zijn antwoorden mogelijk (maar die leiden weer tot extra apparaatskosten!).

Het totaalplaatje dat ik had getekend ziet er dan zo uit (download gratisgeld):

ScreenShot345

Social Impact Bond

Maar mijn vraag was: is dit niet een ideaal voorbeeld voor de constructie van de Social Impact Bond? Wat was ook alweer de kern van zo’n constructie?

  • Er moet sprake zijn van een maatschappelijk probleem.
  • Er moet sprake zijn van een besparings potentie of kostenreductie.
  • Er moet een organisatie of aanspreekpunt zijn die deze regeling wil oppakken en uitvoeren
  • waaronder: een investeerder die geld wil voorschieten bij lager rendement en hoger risico
  • waaronder: een goede doelen organisatie die commitment heeft met dit onderwerp en een rol in de uitvoering wil spelen
  • Er moet sprake zijn van meetbare afspraken waartegen de besparingen op termijn worden afgerekend.

 

Laten we deze criteria eens nalopen. Er is sprake van een maatschappelijk probleem. Met name de werkeloosheid in de huidige crisis staat politiek hoog op de agenda. In het kielzog hiervan spelen ook armoede, inkomensongelijkheid, criminaliteit, daklozen en zo verder een rol. Hoe je het ook precies inkleurt, dit lijkt prima te passen.

Is er sprake van een besparingspotentieel? Dat is precies de inzet van het hele verhaal. Per saldo levert de operatie geld op. Dus als er een investeerder is die gelooft in de besparing dan kan die het initiatief nemen tot het oprichten van een ‘service instituut’ waaronder alle afspraken en uitvoeringen vallen en die aanspraak maakt op een deel van de gerealiseerde besparingen. Is er een ‘goede doelen organisatie’ te vinden? Dat kan een vakbond zijn of een ‘Partij voor/tegen de Arbeid’? Tenslotte is ook de meetbaarheid hier geen wezenlijk probleem.

Door de oogharen bekeken: aan alle criteria van een Social Impact Bond lijkt te kunnen worden voldaan.

Dit is nu een mooi theoretisch voorbeeld van een Social Impact Bond casus die in principe aan alle eisen voldoet. Maar daarmee ook meteen een voorbeeld van een praktische onmogelijkheid. Je moet zo’n beetje de controle krijgen over heel Nederland wil dit plan slagen. Je moet als investeerder wel de mogelijkheid krijgen om de bijbehorende ambtenaren (in de uitvoering) te ontslaan. En de macht alle regelingen die nu geld kosten af te schaffen dan wel te verrekenen. Wat ik eerder al stelde: een social impact bond is in de kern een outsourcings constructie. En in dit geval wordt zo’n beetje heel Nederland ‘ge-outsourced’ waarmee de kern van de democratie zo’n beetje om zeep wordt geholpen.

Werd er maar meer discussie over gevoerd!

Rudy van Stratum

 

 

Ondernemerschap (3): Mastery (Robert Greene)

Enkele relativeringen

Waarom het boek van Greene? Ik liep er toevallig tegenaan en zag veel herkenning in relatie tot ondernemerschap. Maar ook veel verschillen. Want moet een ondernemer ergens ‘master’ in worden? ‘Master’ betekent hier: ergens heel goed in worden, een voorbeeld voor anderen, een meester. Ik zou een ondernemer juist definiëren als iemand die slim gebruikt maakt van zijn capaciteiten om zo efficiënt mogelijk zijn doel te bereiken. En vooral geen ‘meester’ willen worden want een klein beetje beter worden kost meestal onevenredig veel inspanning.

Een tweede relativering is dat het boek van Greene qua aanpak wel wat lijkt op de bestsellers van Malcolm Gladwell. Als je ze de eerste keer leest dan word je meteen enthousiast en denk je de wereld een stuk beter te snappen. Als je het later nog eens beet wilt pakken (‘wat is nu precies de kern van zijn betoog’) dan glipt het tussen je vingers door en blijft er een dunnere boodschap over dan je dacht te hebben bij eerste lezing. Susanne Weusten besprak onlangs het laatste boek van Gladwell en meende een patroon in zijn aanpak te herkennen. Malcolm begint met een contra intuïtieve conclusie: hij heeft gevoel voor rare dingen en de tijdsgeest en weet daar een pakkende titel bij te bedenken. Nadat hij je in het onderwerp heeft getrokken, geeft hij de lezer een gevoel van troost. Hij gaat relativeren dat al die hoogvliegers het ook niet gratis hebben gekregen. Dus ik hoef me geen looser te voelen, er is nog hoop, ook voor mij. En tenslotte: heel veel smakelijke anekdotes. De lezer verhalend naar de enig mogelijke conclusie leiden. De conclusie van Weusten lijkt daarmee ook te zijn: na ontleding en dissectie houd je niet meer zo veel substantie over. Dat doet overigens niets af aan de lol je aan de boeken beleeft.

Een derde relativering: dit soort boeken zijn niet geschreven door en voor ondernemers. Het zijn boeken die vooral bedoeld zijn voor ons simpele zielen die een inkijkje willen krijgen in het succes van anderen. Zoals ik eerder al zei: de groten der aarde zijn niet groot geworden door het lezen van boeken over het succes van anderen.

Een vierde relativering: het is allemaal achteraf praat. Er wordt nauwelijks aan tegendenken gedaan. Greene neemt een stuk of 10 succesvolle meesters en ontleedt wat hen tot succes heeft geleid en trekt daar de grootste gemene delers uit. Niks mis mee, zeker inspirerend. Maar er is minder aandacht voor de toevalsfactor en soortgelijke lieden met soortgelijke capaciteiten die totaal mislukt zijn, komen in dit soort boeken niet aan het woord.

Wat kenmerkt de meester?

Even nog wat discipline betrachten en dicht bij de tekst van Greene blijven! ‘Meester worden’ heeft niet te maken met veel talent of een hoog IQ. Sterker nog: dat kan wel eens een hinderpaal worden voor het worden van een ware meester (een conclusie die we later bij de bespreking van ondernemerschapstesten nog tegen zullen komen. In dat geval lijkt er ook statistisch bewijs voor deze stelling te zijn). Het hele verhaal begint bij het vinden van je ware passie of drive. Iedereen heeft zoiets (volgens Greene) maar je moet het ontdekken, er naar op zoek gaan. Dit startpunt noemt Greene de ‘primal inclination’.

Vervolgens moet je op zoek naar een niche, een manier om het best uitdrukking te geven aan die ‘primal inclination’. Je gaat dus op zoek naar de beste ‘outlet’ om de passie uit te kunnen leven. Dan zitten daar nog wat randvoorwaarden bij. Zoals ‘vermijd valse paden’. Dat zijn paden die lijken te gaan over je echte drive maar eerder manieren zijn om de leegte die in je huist te vullen (te veel focus op geld en uiterlijk vertoon bijvoorbeeld). Ik zou het omschrijven als: blijf dicht bij jezelf, laat je niet teveel leiden door wat anderen doen en belangrijk vinden. En: houdt niet onnodig lang vast aan het verleden. Dat betekent zoiets als: pas je aan, neem je verlies. En zoiets als: focus op de langere termijn, kijk niet elke dag of je al iets hebt bereikt maar denk aan een horizon van 5-10 jaar. Dit betekent: geduld hebben, niet opgeven, je lange termijn doel in het oog blijven houden. ‘Time is on your side’. Maak van het verloop van de tijd je vriend en laat je er niet door opjagen en van je pad af brengen.

En dan is het een kwestie van uitwerking. Je moet goed om je heen kijken en kansen zien. Op zoek naar een mentor waar je het vak kunt leren. Je nederig opstellen en goed jatten van je meester. Waarom zelf het wiel uitvinden als iemand anders al weet hoe het moet (aha, hier zien we toch de ondernemer terug)? En dan komt die beroemde 10.000 uren regel waar ook Gladwell het over heeft in zijn boek ‘Outliers’. Oefenen, oefenen en nog eens oefenen. De mens is uniek in zijn gave iets na te doen, te imiteren wat hij een ander ziet doen. Wij hebben het vermogen ons in een ander in te leven. Het kopiëren is een proces van virtueel in die ander treden en doen, voelen, horen wat die ander doet. En dat net zo vaak herhalen tot het helemaal klopt. Tijdens dat langdurige proces, waar vooral geduld en volhouden belangrijk zijn, worden de belangrijkste stappen van het vermogen geïnternaliseerd. En zodra de dingen automatisch gaan, je er niet meer over hoeft na te denken, creëer je extra ruimte in je hoofd om te oefenen met varianten en op zoek te gaan naar verbeteringen. En pas dan kom je in de fase van de meester die boven de stof staat en zelf iets toevoegt aan het repertoire, zelf de grenzen van het vak of de kunst verlegt.

Ik zei het al: als je het zo opschrijft dan blijft er weinig over van de honderden pagina’s met schitterend proza. Sorry.

Paar plaatjes

Als ik het betoog van Greene in een plaatje zou moeten zetten, dan krijg ik zoiets:

ScreenShot339En niet toevallig heb ik hier een duidelijk begin en eind bij getekend. En iets er tussen in. Dus nog meer gestileerd zou je kunnen tekenen:

ScreenShot340Het begin en het eind van het plaatje vormen de belangrijkste onderdelen voor het bereiken van meesterschap. Daarom heb ik ze ook groot getekend. Maar het zijn ook wolkjes. Het klinkt leuk maar het is niet zo duidelijk wat het is. Hoe kom je achter je roeping en je echte drive? Wanneer weet je of die ‘echt’ is en geen ‘vals pad’? En wat is die lange termijn visie waar je steeds aan vast moet houden? Mijn conclusie is dat de meest belangrijke delen goeddeels onbegrepen zijn. Het tussenliggende traject is veel rationeler en kan bij wijze van spreken stapsgewijs worden uitgewerkt.

En eigenlijk is ook het tussendeel (de stapjes op weg van a naar b) niet echt rationeel. Het openstaan voor de kansen die op je pad komen. Dat is natuurlijk geen echte ‘stap’. Het geduld en de rust hebben om te zien dat ‘een idee naar je toekomt’ (ik meen me te herinneren uit de biografie van Steve Jobs dat daar ook enkele keren die term wordt gebruikt ‘when an idea comes to you’). Ook al geen echte stap. In dit hele trajecten van oefenen en vallen en opstaan spelen de spiegelneuronen een dominante rol. Greene stelt dat deze spiegelneuronen uniek zijn voor de soort mens en ons in staat stellen virtueel uit onszelf te treden, van afstand te kijken, vanuit de ander te kijken, vanuit de toekomst te kijken, vanuit een andere discipline te kijken. Deze voortdurende ‘back-forth dynamic’ kun je nauwelijks rationeel noemen maar maakt wel de kern uit van het proces dat leidt naar meesterschap.

Link naar ondernemerschap

Ik kan al een bruggetje slaan naar de twee visies die ik grofweg terug vindt over ondernemerschap. De meeste boeken gaan over het rationele deel, over de stappen die je moet zetten om tot succes te komen. Dit is een opgeruimde en ‘in control’ visie op ondernemerschap en succes. Bedenk waar je goed in bent, formuleer een visie, maak een stappenplan, zoek partners en zo verder. Hier worden de scholen mee gevuld. Maar dat is allemaal simpel, een kwestie van uitwerking, netjes je pad lopen van roeping naar visie.

En roeping en visie, dat is het onbegrepen deel. Dat is de ‘fuzzy’ visie op ondernemerschap. Een ondernemer heeft een diepe passie. Hij weet zelf niet eens waar het vandaan komt, het zit in hem, meestal al van jongs af aan. Greene geeft hier veel voorbeelden van. Vaak heeft het te maken met de jeugd en de opvoeding, met bijzondere diepe indrukken achterlatende ervaringen. Ze kunnen donker gekleurd zijn (jezelf bewijzen, een statement maken, je vader de loef af steken) of juist heel licht (willen weten hoe het zit, iets beters maken, die ene oplossing vinden). Maar hoe dan ook: onbegrepen, anekdotisch.

Iets soortgelijks geldt voor de finish, de langere termijn visie. Wat ik inmiddels wel begrijp is dat het hier niet gaat (of hoeft te gaan) over een in woorden of cijfers uit te drukken visie. Dat is wat op de opleidingen wordt onderwezen: het plan, de begroting, de woorden en de cijfers. Het kan juist gaan om een gevoel, om beelden, om geluiden. En ze fungeren als een soort anker dat je voortdurend te hulp roept om te checken of je nog op koers ligt. Een anker dat je steeds weer herinnert aan die diepere roeping, die je de energie geeft om die 10.000 uur te maken, om vol te houden, niet op te geven, dat bord voor je kop te houden, alleen dat te zien wat je wilt zien.

Wat een ondernemer gemeen heeft met een ‘meester’ is dat beiden ‘gewoon weten’ dat er een drive is, daar voortdurend mee in contact staan en dat ze helder hebben (qua gevoel) waar ze uit willen komen. Je zou kunnen zeggen dat iemand die dat voor zichzelf niet helder heeft van nature geen ondernemer of meester is of wordt. Blijkbaar heb je dan niet die opvoeding gehad of die unieke momenten mee gemaakt die je deze belangrijke start en finish inzichten hebben opgeleverd. Greene stelt echter dat iedereen wel zo’n start en finish heeft maar dat je er alleen nog niet bij kunt komen. De kern van ondernemerschap en meesterschap zou dan dus moeten bestaan uit het onderzoeken bij jezelf wat die drive en die visie is en in het verlengde daarvan hoe je dicht bij jezelf kunt blijven tijdens de weg van a naar b.

Wat onderscheidt een ondernemer van een meester? Een ondernemer is volgens mij ook een meester. Maar een meester is niet per se een ondernemer. Iemand kan vanuit deze opzet een zeer goede wetenschapper en Nobelprijswinnaar worden, maar is daarmee geen ondernemer. Een ondernemer is een meester maar met een bepaalde subset aan drives en visies. Ik heb dat niet helemaal helder maar een ondernemer lijkt (meer dan een meester in het algemeen) gedreven door status, door geld, door macht, door risico. En de uitingen zullen vaker zitten in fysieke en verkoopbare realisaties (dus een uitvinding is niet genoeg, het gaat om concrete realisatie en verspreiding en verkoop ervan).

Rudy van Stratum

Slimme financiering geeft een boek uit

We schrijven nu al zo’n twee en een half jaar artikelen voor slimmefinanciering.nl. Door het schrijven en visualiseren wordt het verhaal dat we willen vertellen steeds duidelijker. De losse flarden die altijd door ons hoofd wervelen hebben een plek gekregen op onze site. Dat betekent dat voor ons de afgelopen jaren steeds duidelijker is geworden waar we voor staan en hoe we te werk willen gaan. Maar het is ook erg veel geworden en dat vroeg wat ons betreft om een overzicht.

Al langer hadden we het idee om een boek te schrijven. Omdat het leuk is maar ook omdat we vinden dat we wel wat te melden hebben. Deze zomer is het er van gekomen. We richten ons met het boekje op mensen die graag kwaliteit willen realiseren maar tegen barrières aanlopen. Met behulp van onze infographics en begeleidende teksten willen we die mensen houvast bieden bij hun projecten. De macro-economische beschouwingen hebben we er uit gelaten, dat is wellicht iets voor een volgend boekje.

Klik op de afbeelding om de eerste 5 pagina’s als pdf te kunnen lezen.

Omslag

Kenmerken:

  • hardcover
  • full-color
  • 36 pagina’s
  • prijs € 24,95 (korting bij grotere afname)

Bestellen: info@slimmefinanciering.nl

 

 

 

 

Top 10 lessen psychologie (9): groene nudges

In een aantal korte artikelen voor de Volkskrant legt hoogleraar evolutionaire psychologie Mark van Vugt uit waarom we moeite hebben met duurzaam handelen. Het komt in grote lijnen overeen met het verhaal dat we eerder vertelden in de serie ‘Top 10 lessen psychologie’ delen 1-8.

Brein

De kern is dat ons brein zich heeft aangepast in een miljoenen durende strijd om te overleven. Dit is natuurlijk ook een voorbeeld van de ‘availability bias’ want waar moet je als evolutionair psycholoog anders mee aankomen? Ons brein heeft uit die ‘survival of the fittest’ 5 kenmerken geërfd die ons nu in de complexe overbevolkte wereld van vandaag in de weg zitten:

  • Familie eerst. We kijken bij een beslissing ook en vooral naar ‘what’s in it for me’ (of mijn familie). Dit is dus het egoïstische trekje.
  • De korte termijn verleiding. We waarderen het heden meer dan de toekomst. Uit onderzoek blijkt dat we, meer dan rationeel is te verklaren, gaan voor de korte termijn voordelen ook als daar op termijn een hogere beloning tegenover staat.
  • We zijn statusgericht. Dat betekent dat we gaan voor een hogere plek in de groep. We kijken relatief, naar hoe we het doen in de groep. We verdienen liever € 20.000 per jaar in een groep die gemiddeld € 15.000 verdient, dan € 25.000 in een groep die €30.000 verdient.
  • We apen na, of: we willen ergens bij horen, of: we willen niet buiten de boot/groep vallen.
  • Ons brein qua rekencapaciteit beperkt. We kunnen op een bepaald niveau wel snappen hoe het zit met ‘de wereld op lange termijn’, maar het wordt dan te abstract. We moeten voor een overtuigend begrip ook iets kunnen zien, voelen, ruiken, meemaken.

 

Link naar eerdere blogs

Eerder hebben we op basis van de reeks ’top 10 psychologie’ zelf een plaatje gemaakt dat grofweg hetzelfde beeld geeft:

ScreenShot330Het plaatjes is ten opzichte van de eerdere blog (http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2376) wat verfraaid en aangevuld met denkfouten. Als ik nog eens naar de 5 kenmerken die Van Vugt geeft kijk, dan zou ik linksboven het ‘familie-effect’ nog kunnen inplotten. Het 5e kenmerk ‘het brein is beperkt’ zit er ook niet expliciet in en zou ik tekenen als een algemene wolk om de matrix heen: de vier kwadranten spelen zich af binnen een reken machine die te beperkt is voor de complexe wereld om ons heen.

Overigens: we hebben dit plaatje verfraaid en aangevuld als onderdeel van een publicatie/boek dat medio november beschikbaar zal komen. Dit is dus een vooraankondiging, we zitten nu in de fase van de drukproeven.

Wat zijn de aanbevelingen?

Conclusie: ons brein is niet optimaal toegerust voor duurzaam handelen. De geschiedenis laat zien dat wij in staat zijn onszelf te gronde te richten. Van Vugt noemt hier het bekende voorbeeld van Paaseiland, dat overigens fraai is beschreven in het boek van Jared Diamond.

Van Vugt is door de Tweede Kamer gevraagd wat de politiek concreet kan doen om ons brein een stapje te helpen richting ‘meer duurzaam handelen’. Wij hadden zelf al per brein-beperking een tip opgenomen, maar Van Vugt gaat verder en komt met een aanzet tot beleidsaanbevelingen. Zijn aanpak is gebaseerd op de ‘nudges-aanpak’ van Thaler cs. Vandaar de titel van deze blog: groene nudges.

Laten we de aanbevelingen eens doorlopen.

We kijken eerst naar onze familie. We moeten in onze voorlichting de nadruk leggen op de voordelen van een beter milieu voor onszelf en onze familie. Dit is de achtergrond van het inmiddels wat uitgekauwde ‘win-win’ denken. Als je de ander wilt overtuigen moet je vooral zijn taal spreken en zijn voordelen benadrukken.

Korte termijn verleiding. Dit is een lastige. Hier stelt Van Vugt dat onze opvoeding (hoe we opgroeien) van belang is. Als je in een omgeving met echtscheidingen, vandalisme en criminaliteit opgroeit wordt de korte termijn afweging sterker aangezet. Dit is een pleidooi voor veilige, warme, sociaal georiënteerde opvoeding die ons tot betere en verder kijkende mensen maakt.

Statusgericht. Dit betekent dat we groene producten interessant, sexy en statusverhogend moeten maken. Hybride auto’s en bijzondere racefietsen blijken in staat de boodschap af te geven dat je rijk bent en wilt investeren in de toekomst. Mannen blijken, volgens Van Vugt, aantrekkelijker te worden gevonden als ze zich op een dure sportfiets verplaatsen (ten opzichte van wat? denk ik dan. Als je het vergelijkt met een kapotte brommer, geloof ik het wel. Maar hoe zit het als je het met een Porsche vergelijkt?). Een concretere is mensen laten zien dat er wordt ‘meegekeken’. Als mensen om een donatie aan de deur wordt gevraagd, dan blijken ze meer te geven als er een sticker met ogen op de collectebus is geplakt. Als mensen worden gefilmd: idem dito. Volgens mij is dit de achtergrond van het uitdrukking: sociaal gewenst handelen. Hier spelen wel privacy-kwesties natuurlijk.

We apen na. Deze is eigenlijk simpel. Je moet mensen van meer informatie voorzien en duidelijk maken dat ze meer energie verbruiken dan de buren. (in combinatie natuurlijk met het sexy karakter van zuinig met energie omgaan, anders krijg het tegenovergestelde effect).

Ons brein is beperkt qua rekencapaciteit. Ook dit is een concrete. Als mensen in het groen wonen en met foto’s van groen worden geconfronteerd, dan gaan ze ook duurzamer handelen. Kinderen die opgroeien op een school met een groene speelruimte hebben gemiddeld dus een hoger groen bewustzijn.

Slotoverweging

Als ik het stukje nog eens overlees dan bekruipt me een dubbel gevoel. Het lijkt of je in de oplossingen om de beperkingen van het brein te overstijgen een tweedeling kunt aanbrengen. Sommige oplossingen lijken ‘duurzamer’ dan andere. Dat je opgroeit in een stabiele, harmonieuze en groene omgeving, dat is toch van een andere orde dan stickers met ogen op een bus plakken en wedstrijdjes ‘meer energie besparen dan de buren’ en ‘wie heeft de meest sexy racefiets’ organiseren.

Maar mooi dat we meer zicht krijgen op hoe het werkt en wat we eraan zouden kunnen doen. Niet onbelangrijk: Van Vugt eindigt met de zin dat hij zich afvraagt wat de politiek hiermee gaat doen, want ‘de tijdsoriëntatie van veel parlementsleden is niet bijzonder lang’. Het venijn zit in de staart.

Rudy van Stratum

Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief: een reactie op een reactie

Vooraf

Hans Kamerbeek heeft een uitgebreide reactie geschreven op ons eerdere onderzoek naar de verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief. Wij mogen heel blij zijn met iemand die zo betrokken is bij de sector en de moeite heeft willen nemen zo serieus naar de studie te kijken. We hebben een aantal weken geleden een prettig gesprek gehad met Hans (we mogen dus Hans zeggen) en besloten de kritiek van Hans te publiceren. De kritiek is best stevig, dus wij vinden dat een weerwoord wel op zijn plaats is.

De belangrijkste conclusie van mijn reactie (die ik nog zal toelichten) is dat de kritiek minder heftig is dan ie misschien lijkt. Het verschil tussen Hans Kamerbeek en ik (wij, ik zal voor het gemak hieronder maar op persoonlijke titel schrijven) is dat we een andere manier van kijken hebben. Ik denk dat het ene kan kloppen en het andere ook ‘waar’ kan zijn, afhankelijk van de pet die je opzet of de bril van waaruit je kijkt.

De micro-beslisboom

Om maar met de deur in huis te vallen: onze manier van kijken is inderdaad macro van aard en dat betekent helaas ook dat de individuele beheerder hier weinig mee is geholpen. Wij zagen het ook als deel van onze opdracht een ‘micro-beslisboom’ voor de individuele beheerder te maken. Dus een lijstje dat je systematisch kon aflopen met vragen als:

– heeft u een groot of een klein terrein?

– is het nat of droog (welke vegetatie en grondsoort)?

– is het groot of klein(er)?

– ligt het nabij een snelweg en/of grote bevolkingspopulatie?

– etc

Vervolgens wilden we aan de hand van de feitelijke arealen op de landkaart van Nederland met kleuren aangeven op welke plekken hoeveel ‘punten’ zouden worden gescoord die een indicatie zouden geven van de meest geschikte verdienmodellen.

Na diverse pogingen dit voor elkaar te krijgen hebben we dit deelonderzoek gestaakt. We hebben het kortweg niet voor elkaar gekregen, te complex, te weinig tijd. Gelukkig lees ik bij Kamerbeek dat het misschien niet aan ons onderzoekers ligt maar aan de weerbarstigheid van de materie. Maar misschien ligt het ook wel aan mij, ik heb ook mijn beperkingen. Ik sluit nog steeds niet uit dat zo’n opgaaf tot iets moet kunnen leiden. In ‘principe’ zou het moeten kunnen.

Ondernemerschap als tovermiddel

Dan nog een klein stukje actualiteit op micro-niveau. Vorige week was ik bij een bijeenkomst met ongeveer 25 personen waaronder een groot aantal bosbeheerders. Hier stond precies onze problematiek centraal en ook Hans Kamerbeek was present. Nu zal Hans ongetwijfeld weer andere zaken hebben ontdekt tijdens deze bijeenkomst dan ik.

Maar ik vond in mijn gesprekken met de beheerders veel herkenning van onze conclusies. Ja, er lijkt heel veel te kunnen, maar in de praktijk is het verdomd lastig er een boterham mee te verdienen. Met name het verhaal van Patrick Jansen, directeur van Probos, sloot in mijn beleving naadloos aan op onze conclusies. Patrick (man van de praktijk, maar tja ook weer eentje met een beleid en advies accent) stelde dat het gouden ei er niet bij zat. Wat je nu doet nog beter en slimmer doen (meer efficiency betrachten) dat levert nog steeds het meeste op. En natuurlijk blijven nadenken over nieuwe kansen. Maar ook: laat je niet gek maken, blijf bij je core business.

En de opmerking van Patrick die uit mijn hart was gegrepen: ‘ondernemerschap dat is leuk, maar jongens laten we eerlijk zijn, wij hier bij elkaar zijn nu eenmaal niet die ondernemers. Dan hadden we geen stukje bos gehad maar iets heel anders gedaan.’ Ondernemerschap is een nieuw toverwoord voor de crisis en een voorbeeld van een klassieke denkfout. Ondernemerschap heeft een romantische waas over zich, je kunt er niet tegen zijn en het is o zo mooi. De paradox is: ondernemerschap is macro bezien een geweldige uitvinding, iedereen zou moeten ondernemen, dat is het beste voor ‘de economie’. Maar micro is ondernemerschap en het nemen van risico’s vaak helemaal niet zo slim. Door een ingebouwde psychologische denkfout (‘ik ben beter dan de rest’, ‘mij overkomt dat niet’) is een ondernemer geneigd zichzelf te overschatten. Voorbeelden waarbij het fout afloopt komen niet in de geschiedenisboeken terecht. Zie ook mijn blog: http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2561

Ik ga niet alle punten van Kamerbeek behandelen. Ik licht er een toch nog groot aantal punten uit. In het ‘kopje’ van de paragraaf parafraseer ik de kritiek van Kamerbeek en in de uitwerking is mijn reactie te vinden.

20% verdienmodellen zorgen voor 80% inkomsten. Klopt, maar geldt voor alle startende bedrijven en ik mis de onderbouwing.

Klopt. Sterker nog: deze stelling klopt bijna altijd, ook voor bestaande bedrijven. Reden te meer om aan te nemen dat hij inderdaad ook hier klopt. Een van onze doelen was juist reliëf in het landschap aan te brengen. De stelling is dan wel niet nieuw, maar het gaat er dan natuurlijk om aan te wijzen wélke verdienmodellen met name dan die 80% uitmaken. Wij hebben hier in ieder geval een uitspraak over gedaan, hetgeen in deze context nog niet eerder het geval was. De uitspraak is dus dat je met verbetering van bestaande verdienmodellen (oogsten) en met samenwerken / bezuinigen die 80% te pakken hebt. De onderbouwing kan alleen al bestaan uit een verwijzing naar andere sectoren (precies zoals Kamerbeek stelt), maar ook door naar het McKinsey onderzoek te verwijzen. Kamerbeek stelt zelfs in zijn andere vragen/opmerkingen dat je alleen al met bezuinigen de beoogde doelstelling kan realiseren (sic! Waarmee hij zijn eigen onderbouwing alsnog geeft). De vraag die overblijft is dan: zijn er nog andere (vergeten) verdienmodellen die ook fors kunnen bijdragen aan de doelstelling, dus laten we zeggen meer dan € 10 mln per jaar landelijk extra kunnen genereren. Het is niet uit te sluiten maar wij hebben ze via gesprekken en literatuur (met indicatie voor kwantificering) niet kunnen vinden.

Kamerbeek voegt nog toe dat de extra omzet met verbeterde oogst twijfelachtig is. Het recente rapport van het LEI geeft op dit punt inderdaad te denken. Zelf bij hoge houtprijzen is het rendement marginaal en voorzien van flinke subsidies. Aan de andere kant zijn de gemaakte kosten in het Zuiden van het land fors lager dan elders. En in onze definitie is oogsten een veel breder begrip. Daar zit ook bij biomassa, teelt van eetbare producten etc etc. Ook Patrick Jansen gaf in zijn betoog een aantal voorbeelden van hoe je flink goedkoper kunt werken en meer kunt oogsten. (En: een eerder gesprek dat Stijn had met het bosschap gaf aan dat we lang niet al het potentieel benutten in Nederland. Aannemend dat hout oogsten meer oplevert dan het kost leidt meer oogsten dus tot meer rendement.)

Van de 101 verdienmodellen van Waardevol Groen zijn er slechts 66 in het overzicht terecht gekomen. Er zijn hierdoor in het onderzoek essentiële verdienmogelijkheden gemist.

Het is inderdaad jammer dat niet alle mogelijkheden netjes in ons overzicht terug komen. Wij willen echter op hoofdlijnen zicht bieden op de potentie van de mogelijkheden ‘als categorieën’ (juist om het grote aantal terug te brengen naar de kern). De vraag is dus of we een grotere categorie verdienmogelijkheden (met potentie) over het hoofd hebben gezien. Ik kan het niet helemaal uitsluiten, maar zover ik kan nagaan vallen alle mogelijkheden die Kamerbeek in zijn reactie opsomt onder de 14 hoofdcategorieën die wij gebruiken in ons onderzoek. En dan nog is het niet voldoende als er een paar mogelijkheden niet terugkomen. De vraag is of deze mogelijkheden een flinke invloed kunnen hebben op de totale verdiencapaciteit en/of ze onze rangorde en prioritering zullen beïnvloeden. Ik zie vooralsnog niet in dat dat het geval zal zijn. De mogelijkheden die Kamerbeek noemt zijn 1) zeker interessant, 2) maar vallen in principe onder bestaande hoofdcategorieën, en 3) zullen het grote verhaal niet wezenlijk beïnvloeden maar dat sluit zeker niet uit dat het interessante mogelijkheden zijn voor de individuele groenondernemer.

De enquête is niet representatief. De respondenten zijn te beperkt qua samenstelling om een bruikbaar resultaat op te kunnen leveren. De uitkomsten die het dan wél oplevert zijn voor de groep respondenten niet verrassend.

In essentie helemaal eens. Door tijd en budget (en daarmee samenhangende beschikbaarheid van database aan adressen) waren we genoodzaakt met een beperkte set adressen te werken. Ook in ons rapport vermelden we al dat we niet gelukkig met deze steekproef zijn en dat de resultaten zeker niet wetenschappelijk of representatief genoemd mogen worden. Maar betekent dat dan ook dat de uitkomsten niet waardevol of betrouwbaar zijn? Daar kan ik twee reacties op geven. Op de eerste plaats is het goed te zien dat de uitkomsten van deze niet helemaal representatieve groep geen grote uitschieters laten zien en een homogeen beeld neerzetten. Dat geldt ook voor de kandidaten die niet in de oververtegenwoordigde groep onderzoek/beleid zitten. Maar toegegeven: dat kan toeval zijn. Een tweede reactie is dat we aanvullend interviews hebben gehouden en literatuur hebben bekeken. Ook daar kwamen geen overtuigende andere verdienmodellen uit naar voren met potentie in de orde van grootte zoals hiervoor besproken. Ook nu zou je weer kunnen zeggen: de geïnterviewde personen komen óók uit datzelfde veld van onderzoek en beleid. En ook literatuur zal vaak gebaseerd zijn op wederom diezelfde niet goede afspiegeling van de totale groen-populatie. Ik denk dat hier zeker een punt ligt. Maar als er zo’n vermoeden bestaat (er is a priori overigens geen reden om aan te nemen dat hier een ernstig punt ligt, maar het zou zoals gezegd kunnen) dan is de enige manier om daar achter te komen: nieuw onderzoek doen met een grotere en betere adressenlijst.

De enquête vraag naar gemiddeld rendement voor een terrein levert geen goede informatie op. Er zijn geen modellen die op bijna alle terreinen van toepassing zijn. Hooguit geldt dat voor samenwerking en hogere efficiency.

Tja, dit is volgens mij best een ingewikkelde. Mijn redenering is als volgt. Stel dat elke ondernemer zou doen wat in zijn kunnen ligt met zijn terrein en met zijn creativiteit (of zich daar een beeld van zou vormen). En we tellen dat allemaal bij elkaar op: dan wil ik graag zien of er bepaalde terreinen en bepaalde oplossingen boven komen drijven en een zekere massa en universaliteit hebben. Kamerbeek lijkt de stelling te poneren: daar kan nooit een universeel model (behalve het al genoemde van samenwerking) uitkomen. Ik kan daar op voorhand niet mee eens zijn. Dat moet blijken. Deels krijgt Kamerbeek wel gelijk, ook in ons onderzoek, omdat ook wij samenwerking en efficiency-verhoging vinden. Maar we vinden nog enkele tussen categorieën zoals het heffen van entreegelden.

Maar, en dan komen we weer een eerder punt uit, je moet dan wel een grote groep goede respondenten hebben die hun best doen voor hun terrein en met hun creativiteit dat beeld te vormen. Dan krijg je vanzelf goede gemiddelden. Maar ook kun je mensen met een overall-visie uit het veld vragen zich dat beeld te vormen op basis van al hun ervaring, al hun kennis, al hun gesprekken en alles wat ze gelezen hebben. Ook dan krijg je indirect een beeld van gemiddelden.

Kamerbeek voegt hier nog aan toe dat enquêtes principieel niet kunnen omdat ze (per definitie) een achterhaald beeld geven, een blik op het verleden. Maar we hadden toch juist veel mensen uit onderzoek en advies erbij zitten? En er zijn toch regelmatig bijeenkomsten met beheerders over dit onderwerp? En Hans heeft toch zijn prachtige boek ‘Waardevol Groen’ geschreven, helemaal gebaseerd op de praktijk en gesprekken met mensen uit het veld? Of zijn het niet de beheerders die dit boek tot zich nemen? Maar de mensen uit de al oververtegenwoordigde groep ‘beleid en advies’? Is een goede verspreiding van het bestaande boek bij de juiste doelgroep dan niet van een hogere prioriteit dan het maken van een vervolg met nog meer verdienmodellen? Persoonlijk denk ik dat informatie (of een gebrek daaraan) niet meer de bottleneck is. Ik zou van Kamerbeek verwachten dat hij het hier mee eens is: er is niet behoefte aan meer informatie maar aan meer ondernemerschap. Maar meer ondernemerschap krijg je niet door te schrijven over ondernemerschap.

Er is geen goed cijfermatig beeld van de totale bestedingen van geldstromen in het groen. Dat is al lang bekend. En dat maakt onderzoek dan ook moeilijk.

Ik ben blij bevestigd te krijgen dat goede cijfermatige informatie lastig is te vinden. Het heeft ons veel extra tijd gekost om het plaatje te maken dat er nu ligt. Wat hadden wij dan moeten doen? Naar EZ bellen had ons snel de bevestiging opgeleverd, maar dan hadden we het erbij moeten of kunnen laten. Wij vonden dat er voldoende lag om ‘op hoofdlijnen’ die puzzel te kunnen liggen met de uitdaging erbij: als iemand denkt dat het heel anders ligt dan horen we dat graag. Ik ben best trots op het plaatje, het is een stap in de goede richting en zoiets ligt/lag er nog niet. Is het dan zomaar een gok in het wilde weg? Nee, zeker niet, anders hadden we het niet gepubliceerd. We hebben uit diverse hoeken getallen bij elkaar geraapt en dit beeld ontstaat er binnen zekere marges uit. Voor onze doelstelling is dit beeld dan ook een prima vertrekpunt. Ook hier geldt: we dagen iedereen uit met een eigen en beter geldstromen-overzicht te komen. En ook als er wat hogere of lagere bedragen her en der uit komen dan nog zal het de belangrijkste conclusies van het onderzoek niet zomaar onderuit halen.

Sponsoring is meer dan het plaatsen van reclameborden. Dat lees ik niet terug.

Mee eens. Sponsoring is meer. Maar zo hebben we het ook bedoeld te zeggen. De reclameborden zijn alleen als voorbeeld genoemd om te laten zien dat alleen al dit kleine onderdeeltje van sponsoring een fors bedrag zou kunnen opleveren (nog los van of je dat ook wilt!). Totale sponsoring kan dus een groter bedrag opleveren dan door ons genoemd (aan de andere kant is het bedrag voor reclameborden een maximum bedrag, dat zal in de praktijk lager worden, dus vooralsnog zou ik de prognose voor sponsoring in de rangorde zo laten staan).

Crowdfunding leent zich minder goed voor beheer (past dus niet in essay). Wel kan het om grote bedragen gaan en zal het niet/minder ten koste gaan van donaties.

Interessant punt ook. Crowdfunding is inderdaad projectmatig en dus niet regulier. Op macro-niveau daarentegen zou het best kunnen dat er jaarlijks x projecten ontstaan rondom een specifieke actie mbt beheer die dan in totaliteit jaarlijks een y bedrag voor ‘regulier beheer macro’ oplevert. Zo hebben we hem bedoeld. Je zou bij toerbeurt kunnen afspreken elk jaar een thema rond beheer op te kunnen pakken via crowdfunding. Het andere punt, dat het niet ten koste van donaties zou hoeven te gaan, daar moeten we varen op wat enkele van onze gesprekspartners meldden. Een burger schijnt een redelijk vast bedrag per jaar uit te geven aan goede doelen. Het is zelfs zo dat meer acties in de kunst ten koste gaan van natuur. Er zijn meerdere bronnen die wijzen op sterke substitutie-effecten en dat wordt nog versterkt door de economische crisis. Maar, als Kamerbeek’s twijfel klopt, des te beter want dan hebben we er weer een fors verdienmodel bij en hoeven we ons daar minder zorgen om te maken. Ik ben overigens benieuwd naar de onderbouwing van Kamerbeek mbt de niet-concurrerende werking van donaties versus crowdfunding.

Laatste nieuws: in de Volkskrant van deze week (maandag 14 oktober) stond een artikel met zwaar tegenvallende resultaten van crowd funding t.b.v. de wetenschap. Weliswaar een andere niche, maar het lijkt of de hype weer op zijn retour is. Vele sites lijken te zijn gestopt of over te zijn gegaan op andere manieren van verdienen en financieren. Stijn zal binnenkort een blog wijden aan dit recente krantenbericht.

Entree- en parkeergelden. Vreemd, want was doorgestreept als kansloos. Het betekent niet automatisch subsidie verliezen. Niet duidelijk of het om bruto of netto bedragen gaat.

Uit de enquête resultaten kwamen inderdaad enkele opmerkingen die wezen in de richting van ‘entree-heffing ongewenst’. Maar zoals ook in het rapport gesteld: het waren slechts enkele reacties (maar klopt: áls er al reacties waren, dan hier). Op basis van de vervolggesprekken en onze eigen inschattingen, hebben we besloten deze optie toch mee te nemen. Er is dan wellicht wat weerstand, dat wil nog niet zeggen dat de mogelijkheid geen potentie heeft. Er is ook weerstand tegen samenwerken en bezuinigen, maar ook die route zal gelopen gaan worden. Misschien ook voor de discussie: dit is een interessante verdienmogelijkheid en de sector moet zelf maar met goede tegenargumenten komen waarom dit niet zinvol is. Het argument dat het niet per se tot subsidie-verlies hoeft te leiden (eens, maar dat moet per geval bekeken worden) versterkt het argument voor dit verdienmodel alleen maar. Tenslotte: onze totaalbedragen zijn uitdrukkelijk bedoeld als netto bedragen dus met correctie voor de kosten van tolpoortjes etc. We zullen de tekst daar nog eens op nalopen, maar de bedragen en rangorde zal er niet door veranderen.

Horeca levert niet alleen pacht of huur op maar ook kwaliteitsverbetering door investeringen. Pannenkoekenrestaurants zijn niet het goede voorbeeld.

Kamerbeek stelt hiermee dat horeca een goede bijdrage kan leveren aan natuur. Daar zijn we het mee eens. Kwantitatief schatten wij echter in dat horeca in totaliteit geen dominant(er) verdienmodel gaat/kan worden, zeker niet in tijden van economische crisis. Deze conclusie trekken we zelf uit diverse literatuur maar is ook in de gesprekken ruim gedeeld. Onze gesprekspartner uit de horeca was hier ook duidelijk over. Juist hier moet je ook rekening houden met de bijkomende kosten. Vergeet niet dat alle tijd die je steekt in het opzetten van horeca, ondanks enig rendement, ook rechtstreeks kan worden gestoken in onderhoud. Je kunt ook alles uitbesteden natuurlijk, maar dan (zo is de mening van ons en gesprekspartners) houd je niet veel meer over netto. Pannenkoekenrestaurants was hier in de tabel weer het voorbeeld, maar daar is het totaalbeeld niet op gebaseerd. Misschien moeten we die indruk dan ook in de tekst nuanceren. Los daarvan, het algehele beeld van de horeca in Nederland is dat deze momenteel zware tijden doormaakt, ook vanuit die beredenering lijkt de horeca geen sterk verdienmodel voor de groene sector.

Epiloog

Wat is nu echt kenmerkend voor de visie van Kamerbeek? Ik haal er de volgende quotes uit die mijn beeld bepalen:

– ‘dat er heel veel kan’ (en dat toont de mindmap juist niet)

– ‘er bestaan geen modellen die op bijna elk terrein toepasbaar zijn’

– ‘de creativiteit van ondernemers laat zich niet vangen in vakjes’

– ‘laat duizend bloemen bloeien’

– ‘het succes hangt af van wat een ondernemer met een model doet’

Het wereldbeeld van Kamerbeek laat zich nog verder (in relatie toe deze discussie) samenvatten tot: 1) ik geloof niet in universele modellen (macro-economische aanpak wreekt zich, alles is maatwerk) en 2) ondernemerschap is key, een goede ondernemer kan van elk terrein een succes maken. En dit zijn precies de punten waar onze vertrekpunten anders waren. Laat ik daarom nog even stilstaan bij deze punten, ‘alles is maatwerk’ en ‘ondernemerschap’.

Te beginnen bij ‘ondernemerschap’. Ik kan prima volgen wat Kamerbeek hiermee bedoelt. Je zou kunnen zeggen: een goede ondernemer maakt van elk terrein en elk model een succes. En: een slechte ondernemer bakt nog niks van het beste terrein en het meest kansrijke verdienmodel. Maar dat is natuurlijk een waarheid als een koe waar je verder weinig mee kunt. De vraag is: wat zijn macro de kansen bij een gegeven (gemiddelde) stand van ondernemerschap? Anders hebben we er meteen een uniek en best verdienend model bij: maak van iedere terreinbeheerder een goede ondernemer. Probleem opgelost (waarschijnlijk zonder bossen dan overigens).

Dan ‘universeel bestaat niet’. Hier ligt misschien wel de echte kern van het verschil in onze benaderingen. Hans is een journalist, hij praat met mensen en schrijft daar verhalen over. Dat is anekdotisch, inspirerend en micro. Hij verzamelt voorbeelden, hij wil zijn portfolio laten uitdijen ter lering en vermaak, vandaar ook het voorziene vervolg van ‘Waardevol groen’. Wij zoeken juist de andere kant op. Van de voorbeelden naar de grote lijn, op zoek naar patronen, van het anekdotische naar het abstracte, van micro naar macro, van specifiek naar generiek, van heel veel naar zo weinig mogelijk.

Mag ik nog een vergelijking maken als het gaat over ‘alles is maatwerk’? Als mijn zoon mij vraagt wat voor beroep hij moet kiezen, dan kan ik zeggen: kijk naar je talent, doe wat je leuk vindt en waar je goed in bent. En dat doe ik ook. En voor elke zoon of dochter zal zo een individueel en uniek advies ontstaan. Maar betekent dat dat ik geen uitspraak kan doen over ‘de beroepen waar over 5 jaar vraag naar zal zijn’? Of dat ik geen beeld kan schetsen met welk beroep je het meest zal gaan verdienen? Of met welk beroep de kans op een burn-out het grootste is? Alles is maatwerk, en toch ontstaat er uiteindelijk een patroon. Of het patroon dat wij vonden het juiste is? Dat weten we natuurlijk niet. Maar we doen ons best, zoals een vader dat voor zijn zoon zal doen.

Ik wil eindigen in harmonie. Beiden hebben we gedaan wat op dat moment met de ons ter beschikking staande middelen en onze vermogens ons het beste leek. Of zoals een van mijn favoriete uitspraken het stelt: ‘elk besluit was ooit iemands beste keuze’. Jij, Hans, met je voorbeelden, wij, Stijn en Rudy, met onze abstractie en onze infographics.  En is het niet mooi dat we allemaal op een andere manier naar de werkelijkheid kijken? En is het niet mooi dat we zo in gezamenlijkheid ieder een stukje van de totale puzzel kunnen leggen? De verhalen van Hans zijn mooi om te lezen en inspirerend. Ik hoop met mijn reactie te hebben betoogd dat er ook een plek is voor ons stukje van de puzzel.

Rudy van Stratum

PS Misschien ook een aardige vraag: zouden we met de kennis van nu dingen anders doen? Ik baal er nog steeds van dat de micro-invalshoek niet uit de verf is gekomen. Zoals ik al zei: ik denk dat het ‘in principe’ wel zou moeten kunnen. Ik hoop dat anderen hier nog eens aan toe zullen komen (maar ik ben toch arrogant genoeg om meteen maar mee te geven dat je dan echt meer tijd en budget nodig hebt). De macro-rangorde: dat zou ook beter kunnen in de zin van – meer respondenten met betere spreiding, – scherpere vragen, – meer interviews etc. Zo’n vervolg-onderzoek zou vanuit wetenschappelijke optiek zeker moeten, maar ik vermoed dat er niet zo veel nieuws of anders uit zal komen. Aardige titel: ‘Quick-scan nodigt uit tot vervolgonderzoek’. Tenslotte ben ik geheel met Hans eens dat de macro-cijfers over de geldstromen écht uitgezocht moeten worden. Het is te zot voor woorden dat een zo belangrijk onderwerp waar zoveel geld in omgaat niet eenduidiger op een rij vindbaar is. Wij werden er enigszins door verrast en liepen simpelweg tegen deze horde aan en moesten er toen maar een mouw aan passen. Maar ook hier blijf ik vinden dat de geldboom die we hebben getekend, ook na verder onderzoek, overeind zal blijven als het over de globale verhoudingen van de onderlinge stromen gaat. Maar eigenlijk ben ik weer de verkeerde vragen aan het stellen want Kamerbeek ziet de vraagstelling principieel niet zitten (‘1000 bloemen bloeien’, ‘generieke uitspraken kunnen niet’, ‘banken niet op verkeerde ideeën brengen’ etc) dus zal hij vervolgonderzoek ook niet zien zitten vermoed ik.

 

Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief: een (kritische) reactie

In juli 2013 hebben in opdracht van Innovatienetwerk een onderzoek gedaan naar de verdienmogelijkheden voor de groene sector. Het onderzoek is te vinden op:

http://www.innovatienetwerk.org/nl/bibliotheek/rapporten/567/Verdienmogelijkhedengroenineconomischperspectief.html

Op deze site (slimme financiering) is in een viertal blogs de inhoud van dit onderzoek nog eens apart besproken. De eerste blog in deze reeks is te lezen via http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2306.

Hans Kamerbeek, zelfstandig journalist en auteur van de studie ‘Waardevol groen’, meldde ons zwaar teleur gesteld te zijn in ons onderzoek. Hans heeft na wat op en neer mailen, op ons verzoek, zijn bezwaren op papier gezet. Wij vinden het nuttig voor de discussie over dit belangrijke onderwerp dat zijn bijdrage voor iedereen die dat interesseert is na te lezen.

Wij (Stijn en ik) vinden dat Hans een aantal essentiële punten maakt. Maar zien een aantal zaken ook fundamenteel anders. Ik hoop dat hier op deze site deze week nog toe te kunnen lichten.

Rudy van Stratum

 

Reactie op essay ‘Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief’

14 oktober 2013

Het essay is een macro-economische analyse en biedt helaas de natuurondernemer, dus op micro-niveau, geen handvaten. Dat is mijn belangrijkste punt van kritiek op het essay ‘Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief’ dat Rudy van Stratum en Stijn van Liefland in opdracht van InnovatieNetwerk hebben geschreven. Deze twee economen hebben een analyse gemaakt van de 101 verdienmodellen, kostenbesparingen en tips aan overheden die ik heb verzameld in het boek ‘Waardevol Groen’. Dat schept hoge verwachtingen, maar de resultaten stellen ernstig teleur. Mijn indruk is dat dat niet aan de schrijvers ligt, maar aan de weerbarstige materie.

Het essay lijdt aan nogal wat, deels zelf opgelegde, beperkingen.

1. De essayisten beperken zich tot verdienmodellen voor natuurbeheer en hebben dus alle incidentele inkomstenbronnen genegeerd. In de praktijk lopen incidentele en structurele geldstromen nogal eens door elkaar, zoals de aanschaf van een machine incidenteel heet, maar structureel kan bijdragen aan efficiënter natuurbeheer.

2. Een van hun conclusies luidt “dat 80-90% van de verdienmodellen slechts 10-20% van de potentieel extra inkomsten zullen genereren”.  Dat verrast niet want dat geldt in het algemeen voor alle startende bedrijven. Zo gesteld lijkt het dat vrijwel alle verdienmodellen weinig opleveren. Hier wreekt zich de macro-economische methode. Want de bijdrage aan het grote geheel kan klein zijn, de eigenaar of beheerder kan veel baat hebben van die unieke inkomstenbron en kostenbesparing, die kennelijk alleen op zijn of op enkele terreinen succes heeft.

3. De hoofdvraag is interessant: ‘Hoe kun je de bestaande kwaliteit van beheer binnen een termijn van 5-10 jaar op peil houden bij een voorziene reductie van de subsidiestromen? Welke verdienmogelijkheden zijn dan in welke volgorde het meest kansrijk?’ Jammer is dat het essay slechts een beperkte rangorde biedt van niet meer dan vier opties.

De schrijvers hebben van de 101 verdienmodellen er 35 geschrapt, zoals zorg als inkomstenbron (staat nu bij ‘bezuinigen’), overnachten in hotels/pensions/B&B’s, pretpark/exposities à la Efteling en Keukenhof, bij biomassa staat alleen biogas en niet elektriciteit, warmte, fotonenboer, veevoer, mest, haardhout, grasproducten of ‘nieuwe’ zoals warmtecontracten, ecotoerisme à la PAN Parks en Rewilding Europe, grote grazers die besparingen op beheer opleveren en vlees produceren, vergroening van het Europese landbouwbeleid, verkoop hout met hogere marges zoals grafkisten, huizen, kantoren, landschaps- en streekfondsen waaraan ook bedrijven bijdragen bv via de streekrekening, €130 miljoen aan compensatiegeld via het Groenfonds, malegenootschappen/aandelen voor bestaande natuur en zo voort.

De resterende 66 verdienmodellen hebben ze in slechts 14 categorieën geperst en daar een zogenaamde mindmap van gemaakt. Daarmee miskennen zij de kern, namelijk dat er heel veel kan en dat toont de mindmap juist niet.

2. Een enquête onder tachtig professionals in de natuursector vormde een deel van de opdracht. De auteurs erkennen in hun essay dat de enquête niet representatief is vanwege een oververtegenwoordiging van de sector beleid en advies. Ook was slechts een ondernemer aangeschreven. De uitkomsten leveren dus geen kwantitatief bruikbare conclusies op.

Kritiek is ook mogelijk op de vragen in de enquête zoals naar het rendement van een gemiddeld terrein. Net als in de rest van de markt bestaan er geen modellen die op bijna elk terrein toepasbaar zijn. Zelfs McDonald’s wordt niet op elke plek een succes. Een natuurbezitter doet er verstandig aan om de sterke kanten van zijn of haar bezit op te sporen en van daaruit en of meer economische dragers te ontwikkelen. Ook hier wringt de macro-analyse met de praktijk.

Desondanks zijn enkele conclusies interessant. Want algemeen geldig voor alle terreinen is de vraag of samenwerking kan leiden tot kostenbesparing op bv inkoop, administratie, ict en tot meer (indirecte) inkomsten uit gezamenlijke producten en diensten, zoals betaalde apps, websites waar mensen informatie kunnen vinden over routes, natuurgebieden, overnachtingen en zo voort.

Ook klinkt meer oogsten logisch als antwoord in de enquête. Net als natuurbegraven, erfpacht en verhuur van gebouwen, al schrappen de auteurs die vervolgens uit de ranglijst.

Deze magere conclusies bevestigen een fundamentele kritiek op het instrument enquête voor dit doel. De natuursector kent een geweldige dynamiek. Onder druk van de enorme bezuinigingen blijken overal in het land mensen aan de slag te gaan met manieren om het hoofd boven water te houden. De aanhoudende stroom van nieuwe verdienmodellen wijst op grote creativiteit. Nadeel van deze turbulente fase is wel dat velen niet weten wat anderen doen. Dus levert een enquête op zijn best een beeld van het verleden waarin sprake was van hout, jacht en pacht als inkomstenbronnen. Nogal wat geënquêteerden vullen dat lijstje aan met gebouwen en soms publieksevenementen, maar blijken niet op de hoogte van nog minstens 150 andere manieren. Dat is ook niet vreemd want die kennis is maar deels beschikbaar. In een boek dat volgend voorjaar verschijnt, wordt het scala uit ‘Waardevol Groen’ bijna verdubbeld. Met hulp van enkele partnerorganisaties als FPG, Kastelenstichting, VPHB en Groenfonds komt die groeiende stroom aan verdienmodellen en voorbeelden daarvan wellicht ook digitaal beschikbaar.

3. Sponsoring komt er in het essay karig af. Want die geldstroom omvat echt meer dan het plaatsen van reclameborden. De 19 bedrijfssponsors van NM doen veel andere dingen, van leveren bedrijfskleding tot opwekken duurzame energie. De focus gaat steeds meer naar samenwerking met bedrijven die werk maken van duurzaamheid, zodat beide partijen elkaar kunnen versterken.

4. Crowdfundinglijkt zich niet te lenen voor steun aan regulier beheer, wel voor projecten en past dus niet in de zelf opgelegde focus van dit essay. Aan de andere kant leveren landschapsveilingen wel geld op voor tien jaar beheer. De creativiteit van ondernemers laat zich kennelijk niet vangen in vakjes.

Het is ook niet waar dat crowdfunding altijd om kleine bedragen gaat. Het gaat nogal eens om veel grotere bedragen dan de genoemde 10.000 tot 50.000 euro. Zo werd op een zondagavond in september voor een miljoen euro verkocht aan Winddelen, allemaal eigenaren van een windmolen.

Dat de sector donaties mis zou lopen als crowdfunding veel succes heeft, valt te betwijfelen. Er zijn maar weinig donateurs met een vast jaarbudget. Steeds weer blijkt de tegenprestatie bepalend voor de opbrengst. Hier liggen dus kansen voor creatieve ondernemers.

5. De gepresenteerde cijfers van het overheidsbeleid voor natuur blijken een slag in de lucht. De cijfers hebben de auteurs nodig om het relatieve belang van inkomstenbronnen te becijferen. Maar in literatuur en onder deskundigen circuleren cijfers met een onderling verschil van een factor 2,5. Het is wonderlijk dat de Tweede Kamer deze onduidelijkheid accepteert, maar dat terzijde. De cijfers in de analyse vormen dus helaas een onbetrouwbare basis.

6. Omdat de analyse zoveel beperkingen kent, lukt het niet om een ranglijst te maken van 14 categorieën, noch van de geselecteerde 66 verdienmodellen, laat staan van alle 101 uit ‘Waardevol Groen’. Het doel van dit essay, een ranglijst maken, stelt dus teleur:

Deze meest kansrijke verdienmogelijkheden zijn in volgorde:

1. Een verhoogde interne efficiency binnen de groene sector.

2. Meer rendement uit oogsten in brede zin.

3. Meer betalen voor groen door gerichte inzet van heffing van entree en parkeergelden.

4. Een verhoogde externe efficiency van de groensector door gezamenlijk en/of slimmer gebruik te maken van de mogelijkheden van sponsoring, branding en reclame.”

Samenwerken van Natuurmonumenten, de 12 Landschappen, Staatsbosbeheer kan een besparing van €100 miljoen opleveren, heeft McKinsey berekend. Deze drie opdrachtgevers hebben dit cijfer omlaag gepraat in het gepubliceerde rapport, omdat zij hechten aan hun ‘identiteit’. Maar als die samenwerking zou leiden tot één organisatie – velen kijken met jaloezie naar de Britse National Trust, maar het kan ook anders – en meer natuurbezitters zouden zich aansluiten zoals FPG, SBNL, Recreatieschappen, Waterschappen en nog vijftig andere terreinbeheerders, dan zou de besparing verder kunnen oplopen. Dus is het terecht dat interne en externe efficiëntie hoog in zo’n ranglijst komen.

Oogsten van zand, klei en grind kan lang niet overal. En oogsten van hout blijkt zelfs met hoge houtprijzen een marginale activiteit die erg afhankelijk is van subsidie. Gemiddeld 40% van de bosinkomsten komen van subsidie. Dat aandeel zal de komende jaren rap dalen tot 10% en minder. Even snel zullen eventuele winsten vervliegen. De vraag is dus of oogsten zo hoog op de ranglijst past.

Terwijl de auteurs zichzelf de eis opleggen dat de verdienmodellen uit de ranglijst algemeen toepasbaar moeten zijn, lukt dat met oogsten net zo min als met entree en parkeergelden, waarvan zij de opbrengst becijferen op €12 miljoen. Het model van Nationaal Park De Hoge Veluwe, dat driekwart van zijn inkomsten haalt uit entreekaartjes, past op meer plaatsen in het land, maar op vrijwel alle natuurgebieden? En parkeergeld werkt alleen als er geen gratis alternatieven vlakbij zijn en je goed duidelijk maakt dat de opbrengst ten goede komt van de natuur.

Fundamenteler zijn de algemene bezwaren tegen zo’n ranglijst van verdienmodellen. Op grond van vier jaar bezoeken, interviews, literatuur en bijeenkomsten, luidt mijn conclusie: laat duizend bloemen bloeien. Geef natuurondernemers de grootst mogelijke ruimte, help hem en haar met uitwisseling van kennis en ervaring en val hen niet lastig met oordelen over verdienmodellen die er mogelijk toe leiden dat financiers zoals banken geen krediet willen verlenen omdat de investeringsplannen zo laag op de ranglijst staan. Zo heeft een goed bedoeld rapport van Alterra, ‘slechts een literatuuroverzicht’, tot jarenlange vertraging geleid in de ontwikkeling van natuurbegraven.

Ook op details valt er op het essay een en ander af te dingen. Een bloemlezing:

a. Bij de uitleg in Figuur 6 zijn kanttekeningen te plaatsen, zoals entree heffen betekent niet automatisch subsidie verliezen, wel staat een NSW-status dan onder druk.

b. Als voorwaarde voor succes staat bij entreeheffing: ‘Beperkt aanbod van natuur in de omgeving’. Dat geldt niet voor NP De Hoge Veluwe. Kennelijk gelden daar andere bezoekersmotieven zoals musea.

c. Onder ‘Verantwoording’ staat dat de natuursector €12 miljoen verdient aan entreekaartjes als 10% van de 60 miljoen bezoekers €2 betaalt. Daar moeten dan nog alle kosten af van het hek, de toegangsloketten, het personeel en zo voort. Maar zou het aantal jaarlijkse bezoeken aan natuur inderdaad met 50 miljoen dalen, dus bijna halveren, na entreeheffing? Reëler is om te veronderstellen dat alleen Nationale Parken en enkele, andere grote natuurgebieden zich lenen voor entree. Ook tolheffing op een doorgaande weg valt te overwegen.

d. Bij natuurbegraven is laag grondwater geen vereiste mits het om een eeuwigdurend grafrecht gaat. Dat is een voordeel ten opzichte van het traditionele begraven waar na verloop van het grafrecht de kist weer opgegraven moet worden. Dat is onder het grondwater niet zo’n pretje voor de delvers.

e. Horeca levert steeds vaker niet alleen pacht of huur op, maar ook investeringen in natuurbeheer en kwaliteitsverbetering. Zie bijvoorbeeld de zes Green Deals van STIRR. Het gekozen voorbeeld, een pannenkoekenrestaurant, staat er inderdaad om bekend in deze weinig extra’s op te leveren. Maar als je met ambitie een prachtig landhuis verhuurt voor €13.000 aan een groep van 8 personen voor een midweek, zoals in Schotland gebeurt, dan kom je een heel eind.

f. Het begrip ‘ondernemerschap’ komt in het hele essay niet voor. Het succes hangt namelijk vaak af van wat een ondernemer met een model doet.

Wat ik bedoel, illustreert Landgoed Verwolde met de zogenaamde ‘IJzeren Hein’ bij de ‘dikste eik van Nederland’. De eigenaar heeft daar een vandaalbestendige gietijzeren pot neergezet met een gleuf en informatie over de besteding van de donaties. Hij ontvangt gemiddeld €1200 per jaar. Dat kan lang niet overal, maar past heel goed bij alle andere activiteiten op Verwolde. Als nfc op smartphones een vlucht neemt, kan het straks digitaal en zit er geen fysiek geld in de paal. Mijn conclusie na vier jaar onderzoek: het aantal mogelijkheden om geld te verdienen met natuur en op kosten te besparen, wordt slechts beperkt door de mogelijkheden van het terrein en de creativiteit van de ondernemer.

Het deed me goed om eens met macro-economische ogen te kijken naar de financiering van natuur en landschap. Ik dank jullie voor die gelegenheid.

Hans Kamerbeek