Categoriearchief: Literatuur

Ondernemerschap (6): ondernemerschap in het groen?

Ik ben blij dat Stijn zich voegt in de rij blogs over ondernemerschap. Zo ontstaat er wat dynamiek en komen we verder. Stijn prikkelt me (geeft me de kans) op zijn vorige blog te reageren. Zijn blog ging specifiek over ondernemerschap in de groene sector.

Definitie

Ondernemen in het groen zoals het wordt besproken door Stijn en dus ook in de studie van InnovatieNetwerk is volgens de definitie die ik kies geen ondernemerschap. Ondernemerschap kent als centraal begrip: earning income. Een idee wordt getransformeerd in een running business die voldoende interne revenuen genereert zodanig dat sprake is van een zelfstandig bedrijf dat tot in lengte van jaren (zelfstandig) kan blijven bestaan.

Natuurlijk zijn er voorbeelden in het Groen die hier aan voldoen, maar daar gaat de studie en onze discussie niet over. Waar het hier om gaat is dat een uitoefening (ik zeg bewust geen business) waar vooraf voor is gekozen (het in stand houden van een bos bijvoorbeeld) niet in staat is zelfstandig ‘de broek op te kunnen houden’ want afhankelijk van donaties, legaten, subsidies, vrijwilligerswerk en wat niet al.

Begrijp me niet verkeerd: daar is niets mis mee (behalve dat je afhankelijk bent van derden en wellicht concessies moet doen aan wat de kern van je uitoefening is ..). Maar het is geen ondernemerschap. De discussie gaat er dan over: hoe kan ik gegeven deze missie of uitoefening toch minder afhankelijk worden? En daarom spreken we van verdienmodellen. Hoe kun je dus ondernemend gedrag vertonen op onderdelen om de eigenlijke operatie minder afhankelijk van derden te maken?

K3

Daarmee heb ik meteen een bruggetje naar K3. Ikea is een mooi voorbeeld van een echte ondernemer waar alles in het teken staat van een groot bedrijf maken dat structureel ‘earning income’ genereert. Ikea’s oprichter doet dat door ‘op de penning’ te zijn en voorbeeldgedrag te vertonen. Dat past ook prima bij de doelgroep en de missie (heel veel verkopen in een laag prijssegment).

Ik zou deze eigenschap nog wat breder willen trekken. Het gaat niet over hoe je die inkomensstroom genereert maar dat je hem genereert. Dat kun je doen door heel zuinig te zijn (houd je meer over) maar ook door minder ‘zuinig’ te zijn (dat heet dan investeren) opdat je een grotere opbrengst genereert en daarmee dus een hoger ‘earning income’.

Deze eigenschap wordt in de literatuur over ondernemerschap het geldmotief genoemd. Ik kom daar nog op terug in de reeks, maar de bijna blinde focus op geld is essentieel onderdeel van ondernemerschap in de definitie zoals ik hierboven gaf. Je kunt van de groensector zeggen wat je wil, maar het geldmotief is niet dominant. En nogmaals, dat is maar goed ook, want (zo is hier eerder al beweerd) dan zou het wel eens snel bekeken kunnen zijn met de bossen.

Kortom: het gaat niet om ondernemerschap maar om het toevoegen van ondernemende elementen in een andere tak van sport, en wel zodanig dat dat leidt tot minder afhankelijkheid van derden en met behoud van het eigenlijke doel of missie. Je zou hier wellicht over ‘sociaal ondernemerschap’ kunnen spreken maar ook daar wordt in de literatuur kribbig op gereageerd (sociaal ondernemerschap kan ook zijn dat je als ‘echte’ ondernemer je inkomsten vergroot door sociaal gedrag ten toon te speiden).

Leren van fouten

En daarmee kom ik ook aan het mythe-aspect rondom ondernemerschap. Ik gaf hierboven al indirect aan dat ondernemerschap ook wel eens ongewenste uitkomsten kan hebben. Daarmee gooi je voor een deel het kind met het badwater weg. Dan heb je eindelijk een groene ondernemer en dan is het einde van het liedje dat je je bossen kwijt bent. Dat is niet wat je wilt.

En inderdaad, als het geldmotief maar dunnetjes is vertegenwoordigd dan kan het toevoegen van ondernemende elementen in je eigenlijke missie wel eens contraproductief werken. De bos-toren is daar een mooi voorbeeld van. Voor je het weet ben je nog verder van huis en gaat het avontuur je geld kosten en komen er per saldo minder bossen in plaats van meer. We hebben er ook eerder op gewezen dat alle uren die je nodig hebt voor het opzetten en runnen van een pannenkoekenrestaurant ook gestoken kunnen worden in het werven van vrijwilligers of het rooien van takken.

Daarom ben ik een groot voorstander van leren van mislukkingen. Dat is wat ik bedoel met mythe-vorming. Ondernemerschap lijkt alleen maar goed maar er zitten ook schaduwkanten aan. De interviews gaan alleen maar over de successen en bijna nooit over de mislukkingen. Dat is in de reeks denkfouten ook uitgebreid aan de orde te komen. Juist van mislukkingen kun je (juist bij een andere context zoals een mindere aanwezigheid van het geldmotief) veel leren.

Effectual reasoning

Ook dit komt in een volgende blog nog uitgebreider aan de orde: ondernemers lijken andere denkstijlen te hebben dan niet-ondernemers. Zij redeneren niet causaal in de zin dat ze eerst een doel bepalen en dan systematisch naar dat doel toe werken. Dat is verrassend want misschien denk je wel dat juist ondernemers heel rationeel zijn en blind naar hun doel toewerken.

Ondernemers redeneren ‘effectual’ (met kanttekening dat het hier om een recente theorie gaat, er is nog weinig statistische onderbouwing). Dat betekent in mijn eigen woorden ‘opportunistisch’ (tot ik een beter woord heb gevonden). Ze hebben wel ergens vaag een doel op een hoger abstractieniveau in hun hoofd. Noem dat een droom of een ambitie, maar dat zou wel eens te maken kunnen hebben met dat geldmotief en/of een zekere erkenning of status. Ze houden zich niet aan een strak plan maar zijn zo flexibel in het aanboren van alle bronnen die ze al hebben of die ze toevallig tegenkomen dat ze die steeds optimaal combineren om dat abstracte doel voor elkaar te krijgen. Zo maken ze gebruik van de mensen die ze kennen en passen daar hun acties op aan. Toeval of geluk speelt dus wel degelijk een rol in het succes van ondernemers. Alleen zijn ondernemers door hun mindset in staat het toeval steeds voor henzelf te laten werken.

Nog sterker gesteld: de concrete uiting van hun hogere abstracte doel is voor deze ondernemers helemaal niet zo belangrijk. Sarasvathy (bedenker van dit concept) geeft het voorbeeld van een kok. Een ‘normale’ kok (zeg: een groen kok) neemt een gerecht en zoekt daar de ingrediënten bij. Met een lijstje gaat de kok naar de supermarkt en maakt volgens vooraf beschreven werkwijzen het gerecht. Het gerecht is het doel en dat wordt planmatig bereikt. Een ‘ondernemende’ kok met geldmotief (ik gebruik het nu even als metafoor, het gaat natuurlijk om veel meer dimensies) begint met een vaag beeld van een gerecht, kijkt wat hij toevallig in huis heeft, wie er allemaal aanwezig zijn om mee te helpen en komt tot een ander gerecht maar wel een gerecht dat lekker is. Of hij komt helemaal niet met een gerecht maar denkt onderweg dat de mensen meer behoefte hebben aan een workshop over koken. Een workshop ‘it will be’.

Dat bedoel ik met opportunistisch. Niet in een negatieve betekenis maar in een flexibele betekenis. Als je dus ondernemerschap sec of Ikea-achtige elementen wilt introduceren dan moet je oppassen dat het opportunisme dat er onherroepelijk bijhoort leidt tot een heel ander gerecht of zelfs helemaal geen gerecht (lees: bossen, natuur).

Rudy van Stratum

 

 

Boek Slimme Financiering, Geld is een middel, nu verkrijgbaar

We hebben ruim 250 artikelen geschreven op onze site slimmefinanciering.nl en vonden het tijd onze belangrijkste bevindingen te bundelen in een boekje. Ons boekje gaat over geld, hoe kan het ook anders. We richten ons met ‘geld is een middel‘ op mensen die graag kwaliteit willen realiseren maar tegen barrières aanlopen. Het boekje moet stimuleren dat mensen eerder en beter na gaan denken over de vraag wat een project gaat kosten en over de vraag waarom het zoveel kost. Rationeel nadenken over rendement is hierbij de kern en wij vinden dat belangrijk. Maar, tegelijkertijd willen we laten zien dat het nooit alleen om geld draait. De praktijk leert dat projecten met een fantastisch rendement soms niet gerealiseerd worden en projecten met een slecht rendement wel. Ons verhaal over denkfouten en dynamiek geeft hier meer inzicht in.

We hebben gekozen voor een boekje dat voor een groot deel uit beelden (infographics) bestaat. Onze ervaring is dat grote lappen tekst slecht gelezen en snel vergeten worden. Veel beelden dus die hopelijk uitnodigen om regelmatig door het boekje te bladeren. We willen ook onze lezers stimuleren om zelf in projecten meer gebruik te maken van beelden. Geldstromen, dynamiek, complexiteit, relaties, processen en structuur, je kunt het allemaal door middel van een plaatje inzichtelijk maken. Dat helpt bij het communiceren van jouw boodschap. Aan het eind van ons boekje daarom een paar aanwijzingen om zelf aan de slag te gaan.

Klik op de afbeelding om enkele pagina’s als pdf te kunnen lezen.

boekDe eerste twee drukken zijn uitverkocht, bij de derde druk hebben we gekozen voor een goedkope uitvoering:

  • Ringband
  • 36 pagina’s
  • Prijs € 12,50

 

Bestellen kan door ons een mail te sturen naar: info@slimmefinanciering.nl

Geef in de mail aan:

  • Hoeveel exemplaren je wilt ontvangen
  • Naam en verzend adres

 

Slimme financiering geeft een boek uit

We schrijven nu al zo’n twee en een half jaar artikelen voor slimmefinanciering.nl. Door het schrijven en visualiseren wordt het verhaal dat we willen vertellen steeds duidelijker. De losse flarden die altijd door ons hoofd wervelen hebben een plek gekregen op onze site. Dat betekent dat voor ons de afgelopen jaren steeds duidelijker is geworden waar we voor staan en hoe we te werk willen gaan. Maar het is ook erg veel geworden en dat vroeg wat ons betreft om een overzicht.

Al langer hadden we het idee om een boek te schrijven. Omdat het leuk is maar ook omdat we vinden dat we wel wat te melden hebben. Deze zomer is het er van gekomen. We richten ons met het boekje op mensen die graag kwaliteit willen realiseren maar tegen barrières aanlopen. Met behulp van onze infographics en begeleidende teksten willen we die mensen houvast bieden bij hun projecten. De macro-economische beschouwingen hebben we er uit gelaten, dat is wellicht iets voor een volgend boekje.

Klik op de afbeelding om de eerste 5 pagina’s als pdf te kunnen lezen.

Omslag

Kenmerken:

  • hardcover
  • full-color
  • 36 pagina’s
  • prijs € 24,95 (korting bij grotere afname)

Bestellen: info@slimmefinanciering.nl

 

 

 

 

Top 10 lessen psychologie (8): N.U.D.G.E.S. (of D.U.T.B.A.K.?)

Thaler en Sunstein komen in hun boek ‘Nudge’ uiteindelijk tot een aanpak hoe je beslisfouten zoveel mogelijk kunt vermijden. Op een wat gekunstelde manier weten ze hun stappenplan te reduceren tot de letters in het woord ‘nudges’

N.U.D.G.E.S.

Een acroniem dus dat je helpt de stappen te onthouden. Waar staan de letters voor?

  • De N van ‘iNcentives’. Je moet achterhalen wat het doel is van de casus of het probleem. Achterhaal met andere woorden welke prikkels er in het spel zijn. In popie-jopie taal zou je kunnen zeggen: follow the money. of cui bono (wie wordt er beter van?).
  • De U van ‘Understanding mappings’ oftewel het begrijpen van de feiten in relatie tot het probleem of vraagstuk. Een ‘mapping’ is hier het leggen van de relatie tussen wat je ziet en hoort en weet (feiten) enerzijds en het probleem anderzijds.
  • De D staat voor ‘Defaults’ oftewel de standaard keuzes. Hier wordt mee bedoeld dat het probleem moet worden voorzien van een aantal elementaire kernkeuzes. Laten we het versimpelen tot: maak een multiplechoice (mpc) van de mogelijke oplossingsrichtingen van het vraagstuk (de auteurs spreken van het aanbieden van ’ticket boxes’, invulvakjes).
  • De G staat voor ‘Give feedback’ oftewel het geven van feedback of terugkoppeling. Dit laat zien in hoeverre de realiteit ook daadwerkelijk zich voltrekt zoals je had gehoopt of verwacht. Feedback zorgt dus voor tussentijdse informatie die in staat stelt om te leren en bij te sturen.
  • De E staat voor ‘Expect Error’ oftewel: ga er vanuit dat het fout zal gaan. Als je je mentaal voor bereid op het ‘fout gaan’ dan maak je je casus sterker en heb je nog de tijd om tot verbeteringen te komen.
  • De S staat voor ‘Structure complex choices’ oftewel structureer het vraagstuk. Deze S lijkt erg op de D van defaults. Maar hier gaat het om het structureren van het vraagstuk zelf, om het terug brengen tot de kern van ‘waar gaat dit vraagstuk nu in essentie over’. De D van defaults gaat over de mogelijke oplossingsrichtingen die je ook weer tot de kern samenvat en waar ook een keuze mogelijk is.

 

Terug naar ‘slimfin’

Zoals vreemd genoeg bij de bespreking in deze reeks van het boek van Roos Vonk al bleek: als je de tips onder elkaar zet op een logische manier dan ontstaat als vanzelf een aanpak die erg lijkt op wat wij bij ‘slimme financiering’ al jaren doen.

En, waarempel, ook nu zou je op basis van het acroniem ‘NUDGES’ een aanpak kunnen afleiden door de stappen in een iets andere, meer logische, volgorde te zetten.

 

ScreenShot300

 

Helemaal vooraan staat ‘urgentie’. Thaler en Sunstein noemen dit niet zo expliciet. Maar in mijn ogen is dit misschien wel de belangrijkste. Als een probleem niet echt urgent is voor iets of iemand, dan zal een oplossing er ook niet komen. De urgentie van een probleem verken je met de vraag ‘Nou en?’. Of met ‘So what’? Wat gaat er met andere woorden mis als we hier niets aan doen? En voor wie is dat een probleem? En waar blijkt dat dan uit? Iemand (meestal diegene die het meeste last heeft van dit probleem) neemt dan het voortouw en is de trekker van het vraagstuk.

Als de urgentie dan helder en gedeeld is, dan worden de feiten in kaart gebracht. Een feit is gedefinieerd als ‘alles wat voor dit vraagstuk van belang is en waar ‘in principe’ geen discussie over is’. Thaler noemt dat dus ‘understand mappings’. Dan gaan we door met het in kaart brengen van de belangen. Dit kun je uiteraard pas doen als je alle spelers die er voor dit vraagstuk toe doen hebt verkend. Per speler ga je dan na wat het belang of de prikkel is. In termen van Thaler: de N van incentives. Wat wij dan vervolgens doen is een compacte visuele weergave maken van het vraagstuk inclusief de feiten en de spelers/belangen. In termen van Thaler: structure complex choices. Het visualiseren wordt bij Nudges niet genoemd maar is een toevoeging die wij graag maken (beter en algemener is: structureer de informatie op een zodanige manier dat de doelgroep hem optimaal ontvangt, desnoods ga je op je kop staan, dat mag allemaal natuurlijk).

Dan een hele belangrijke: tegendenken, of ‘expect error’. Bij Kahneman kwamen we de fraaie term ‘postmortem’ al tegen. Ga denkbeeldig vooruit in de tijd, doe alsof het project al bijna is afgerond, kijk terug op dat (bijna afgeronde) project en vraag je af: wat gaat er allemaal fout? wat is er fout gegaan? hoe zou je het anders hebben gedaan? Hoe meer vragen je stelt, hoe kritischer je je als het ware opstelt, hoe beter het besluit uiteindelijk wordt. Op zich niet nieuw natuurlijk en ook herkenbaar uit vele andere aanpakken en technieken. In NLP termen wordt dit bijvoorbeeld de ‘ecologie check’ genoemd (in NLP-termen is deze hele aanpak grofweg te herkennen in de zogenaamde ‘Disney strategie’. Disney trok verschillende talenten heel uitdrukkelijk uit elkaar om ze op verschillende momenten bewust in te zetten. Zo kan de ‘criticus’ alle aandacht en waardering krijgen als hij werd gevraagd naar ‘wat er allemaal mis zou kunnen gaan’).

Nieuw voor mij/ons is de toevoeging: maak een mpc voor een beperkt aantal gewenste/mogelijke oplossingsrichtingen. Oftewel, structureer ook de oplossingsrichting (en niet alleen het probleem). De D van defaults dus. En dan neem je op basis van deze hele trits dus een besluit. En dan gaat de fase in van de realisatie en verwerkelijking. Dat levert nieuwe feitelijke informatie op en die kan je helpen om je plan bij te stellen en te verbeteren. Dit is de fase van de Testing waarin feedback (error correctie) wordt gegenereerd.

Prijsvraag voor een nieuw Nederlands acroniem

Tja, en dan ga je wat zitten puzzelen. Kan ik op basis van de Nederlandse stappen een ander acroniem verzinnen? Laten we eens beginnen met het op een rij zetten van de Nederlandse woorden per stap:

  • Urgentie op Noodzaak.
  • Feiten of Aannames.
  • Belangen of Prikkels.
  • Visualisatie of Kaart.
  • Tegendenken of Doorvragen.
  • (Keuzes voorleggen.)
  • Testen.

 

En hier, beste mensen, houdt het zo’n beetje op (ook met deze reeks lessen overigens). Thaler en Sunstein hebben zich er wat makkelijk vanaf gemaakt door ook andere letters dan de beginletter toe te staan. Maar zelfs dan kom ik tot niks.

Een D.U.T.B.A.K. van Doorvragen, Urgentie, Testen, Belangen, Aannames, Kaart?

Wie weet er iets pakkenders dan DUTBAK of BUDKAT? We verzinnen een passende beloning voor de gelukkige winnaar ….

Rudy van Stratum

Top 10 lessen psychologie (6): Kahneman en de economie van de psychologie

Zoals gezegd is deze reeks een ‘nabrander’ op de reeks denkfouten die we hier besproken hebben. Aanleiding was het boek van Dobelli. Maar uiteindelijk is de oervader van al deze denkfouten (heel veel van die denkfouten in ieder geval) het werk van Kahneman. Ik had daar vooraf ook niet zo bij stilgestaan, anders was ik waarschijnlijk begonnen met het oorspronkelijke werk van Kahneman.

De test psycholoog

Kahneman is vanaf zijn afstuderen als jongeling in het Israëlische leger terecht gekomen als test-psycholoog. Na een tijdje had hij het idee dat alle energie die de experts staken in het selecteren van goede soldaten niet zo veel uithaalde. Experts willen graag het idee hebben dat hun interviews het verschil maken. Maar achteraf was daar meetbaar te weinig van te merken. Uiteindelijk bleek een eenvoudige invultest die interviewers vooraf moesten invullen beter en sneller te werken. De interviewers hadden de kandidaat nog niet gezien of gesproken maar moesten een aantal objectieve gegevens van de kandidaat op papier zetten. Dit invul-sjabloon bleek als een soort filter te werken waardoor de gesprekken zakelijker en sneller konden worden gevoerd waardoor subjectieve filters (met een persoonlijke bias van de interviewer) naar de achtergrond werden geschoven.

Het zeer leesbare boek van Kahneman ‘Ons feilbare denken’ vertelt naast de vele vele experimenten die tesamen het verhaal van de denkfouten vertellen, ook dit persoonlijke verhaal van hoe hij met vallen en opstaan (maar vooral met experimenten overigens!) tot zijn inzichten is gekomen. Van de goed leesbare boeken (die ik ken) gaat dit boek het diepst en komt het dichtst bij de kern van het eigenlijk onderzoek. In die zin jammer dat ik vooraf al de boeken van Dobelli en Roos had gelezen.

Het heeft weinig zin alle denkfouten die in dit boek staan beschreven nog eens dunnetjes over te doen. Ik wil daarom het theoretische overkoepelende kader van Kahneman hier nog eens apart onder de aandacht brengen.

2 snelheden

Kort door de bocht komt de theorie van Kahneman erop neer dat het brein 2 snelheden kent. We hebben het snelle en intuïtieve brein dat het eerst in werking komt als we een oordeel moeten vellen of tot actie over moeten gaan. Pas daarna kunnen we afstand nemen en onze ratio haar werk laten doen. De evolutie van de menselijke soort heeft geresulteerd in dit brein en de werking ervan. Zo konden we optimaal reageren op een vijandige omgeving. Snel handelen als dat nodig was. En pas later, als we weer veilig waren, konden we dan rustig nadenken en bepalen of we het goede hadden gedaan en/of hoe we het een volgende keer anders zouden kunnen doen.

Wat mij opvalt is dat de theorie van Kahneman veel meer een economische theorie is dan een psychologische (mijn bias natuurlijk). Alles heeft te maken met de optimale inzet van energie in de tijd. Het is een theorie van de luiheid van het brein en het zorgvuldig omgaan met schaarse hulpbronnen.

Economie van de psychologie

Ik gebruik om dat toe te lichten het bijgaande plaatje:ScreenShot298

Er is een concrete aanleiding, een bedreigende situatie die noopt tot handelen. Onze zintuigen geven de informatie door aan ons brein. Het snelle intuïtieve brein komt meteen in actie. Allerlei hypothesen worden razendsnel getoetst (is dit een tijger, welke kant moet ik op etc). Dit is geen objectieve analyse maar zoals gezegd een intuïtieve holistische benadering. Vergelijk het met een ervaren schaakspeler die in een fractie van een seconde een schaakbord met stukken kan overzien en daar zijn volgende zet op kan baseren. Experimenten van Kahneman tonen aan dat als je een vraag aan dit snelle brein stelt, dat je dan niet per se antwoord op die vraag zelf krijgt. Het ligt er maar helemaal aan of het snelle brein het antwoord op die vraag snel genoeg kan vinden. Het snelle brein maakt bij gebrek aan beter een alternatieve vraag (die natuurlijk wel lijkt op de oorspronkelijke vraag) waar wél antwoorden op beschikbaar zijn.

Het systeem 1 is in die zin dus een super-efficiënt of lui systeem. Het maakt gebruik van wat er al is, van wat al op de plank ligt. Natuurlijk is dat door de bank genomen heel goed en bevordert dat de kans op overleven. Maar vaak ook biedt het luie systeem de verkeerde (alternatieve of substituut) vragen en dus de verkeerde antwoorden ter overdenking aan aan systeem 2. Systeem 2 is in principe in staat de objectieve feiten te bekijken en de goede van de foute vragen en antwoorden te onderscheiden. Maar zo’n schiftingsproces is vervelend, duur, langzaam en energievretend. Pas als de fouten van systeem 1+2 echte slachtoffers gaan vragen, komt er een correctie-mechanisme op gang. Dan gaan we leren van onze fouten (omdat investeren in denken dan loont!) en wordt systeem 1 weer gevoed met betere voorraden aan vragen en antwoorden waar het daarna dan weer uit kan putten.

Beslisregel

Hier komt een eenvoudig economisch model uit rollen. Het luidt in woorden ongeveer als volgt:

Beslis snel op basis van wat je al weet. Kijk dus in je voorraad of er iets bij zit. Als dat goed afloopt, hou dan de voorraad vuistregels in je basissysteem (systeem 1) in tact. Als het minder goed afloopt en je daar echt last van begint te krijgen, kijk dan of investeren loont, of je dus energie wilt stoppen in het aanpassen van de vuistregels. Je stopt er precies zoveel energie in tot de inspanning van die energie je meer oplevert in termen van een betere en gewijzigde voorraad vuistregels. MO = MK van denken en opbouwen van nieuwe kennis en ervaring.

Als we maar lang genoeg leven en met elkaar bediscussiëren wat er wel en niet goed gaat (onderzoek, discussie!) zal uiteindelijk een steeds geschikte voorraad vuistregels ontstaan. Het gaat fout wanneer de omstandigheden te snel veranderen (de laatste paar honderd jaar) en wanneer er belangen in het spel zijn die er baat bij hebben bewust misbruik te maken van de fouten in onze basisset beslisregels.

Denkfout als rafelrand

Maar zoals gezegd: denkfouten vormen het rafel-randje van dit economische proces. De denkfouten zouden we niet opnieuw gaan behandelen hier. Maar ter afsluiting nog een paar voorbeelden.

De standaard economische theorie stelt dat we die producten kopen die de beste prijs-kwaliteits verhouding hebben. In welke volgorde die producten zich aandienen maakt volgens die theorie niet uit. Gewoon een kwestie van objectieve informatie op een rijtje zetten en het beste besluit nemen. Maar informatie op een rijtje zetten is systeem 2 en kost energie en tijd die we ons niet gunnen. Volgens Kahneman’s experimenten maakt de volgorde van presenteren (in de supermarkt, op welke hoogte staan de producten, vooraan of achteraan, in de juiste kleur, bij de juiste muziek, bij de juiste temperatuur, met een sticker met ‘aanbieding’ erop) wel degelijk uit. En dus kiezen we een ander product zonder dat we ons daar van bewust zijn.

Nog een voorbeeld: als je een lezing hebt gegeven, dan kun je daarna vragen hoe tevreden mensen zijn. Ook dit zou een kwestie moeten zijn van de concrete ervaring aanleggen tegen je vooraf bepaalde criteria (dus: waar moet een goed lezing aan voldoen, lijstje van maken, en dan afvinken of het naar verwachting werd waar gemaakt). Maar uit experimenten blijkt dat je de tevredenheid kunt manipuleren. Hoe dan? Je vraagt als lezing-gever eerst welke verbetermogelijkheden de toehoorder kan bedenken. Je zet de toehoorders hier flink mee aan het werk. Je vraagt net zolang door tot ze echt niks meer kunnen bedenken aan verbeteringen. Vervolgens vraag je pas hoe tevreden ze zijn over de lezing. Je zult zien dat de score nu omhoog gaat (terwijl voor alle duidelijkheid de lezing zelf niet veranderd is). Blijkbaar ontstaat er nu een denkfout: ‘als ik zoveel moeite moet doen om nog een verbetering te bedenken, dan moet de cursus wel goed zijn’.

En zo staat het hele boek vol van prachtige anekdotes (experimenten) die je nog lang flink aan het denken zetten (systeem 2 in werking).

Rudy van Stratum

De economie van goed en kwaad (4)

Samenvatting vorige afleveringen

In aflevering 1 van deze reeks besprak ik het boek van Tomas Sedlacek. De kern van het betoog van Sedlacek is dat de economie (wetenschap én praktijk) onnodig verschraald is en daarmee meer kwaad doet dan goed.

Lezing van het boek was voor mij aanleiding verder te zoeken naar antwoorden op een van de deelvragen: is de economische wetenschap inderdaad te eenzijdig bezig? En als dat zo is: welke krachten maken dat dat zo is?

Ik kwam daarbij op een artikel van Cristobal Young uit 2005. Daarin stelt Young dat de economische wetenschap inderdaad sterk is ‘geformaliseerd’ (alleen met veel wiskunde krijg je een artikel gepubliceerd) en ‘gesteriliseerd’ (de artikelen zeggen nauwelijks iets over de ‘echte’ werkelijkheid ‘daar buiten’). Young komt met twee verklaringen voor dit fenomeen: 1) de opvoeding van hele generaties economen met het belangrijkste tekstboek uit de vorige eeuw ‘Economics’ van Paul Samuelson. Samuelson heeft het vak als het ware formeel ‘gecanoniseerd’ en daarmee de maat aangegeven voor hoe je het vak dient te beoefenen, 2) Young komt met een sociaal-psychologische verklaring binnen de beroepsgroep zelf. Om indruk op je meesters te maken moet je de nieuwste snufjes op het technisch-wiskundige vlak demonstreren. Zo onderscheid je jezelf, zo toon je jezelf de ware meester en zo maak je sneller carrière.

Young gaat nog een stap verder (dan Sedlacek). Niet alleen is de economische wetenschap onschuldig aan het ‘pielen’ geslagen, er is sprake van onuitgesproken ideologische vooronderstellingen die de ‘echte’ werkelijkheid ‘daar buiten’ wel degelijk beïnvloeden. Het is met name de Chicago-school van economen geweest die de ideologie van de vrije marktwerking ook naar praktische beleidsvorming heeft gepush-ed. Er is veel wiskundig ‘gepield’ aan abstracte algemene-evenwichtsmodellen in de jaren 30-50 van de vorige eeuw, maar daarbij was de sfeer er meer eentje van: kijk eens welke toeren je moet uithalen om de markt zijn werk goed te kunnen laten doen. De Chicago-school is erin geslaagd de boodschap helemaal om te draaien. Wiskundige genieën hebben laten zien hoe mooi de markt zijn werk doet en tot de beste uitkomsten voor iedereen leiden.

In afleveringen 2 en 3 van deze serie ben ik dieper ingegaan op het artikel van Young.

Afleveringen 4 en 5: naar een top 10 van belangrijkste lessen uit de economische wetenschap

In deze aflevering 4 ga ik verder in op nog een paar artikelen die ik bij mijn zoektocht naar de formalisering van de economische wetenschap tegen kwam. Ik zou daar met gemak nog meer blogs aan kunnen besteden maar voor deze site wordt dit onderwerp in mijn ogen dan te veel ‘off topic’.

In de laatste aflevering 5 tenslotte wil ik voor mezelf eens op een rijtje zetten wat nu de belangrijkste lessen zijn die de economie (als wetenschap) ons de laatste paar honderd jaar heeft opgeleverd. Ik probeer tot een top 10 van ‘lessons learned’ te komen. Vreemd genoeg kon ik hier maar weinig over vinden en ben ik tot mijn eigen top 10 gekomen door eens wat oude leerboeken van me door te bladeren. Ik geef nu al aan dat ik wat schrik van mijn eigen conclusies en daag anderen graag uit mijn top 10 aan te vullen of uit te breiden. Dit laatste is wel degelijk van belang want het raakt de core van wat wij hier op ‘slimme financiering’ doen.

Stiglitz (2009)

Bron is een artikel in de ‘Eastern Economic Journal’ (2009) met de titel ‘The current economic crisis and lessons for economic theory’.

In de jaren 30 hadden we ook een flinke economische crisis en daar is vanuit de economische wetenschap toen de onderbestedings-theorie van Keynes als antwoord op gekomen (1936: the general theory of employment, interest and prices). Hoewel Keynes veel invloed heeft gehad op zowel wetenschap als praktijk, lijkt zijn gedachtegoed sinds de jaren 80 van de vorige eeuw goeddeels op de achtergrond geraakt.

Nu hebben we wederom een (systeem) crisis en is de economische theorie stukken geavanceerder dan destijds. Maar helaas, aldus Stiglitz, zijn de onderliggende vooronderstellingen waarop deze ‘sophistication’ is gebaseerd nog steeds even wereldvreemd en praktisch irrelevant als in de jaren vóór Keynes. In de tussentijd (met name jaren 60/70/80) is er veel onderzoek gedaan naar de niet-perfecte werking van markten (disequilibrium economics). Ook Stiglitz (Nobelprijs ontvangen voor zijn werk op dit gebied) heeft bijdragen geleverd aan de theorievorming rondom onevenwichtigheden.

Op de een of andere manier krijgen de onevenwichtigheidseconomen geen voet aan de grond. Het wetenschappelijke werk wordt niet opgepakt en zet zich niet door in nieuwe onderzoeksgroepen en -tijdschriften. Het blijft bij de oude niet-realistische vooronderstellingen over de perfecte werking van markten en het spontaan vormen van nieuwe evenwichten. Stiglitz snapt dat er een sterke lobby is vanuit de politiek en het bedrijfsleven om vanuit deze ideologie van ‘niet-overheidsingrijpen’ te blijven werken en denken. Maar Stiglitz snapt niet wat de reden is waarom de wetenschappers zelf aan deze ideologie blijven vasthouden. De mainstream economen blijven uitgaan van rationale agenten met hun rationele verwachtingen, crisis of geen crisis.

Stiglitz geeft zelf geen antwoord op deze vraag van de vasthoudendheid van de wetenschappers zelf. In de vorige aflevering van deze serie blogs is een mogelijk antwoord te vinden: vasthouden aan de mainstream geeft een grotere kans op een succesvolle carrière binnen de wetenschap. Stiglitz concludeert dat er sinds de vorige crisis nauwelijks lessen geleerd zijn. Naar zijn stellige overtuiging zorgen markten NIET spontaan naar een nieuw evenwicht. Sterker nog: hij ziet de werking van de ‘wet van Gresham’ (’the bad money drives out the good money’). De crisis heeft ons laten zien dat de ‘goede’ bedrijven (de conservatieve bedrijven) werden weggedrukt door de ‘slechte’ bedrijven (de bedrijven die mee gingen in de race naar meer winst door meer te lenen, meer bonussen, meer boekhoudfraude etc).

McCloskey (2005) …. en Hamminga (1983)

Bron is een artikel van McCloskey in ‘History of economic ideas’ uit 2005 met de titel ‘The trouble with mathematics and statistics in economics’.

McCloskey is voor duidelijkheid en stelt met zoveel woorden: wat economen doen in hun tijdschriften is een ‘waste of time and energy’. Sinds ongeveer 1900 heeft het vak een verkeerde afslag genomen. Economen zijn gecharmeerd geraakt van wat McCloskey de ‘wiskunde-wiskunde’ noemt. Dat is wiskunde niet om een concreet probleem op te lossen (zoals in de natuurkunde), maar wiskunde om een intern consistent systeem in uit te werken. Wiskunde dus zoals ze dat zelf onderling met elkaar bedrijven.

De basis van deze afslag wordt gevormd door twee aantrekkende krachten, 1) de elegantie van de mooie consistente in zichzelf gekeerde wiskunde, en 2) de elegantie van de ‘free trade is neat’ gedachte. Economen zijn daarmee ‘in love’ met een simpel uitgangspunt (vrije marktwerking) dat uitgemolken wordt met complexe wiskundige exercities. Misschien gaat het hier in termen van Richard Dawkins wel om aantrekkelijke ‘memen’ die aansluiten op de successen van de natuurkundige wetenschap (Newton, Einstein) en van de biologie (Darwin, spontane mooie uitkomsten zonder vooropgezet plan van de evolutie). McCloskey beschuldigt economen ervan op zoek te zijn naar ‘a machine to produce publishable articles’. Het gaat ze daarbij meer om ‘pure thinking’ (intellectuele zelfbevrediging) dan om ‘an inquiry into the world’.

Erbij willen horen, als vak serieus willen worden genomen, peer pressure, makkelijk kunnen aansluiten bij een bestaande traditie (‘jump on the bandwagon’) etc, dat kan allemaal een rol spelen bij de vermeende tekortkomingen van de economische professie. Een toenmalige docent van me (Bert Hamminga) heeft in 1983 een proefschrift geschreven over hoe economen ‘feitelijk’ werken. Hij heeft een inhoudelijk thematiek gekozen (uit mijn hoofd: het Stolper-Samuelson theorema, gaat te ver voor dit blog om hier verder op in te gaan) en empirisch geturfd hoeveel artikelen over dit onderwerp in een bepaalde periode zijn gepubliceerd en wat het patroon (de voortgang, de progressie) is dat vervolgens ontstaat. Zo heeft Hamminga willen onderzoeken hoe economen hun eigen progressie vormgeven (als een bioloog die naar een soort kijkt en hoe die zich ontwikkelt). Zijn conclusie was destijds inderdaad dat de publicaties nauwelijks verwijzing hadden naar de werkelijkheid ‘buiten’. Een wereldberoemd econoom had iets beweerd (Samuelson dus) en hordes jongelingen stortten zich op dit abstracte theorema om alle wiskundige hoeken en gaten te verkennen. Uiteindelijk was het een soort wedstrijd van ‘wie met de minste vooronderstellingen toch nog hetzelfde kon aantonen als de grote Samuelson’. Een wedstrijd in het aantonen van redundantie dus en dat heeft inderdaad zijn eigen (wiskundige) schoonheid en aantrekkelijkheid. Afijn, als je op deze manier werkte, had je dus de grootste kans op een publicatie en alsdan op een aanstelling als hoogleraar economie.

Niet vreemd dat dit proefschrift (zelf netjes in het Engels geschreven en vol met formules!) nooit is opgepikt. Geen welkome boodschap. En een soort bewijs van de stelling: is er iemand die empirisch onderzoek doet (in dit geval naar het gedrag van economen), dan blijkt niemand daar in geïnteresseerd. Hamminga had voor succes dus beter wat kunnen morrelen aan de vooronderstellingen van een bekende en aantrekkelijke conclusie.

Tirole en zijn pleidooi voor een pico-economie (2002)

Bron is een artikel van Jean Tirole in ‘European Economic Review’ van 2002 met de titel ‘Rational irrationality’.

Tirole is in zijn spraakgebruik een stuk milder dan de andere hier genoemde auteurs. Tirole geeft een fraaie opsomming van nieuwe inzichten uit de sociale psychologie die mogelijk consequenties hebben voor het economisch onderzoek. Wat Tirole in mijn ogen doet is het opsommen van de vele ‘denkfouten’ (zoals wij die in de reeks met die naam hebben behandeld) die uit de sociaal-psychologische onderzoekspraktijk zijn gebleken. Deze onderzoeken laten zien dat ‘de economische actor’ niet zo rationeel is als de theorie graag zou willen. Zo is er sprake van een ‘overconfidence effect’ (ik maak die fout niet, dat zijn de anderen), van groepsdruk, van vooroordelen, van wisselingen in emotionele stemmingen etc.

De economen reageren daar op twee manieren op. Reactie 1. Ja, dat klopt inderdaad wel, mensen doen wel eens raar, zijn niet altijd rationeel. Maar waar het hier om gaat is om de grote lijnen. En daar geldt dat mensen grosso modo rationeel handelen. De opgesomde fouten zijn niet leidend en doen geen afbreuk aan het grotere geheel van de rationale consument en producent. Lees: foutenmarge, side-effect, doorgaan met de business-as-usual. Reactie 2. Een deelgroep economen pakt de thematiek van niet-altijd-rationele agenten op en werkt die verder uit in nieuwe theorieën. Nu zijn er weer 2 mogelijkheden. Ofwel worden de nieuwe theorieën niet opgepakt, ze slaan niet aan en leiden niet tot een nieuwe paradigma of onderzoeksveld. Ofwel wordt de theorie bij succes omgevormd naar het bestaande wetenschappelijke paradigma van vrije marktwerking. In het laatste geval ontstaat een zijtak of ‘bijzonder geval’ die op de bestaande theorie wordt geplakt. Een mooi voorbeeld hiervan is de opname van ‘agency costs’ (gaat weer te ver om hier inhoudelijk op in te gaan) in de mainstream-economie.

Tirole durft op basis van zijn opsomming van nieuwe inzichten geen voorspelling te doen over de toekomst van de economische wetenschap. Daar is Tirole te bescheiden en gematigd voor. Uiteindelijk pleit Tirole voor een pico-economie in vervolg op macro-economie en micro-economie. De pico-economie moet verder onderzoek doen naar de achterliggende drives van consumenten en producenten. In ditzelfde artikel geeft Tirole een demonstratie van de pico-economie door de toegenomen vraag naar zelfvertrouwen (meer zelfvertrouwen vergroot de kans op succes, maar hoe negeer je op een ‘rationele’ manier die keren dat je bent mislukt?) op een economische manier uit te werken.

Maar ook in dit artikel ontkom je niet aan de indruk dat er een sterke bovenstroom is in de economische wetenschapsbeoefening die erg ‘sticky’ is en niet expliciet onderwerp van discussie en onderzoek kan worden. Er zijn onbegrepen hogere systeemkrachten aan het werk. Met een invloed die in termen van maatschappelijke kosten en opbrengsten wel eens heel groot zou kunnen zijn.

Rudy van Stratum

 

 

 

Economie van goed en kwaad (3)

In het eerste deel van deze reeks een (subjectieve) boekbespreking van ‘De economie van goed en kwaad’. In het vorige en tweede deel gingen we op zoek naar het antwoord op de vraag ‘Waarom is de economische wetenschapsbeoefening steeds wiskundiger geworden?’. In deze derde en voorlopig laatste aflevering antwoord op de vraag: ‘Is dat erg dat de economische wetenschap steeds wiskundiger wordt?’.

Paradox: meer wiskunde als checklist voor marktfalen

Het is dus wel aannemelijk te maken waarom economen steeds wiskundiger-formeler zijn gaan werken. En je kunt ook wel aannemelijk maken dat de wiskunde nu eenmaal lekkerder werkt als je de werkelijkheid sterk vereenvoudigt. Dus hoe wiskundiger de aanpak, hoe abstracter de modellen en probleemstellingen. De economische werkelijkheid ‘buiten’ is te complex voor een wiskundige aanpak en kan alleen worden geduid door verhalen te vertellen die niet in de grote tijdschriften zullen komen. Wetenschappelijke publicaties zijn daarom per definitie maatschappelijk minder relevant (?stelling).

Maar er is meer aan de hand. Dat klinkt nog redelijk onschuldig: die rare economen zitten daar op de vierkante millimeter van onze belastingcenten te pielen in moeilijke tijdschriften. Nutteloos, maar onschuldig. Er is meer aan de hand omdat de formele wetenschaps-beoefening op een rare manier toch doorlekt naar beleids- en besluitvorming. Al die wiskunde rondom ‘efficiënte markten’ lijkt te willen zeggen dat het in de echte economie wel goedkomt als je de markt maar zijn gang laat gaan. De formele economie lijkt te bewijzen dat overheidsingrijpen inefficiënt en dus ongewenst is.

En dit is vreemd. Young, de auteur van het artikel waar ik me op baseer, betoogt dat de Arrow-Debreu economen in een ‘linksige’ setting opereerden. Het was immers een tijd van economische crisis en ook de grote Keynes speelde in die setting van overheidsingrijpen een belangrijke rol om betere uitkomsten voor allen te krijgen. Overheidsingrijpen was in die tijd ‘en vogue’. Ons eigen CPB is ook in dit gesternte onder de bezielende leiding van Jan Tinbergen (ook geen econoom van huis uit overigens) ontstaan (1947, net na de oorlog, als ik me goed herinner). Een Plán Bureau! Ook Samuelson heeft zich in andere publicaties wel in dit soort termen uitgesproken en zich een voorstander van herverdeling en overheidsingrijpen getoond.

Een interessante stelling van Young: alle wiskundige exercities van de Arrow-Debreu economen vormden eigenlijk een overtuigende rij bewijzen waarom de markt NIET werkt in de zin dat er spontaan beste uitkomsten voor iedereen ontstaan. De algemene-evenwichts resultaten konden alleen maar worden afgeleid door hele specifieke onrealistische aannames te maken over de werkelijkheid. Deze wiskundige literatuur leverde een prachtige checklist voor marktcritici op. Want evenwichtsprijzen krijg je alleen maar bij:

  • alwetende rationele identieke consumenten
  • een gebrek aan transactiekosten
  • complete markten voor alle mogelijke momenten en goederen
  • geen handel tegen onevenwichtsprijzen
  • geen onzekerheid
  • lineair-homogene productiefuncties
  • en zo verder en zo verder

 

Chicago-school

En dan komt de Chicago-school. Hoe ze het gedaan hebben en met welke agenda? Dat staat uiteraard nergens met zoveel woorden te lezen. Dus wat we hier beweren is ook weer een stelling of een werkhypothese. Ergens vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw is het begonnen. Met een duidelijke ideologische agenda om te pleiten tegen overheidsingrijpen en vóór de marktwerking. Ingrijpen betekent verlies van welvaart en een aanslag op de individuele keuzevrijheid van burgers. Milton Friedman is een van de bekendste vertegenwoordigers van deze stroming.

De aanpak van de Chicago-school is een terugkeer naar simpele en begrijpelijke modellen. Kleine modelletjes met steeds weer diezelfde conclusies: het komt allemaal goed als je de markt maar zijn werk laat doen. Of de vooronderstellingen ‘kloppen’ met de werkelijkheid is in hun visie helemaal geen issue. Een model hoeft helemaal niet te kloppen met de werkelijkheid om toch relevante conclusies te kunnen trekken. Zij hanteren daarbij een geniale truc: ze introduceren de moeder aller assumpties. En deze koninginnen-assumptie luidt: laten we nu eens aannemen dat alle vooronderstellingen waar zijn.

En nu komt het rare: door jaren lang met deze compacte en elegante modellen op de proppen te komen en voortdurend de bekende conclusie erin te beuken dat het ‘dus logisch is dat de markt zijn goede werk doet’, zijn de ‘Chicago-boys’ erin geslaagd de achterliggende boodschap van de oude evenwichtsdenkers 180 graden te doen draaien. Door slim terug te grijpen op het oude wiskundige werk van Arrow-Debreu cs in combinatie met de nieuwe ideologische boodschap, lijkt het of ook de wiskunde en een stoet Nobelprijs-winnende economen aan de kant staan van vrije marktwerking.

Het kan haast niet anders of de Chicago-school heeft spin-doctors gebruikt. Een fantastisch geslaagd voorbeeld van reïmprinting. We voeden de gebruikers eerst op met simpele modellen (gevolg: ingewikkelde wiskundige artikelen van vroeger worden niet meer gelezen), we koppelen deze simpele modellen aan de zegeningen van de vrije marktwerking en impliceren met terugwerkende kracht dat ook de grote denkers met hun ingewikkelde werk al dit soort conclusies trokken.

Conclusie

Is het dus erg dat economie steeds formeler wordt? De impact is waarschijnlijk toch groter dan ik me vóór lezing van het boek ‘De economie van goed en kwaad’ realiseerde.

Er lijkt sprake van een dubbelslag. Aan de ene kant heb je de ’techneuten’ die hun ingewikkelde dingetjes blijven doen in ‘Econometrica’. Het kan allemaal niet zoveel kwaad maar echt praktisch toepasbaar wordt het nooit. Maar pas op. Eén: ook in deze technische hoek sijpelt het ideologische gedachtegoed van de Chicago-school ongemerkt naar binnen. Dezelfde technische hoogstandjes komen daardoor in een ander daglicht te staan (ik heb de artikelen niet geturfd van de laatste jaargangen Econometrica, maar durf de weddenschap wel aan dat het aantal ‘onevenwichtigheids’ artikelen zwaar in de minderheid is en blijft). Twee: in de financieel-economische hoek (beleggingen) is het zwaar theoretisch-wiskundige werk wél grotendeels doorgesluisd naar de (beleggings-) praktijk. Niemand van de gebruikers kent nog de achtergronden van optieprijs-formules, maar ze worden desondanks voorgeprogrammeerd in handige calculators en computers krijgen de opdracht te kopen of verkopen op basis van de voorgeprogrammeerde uitkomsten van het model. Er is veel literatuur te vinden die aannemelijk maakt dat deze trading-regels in combinatie met suppersnelle computers een enorme impact heeft op de échte werkelijkheid. En zo hangt je baan en je inkomen alsnog af van theoretische modelletjes die ooit in Econometrica stonden.

Aan de andere kant heb je de niet-techneuten. Deze doen niet moeilijk met wiskundige hoogstandjes maar komen met hun bewust gekozen ideologie van vrije marktwerking en spindoctors wel op kritische beleidsfuncties terecht. Ook daar wordt de échte werkelijkheid dus beïnvloed en gestuurd door ideologie die slim is verpakt onder een wetenschappelijk-economisch sausje. Het is Friedman geweest die een Thatcher en een Reagan sterk heeft beïnvloed.

Of dit allemaal klopt weet ik niet. Ik poneer het als stellingen waar je wel/niet mee eens kunt zijn. Ik zeg ook niet dat we nu in een crisis zitten door het geslaagde lobby-werk van Chicago. Wat ik wel zeg is dat er hier een dynamiek speelt die niet of nauwelijks wordt onderkend. Wat ik ook zeg is dat de invloed van economen groter is (of anders) dan je op het eerste gezicht zou denken. Wat ik ook zeg is dat dit allemaal mogelijke vragen en antwoorden zijn die prima behandeld hadden kunnen worden in ‘De economie van goed en kwaad’. En wat ik ook zeg is dat ‘De economie van goed en kwaad’ dit dus niet heeft gedaan.

Rudy van Stratum

 

Economie van goed en kwaad (2)

Inleiding

Na de bespreking van het boek ‘De economie van goed en kwaad’ van vorige week, ben ik zelf nog wat gaan zoeken op antwoorden op de vragen die ik daar stel. Zo kwam ik op een interessant artikel uit 2005 van de hand van C. Young, gepubliceerd in de ‘Socio-economic review’.

Dit artikel (van Young dus) gaat in op de trend dat de economische wetenschapsbeoefening steeds wiskundiger en formeler wordt. In de jaren 30 van de vorige eeuw bevatte ongeveer 10% van de gepubliceerde artikelen een wiskundige formule, in de jaren 80 van de vorige eeuw bevatte meer dan de helft van alle artikelen meerdere wiskundige formules.

Waar komt die formalisering vandaan en (is mijn vraag) zegt het iets over de relatie tussen wat economen doen en onze economische situatie of crisis?

General-equilibrium: van Smith naar Walras

Hoewel Adam Smith dus door nagenoeg alle economen als het begin wordt gezien van wat wij nu economische wetenschap noemen, is Smith een verbaal econoom. Hij heeft vele bladzijden nodig om iets uit te leggen, vertelt verhalen over wat hij heeft meegemaakt en gebruikt daarbij geen expliciete formele notaties. Honderd jaar hebben economen daarna op deze manier gewerkt en geschreven.

David Ricardo (jaartje of 50 na Smith) zou je kunnen zien als een tussenvorm. Ricardo (nog steeds veel gebruikt bij de grondwaarde-discussies) schreef gewone tekst maar compact. Zijn betoog kun je bijna lezen als uitgeschreven wiskundige formules waar hij via aannames (vooronderstellingen) en logisch redeneren (deductie) tot strakke conclusies komt. Er zijn later ook economen geweest die het werk van Ricardo alsnog hebben geformaliseerd met wiskundige formules (oa DBJ Schouten in de jaren 50 van de vorige eeuw).

Het echte formeel-wiskundige economen-werk is weer zo’n jaartje of 50 later begonnen met economen als Walras en Pareto. Deze economen probeerden de ‘invisible hand’ van Adam Smith van een wiskundig-formele basis te voorzien. Het vormt het begin van de ‘general-equilibrium’ theorie, exercities om de condities te achterhalen waaronder de vrije markt efficiënte uitkomsten genereert.

Verklaring 1: Samuelson

De aanpak van Walras en Pareto betekende nog niet dat alle economen op die manier hun werk deden. Het was een niche binnen economen-land. Vanaf de crisisjaren van de vorige eeuw (jaren 20-30) kwam er een grootscheepse revival van de wiskundige general-equilibrium aanpak. Denk hier aan namen van economen als Arrow en Debreu. Het tijdschrift ‘Econometrica’ staat zo’n beetje symbool voor deze hyper-formele aanpak. Tot op de dag van vandaag is een publicatie in dit tijdschrift zo’n beetje het hoogst haalbare voor een econoom die wetenschappelijk hogerop wil komen.

Maar nog steeds: een niche. En nu komt Paul Samuelson ten tonele. Samuelson heeft het bekendste en meest invloedrijke economische tekstboek aller tijden geschreven. ‘Economics’ dat vanaf ongeveer 1950 tot op de dag van vandaag wereldwijd gebruikt wordt om generaties studenten de basis-beginselen van de economie bij te brengen. Ook ‘De kern van de economie’ van Arnold Heertje, een boek waar veel Nederlanders hun kennis over economie vandaan hebben, is zwaar ge-ent op de klassieker van Samuelson.

Je zou kunnen zeggen dat Samuelson de hele economische kennis van dat moment op een consistente wijze heeft geformaliseerd in een tekstboek. Geen zware wiskunde zoals Arrow-Debreu, maar wel in vereenvoudigde vorm dezelfde formele aanpak en dat over de hele linie. Met dit boek, via de vele generaties studenten die het gebruikt hebben, heeft Samuelson dus de standaard gezet voor hoe je economie beoefent.

Verklaring 2: goed voor je carrière

Dus het is de schuld van Samuelson dat we rare theoretische modelletjes hebben die nauwelijks iets zeggen over hoe het ‘daar buiten’ echt aan toegaat. Maar er is meer (volgens Young). Als je iets wilt bereiken in het vak dan moet je je leermeester de loef afsteken en dat doe je door nog meer wiskunde te gebruiken. Zo laat je zien dat jij er meer verstand van hebt en een slag dieper (lees: ingewikkelder) kan gaan. De oudere generatie kan het niveau van Econometrica niet meer bijbenen. Formele economie is dus goed voor je carrière. Het is een manier om nieuwsgierige leken buiten de deur te houden en een manier om collega’s te slim af te zijn.

Ik heb wel meegemaakt dat je beter af was met een wiskunde- of natuurkunde-studie dan met een gewone economie-opleiding (als je doel tenminste was om een succesvolle internationaal publicerende econoom te worden). Bekende Nederlandse economen die internationaal iets bereikt hebben zijn dan ook vaak geen econoom-van-huis-uit. Ik noem een Rick van der Ploeg, een Willem Buiter en een Sweder van Wijnbergen (mijn kennis is hier verouderd, er zijn er ongetwijfeld veel meer van recentere datum).

Rudy van Stratum

In het volgende deel (Economie van goed en kwaad (3)):

  • De paradox: meer wiskunde als checklist voor marktfalen
  • Chicago-school: handig omdraaien van de zaak
  • Conclusies

 

 

De economie van goed en kwaad (1)

Met de deur in huis

Een boek waar de laatste maanden veel over te doen is. De economie van goed en kwaad, van Tomás Sedlácek (sorry voor de ontbrekende omgekeerde dakjes (^ omgekeerd dus) op de 2 a’s in de naam). Laatst nog in Nederland bij de week van de filosofie. Een boek dat in Tsechië als een bestseller wordt aangeprezen en ook in de vertaalde Amerikaanse versie veel waardering krijgt. Er schijnt zelfs een toneelstuk van te bestaan (ben daar wel benieuwd naar, lijkt me niet makkelijk hiervan iets te maken voor op de planken).

En dus maar met de deur in huis: ik hoor niet bij het kamp dat dit een geweldig baanbrekend boek vind. Het is een breedsprakig en warrig geschreven boek met onduidelijke conclusies en boodschappen. Een omgevallen boekenkast van iemand die graag veel leest en veel nadenkt en ons dat wil laten weten. Aan de andere kant: ook wel mooi dat er toch nog markt voor dit soort exercities is en toch ook iemand die anders wil kijken naar problemen waar we mee worstelen. Meer sympathie dan respect dus.

De samenvatting

Ik ga het boek samenvatten. Waarschijnlijk volstrekt onverantwoord en subjectief. Maar dit is wat ik er uithaal als ik door de oogharen naar het boek kijk.

Conclusie 1:

het economische denken is niet begonnen bij Adam Smith maar al veel eerder. Het economische denken van vóór Smith is ook rijker en gelaagder dan het denken wat we kennen uit de wetenschappelijke tijdschriften en kranten. Economie was toen meer onderdeel van het totale leven, stond daar midden in, ging over goed en kwaad en was minder abstract en geïsoleerd.

RvS: daar ben ik het wel mee eens. Op zich geen schokkende conclusie. Een nadere analyse van waarom wij dan toch in het algemeen vinden dat de economische wetenschap bij Smith begint ontbreekt echter. Waarom wij die oude geschriften en de economische lessen die daar te vinden zijn er niet of nauwelijks meer bijhalen: antwoord ook niet te vinden.

Conclusie 2:

de economische wetenschap is door een steeds wiskundiger en formele aanpak verschraald, is in zichzelf gekeerd geraakt. Door het spel van assumpties en wiskundige gevolgtrekking tautologisch van aard geworden (oei, nu begin ik zelf ook al dat soort taal te gebruiken) en draagt weinig bij aan inzicht in het échte leven.

RvS: ben ik het ook mee eens. Ook niet schokkend of nieuw. Maar laat ik dit ook niet bagatelliseren. Er zijn wel geluiden in die richting, maar ze worden wellicht niet breed gedragen en onderschreven. Dit mag dus best stevig worden neer gezet. Maar ook hier weer mis ik de analyse van waarom dit zo is gekomen, hoe het ook anders kan en vooral wat we daarvoor moeten doen of laten. Ik zie geen perspectief op een andere economie-beoefening (behalve dat we weer essays gaan schrijven in de oude traditie, maar dat kan nauwelijks het alternatief zijn). Ook vind ik dat de merites van economische steriele modellen op deze manier wel heel makkelijk aan de kant worden geschoven. Te populistisch en niet diepgravend genoeg.

Conclusie 3:

Er is te veel focus in de moderne westerse maatschappij op materiële groei en welvaart.

RvS: de auteur lijkt hiermee te willen zeggen (maar doet dat niet expliciet) dat de economische wetenschap dit fenomeen stimuleert of faciliteert. Dit is een interessante stelling. En ook eentje die nieuw is. Wetenschap en werkelijkheid zouden dan een elkaar onderling versterkend proces op gang brengen. Economie als ideologie of geloof die échte mensen stimuleert om zich anders te gedragen waardoor de steriele modellen ook deels werkelijkheid worden. Interessant, maar dit staat er niet en is al helemaal niet uitgewerkt.

Een andere stelling die ik hier neer had kunnen zetten: ‘we’ weten eigenlijk niet goed hoe we moeten handelen in een situatie van overvloed. ‘We’ staat hier voor zowel ‘we, als mensen’ als voor ‘we, als wetenschappers’. De economische modellen gaan inderdaad uit van rationele keuzes maken bij schaarse hulpbronnen. Een model loopt wiskundig hopeloos vast als er van alles genoeg is. Er is kortom geen (uitgewerkte, geaccepteerde) economie van het genoeg. We hebben onvoldoende inzicht in de premisse (of psychologische driver) dat we altijd maar meer willen.

Mooi citaat op pagina 280 (om te bewijzen dat ik het boek wel degelijk heb gelezen), uit de roman ‘Fight Club’: ‘Hele generaties hebben gewerkt in banen waar ze de pest aan hadden, enkel en alleen om dingen te kopen die ze niet nodig hadden’. Inderdaad een goede vraag: waarom doen we dit eigenlijk ‘met zijn allen’? Maar ook hier weer: weinig nieuwe inzichten of nieuwe analyses.

Conclusie 4:

Dit is meteen een soort conclusie van het boek, een aanbeveling hoe het verder moet met ‘ons’. We moeten ons meer bewust worden van de vele goede dingen om ons heen die we al bezitten. Voor het echte leven houdt dit in: wees tevreden met wat je hebt, matig je behoeften, wees gelukkig. Voor de economische wetenschap houdt dit in: ga weer meer tussen de mensen staan en lever een relevante(re) bijdrage aan de maatschappij. Overigens is deze conclusie ook weer nauwelijks met zoveel woorden te vinden in het boek. Wél zoveel woorden overigens, maar dan niet deze conclusie, als u nog begrijpt wat ik bedoel.

Voor een volgend boek: de échte vragen

U ziet dat ik niet enthousiast van dit boek kan worden. Zo jammer omdat het ergens onder de oppervlakte wel de juiste vragen stelt. Maar dus niet écht stelt en dus ook niet de antwoorden of perspectieven biedt waar ik zo op zit te wachten. Wat zijn dan die vragen die ik graag in een volgend deel beantwoord zou willen zien (met minder woorden graag en met minder citaten en noten, laat die boekenkast gewoon rechtop staan)?

Vraag 1: waarom zijn we zo geobsedeerd door (materiële) groei en welvaart?

En wat zijn de alternatieve handelingsperspectieven? Gegeven uiteraard de dynamiek die we ondertussen wel ontwaren en die blijkbaar in onze genen zit verankerd: hoe meer we hebben, hoe meer we willen.

RvS: ik heb zelf het vermoeden dat er een wisselwerking is tussen economie als wetenschap en de werkelijkheid die zich naar de modellen gaat gedragen. Het lijkt wel dat sinds we de beschikking hebben over gedetailleerde cijfers over de groei van de economie, dat die groei of het gebrek daaraan daardoor ook belangrijker is geworden. Eerst wisten we helemaal niet of we groeiden en was er geen probleem. Nu horen we van het CBS dat de groei achterblijft en moet er ineens van alles gebeuren en hebben we een probleem. Hoe vaak horen we niet om ons heen: ‘we zitten in een crisis, maar zelf merk ik er niet zoveel van’.  Een crisis wordt zo een werkelijkheid die uit een rekenexercitie blijkt die we in de krant lezen, daarna ervaren we door er in praatprogramma’s over te praten die crisis ook écht of in ons hoofd.

En ook bekend en onderzocht is het fenomeen dat beurshandelaren hun aankoopgedrag laten bepalen door theoretische formules uit de economie (de ‘Black-Scholes’ formule voor het bepalen van de waarde van opties, bijvoorbeeld). Daarna zie je dat de werkelijkheid zich gaat zetten naar het recept uit de theoretische formule. En erger nog: bijna niemand snapt die formule (en weet al helemaal niet meer vanuit welke beperkende aannames die formule is afgeleid) en worden we door een black-box geregeerd. Je zou ook kunnen zeggen: de financiële crisis is voor een deel te verklaren uit het blind inzetten van geautomatiseerde rekenformules die door weinigen worden begrepen.

Vraag 2: waarom zijn we zo geobsedeerd door cijfers en voorspellingen?

RvS: deze vraag hangt ongetwijfeld samen met de eerdere vraag (op een manier die ik zelf nog niet snap). Sedlacek heeft het dan wel over de economische wetenschap waar een probleem ligt. Maar ligt daar het probleem wel? Onze politiek kan eigenlijk geen beslissing meer nemen voordat het CPB de zaak heeft doorgerekend. Alsof die modellen het antwoord geven? Alsof we weten op welke aannames die modellen zijn gebaseerd? Alsof we de uitkomsten van die modellen kunnen snappen? Alsof we zelf niet meer kunnen nadenken? En ‘by the way’: ik heb in de jaren 90 zelf een aantal jaren achter de knoppen mogen zitten bij het CPB en heb de discussies achter de schermen dus van dichtbij mogen meemaken.

Je kunt hier de bal niet bij het CPB neer leggen. Die zijn nooit te beroerd om hun eigen modellen te relativeren. Het probleem ligt bij ons, de gebruikers van die modellen. Waarom gebruiken we de modellen niet waarvoor ze bedoeld zijn? Voor het helpen op een gestructureerde manier na te denken over een probleemstelling. Voor het bepalen van een bandbreedte van uitkomsten (scenario’s), waar we zélf nog de discussie moeten voeren en zélf moeten beslissen wat we willen? Een model is niet bedoeld om net zo lang setjes maatregelen in te voeren tot daar een 3%-norm uit komt rollen. Het gaat hier niet om een probleem van de wetenschap maar om onze eigen behoefte aan zekerheid. En blijkbaar vinden we die in zogenaamde objectieve getallen en in de zogenaamde witte jassen van wat we maar al te graag wetenschap noemen (behalve als ons dat niet uitkomt, dan moet het CPB concurrentie krijgen).

Afsluiting

Maar zoals ik al zei: deze vragen worden door Sedlacek niet echt gesteld en de antwoorden worden al helemaal niet gegeven. Sedlacek richt zich veel te veel op de economische wetenschap zelf. Lijkt me een voorbeeld van de ‘availability bias’: Sedlacek is zelf een wetenschapper (of wil er graag eentje zijn) en richt zijn pijlen op diezelfde wetenschap. Maar op die manier maakt hij die economische wetenschap veel belangrijker dan die eigenlijk is. Het echte probleem zit in onszelf en hoe wij omgaan met die wetenschap. Al die boeken uit die omgevallen boekenkast hebben Sedlacek op een dwaalspoor gebracht.

Rudy van Stratum

Met dank aan Michel die mij op het pad van dit boek heeft gezet!

Niet alles is te koop, literatuur

Rudy heeft eerder het boek over rechtvaardigheid van Michael Sandel besproken. Recenter is het boek, “niet alles is te koop”. Sandel verkent hier de marktwerking met als centrale vragen is het goed om zo veel zaken aan de markt over te laten? en, is het goed om alles steeds in geld uit te drukken? Om maar meteen met de deur in huis te vallen, de titel luidt “Niet alles is te koop”. Sandel laat vooral  duidelijk zien dat vrijwel alles juist wel te koop is. Maar daarover later meer.

Allereerst een korte reflectie op de aard van dit boek en ook het boek rechtvaardigheid dat Rudy eerder besprak. Voor beide boeken geldt dat ze vooral beschrijven hoe je kunt denken over rechtvaardigheid dan wel marktdenken. Rudy merkte het al op praktische handvatten ontbreken volledig. Praktische handvatten is nou juist waar wij steeds naar zoeken. Bij beide boeken was ik er daarom zo’n 50 pagina’s voor het einde wel klaar mee. Je voelt, dit gaat nog even zo door en die afsluitende conclusie, die samenvatting, dat alles verbindende, die praktische insteek, die gaat er niet meer komen. Want, het laatste hoofdstuk is een zelfde soort hoofdstuk als het eerste, het begint weer van alles te beschrijven maar nu vanuit een net iets andere invalshoek. Tja, echt een gemis. Desondanks ben ik niet zo negatief. Voor mij is de functie van zo’n boek dat het mij aan het denken zet en dat heeft het zeker gedaan. Als dan in de loop van de tijd 5 of 10 procent van die gedachten weer ergens landen dan vind ik dat niet verkeerd.

De inhoud

Het boek bestaat uit 5 hoofdstukken, elk hoofdstuk kent een eigen thematiek. In het eerste hoofdstuk is dat bijvoorbeeld ‘voor je beurt gaan’. Het laat met een aantal mooie voorbeelden zien dat juist wel alles te koop is. Wil je niet in de rij staan, dan betaal je iemand anders om dat te doen. Heb je geen tijd om gratis kaartjes voor een voorstelling te halen (en weer in de rij te staan), op de zwarte markt kan je ze gewoon kopen. Wil je niet wachten voor een dokter en snel geholpen worden, zoek een dokter die je tegen extra betaling een voorkeursbehandeling geeft. Vervolgens komen diverse ethische dilemma’s aan de orde. Waarbij we er natuurlijk op gewezen worden dat marktwerking (want daar hebben we het feitelijk over) bepaalde mensen bevoordeeld (die met veel geld). De vraag is natuurlijk of je dat wilt als het bijvoorbeeld over de gezondheidszorg gaat?

Sandel gebruik bij alle dilemma’s steeds dezelfde vragen:

Als eerste de vraag hoe het zit met bereidheid en mogelijkheid. Veel gehoord bij marktdenken is de opmerking, als mensen bereid zijn het te betalen, dan is dat toch geen probleem. Daar tegenover staat dat veel mensen niet de mogelijkheid hebben om een bepaalde dienst te betalen. Hier legt Sandel het verband met het utilitarisme (maximaliseren van het geluk). Als mensen ergens veel voor over hebben (bereidheid) wil dat nog niet zeggen dat deze mensen daar ook het gelukkigst van worden. Marktwerking leidt zo niet tot optimalisatie van het totale geluk.

De tweede vraag is of een marktmechanisme (een bepaalde prikkel) werkt en of deze moreel verantwoord is. We kennen natuurlijk talloze voorbeelden van prikkels die een averechts effect hebben. Een mooi voorbeeld komt uit Zwitserland. Na jaren van onderzoek was in Zwitserland een klein bergdorpje aangewezen als potentiële opslagplaats voor kernafval. Kort voordat er een referendum werd gehouden deden economen onderzoek, zouden de mensen voor of tegen de opslag stemmen. Vrijwel iedereen had de opslag liever niet, maar 51% zou het toch accepteren. Vervolgens werd de vraag gesteld hoe mensen zouden stemmen als er een financiële vergoeding zou komen. Verrassend daalde de acceptatie van 51% naar 25%. Hier spelen morele overwegingen een rol. Acceptatie van de opslag zagen mensen als een ongemak, maar dat hoort er nou eenmaal bij als je je maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt (wat ze dus deden). Door extra geld te bieden kregen mensen het gevoel omgekocht te worden. De markt werd een bedreiging voor maatschappelijke verantwoordelijkheid. Sandel werkt dit verder uit door in te gaan op de vraag of altruïsme een schaars goed is, dat je moet bewaren voor momenten dat de markt er niet uit komt,  of dat het juist getraind moet worden en dat je er juist steeds meer van kunt krijgen. Het is ook een voorbeeld dat laat zien dat inderdaad niet alles zomaar te koop is.

Een derde vraag die hij stelt is of mensen werkelijk vrij zijn om te kiezen. Want, soms heb je geen keus en ben je dus overgeleverd aan de grillen van de markt.

Ik vind dat interessante vragen, vooral omdat ze een andere kijk geven op rendement, op deze site een centraal begrip. Door alles in geld en rendement uit te drukken ontstaat er soort weerzin. Wat je normaal gesproken gewoon doet, ga je nu afwegen, beoordelen of je gaat er opeens heel anders tegenaan kijken. We komen daar later nog wel eens op terug als we het begrip rendement verder gaan uitwerken.

Is alles te koop?

Sandel geeft heel veel voorbeelden in zijn boek waarin hij laat zien dat vrijwel alles te koop is. Om een extreem voorbeeld te noemen, in India kan je als buitenlander een baby kopen nadat je zelf een eicel of zaadcel hebt gedoneerd. En, waarschijnlijk lukt dat ook wel zonder ei- of zaadcel. Punt is natuurlijk dat dit soort zaken niet voor iedereen te koop zijn. Het voorbeeld uit Zwitserland suggereert dat instemming niet te koop is, maar ik ben er van overtuigd dat als je maar lang genoeg doorgaat dat wel degelijk te koop is. Wat als er zoveel geld komt om het hele dorp te verplaatsen naar een nog mooiere, prettiger plek en het hele dorp nooit meer hoeft te werken? Uiteindelijk zal de meerderheid instemmen. Wat is er dan niet te koop? Sandel geeft eer als voorbeeld van iets dat echt niet te koop is, je kunt een tweedehands Oscar kopen, maar niemand zal jou eren als groot acteur of regisseur. Toch denk ik dat ook eer te koop is, kijk naar rijke Russen die een voetbalteam kopen dat na een flinke investering kampioen wordt, zo’n man wordt vereerd. Blijft over vriendschap, je kunt een kring mensen om je heen verzamelen, je kunt daar goede relaties mee opbouwen en dat is zelfs voor geld te koop. Maar is er dan sprake van vriendschap, kun je vrienden kopen? Hier heeft Sandel wel een punt, echte vriendschap is niet te koop, dat vraagt meer dan alleen maar geld en marktwerking. En zo zijn er mogelijk nog wel een paar zaken die echt niet te koop zijn.

Alles in geld uitdrukken?

Dit boek roept de vraag op of je alles wel in geld moet uitdrukken. De vraag wordt niet expliciet gesteld, maar tussen de regels door wordt het antwoord van Sandel wel duidelijk, dat moet je niet doen. Het voorbeeld van de opslag van kernafval in Zwitserland laat zien wat er kan gebeuren wanneer de focus teveel op financiële waarden ligt.

Toch ligt hier een enorme tegenstrijdigheid. We willen zaken niet in geld uitdrukken en dus doen we het ook niet. Tegelijkertijd maken we wel allerlei keuzes waarbij we impliciet wel allerlei zaken waarderen die we niet in geld uit willen drukken. Deze week was er een kleine discussie over de veiligheid van vangrails in de middenberm van snelwegen. Zie hier het antwoord van de minister op één van de Kamervragen die gesteld werd:

“… Uit het oogpunt van acceptabele risico’s en kosteneffectiviteit vind ik het verantwoord om voor autosnelwegen te volstaan met de in Nederland nu geldende prestatieklasse voor vangrails.”

Hier zit dus een berekening (impliciet of expliciet) achter die iets zegt over wat een ongeval, gewonde of zelfs dode (of beter gezegd levende) waard is. Als je dit soort zaken transparant wilt maken dan is het geluid al snel “je moet niet altijd alles in geld uit willen drukken”. Dit speelt ook bij de discussie over de financiering van groen en landschap. Er gaat heel veel geld in om en er worden keuzes gemaakt, aan het een geven we meer geld uit dan aan het ander. Blijkbar is dat waardevoller. Ga je het expliciet maken (of stel je dat alleen maar voor) dan stuit je op weerstand. Maar als je het niet transparant maakt heb je geen idee of een uitgave op een efficiënte manier het doel dichterbij brengt. Bijkomende dilemma is dat transparant maken weer een eigen dynamiek oproept (‘als het alleen maar over geld gaat dan heb ik geen zin meer om als vrijwilliger aan de slag te gaan’). Tja dit vraagt wat mij betreft om meer verdieping. We gaan in ieder geval een poging wagen in onze serie over de waarde van een mensenleven. Suggesties welkom.

Stijn van Liefland