Jos van Hezewijk (hierna JvH voor gemak) doet zijn leven lang onderzoek naar de rijken en machtigen der aarde. Van zijn hand verschenen eerder boeken onder andere over hoe je moet netwerken. Maar dit nieuwe boek zie ik als zijn ‘master piece’, de kroon op zijn werk, de vrucht van een levenlang nadenken. Ik beschouw het niet als een spoiler als ik zeg dat dit echt een uniek boek is in zijn soort. Het is een serieus en degelijk boek waarin een kleine 50 superrijken uit de lage landen (Nederland en België) worden geportretteerd over een periode die zo’n 1000 jaar bestrijkt. Er is ongelooflijk veel uitzoekwerk aan voorafgegaan om zelfs maar de globale cijfers over die rijken op een rijtje te krijgen. Maar het blijft niet bij portretjes van de rijken: het doel van het boek is om al die lijntjes te laten samenkomen en patronen te ontdekken. De helft van het boek is opgebouwd uit zo’n 10 hoofdstukken die de stuwende factoren achter het ontstaan (en behoud) van rijkdom afpellen.
Categoriearchief: Dossier ondernemerschap
De tiny bank van Dave Fishwick (‘Bank on Dave!’)
Als je tabak hebt van de grote banken en de praktijken waar dat mee gepaard gaat, dan kun je een eigen alternatieve munt invoeren. We schreven enkele weken geleden over @nder geld van Henk van Arkel van STRO.
Maar misschien kan het ook anders. Simpeler, praktischer.
Zelf een bank beginnen?
Stijn is geen econoom en stelde me de vraag: als die banken dan zoveel winst maken en er steeds mee wegkomen anderen voor de kosten te laten opdraaien, waarom beginnen dan niet meer mensen zelf een bank? Lijkt me een prima vraag. Mijn eerste antwoord was: het is niet zo makkelijk om een bank te beginnen, er komt een hoop papierwerk bij kijken en er zijn nogal wat toetredingsdrempels (waaronder het nodige startkapitaal dat je moet inleggen). Stijn’s wedervraag: kan wel zo zijn dat het lastig is, blijkbaar is het dus niet onmogelijk, er zijn heel veel rijke mensen in de wereld die nu ook grote bedragen in nieuwe initiatieven stoppen, dus wat is het probleem?
Er is wel het een en ander te vinden over deze ‘hoe een nieuwe bank te starten’ vraag. Met name op de site van De Nederlandse Bank staan de vereisten opgesomd. Ook staat er op de site van ‘Follow the Money’ enkele blogs van mensen die ervaring in de praktijk hebben.
Businessmodellen Circulaire Economie (MMM03)
Ik ben het al een aantal keer tegenkomen in mijn rondgang door de circulaire economie, de vijf (nieuwe) businessmodellen. Dat roept een aantal vragen op:
- Ten eerste het nieuwe, weliswaar tussen haakjes maar toch. Er wordt niet altijd aangegeven dat het om “nieuwe” businessmodellen gaat, maar vaak wel. Dus, wat is dan het traditionele businessmodel en wanneer is er sprake van een nieuw businessmodel. Wat wordt daarmee bedoeld?
- Ten tweede natuurlijk, welke vijf zijn het? Wat houden ze in? En, is dat dan nieuw of kennen we dat al?
- Ten derde, hoe zit het met de oude businessmodellen? Zijn die nog steeds van belang of verdwijnen die?
- Ten vierde de belangrijke vraag, waarom vijf en niet vier of zes? Is dit compleet, te veel of mist er iets?
- En tot slot, hoe gaat de toekomst er uitzien? Ik doe een voorspelling.
Traditionele businessmodel
Voor het antwoord op de vraag wat een traditioneel businessmodel is ben ik even bij Rudy te rade gegaan. De kern van een verdienmodel is zorgen dat je meer geld binnenkrijgt dan dat je uitgeeft, dat je dus winst maakt. Het business-model beschrijft dan hoe je dat doet, hoe je simpel gezegd inputs als arbeid en kapitaal transformeert naar outputs als goederen en diensten. Hoe je dat doet, dat is in de loop van duizenden jaren steeds weer veranderd. Laten we een simpel eigentijds voorbeeld nemen, een boer met melkkoeien. Het businessmodel is veevoer inkopen, weilanden onderhouden, koeien melken en de melk verkopen. Daar komt natuurlijk veel meer bij kijken, de veearts betalen, onderhandelen over de prijs etc. Maar in de kern is het inkopen, iets doen en vervolgens melk verkopen. Deze boer kan van alles gaan veranderen om zo tot een nieuw businessmodel te komen. Hij kan bijvoorbeeld kaas of ijs gaan maken en dit verkopen in de hoop zo meer winst te maken. Zie hier een nieuw businessmodel. Hij kan ook iets heel anders gaan doen met z’n koeien, bijvoorbeeld verhuren voor filmopnames. Weer een nieuw businessmodel. Of, een laatste voorbeeld, windmolens in z’n weiland zetten.
Toen de eerste fabriek ontstond kwam er ook een nieuw businessmodel, in plaats van ambachtelijk alles door één persoon laten maken, werd het businessmodel opeens allemaal mensen verschillende onderdelen laten maken. Internet leidde ook weet tot talloze nieuwe businessmodellen, waarvan we er veel volgens mij vooraf niet aan zagen komen.
Als we het door ons vaak bekritiseerde canvasmodel erbij pakken zien we precies hoe we een nieuw businessmodel moeten creëren. We kijken naar de vakjes en veranderen er één of meer (andere klanten, andere producten, andere distributie, etc.), voilá, nieuwe businessmodellen. Daarbij kan wat voor de één een nieuw businessmodel is voor de ander een oud en belegen zijn.
Merk op dat de kern van het achterliggende verdienmodel bij al deze nieuwe business-modellen ongewijzigd is gebleven (namelijk meer overhouden dan je opmaakt). Je kunt je de vraag stellen of er überhaupt een ander verdienmodel mogelijk is dan dat: moeten we niet altijd meer overhouden dan we opmaken?
Rudy heeft eerder over nieuwe businessmodellen geschreven, naar aanleiding van een publicatie van Jan Jonker (deel 1 en deel 2). Onderstaande figuur heb ik overgenomen uit deze eerdere blog.
- Kernwoorden oud: Goederen, arbeid, geld, (anonieme) markten.
- Kernwoorden nieuw: onderop, collectief, integraal, waarden, talent.
Wat is dan een nieuw in termen van businessmodel en/of verdienmodel? Laat ik dat op twee manieren definiëren.
- Als eerste nieuw in de zin van nog niet eerder gedaan. Varianten: helemaal nieuw, nooit eerder gedaan; nieuw voor de branche / sector; nieuw voor het individuele bedrijf.
- Als tweede nieuw in de zin zoals Rudy dat schetst, het gaat niet alleen om geld, het gaat ook om het realiseren van waarde. Varianten: winst is niet belangrijk, het gaat om andere waarden dan geld; winst is belangrijk maar andere waarden zijn net zo belangrijk, als dat leidt tot lagere winst dan is dat zo.
De vijf businessmodellen van de circulaire economie
Ik citeer even uit de kenniskaart circulaire economie (Rijksoverheid en het Groene Brein) “Vijf soorten businessmodellen zijn noodzakelijk … Er zijn vijf soorten businessmodellen geïdentificeerd die kansen bieden in een circulaire Economie”. Dit zijn:
- “Circulaire leveranciers, die duurzame energie, biologisch afbreekbaar of volledig recyclebaar materiaal leveren om eenmalig-te-gebruiken-materialen te voorkomen”. Een toelichting op dit businessmodel lijkt mij overbodig.
- “Grondstoffen-verzamelaars, die nuttige grondstoffen terughalen uit bijproducten of producten aan het einde van hun levenscyclus”. Hier hebben we het mijns inziens over de recyclingbedrijven zoals we die bijvoorbeeld zien voor de verwerking van wit- en bruingoed maar ook de recycling van glas en papier. Het is duidelijk dat hier behoefte aan is en het is m.i. ook duidelijk dat op dit punt nog veel moet gebeuren.
- “Levenscyclusverlenging, wat er door reparatie en doorverkoop voor zorgt dat producten langer in de markt blijven.” Dit kennen we natuurlijk ook allemaal. Er zijn talloze branches waar dit de normaalste zaak van wereld is, zoals bijvoorbeeld bij fietsen en auto’s. Maar bijvoorbeeld bij kleding is mijn overtuiging dat dat vroeger veel vaker gebeurde dan tegenwoordig en voor elektronica doen we het niet of nauwelijks. Dus ook hier werk aan de winkel.
- “Deelplatforms, waar effectiever gebruik van producten mogelijk wordt door gedeeld gebruik mogelijk te maken.” Hiervan zijn er inmiddels talloze, er zijn platformen voor het delen van bijvoorbeeld auto’s en huizen. Maar hier wil je natuurlijk veel verder in gaan. Niet alleen consumenten moeten delen (en dit meer gaan doen), ook producenten, overheden en maatschappelijke organisaties moeten gaan delen. Overigens gebeurt het wellicht vaker dan we denken. Als ik een aannemer aan het werk zie met een stijger of een lift, dan staan daar vrijwel altijd grote borden op dat het ergens gehuurd is. Hier doet de markt zijn werk, maar ook hier kan het beter.
- “Product-naar-dienst, waar het laten gebruiken van producten tot positieve waarde leidt voor de eigenaar.” Ook hier een bekende, in plaats van producten te verkopen lever je een dienst. Je verkoopt dus geen schaar maar gaat het haar van mensen knippen. In het groot zien we het bij Greenwheels, je koopt geen auto maar neemt wel kilometers af. Greenwheels werkt samen met de NS, want het gaat natuurlijk helemaal niet om autobezit, het gaat ook niet om autokilometers, het gaat uiteindelijk om de dienst, van a naar b komen.
De vraag of het nieuw of bestaand is kunnen we kort beantwoorden, hier is niets nieuws aan. Het zijn bestaande modellen die voor sectoren, branches of individuele bedrijven heel nieuw kunnen zijn. Er is ook niets mis mee dat dit niet nieuw is, waarom iets nieuws zoeken als het bestaande goed werkt, of als je ergens iets goeds kan jatten?
We zagen eerder dat je nieuw ook anders kunt definiëren, nadruk op waarden in plaats van nadruk op geld. Ook in dat opzicht zijn ze niet nieuw. Het gaat in alle gevallen om bedrijven die iets gaan doen dat leidt tot een circulaire economie maar dat doen met de middelen die de traditionele economie ons gegeven heeft, markten, concurrentie, geld, dingen etc. Alleen de laatste twee, deelplatform en van product naar dienst zijn in dat opzicht iets nieuwer omdat hier de waarde voor de eindgebruiker centraal staat en niet het ding. Maar, dit businessmodel sluit niet uit dat ik in plaats van een pistool te kopen voor een dienst betaal of een pistool leen.
Overigens moet ik hier wel een kanttekening bij mijn eigen betoog maken. Ik lees nergens dat de businessmodellen dé oplossing zijn, ze worden gebruikt als een middel, ze zijn nodig om de circulaire economie te realiseren.
De oude businessmodellen
Deze vraag is hierboven al beantwoord, de businessmodellen zijn niet nieuw, we hebben de oude nog steeds nodig. Ook zullen we nog steeds het businessmodel van bijvoorbeeld het transportbedrijf nodig hebben: spullen van a naar b brengen en je daarvoor laten betalen. Dat gaat misschien heel anders (drones?), en wat je transporteert verandert (materiaal voor een 3d printer i.p.v. goederen), maar het transport zal voorlopig nog even blijven. Ook hier, niets mis mee dat we deze oude modellen blijven gebruiken.
4, 5 of 6 businessmodellen?
De belangrijkste vraag, waarom 5 businessmodellen en niet 4 of 6? Schrijvend aan een tekst lees je nog eens beter wat er precies staat en welke formulering gebruikt wordt. 5 soorten businessmodellen zijn noodzakelijk, 5 soorten businessmodellen bieden kansen. Het is dus niet zo dat we er maar 5 nodig hebben. Maar deze 5 worden blijkbaar dominant. Ik loop ze nog eens door:
- “Circulaire leveranciers, ….”. Ja, m.i. geen discussie over mogelijk, binnen een circulaire economie zal dit belangrijk zijn.
- “Grondstoffen-verzamelaars …”. Ja ook hier, wat mij betreft geen discussie.
- “Levenscyclusverlenging, …” Hier ben ik nog niet zo van overtuigd. Helaas is onze huidige maatschappij erg op modes en trends gericht. Je koopt nieuwe kleren, nieuwe meubels etc. voor een groot deel omdat het gewoon leuk is. Je wilt immers met de mode meegaan. Ik zou hier daarom een businessmodel aan toe willen voegen, het ‘modieuzeren’ van goederen. Een bloeiende bedrijfstak die zorgt dat jouw spullen er weer eigentijds uitzien en voldoen aan de laatste trends.
- “Deelplatforms, …” Ook hier een kanttekening. De circulaire economie betekent niet het einde van het bezit. Maar, het betekent mijns inziens wel dat je de goederen die je bezit dagelijks gebruikt (meubels, bestek etc.). De spullen die je incidenteel nodig hebt (een boot, auto, gereedschap etc.) die wil je helemaal niet hebben, daarvoor koop je diensten in. Als iedereen dat doet (ik denk even ver vooruit ;-)), dan valt er niets meer bij elkaar te lenen.
- “Product-naar-dienst, … We hechten erg aan bezit, dus ik twijfel of dit werkelijkheid gaat worden (geldt overigens ook voor mijn betoog bij punt 4).
Mist er dan nog iets?
Ja in ieder geval mis ik het businessmodel van de adviseurs en ik vraag me af wat we daar mee moeten. Ik weet het, ik ben er zelf ook één dus ik heb het ook over mezelf, maar ik reken ambtenaren hier ook maar even onder. Het valt mij op dat tijdens bijeenkomsten over circulaire economie zo ontzettend veel adviseurs en ambtenaren aanwezig zijn. Ook op discussieplatforms zijn die oververtegenwoordigd. Voorlopig hebben die er dus nog het beste businessmodel van gemaakt, behoud van baan (ambtenaar) en voldoende opdrachten (adviseurs). Mijn voorstel voor alle volgende bijeenkomsten over de circulaire economie is dat adviseurs en ambtenaren alleen maar welkom zijn als ze een ondernemer meenemen. En dan wel een ondernemer die iets maakt repareert, die dus iets fysieks doet.
Tot slot
5 businessmodellen zijn noodzakelijk of bieden kansen. Wat moet ik daar nou mee? Ik probeer me daarom maar eens te verplaatsen naar 2040 (over 25 jaar). Wat zie ik dan? Ik denk dat de wereld een heel stuk beter is geworden, we doen meer aan hergebruik en recycling, gebruiken veel meer duurzame energie en natuurlijke grondstoffen. Ook zie ik dat er in de afgelopen 25 jaar een technologische ontwikkeling is geweest die de wereld op z’n kop heeft gezet (ik heb nu nog geen idee welke ontwikkeling dat is). Over circulaire economie hebben we het helemaal niet meer, maar als je goed kijkt zie je wel dat een aantal principes zijn overgenomen. Andere principes bleken niet mogelijk, of werden achterhaald door allerlei ontwikkelingen (die ik uiteraard niet ken). En die vijf businessmodellen? Er zijn bedrijven die grof geld verdienen met de principes van de circulaire economie. Hoe ze dat doen, ik heb geen flauw idee, er zijn in die 25 jaar een paar creatieve geesten opgestaan en die verdienen nu geld aan recycling, lenen en diensten op een manier die niemand voor mogelijk had gehouden.
Wat ik maar wil zeggen, het gaat hoe dan ook anders lopen. Deze vijf businessmodellen zijn als een soort collectieve denkbeeldige die we vervolgens ondernemers voorhouden (met deze vijf businessmodellen gaat het helemaal goed komen), dat kan iet anders dan tot teleurstelling leiden.
Iets wiskundiger gezegd: de nieuwe circulaire business-modellen zijn eigenlijk gewoon oude business-modellen maar dan met beperkende voorwaarden (dit mag niet, dat moet zo). Het bijbehorende traditionele verdienmodel van ‘geld overhouden’ wordt in zo’n geval voor de ondernemer moeilijker te realiseren. En zoniet: dan hoeven we het er niet zo lang over te hebben, dan kunnen we gevoeglijk aannemen dat die ondernemers slim genoeg zijn om die beperkende voorwaarden heel snel te omarmen.
Stijn van Liefland
Natuurkundige ondernemers
Van een vriend kreeg ik een aardig boekje dat door de studievereniging natuurkunde van de TU-Delft is geschreven. Het gaat over ondernemen in de natuurkunde en laat 17 ondernemers aan het woord die natuurkunde hebben gestudeerd (of nog studeren). De ondernemers vertellen kort hoe hun bedrijf ooit begonnen is, waar ze nu staan en ze geven tips aan studenten (natuurkunde) over ondernemen. Oh ja, en ze vertellen graag over allerlei inhoudelijk zaken, echte techneuten dus die graag over hun bedrijf en product vertellen. We hebben het hier natuurlijk over een volstrekt niet representatieve groep van ondernemers, maar vergis je niet, we hebben het wel over echte bedrijven. 4 van de bedrijven hebben 100 of meer mensen in dienst, 3 bedrijven 20 of meer de rest zijn kleine bedrijfjes met enkele medewerkers. Digitale versie is hier te krijgen.
Echte techneuten praten graag over hun bedrijf en product. Dat is in ieder geval mijn eerste conclusie na het lezen van het boekje. Een andere conclusie is dat veel van de bedrijven zijn ontstaan van uit inhoudelijke nieuwsgierigheid, iets uit de natuurkunde toe willen passen. Iets nieuws ontwikkelen, verder gaan met waar je in je afstuderen of promotie mee bezig was.
Mindmap
Ik heb een mindmap gemaakt om de belangrijkste zaken in samen te vatten, ik pik er een paar punten uit. Als eerste de aanleiding. Over het algemeen is er niet één aanleiding maar speelt er meer. Maar zoals gezegd, vaak is er een technische inhoudelijke aanleiding. Misschien zijn het de jongens (ja, in het boek zijn het alleen mannen) die vroeger met mechano speelde die natuurkunde gaan doen. De droom om een echte fabriek te beginnen waar je echte spullen gaat maken. Dat is toch iets anders dan hoe in de boekjes een ondernemer gezien wordt. Daar is de droom, geld verdienen om vervolgens, vul maar in .. een mooie auto, boot, aanzien etc.. Overigens speelt er vaak ook iets persoonlijks mee, ontevreden over de huidige werkgever, altijd al gewild, zelf willen bepalen etc.
Ik kwam in dit opzicht twee bijzondere ondernemers tegen. De één was op zoek naar een uitvinding want wilde een bedrijf beginnen, de ander liep min of meer tegen een uitvinding aan (een product) en begon daarom maar een bedrijf.
Ondernemen is leuk, zeker voor deze techneuten. Je kunt problemen oplossen bent zelf verantwoordelijk en uiteindelijk is er iets tastbaars. Heel wat anders dan al die adviseurs (zoals ik) die uiteindelijk papier afleveren. Natuurlijk is het ook minder leuk, je moet hard werken, komt tegenslagen tegen en je krijgt te maken met veel onzekerheden. Wat ook minder leuk is, is dat je heel veel zelf moet gaan regelen (dat staat bij de hobbels). Daar heb je natuurlijk geen zin in als je lekker dingen wilt maken.
Mythes
Rudy heeft natuurlijk al veel geschreven over ondernemerschap. Een eerste reeks sloot hij af met 10 mythes. Ik pik er drie (niet geheel willekeurig uit).
MYTHE 1: ondernemers nemen graag risico.
Nee, een ondernemer neemt liever geen risico. Maar realiseert zich dat je om verder te komen wel risico moet nemen (soms). Dat risico is dan wel ‘gecalculeerd’ (meestal niet in letterlijke zin) of gevoelsmatig afgewogen.
Dit vind ik een leuke, ik ben het helemaal met Rudy eens dat dit een mythe is. Toch, in het boekje geven de ondernemers met enige regelmaat aan dat je na je studie een bedrijf moet beginnen. Want, dat is het moment om risico’s te nemen. Je hebt dan nog geen hypotheek, nog geen gezin en als het faalt heb je nog alle kansen op de arbeidsmarkt of de mogelijkheid om het nog een keer te proberen. Nemen ze daarmee graag risico’s? Nee, zo is het nou ook weer niet. Maar een onderneming beginnen is op zichzelf wel een risico.
MYTHE 4: ondernemers innoveren graag
Deze is wel wat dubbel. Vanuit de economische theorie is het in ieder geval onzin: een ondernemer innoveert alleen maar als het echt niet anders kan. Innovatie kost immers geld. Een ondernemer ziet het liefst een markt waarin hij de enige speler is. Liever een luie monopolist dan een hardwerkende innovator. Maar goed, dat is de theorie. Een ondernemer weet natuurlijk dat hij door stil te zitten achteruit gaat.
Voor een groot deel van ondernemers klopt de mythe wel, het zijn techneuten die graag dingen ontwerpen en maken. Maar uiteindelijk als het bedrijf groeit en er meer personeel komt dan wordt innoveren een noodzaak om er voor te zorgen dat je blijft concurreren. Overigens was er één bedrijf dat zegt pas na een aantal jaar met innovatie te zijn begonnen, eerst lag de nadruk vooral op goede producten en een goede relatie met de klant.
MYTHE 6: ondernemers hebben een hoog IQ
Een hoog IQ lijkt eerder een hindernis voor succesvol ondernemerschap. Misschien meet IQ de verkeerde dingen voor ondernemerschap. Er lijkt een ‘IQ-comfort-zone’ voor ondernemerschap te bestaan. Te laag is natuurlijk niet handig, te hoog blijkbaar ook niet. Niet voor niks bestaan woorden als ‘handelsgeest’ en ‘boerenslimheid’.
Helaas is in het boekje niet voor iedere ondernemer de IQ weergegeven, dat zou leuk zijn. Feit is dat al deze ondernemers een universitaire opleiding hebben en daarvoor een flink IQ moeten hebben. Dus, is een hoog IQ een belemmering voor ondernemers? Voor deze ondernemers in ieder geval niet. Overigens gaat het boekje over geslaagde ondernemers. Ik vertelde de vriend dat wij het juist leuk zouden vinden als er ook mislukte ondernemers aan het woord zouden komen. “Helemaal mee eens, maar die willen liever niet in zo’n boekje”. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om de verhouding geslaagd en mislukt in relatie tot IQ.
Laatste observatie
Een laatste observatie? Ja, dit is een boekje dat gewoon recht toe recht aan een aantal ondernemers aan het woord laat die daar niet voor geleerd hebben. Slechts een paar komen met de geijkte managementtermen aanzetten, veel Engels en woorden die ik altijd maar moeilijk kan of wil begrijpen. Maar de meeste, die zijn gaan werken en hebben nu een bedrijf en hebben daar helemaal geen moeilijke woorden voor nodig.
Stijn van Liefland
Ondernemende schaapsherder 2
Afgelopen dinsdag stond er wederom een artikel in de Volkskrant over schaapsherders op de heide. Dit maal met de kop “de hei is in de greep van de marktwerking”. Levert het nieuwe inzichten op? Niet echt, het is een beetje hetzelfde verhaal als in twee eerdere blogs aan de orde kwam. Het zette me wel aan het denken. Omdat dit een probleem is dat we niet alleen met schapen op de hei zien maar ook bij andere onderwerpen, onlangs waren we zijdelings betrokken bij het redden van historische molens, vraagt dit om een structuur / denklijn. Daarover later meer, eerst nog even naar het artikel van afgelopen dinsdag.
Wat valt op?
- In 1961 verdween de laatste rondtrekkende herder uit Nederland, sinds de jaren 70 zijn de herder en de schaapskuddes weer terug. Conclusie, het gaat beter met de herder dan pak ‘m beet 50 jaar geleden. Nu zijn er zo’n 100 kuddes, in de jaren 60 waren het er nul. Dus dat er een paar schaapherders moeten stoppen, dat zie je in elke branche, zo slecht gaat het niet.
- Roelof Kuiper is herder uit het boekje, corduroy broek, wollen vest, vilten hoed etc. “Ik kan moeilijk in een trainingspak rondlopen. Mensen willen een herder zien”. Conclusie, een herder is er niet alleen voor natuurbeheer, hij is er ook ter decoratie van het landschap. Het klinkt bot en kleinerend, maar zo is het niet bedoeld, het kan heel belangrijk en dankbaar zijn. Een aannemer die een monument restaureert in een historische stad is ook voor een groot deel bezig met decoratie. Natuurlijk gaat die decoratie samen met andere nuttige functies. Bij de herder is dat natuurbeheer, bij de aannemer wonen, kantoorruimte, horeca etc.
- Er is concurrentie tussen herders. Aan de orde komt vooral de concurrentie tussen de fundamentalisten en de pragmatici. Voor de eerste is een schaapskudde meer dan natuurbeheer, het is ook traditie en cultuurhistorie. Voor de tweede is het gewoon natuurbeheer dat je zo efficiënt mogelijk uit gaat voeren. Dat leidt tot pragmatische keuzes, loondienst, experts in dienst, grote (mega-) stal voor de winter, transport met vrachtwagen etc.
- “Traditionele herders leveren moeilijk te kwantificeren diensten: behoud van biodiversiteit en cultuurhistorische waarden”. Conclusie, een traditionele herder heeft wat meer te bieden dan een pragmatische herder. Maar wat het precies is?
- Het valt me ook op wat er niet staat. Er staat nergens dat een pragmatische herder minder goed is voor de natuur dan een traditionele herder. Hierboven ging het om moeilijk te kwantificeren diensten waarbij onder andere biodiversiteit werd genoemd. Maar, als die traditionele herder echt beter was voor de biodiversiteit dan zou je dat ook kunnen zien, dan zijn er meer soorten, komen zeldzame soorten terug, dan beginnen de ecologen te juichen etc. Daarover is in het artikel niets te lezen, de herders zelf zeggen daar ook niets over. Sterker nog, één van de commerciële bedrijven heeft een ecoloog in dienst die begrazingsplannen schrijft en daardoor veel opdrachten binnenhaalt. Conclusie, voor de natuur maakt het niet uit of je een commercieel of traditioneel bedrijf in dienst neemt.
- Nog een paar dingen die er niet staan. Er is niet een hele grote groep werkeloze herders die niet aan de bak kunnen komen. Ik lees ook nergens dat mensen zich ergeren aan schapen achter een afrastering zonder herder. Ik denk, als er geen herder is dan mis je hem of haar niet, dan zijn het gewoon schapen. Als er wel een herder is, ja dan moet die wel aan ons beeld van een herder voldoen, dus niet in trainingspak (zie tweede punt).
- Vrijwel niemand kan rondkomen van zijn schapen, een gemiddelde herder komt 30% tekort op de exploitatie. Conclusie, alleen hele goede ondernemers weten van schaapskuddes een goede business te maken.
- Als laatste, vaak zijn herders mensen die een tweede carrière beginnen. Het is dus een bewuste keus om iets heel anders te gaan doen. Het is niet zo dat een schaapskudde van vader op zoon gaat, dat je niets anders kan dan herder zijn. Conclusie, niemand wordt gedwongen om herder te zijn, het is een keuze om voor die mooie beroep (met al z’n voor- en nadelen) te kiezen.
Structuur
Het valt mij op dat in de discussie van de schaapsherders van alles door elkaar loopt, ecologische doelen, ondernemerschap, cultuurhistorie etc. Ik heb geprobeerd een simpele structuur te maken en kwam uit op een soort piramide van Maslow. Onderin het meest basale, als dat gelukt is dan kan je gaan kijken naar de volgende stap, extra kwaliteiten toevoegen.
Het begint bij een basis kwaliteit die we wensen bij natuur en landschap. Hoe die kwaliteit tot stand komt is van ondergeschikt belang, want deze kwaliteit is een soort minimum voor de natuur (of bepaalde soorten of systemen) om voort te kunnen bestaan. Kort door de bocht, alles is geoorloofd. Ik zie dat om me heen ook gebeuren. Enkele jaren geleden werden de duinen bij Wassenaar met bulldozers overhoop gehaald om op die manier meer of betere natuur te creëren.
Vaak vinden we deze basiskwaliteit niet voldoende. We willen meer en nog betere natuur en stellen ook eisen aan de manier waarop we met gebieden omgaan. Kort door de bocht geen machines maar dieren. Hoe die dieren daar komen, wie er voor die dieren zorgt, maakt niet uit.
Maar was het niet zo dat die schapen vroeger met een schaapsherder en een hond door de regio trokken? Zou het niet mooi zijn als dat terugkomt? Ziehier het volgende niveau. De dieren zijn er niet alleen voor de natuur, ze zijn er ook voor de mens, ze bepalen mede het landschappelijke beeld. Het gaat dus ook om cultuurhistorie.
Oh ja en die herder en die hond, die moeten wel in het plaatje passen. De herder mag geen trainingspak aan maar moet herderskleren aan. En de hond, dat is natuurlijk geen poedel met een vrolijk sjaaltje om de nek, nee, een ‘echte’ hond die bij een herder past. Bij dit laatste gaat het vooral om decoratie.
Nu terug naar de discussie. Terreinbeheerders en de commerciële herder zitten duidelijk op het tweede niveau, goed ecologisch beheer. De traditionele herders zitten duidelijk één of twee niveaus hoger, cultuurhistorie en decoratie van het landschap en willen daar voor betaald worden.
Stijn van Liefland
De grootste show op aarde (deel 2)
In de vorige aflevering heb ik het recente boek van Koen Haegens (‘De grootste show op aarde’) over de mythe van de vrije markt (op mijn manier) samengevat en besproken. Ik wil aan het boek en de bespreking daarvan graag een aantal persoonlijke reflecties en kanttekeningen toevoegen. Ik heb dat in die vorige blog ‘een beetje van Maggi’ (en een beetje van mezelf) genoemd.
Strekking
De strekking van het boek van Haegens is dat dé vrije markt niet bestaat. In ons dagelijkse leven hebben we op vele manieren interactie met andere mensen om ons heen en er is maar een relatief klein deel van die interacties die je ‘markt’ zou kunnen noemen. ‘Markt’ heeft dan te maken met (economische) ruil, prijzen en schaarste. En als het dan al ‘markt’ is dan zijn die markten verre van ‘perfect’ zoals de theorie en de mythe ons wil doen geloven. Iets of iemand wil (zo lijkt het) ons die rijke en geschakeerde werkelijkheid onthouden en wil ons in plaats daarvan die ene beperkende blik opdringen. Zo lijkt het of we geen keuze hebben en dat de markt voor ons bepaalt wat we kunnen en wat we moeten doen.
Met ‘een beetje van Maggi’ geef ik aan wat ik mis in het boek. Of beter: wat ik aan de discussie zou willen toevoegen.
Structuur van Maggi
Ik heb mijn bespiegelingen geclusterd in onderstaande mindmap. Ik bespreek de verschillende armen van de mindmap (met de klok mee, te beginnen zo rond één uur) hieronder.
Micro versus macro
Een markt (perfect of niet) is een coördinatiemechanisme. Het woord ‘coördinatie’ zegt het al: het is een samenspel, een interactie, van kleinere losse delen. Een markt bestaat niet op zichzelf, het is de resultante van iets anders. Het zijn de vele individuele acties of gedragingen van mensen (‘economische actoren’ in verhullend jargon) die samen de markt vormen.
Je zou ook kunnen zeggen: de markt dat is de optelsom, dat is macro. De onderbouwing van die markt, de losse handelingen van de actoren, dat is micro. Beiden. micro en macro, hangen op een bepaalde manier met elkaar samen. Het ene heeft met het andere te maken. Als ik zo terugkijk op het boek van Haegens ligt zijn focus vooral op macro en laat hij na dieper te graven naar het fundament van die markten (nogmaals, los van of ze wel of niet perfect zijn).
In economisch jargon: bij de mythe van de ideale vrije markt uit de boekjes hoort noodgedwongen de mythe van de ‘homo economicus’. De homo economicus is die net zo wereldvreemde economische agent die volstrekt rationeel op basis van alle beschikbare informatie die keuze maakt die hem het meeste voordeel oplevert. Die homo economicus kan zijn de naar maximale winst strevende ondernemer of de naar maximaal nut strevende consument of de naar het hoogste inkomen strevende werknemer.
Haegens besteedt niet of nauwelijks tekst aan deze belangrijke premisse voor ideale vrije markten. Geen ideale vrije markt zonder homo economicus. Maar en dat is mijn tweede punt: hoe zit het met de omgekeerde beweging? Moeten we afzien van de homo economicus als we erkennen dat de ideale vrije markt niet bestaat en ons het zicht op de werkelijkheid beneemt? Is homo economicus net zo fout of beperkend? Of kunnen we vasthouden aan homo economicus en toch laten zien dat coördinatie tussen die lieden niet perfect is?
Homo economicus
Om dat thema verder uit te werken heb ik onderstaande matrix getekend:
Boven (van links naar rechts) staat het micro gedrag van de losse agenten. Aan de zijkant (van boven naar beneden) staat de marktcoördinatie of het macro gedrag. Er zijn nu vier mogelijkheden, elk voorgesteld in een los kwadrant. De beweging van links naar rechts en van boven naar beneden is van ‘veel naar weinig’, van ‘perfect’ naar ‘minder perfect’.
We beginnen linksboven. Dit is wat we mainstream of neo-klassieke economie noemen. Iedereen is perfect rationeel, maximaliseert zijn doelfunctie, op basis van alle informatie die vrijelijk en kosteloos beschikbaar is etc. De markten die spontaan en efficiënt werken zorgen voor de bekende evenwichten waar niets aan te verbeteren valt en waar we vooral vanaf moeten blijven.
Nu gaan we een stapje naar onder: we nemen aan dat die agenten nog steeds rationeel zijn en alle informatie die ze kunnen bemachtigen gebruiken in hun eigen voordeel. Maar ditmaal werkt de coördinatie op die markten niet meer zo lekker. De afgelopen honderd-plus jaren hebben vele vele economen hier hun werk gedaan. En in mijn ogen goed en nuttig werk gedaan. We hebben wetenschap over monopolies, duopolies, monopolistische concurrentie, speltheorie, arbeiderszelfbestuur en zo verder tot onze beschikking. Dus zelfs met veel wiskunde, in de officiële tijdschriften die voor erkenning in de beroepsgroep zorgen, hebben we oog voor niet-perfecte markten.
Wat hier aan de hand is: de economische agent blijft net zo beperkt zijn rationele werk doen maar ziet zich geconfronteerd met een andere context. Informatie kost bijvoorbeeld wel geld of moeite. Of er is sprake van een informatievoordeel van de ene partij ten opzichte van de andere partij. Of de ene partij is groter en machtiger dan de andere partij. Of er is sprake van ingebouwde vertragingen. Overigens erkent Haegens dit ook in zijn boek, maar het stelt wel de vraag waarom al die andere inzichten (uit de economische theorie) het niet gehaald hebben bij het grote publiek.
Dan gaan we naar de rechterkant van het diagram. Nu nemen we eens aan dat economische agenten niet meer 100% rationeel zijn. Perfecte markten en niet rationele agenten (rechts boven): dat lijkt mij intern tegenstrijdig. Ik ken daar geen voorbeelden van, noch in de praktijk noch in de theoretische literatuur van economen of psychologen.
Dan rechtsonder, daar wordt het weer interessant. We hebben agenten die niet zo rationeel handelen en dat resulteert in niet perfecte markten. Ook daar is veel onderzoek naar gedaan. De recente tak van de gedragseconomie zou ik in dit vak willen plaatsen. Mensen zijn geen puur-rationele wezen en maken systematisch fouten. Ze schatten dingen verkeerd in, ze houden geen rekening met wel bestaande kosten etc. We hebben hier op deze site veel geschreven over denkfouten en over verborgen kosten (( Zie met name ons boek ‘Tegendenken’. )) , wat mij betreft past dat allemaal in dit vak. Het boek van Haegens laat deze meer recente inzichten (laatste 20-30 jaar) achterwege. Dan nog blijft ook hier de vraag: waarom komen deze meer genuanceerde inzichten wederom niet terecht in de beeldvorming over markten?
Dan nog iets over die homo economicus. Misschien een persoonlijke worsteling. Misschien ben ik te veel gebiased door mijn opleiding en mis ik systematisch iets. Maar betekent de nieuwe rijkheid aan economische inzichten van niet-rationele mensen in niet-rationele markten nu ook dat de homo economicus net zo fout of besmet is als de mythe van de vrije markt? Ik ben daar nog lang niet van overtuigd. Ik kan vasthouden aan de rationeel calculerende burger of ondernemer en toch erkennen dat er sprake is van denkfouten. Immers: gegeven de denkfouten en de kosten van informatieverwerving zal ik er alles aan blijven doen mijn doelstelling maximaal te halen. De auto werkt dan wel niet perfect maar gegeven dat ik niet oneindig snel rijd en dat ik onderweg moet tanken en dat er een wegopbreking is en dat ik altijd een keer de verkeerde afslag neem, zal ik wel degelijk proberen zo snel mogelijk op mijn bestemming aan te komen. De economie (als wetenschap) is ook een zoektocht om die imperfecties beter in beeld te krijgen. Of laat ik het omgekeerd stellen: waarom zou ik mijn doel niet willen bereiken? Misschien moet de nuancering zijn: dat doel kan en mag alles zijn, het hoeft geen winstmaximalisatie te zijn, dat kan ook zijn ‘iets leuks doen’, ‘een goed gevoel hebben’. Dan nog sluit het rationaliteit (dichter bij je doel willen komen) niet uit.
Maar ook hier geldt: de homo economicus is een fictie, hij bestaat niet echt. Het is dus ook een mythe, net zo goed als de vrije markt dat is. Maar waar de mythe van de vrije markt bewust wordt ingezet om de overheid terug te dringen en onze vrijheid belemmert, geldt dat ook in die mate voor de homo economicus? Ik denk nog steeds dat veel van de geschiedenis verklaart kan worden in termen van de homo economicus. Neem het voorbeeld van Haegens zelf: de kapitalisten doen alle moeite om de fictie van de vrije markt overeind te houden. Welnu, dat is perfect rationeel, dat behartigt immers hun belang! Neem het aspect van de economische wetenschapper die graag beroemd wil worden en dus alleen publiceert met veel wiskunde over irrelevante zaken? Perfect rationeel. Neem de bankiers die de woekerpolis bedenken: homo economicus ten voeten uit. Neem Volkswagen die met software sjoemelt om meer auto’s te verkopen en de normen te omzeilen: dat is wat je kan verwachten, rationeel gedrag.
Tijdsgeest en timing
Een heel ander punt nu. Dat complot van kapitalisten om die vrije markt te idealiseren dat speelt al minstens 150 jaar. Het is misschien sinds Ayn Rand en Friedman wat grootschaliger en krachtiger geworden, maar het denken over ideale vrije markten is echt al heel erg lang aan de gang en altijd mainstream in de economische literatuur geweest. Ik heb hierover al gezegd dat met de toename van de benodigde wiskunde (nabootsen van natuurwetenschappen) het schrijven over niet-perfecte markten heel lastig wordt. Wiskunde houdt nu eenmaal niet van hoekige oplossingen. Dus het is niet zo vreemd dat Arrow-Debreu het eerdere werk van Walras met nog mooiere en elegantere wiskunde vervolmaakten.
En in die 150 jaar hebben van denken over ideale vrije markten (als mainstream) hebben we allerlei economische realiteiten meegemaakt. Toen ik in de jaren 70 en 80 economie studeerde toen wilde bijna niemand in het bedrijfsleven werken. De motivatie ‘veel geld willen verdienen’ kwam je toen nog niet zo vaak tegen. Ondernemers waren bepaald niet hip en sexy. Het lijkt of het denken over markten en ondernemerschap ergens eind jaren 80 vrij snel en massaal is omgeslagen. Het zal met de val van de muur te maken hebben, ik heb dat niet helemaal scherp. Maar hoe dan ook lijkt er de laatste 25 jaar sprake van een andere tijdsgeest. Het is geen continue proces van ‘steeds meer denken over vrije markten’ geweest. Het lijkt een proces met horten en stoten geweest. Is het dus ook niet gewoon een toevallige samenloop van omstandigheden geweest? Elke tijd heeft haar eigen mythes en nu hebben we gewoon een tijdje de mythe van de vrije markt?
Kortom: ik kan Haegens wel volgen in zijn betoog, maar misschien ook omdat ik het verhaal graag wil geloven. Maar wat meer aandacht voor de historische hick-ups had het betoog nog sterker gemaakt.
Het geloof en de gelovigen
Ik noemde het in de vorige blog al: een mythe kent twee gezichten. Je kunt wel een mythe willen maken maar het is pas een mythe als grote groepen mensen die mythe omarmen. Dus wat is hier aan de hand met die vrije markt? Het aanbod is bij Haegens beter uitgewerkt dan de vraag. De mythe van de vrije markt wordt aangeboden door de kapitalisten, kan ik volgen. Immers: de mythe zorgt ervoor dat de overheid je niet te veel met je zaken bemoeit. En dat economen inhaken op die mythe kan ik ook volgen. Er is vraag (bij economen) naar heldere ‘ideale’ modellen die zich wiskundig lekker laten kneden. Op enig moment ontstaat er dan een momentum (een kritische massa aan artikelen, aan wiskundig uitgewerkte theorievorming) waarbij het gewoon makkelijk is als beginnend econoom om daar op aan te sluiten. Maar hoe zit het met de kritische journalisten, de radiomakers, de overheidsdienaren? Ook zij lijken allemaal te geloven in de mythe van de vrije markt. Met name die ambtenaren kunnen me soms verbazen.
Ik zit regelmatig bij bijeenkomsten waar een ambtenaar blij is te kunnen constateren dat iets ‘zonder subsidie’ is ontstaan, ‘waarbij onze rol minimaal is’ en sterker nog: ‘dat er gelukkig ook rendement wordt gemaakt’. En vervolgens zit iedereen dan ook goedkeurend te knikken. Yes, laten we allemaal doen waar ondernemers goed in zijn!
En in het onderwijs: waar dat Business Model Canvas als een goede onderzoekstool wordt gezien voor nagenoeg alle uitdagingen waar we voor staan. Waarmee je leerlingen onbewust leert denken in doelgroepen, afzetkanalen, niches, consumenten, onderscheidend vermogen. Natuurlijk is daar niets mis mee zolang je je bewust bent van de reikwijdte van de tool. De ingevulde Canvas van een woekerpolis ziet er namelijk helemaal top uit. Dus wat is het probleem?
Maar ik geloof niet dat die ambtenaren en die docenten bewust bezig zijn de mythe te verspreiden, of belang hebben bij zo’n aanpak of houding. Ik zou de verdieping echt zoeken in de nieuwe inzichten uit de denkfouten literatuur. We willen ergens bij horen, we volgen de stroom, we volgen de leider, we gaan geloven wat we vaak horen. Het is de kracht van een goed verhaal, de kracht van reclame, soms zelfs als het tegen ons eigen belang in gaat, zeker op langere termijn. Over reclame als fenomeen gesproken: reclame is (zover ik weet) economisch-theoretisch bezien een groot raadsel. Waarom zou je in perfecte markten waarin iedereen alle informatie over alle producten kent (inclusief de kleine lettertjes) zoveel geld uitgeven aan reclame? Het bestaan van reclame is zo’n beetje hét bewijs dat de perfecte markten niet bestaan. Maar dat snapt ieder kind en toch blijven we met zijn allen geloven in de heilzame werking van perfecte markten. Nog maar een keer: hier is echt meer aan de hand.
Dus een betere uitwerking van hoe ‘wij met zijn allen’ (ik incluis) mee zijn gegaan in de stroom had het boek nog beter gemaakt.
De mythe van het ondernemerschap
Ik heb het hierboven al een paar keer aangestipt. Op macro niveau hebben we dan de mythe van de vrije markt. Op micro niveau lijkt de pendant die net zo beperkend kan werken de mythe van het vrije ondernemerschap. Waar een ondernemer in de eerdergenoemde jaren 70 nog meewarig werd aangekeken (‘oh, die wil alleen maar geld verdienen’), lijkt het nu 180 graden omgedraaid. De ondernemer is de held van deze tijd, alle problemen kunnen door ondernemers worden opgelost. Want ondernemers zijn creatief, flexibel en met name innovatief. Dat in tegenstelling tot een ambtenaar die saai is en vooral hindernissen opwerpt. In de serie over ‘Winst’ van Annemarie van Gaal heb ik hier al over geschreven.
Ik zou dus een pendant op het boek van Haegens kunnen schrijven. Een aanzet is te vinden in een eerdere blog die de 10 mythes over ondernemerschap op een rijtje zet. Pikant is overigens om hierbij op te merken dat de economische theorie hier heel duidelijk over is (en het dus oneens is met de mythe). Een ondernemer volgens diezelfde neo-klassieke mainstream economen is iemand die intrinsiek lui is en zoveel mogelijk pegels wil verdienen door zo weinig mogelijk te doen. Is zo’n ondernemer vóór concurrentie of voor een vrije markt? Zeker niet! Zo’n ondernemer is voorstander van een monopolie voor zichzelf. Is zo’n ondernemer tegen subsidies? Niet zolang die subsidie hem ten goede komt natuurlijk. En zolang hij de belastingen maar niet hoeft te betalen. Is zo’n ondernemer innovatief? Natuurlijk niet. Innovatie kost immers moeite, tijd en geld, en is risicovol bovendien. Innovatie is alleen interessant om anderen een stap voor te zijn, dat doe je niet voor de lol.
Hier is sprake van een klassieke denkfout waarbij oorzaak en gevolg door elkaar worden gehaald. Het is niet dat we een vrije markt hebben omdat ondernemers dat zo fijn vinden. Het is juist omdat alle ondernemers het rijk voor zichzelf willen hebben en de overheid (en collega-ondernemers) zo’n (ongewenste) situatie tegen houdt, dat ondernemers met elkaar de race aan moeten gaan om nog iets te kunnen verdienen. Het is in dat proces van ‘helaas is een monopolie niet toegestaan’ dat in (door de ondernemers ongewenste) onderlinge competitie innovaties noodgedwongen ontstaan.
We weten natuurlijk dat ondernemerschap in de praktijk heel anders is dan volgens dit rare economen verhaal. Maar waarom wordt bij ondernemerschap het neo-klassieke verhaal van economen dan niet massaal overgenomen door de kranten, de media, de docenten en is dat bij de (mythe van de) vrije markt dan wél het geval? We lijken zo het slechtste van twee werelden te combineren. ‘Men’ denkt dat een ondernemer intrinsiek flexibel en innovatief is (maar daar kan ik geen wiskundig artikel in Econometrica van vinden) én ‘men’ denkt dat vrije markten het ideaal zijn (daar zijn jaargangen Econometrica mee vol geschreven). We zijn dus gaan geloven dat ‘ingrijpen ongewenst is’ omdat ‘ondernemers zo innovatief zijn’.
Wat ik maar wil zeggen: het zit ingewikkelder in elkaar dan Haegens ons voorspiegelt.
Kwartetten
Het lijkt of we in een collectieve waan zitten van vier economische mythes:
- De mythe van de vrije markt (‘hoe vrijer de markt hoe beter’)
- De mythe van het ondernemerschap (‘hoe meer ondernemers hoe beter’).
- De mythe van de economische groei (‘hoe meer groei hoe beter’)
- De mythe van het rendement (‘hoe hoger het rendement hoe beter’).
Mijn gevoel is dat dit te maken heeft met een unieke tijdsgeest. Dat het dus niet een langzame opbouw van dit denken is geweest over de afgelopen honderd jaar. Altijd zijn er tegengeluiden geweest. De laatste 25 jaar zijn die tegengeluiden minder geweest of is de bovenstroom sterker geweest. Afgezien dan misschien, heel misschien, sinds de post-crisis periode vanaf 2008.
Mijn gevoel is dat het toch minder te maken heeft met wat economen in de wetenschappelijke bladen schrijven. De nadruk op wiskunde bevoordeelt denken in vrije markten, dat dan weer wel. Maar er is echt heel veel goed theoretisch werk over niet goed functionerende markten. En bij (de mythe over) ondernemerschap kun je die bal toch niet bij de beroepsgroep neerleggen.
Iets soortgelijks geldt voor de mythe van economische groei en rendement. In de meeste inleidende boeken economie (Samuelson, Heertje) staat echt netjes beschreven dat groei geen doel op zich is. We moeten netjes rekening houden met uitstoot, met files, met congestie en zo verder. In de praktijk werken we echter met een beperkte maatstaf die geen rekening houdt met al die verstorende effecten. We meten alleen wat er in geld wordt omgezet. Omdat dat handig is, makkelijk communiceert, makkelijk vergelijkt. Rendement idem dito. Nergens staat dat je rendement uitsluitend in Euro’s over een looptijd van maximaal 5 jaar moet berekenen. Maar dat is wel wat ondernemers, banken en beleggers feitelijk doen.
Daarom is er meer aan de hand. Het ligt niet alleen aan de economen en hun vermaledijde wereldvreemde theorieën. En het is niet alleen een complot. Het is een tijdsgeest, met de paradox dat hoe rijker we met zijn allen zijn hoe meer de mythes opgeld doen, hoe beperkter we willen kijken. Het is een collectieve waan die bol staat van door de media uitvergrote denkfouten die door voortdurende herhaling zichzelf steeds verder versterken. We zijn allemaal spelers in dit absurde spel.
En ondertussen blijf ik vooralsnog geloven in de abstractie van de homo economicus. Maar mét verborgen kosten en denkfouten.
Rudy van Stratum
In de volgende aflevering zet ik op een rij wat we eerder schreven over het kwartet van de vier mythes.
De grootste show op aarde (deel 1)
Met veel plezier heb ik de afgelopen dagen gelezen in het nieuwe boek van Koen Haegens: De grootste show op aarde (de mythe van de markteconomie). Ik zal het boek hier (op mijn manier, dus inclusief een interpretatie hier en daar) bespreken.
Algemeen: het is een boek dat mooi past in deze tijdsgeest van economische crisis die nog steeds aanhoudt sinds 2008. Het leest plezierig en behandelt de materie op een originele en inspirerende manier. Gewoon lezen dus.
Mindmap ‘De grootste show op aarde’
Ik heb een mindmap gemaakt van hoe ik de kern van het boek zie en wat ik eruit haal. Dus dit spoort (helemaal) niet met de inhoudsopgave van Haegens zelf.
Om welke vragen gaat het in dit boek?
- Wat is eigenlijk het probleem?
- Hoe (wanneer, waarom) is dit een probleem geworden?
- En dan de oplossing of hoe het dan wél moet (of zit).
De laatste arm van de mindmap heb ik ‘een beetje van Maggi’ (en een beetje van mezelf) genoemd. In de volgende blog (deel 2) reflecteer ik verder op het boek en wordt het (nog) meer mijn feestje. Maar laten we eerst de auteur en zijn boek volgen.
Wat is het probleem?
Ik moet zeggen: nu ik dit boek heb gelezen luister ik nog weer anders naar de radio. Gister zat ik in de auto en er stond een of ander politiek praatprogramma op de achtergrond te draaien. Nu valt het me pas op hoe vaak de uitdrukking ‘de markt zegt dat ..’, ‘de markt reageert met …’ wordt gebruikt. Door iedereen. Door de journalist, door de politicus, door de vakbond, door de leraar. Verbazingwekkend zo vaak. De markt is in dit taalgebruik een soort autonome kracht die boven ons zweeft die van alles voor ons bepaalt. Tja, de markt, niets aan te doen. De belangrijkste boodschap van dit boek is dan ook: dé markt bestaat helemaal niet. Het is een mentaal construct dat te pas en te onpas (bewust en onbewust) wordt gebruikt om van alles te moeten of niet te mogen of niet te kunnen.
Als dat woord ‘markt’ wordt gebruikt dan wordt bedoeld: de vrije markt. Dat is de manier waarop prijzen in een ideale wereld tot stand komen. Er is sprake van volledige informatie en transparantie, iedereen weet wat er te koop is, wie wat wil op welk moment en ‘de markt’ is een mechanisme dat ervoor zorgt dat er precies die prijs tot stand komt die de markt ‘ruimt’. Als de prijs lager zou zijn dan zouden nog meer mensen het product willen kopen maar dan zijn de aanbieders niet meer bereid het product te maken of te leveren. Als de prijs hoger zou zijn dan zijn er te weinig mensen die bereid zijn die prijs te betalen ondanks dat de producenten staan te trappelen het aan te bieden. Niets van dit alles: de prijs is precies goed, vraag en aanbod sluiten perfect op elkaar aan. Het mechanisme hoe dat dan gaat, die coördinatie van al die (potentiële) vraag en aanbod, is grotendeels onbegrepen, ook in de economische wetenschap. Het is een black box: het gebeurt allemaal vliegensvlug en zonder noemenswaardige kosten. Ineens is die beste prijs er, onafhankelijk en objectief. Pats. De metafoor van de veiling en de veilingmeester wordt hier vaak gebruikt.
Er zijn hier meerdere problemen. Op de eerste plaats, en daar gaat het boek van Haegens het meest uitgebreid op in, heeft deze ideale vrije markt nooit bestaan. Dus hij bestaat nu niet en heeft ook in de geschiedenis nooit bestaan. Bij de Egyptenaren werkte de markt zo niet, bij de Romeinen niet, in de middeleeuwen niet en nu zelfs op onze paprikamarkt op de veiling niet. Aan die Nederlandse paprikamarkt wijdt Haegens een heel hoofdstuk. In het algemeen is sprake van: onderlinge afspraken, uitsluiting van partijen, een partij is groter (heeft meer macht) dan de anderen, handjeklap, fraude en ga zo maar door. We komen hier nog op terug.
Dus: de ideale markt bestaat niet. Nou en? Is dat erg? Ja dat is erg omdat het een theoretisch ideaalplaatje is waar voortdurend naar wordt verwezen: niet inmengen, de markt zijn gang laten gaan, zo gaat dat nu eenmaal. Een ideaalplaatje dus dat als legitimatie dient: het is nu eenmaal niet anders, er is geen alternatief. En dat terwijl er wel degelijk alternatieven zijn, sterker nog: die zien we ook volop om ons heen, elke dag. Maar ook daarover later meer.
Maar het is nog erger dan dat het ideaalbeeld als een soort geloof of ideologie werkt. Kenmerk van een ideologie is (onder andere) dat er geen vragen worden gesteld, het is een onomstotelijke waarheid. Nu zou je kunnen denken: prima, je bent vrij om te geloven (of aan te nemen) wat je zelf wilt. Maar daar houdt het natuurlijk niet op. Op het moment dat het taalgebruik (op de radio en in de kranten, zie hierboven) samenvalt met de ideologie en het virus zich in je brein vast nestelt: dan wordt het handelen (je gedrag, de politiek, het beleid) ook anders. Zo hebben economen al meer dan honderd jaar vooral aandacht voor het ‘verbeteren’ van de denkmodellen die zich houden aan de wetten van de ideale vrije markt. Andere problemen waar economen zich ook mee bezig zouden kunnen houden (armoede, machtsconcentraties, fraude, ga zo maar door) krijgen daardoor minder aandacht. En door de vele wetenschappelijke publicaties wordt de ideologie nog krachtiger. Hele generaties burgers, studenten, journalisten worden zo beïnvloed en gaan de werkelijkheid naar dat gedachtegoed vormgeven. Regels om banken te controleren worden om die reden afgeschaft of verminderd. Belastingen moeten omlaag want ‘het verstoort de markt’, ‘anders zijn we niet meer concurrerend’. Haegens laat zo zien dat via economen als Smith en Ricardo het denkkader steeds meer wordt ingeperkt. Tot het via Samuelson in de grote lesboeken terecht komt. Die vervolgens worden gelezen door Reagan (en zijn adviseurs), Thatcher etc die vervolgens weer de maatschappij gaan inrichten, hervormen langs diezelfde denklijnen.
Wat is de oorzaak?
Hoe heeft het zover kunnen komen? Waarom zijn er mensen die tot dit gedachtegoed komen en waarom zijn er ook mensen die dit gedachtegoed aannemen en gaan geloven? Deze vraag is (naar mijn mening) niet zo goed uitgewerkt in het boek als het simpele feit dat de ideale markt niet bestaat. Maar ik vind de vraag naar het waarom zeker zo boeiend. Als econoom en voormalig modellenbouwer heb ik me hier ook schuldig aan gemaakt. Een ideale vrije markt is zo mooi om te modelleren. Alles klopt wiskundig zo mooi, het loopt allemaal netjes ‘rond’. Perfecte markten hebben van zichzelf een soort esthetica, alle lelijke hoekjes zijn weg. En ook hier geldt een zichzelf versterkend effect. Als je als wetenschapper/econoom verder wilt met je carrière dan doe je er verstandig aan ’to jump on the bandwagon’. Dus met rare verhalen over afwijkende situaties publiceer je niet zo makkelijk in grote internationale tijdschriften. Nog los van dat zo’n afwijkende markt met randjes heel lastig in de verplichte wiskunde is te vatten. Dus je sluit je gewoon aan bij de gangbare mainstream en gaat op detailniveau verfijnen. ((Eigenlijk geldt hier toch weer een economische wet: waarom zou je als econoom moeilijk doen (zelf iets verzinnen, smeken om publicatie, gevaar de risée te worden van je beroepsgroep) als het makkelijk kan (volstoppen met wiskunde, aansluiten bij de mainstream)? ))
Er is een prachtig proefschrift uit de jaren tachtig van Bert Hamminga die een empirisch onderzoek doet naar hoe economen tot hun inzichten en modellen komen. Hij heeft toen een bepaalde ‘stelling’ in de tijd in de literatuur gevolgd (het zogenaamde Stolper-Samuelson theorema) en is gaan turven en meten. Een van de conclusies was destijds: economische wetenschap is waarover economen schrijven en economen schrijven vooral over die dingen waar ‘de grote economen’ (Samuelson dus) in de ‘grote tijdschriften’ (Econometrica etc) over schrijven. Het is dan zaak dicht op die publicatiestroom te gaan zitten en hele kleine wijzigingen door te voeren. Het lijkt op een soort wedstrijdje: kijk mij eens tot dezelfde (neo-klassieke) conclusies komen met nog minder (wiskundige) vooronderstellingen. Wiskunde is een must, want het werken met formules laat zien dat de economische wetenschap net zo strak kan redeneren als de natuurkunde. Hamminga concludeerde daarmee ook: of zo’n inzicht de werkelijkheid helpt (of er een echt probleem ‘van buiten’ wordt opgelost) speelt geen of nauwelijks een rol. Het is een vorm van interne navelstaarderij in combinatie met een wedstrijdje hogere wiskunde.
De reactie van de economen was (zover ik me herinner) zeer terughoudend, misschien wel afwerend. En dan te bedenken dat dit nu juist wél wetenschap is: gewoon kijken, turven, tellen en tot conclusies komen. Met andere woorden: er speelt van alles en nog wat in de naam van wetenschap en vooruitgang. Ik denk dat ik hier dus een nieuwe conclusie à la Haegens aan toe kan voegen: de ideale (economische) wetenschap bestaat niet echt. Zoals er bij echte markten sprake is van handjeklap en onderlinge afspraken, zo is er bij economische wetenschap (in dit voorbeeld van Hamminga althans) sprake van het meeliften op bestaande (abstracte) theorema’s en het kopiëren van wat de grootmeesters doen. Eerder op deze site schreef ik hier al over dit fenomeen.
In het verlengde van esthetica heeft het pure economische denken over vrije markt waarschijnlijk ook een intrinsieke verleidelijkheid. Dus niet alleen voor de economische wetenschappers, maar ook voor burgers en buitenlui. Het lijkt op wat Richard Dawkins een ‘meme’ noemt. Een aantrekkelijke verleidelijke gedachte die zich viraal verspreidt. Denk aan dat populaire popdeuntje
dat je toevallig op de radio hoort en maar niet uit je hoofd wil gaan. De wereld wordt weer hanteerbaar met zo’n concept van perfect werkende markten in je hoofd. Tja, als je niet wordt aangenomen, dan zul je wel te duur zijn. Dan moet je maar zakken met je loon(-eisen), dan word je vanzelf weer aangenomen. Je hoeft het probleem dan ook niet op te lossen, het lost zichzelf op (of niet maar dan ligt het gewoon aan jezelf). Afijn, dit staat niet te lezen in Haegens boek (net zomin als het argument van Hamminga) dus …
… terug naar de kern van het boek van Haegens. En dat vind ik een interessante. Ik maak het nu wat groter dan te lezen is bij Haegens maar de belangrijkste reden waarom we nu allemaal in ideale markten lijken te geloven heeft te maken met een groots complot van kapitalisten. En nee, Haegens nuanceert dit terecht, het is niet zo dat een aantal lieden ergens bij elkaar zijn gaan zitten om dit idee uit te broeden. Maar toch. Haegens begint zijn verhaal bij de reis van de Fransman De Tocqueville door de prille Verenigde Staten (zeg maar toen de migranten nog in gesprek waren met de Indianen). Er zat vrijheid en democratie in de lucht. Er was iets groters gaande waarbij het gewoon onderdrukken van de massa niet langer meer zou werken. Eigenaren (van kapitaal, van slaven) zaten niet te wachten op het afstaan van hun geld en macht. Democratie kon wel eens fout voor hen aflopen. Er moest dus iets komen dat de vrijheid van handelen in stand hield en bemoeizucht (van de massa, van de politiek) tegen ging. Geleidelijk aan is toen dat verleidelijke idee ‘in het leven geroepen’ en steeds verder verfijnd in de collectieve exercitie van economen, filosofen en zo verder. Waarschijnlijk valt er ook nog een linkje te leggen naar de nieuwe inzichten uit de biologie van Darwin. Als je de markt zijn gang laat gaan dan komt het beste boven drijven. Helemaal vanzelf, zonder iets te doen, zo is de natuur nu eenmaal. En als het beste boven komt drijven dan wordt uiteindelijk iedereen daar beter van. Het zogenaamde ’trickle-down’ effect (de welvaart van de rijken sijpelt door naar beneden). Laat de markt nu maar zijn werk doen. Bemoeizucht van de overheid met regels houden de goede initiatieven maar tegen en leiden tot ‘verstoringen’ en ‘imperfecties’. Greed is juist good! (( Deze economische versie van Darwin gaat volgens sommigen uit van een negatief mensbeeld. De mens hoeft niet altijd in concurrentie met elkaar te opereren. Toevallig schreef Rutger Bregman hier gisteren een heel verhaal over op De Correspondent’. Ik kom op dit mensbeeld van de calculerende economische agent terug in deel 2. )) Een geniale vondst, een loterij zonder nieten, iedereen beter af, wat wil je nog meer.
Hieronder draaf ik iets door door het in een plaatje te zetten. Ik maak gebruik van de gelegenheid (weer niet te vinden in Haegens, mag je dit nog een boekbespreking noemen?) om nog een geniale list uit de geschiedenis van de rijken aan dit verhaal te koppelen. Eerder schreef ik over een geweldig artikel van (ook een beroemdheid) econoom Mancur Olson. Olson spreekt over de ‘roving’ en de ‘stationary bandits’. Dit is echt geschiedenis in ferme stappen snel thuis. Vroeger had je plunderaars die van dorp naar dorp vrouwen verkrachtten, de zaak leeg roofden en de boel af fikten. Best een hoop gedoe, elke keer maar weer opnieuw ten strijde trekken en het risico lopen dat je zelf ook manschappen verliest. Al die onrust en onzekerheid! Dus op enig moment kwam er iemand van de plunderaars op het geniale plan gewoon ergens te blijven. Maar hoe dan aan inkomsten te komen zonder er zelf iets voor te hoeven doen? Nou simpel, je zegt gewoon dat alle grond hier van jou is, je verzint de constructie ‘eigendom’. Maar je bent de kwaadste niet dus de (bestaande) boeren mogen hun ding op jouw land blijven doen maar dan moeten ze wel elk jaar 10% van hun oogst afstaan. Afstaan aan jou als eigenaar en in ruil bescherm je ze voor kwade invallers (die plunderaars van vroeger, weet je wel). En ook hier geldt: men gaat vanzelf in dat idee en die nieuwe werkelijkheid geloven. Eigendom is heel natuurlijk en vanzelfsprekend. Sterker nog: je noemt jezelf als eigenaar hertog, prins, graaf of koning, jij staat ook dichter bij God dan de massa en gaat het na een tijdje zelfs geloven. Het geweldige (vind ik) van het artikel van Olson is dat hij deze overgang van reizende naar ‘blijvende’ plunderaars vertaalt in een slimme micro-economische aanpak, Olson ‘framet’ het in termen van een economische optimalisatie.
Dus na de list van het eigendom kwam de list van de vrije markt. In beide gevallen gaat het om een bedenksel of een construct dat specifieke belangen dient. In beide gevallen zijn de bedenksels een eigen leven gaan leiden en zijn fundamentele discussies daar over niet meer aan de orde en wordt de werkelijkheid naar de ideeën vorm gegeven (en worden andere ook mogelijke werkelijkheden uitgesloten). Of het zo gegaan is weet ik natuurlijk niet. Ik baseer me in wezen op Olson en Haegens 🙂 . Don’t shoot the messenger.
Conclusies
Tijd voor de conclusies van het boek. De belangrijkste hadden we al: de ideale vrije markt bestaat niet (nu niet, nooit niet), het is slechts een bedenksel, een mentaal construct. In het echt werken ‘markten’ op andere manieren. Maar het gaat verder, zo blijkt uit de historische verkenning van Haegens. Markten (ook niet de ‘imperfecte’) ontstaan in de regel niet vanzelf door spontane interacties van handelende lieden. En als ze al vanzelf ontstaan dan is het in de regel een zooitje, een chaos, een druk en inefficiënt gedoetje op een fysieke (markt-)locatie. Het is nog weer sterker: markten ontstaan alleen via interventies en regels van bovenaf. Juist de neiging om de zaken te willen regelen (ingrijpen, vaak door de staat) creëert goed werkende markten. De staat gaat met andere woorden aan de markt vooraf. Beiden hebben elkaar nodig. Markt of overheid is dus een schijn dilemma, het is altijd markt én overheid. Haegens geeft een keur aan voorbeelden uit de geschiedenis waarmee deze stelling wordt onderbouwd.
Ook mooi aan dit boek is dat het positief eindigt en perspectief biedt. Je zou kunnen denken: de ideale markt bestaat niet, het is een list van kapitalisten en wij trappen er in en omdat het zo verleidelijk is moeten we er ook wel in trappen. Pech, deal with it, zorg dat je zelf een kapitalist wordt of zo. Of organiseer een revolutie, zoals daar ook historische voorbeelden van zijn. Maar nee, gelukkig eindigt het boek niet zo. De markten zoals die in de kranten en op de radio bedoeld worden, dat is maar een klein stukje van onze werkelijkheid. Een markt is een metafoor voor een zogenaamd coördinatiemechanisme. Zo’n mechanisme beschrijft langs welke lijnen we onderling met elkaar interacteren. Ruil (van goederen tegen geld) is maar een bepaalde vorm van interactie. Er zijn vele vormen van coördinatie en interactie. Gewoon om ons heen, dagelijks. Haegens beschrijft een gemiddelde dag uit zijn leven en laat zien welke ‘coördinaties’ zo op zijn pad komen.
Er is uitruil (verkeerd woord!) tussen man en vrouw, tussen jou en je gezin, tussen jou en je collega en ga zo maar door. Er is sprake van liefde, van vrijwilligerswerk etc. Het gevaar van de ideologie van de markten is dat alle interacties worden bezien vanuit de bril van ‘economische uitruil’, dat de taal ons als het ware dwingt in dat schaarste discours. Dat is vermoedelijk wat Jesse Klaver met ‘economisering’ bedoelt (boek niet gelezen nog overigens). We zien dat al decennia om ons heen en economen en consultants dragen daar flink aan bij. Alles is een markt en in een markt heb je diensten en consumenten. Een (zieke) patiënt is dus een consument met een vraag en jij moet daar als aanbieder (zorgverlener) een passende propositie bij maken die marktconform is. Mag ik een teiltje? Ik merk in dit kielzog nog maar eens op dat we het effect van leren werken met het zogenaamde ‘canvas-model’ aan hele generaties jongelingen ook niet moeten onderschatten.
Ik ga in de volgende blog deze zaak iets nuanceren. Er is mooi economisch werk gedaan waarin met de bril van schaarste en markt naar andere vormen van interacties tussen mensen wordt gekeken. Ik denk dat dat tot nieuwe verfrissende inzichten kan leiden en heeft geleid. Ik denk dan aan het werk van bijvoorbeeld Gary Becker die zo’n beetje de hele wereld vanuit dit paradigma kon beschrijven. Fysiek aantrekkelijke mensen hebben op de ‘huwelijksmarkt’ dan ook meer kans op een goede ‘match’ met een rijke of eveneens fysiek aantrekkelijke partner. De ‘zoektocht’ gaat dan ook door op die markt tot de beste match is bereikt en verder zoeken niet meer loont. We hebben het hier misschien eerder over de ideologie van de ‘homo economicus’. Maar kom ik dus op terug.
Ook iets waar ik nog op terug kom is misschien wel een van de sterkste voorbeelden van een bekende ‘markt’ die anders werkt dan het theorieboekje: de interne markt van bedrijven. Eerder schreef ik hier al over: binnen bedrijven gelden andere wetten dan tussen bedrijven onderling. Binnen bedrijven zijn er (meestal) geen markten die voor evenwicht tussen vraag en aanbod zorgen. Binnen bedrijven wordt druk ingegrepen, gepland en ge- of verboden. Er zijn volop regels, voorschriften, procedures en wat niet al. Een medewerker gaat niet elke dag onderhandelen over zijn salaris, ook al is hij op dat moment wat schaarser dan een paar dagen geleden. Heel apart: hét toonbeeld van efficiëntie, namelijk ‘het bedrijf’, werkt zelf als een kleine staat. Ook hier: ik kom er in de volgende blog op terug.
De positieve boodschap van Haegens is dat je met andere brillen (dan de marktbril) naar onze werkelijkheid kunt kijken. En je ziet dan zoveel meer. Omdat het om een construct gaat, kunnen we dus ook kiezen voor andere constructen. Het begint met dit inzicht en dan kan de discussie over wat we nu werkelijk willen pas goed gevoerd worden. De ideologie van de vrije markt ontneemt ons het zich op wat er nog meer mogelijk is en hoe we het liever of anders zouden willen (inrichten). Ik hoop (waarschijnlijk met Haegens) dat dit boek een bijdrage levert aan die discussie.
Er valt nog zoveel meer over te zeggen, wordt vervolgd.
Rudy van Stratum
Annemarie van Gaal over ondernemerschap (deel 3)
Aanleiding ondernemerschap
We bespreken het boek van Annemarie van Gaal. Getiteld: ‘Winst’. Waarom? Omdat ik getriggerd ben door de energie die in ondernemerschap gaat zitten. Omdat ondernemerschap zo belangrijk is voor onze economie. En omdat ondernemerschap een grotendeels onbegrepen fenomeen is in de economische literatuur. En ik er dus meer over te weten wil komen. Ik grijp eigenlijk alles aan wat me meer inzicht kan bieden. Het boek van Van Gaal zie ik als boek met sfeerimpressies uit de praktijk (van haarzelf als onderneemster, maar ook van wat ze om haar heen hoort over ondernemerschap). Welk beeld van de ondernemer komt er in dit boek naar voren? Brengt het ons (mij) iets dichter bij een begrip?
Deze afleveringen passen binnen de reeks ondernemerschap (die al langer loopt).
Vorige keren
Weer even samenvatten. De eerste aflevering over dit boek gaf de eerste laag aan. Ondernemerschap: tips uit de praktijk, hoe doe je het het? Winst is superbelangrijk omdat het nodig is voor je continuïteit. Maar winst is ook belangrijk omdat het iets zegt over je succes. Hoe meer winst hoe beter je het doet, hoe succesvoller je bent. Winst is dus (in mijn woorden) een overlevingsindicator, het zegt iets over je prestaties binnen de species ‘ondernemer’. Je bent een betere ondernemer als je meer winst hebt. En hoe doe je dat dan, dat ondernemen, dat meer winst maken? Vooral door heel veel aandacht te hebben voor het verkoopproces. Voor een deel kun je dat leren, voor een deel zit het ook in je bloed. Afijn, nog meer, maar lees daarvoor de eerdere aflevering.
De tweede aflevering is wat gemener omdat het op zoek gaat naar de verborgen lagen achter ondernemerschap. Van Gaal benoemt het niet zo letterlijk maar toch zegt ze er tussen de regels veel over. Een ondernemer heeft een beeld over zichzelf (wat hem succesvol(ler) veronderstelt te maken) en een beeld over de buitenwereld (zelfde verhaal, dit beeld van de buitenwereld zou bij kunnen dragen aan meer effectief ondernemersgedrag). Een ondernemer vindt zichzelf een topsporter die steeds weer gaat voor die gouden plak. De metafoor van de sport en van de strijd om te winnen speelt een grote rol in het boek van Van Gaal (althans, dat is wat ik er uit haal). En die topsporter die krijgt het niet voor niets vanzelfsprekend, die moet knokken en doorgaan, krachtige besluiten nemen, niet te veel achterom kijken etc.
De buitenwereld is, de metafoor van de sport volgend, een pool van concurrenten die in dezelfde vijver vissen. Ja, ook zij willen winnen en proberen slimmer te zijn of harder te werken (dan jij, waardoor jij de verliezer dreigt te worden). Verder zit de buitenwereld vol met bestuurders, managers en ambtenaren die een ander spel spelen. Een spel dat jou het leven moeilijker lijkt te willen maken. Met regels, vergaderingen, CAO’s en wat niet al. De boodschap is om je niet te veel af te laten leiden door al deze hindernissen of obstakels of (weer in sporttermen) hordes.
Wat nog mist
Het belangrijkste is hiermee wel gezegd. Toch wringt het nog ergens. En daar gaat de derde laag over. Het wringt omdat winst zo belangrijk is maar ondertussen toch geen echt doel is voor de ondernemer. We blijven gissen naar waar het de ondernemer écht om gaat. Het gaat als we de sportmetafoor serieus nemen om het winnen. De winst is een tussenstap in het winnen. Het boek had dus niet ‘Winst’ moeten heten maar ‘Winnen’. Annemarie van Gaal benoemt deze derde laag niet echt maar er zijn wel stukjes tekst te vinden die daar toch op die diepere laag wijzen.
Ik heb ze in de derde en laatste mindmap bij elkaar gezet aan de rechterkant.
Misschien lijkt het op spijkers op laag water zoeken. Maar toch: ondernemen kost gruwelijk veel energie en veel ondernemers (waar we niet zo vaak over lezen, de survivorship bias) halen de eindstreep niet en verliezen veel eigen geld. Het kost dus veel geld en veel moeite en energie. In het leven is energie een schaarse bron die je zorgvuldig moet inzetten om je doelen te verwezenlijken. Dus moet je een goede reden hebben die schaarse energie in dat bedrijf van je te stoppen. En die goede reden kan niet alleen zijn om winst te maken. Je kunt op allerlei manieren winst maken en ondernemerschap is niet per se de eenvoudigste weg.
Het gaat uiteindelijk om aandacht en bewondering. Als je wint (door meer winst te behalen) dan ben je een winnaar en dat is een bewijs dat je belangrijk bent en ertoe doet. Je speelt mee, je staat op het bord. Van Gaal spreekt op het eind van het boek over het applaus dat zo belangrijk is. Ondernemers die stoppen missen vaak dat applaus en ze vallen in een zwart gat. Nog een bewijs dat het niet om geld (winst) alleen kan gaan want vaak krijgen ze het geld bij lange na niet meer op hoe lang ze verder nog mogen leven. Het gaat (ook) om wat je achter laat. Aan je kinderen of aan de wereld in het algemeen. Het bedrijf blijft (nog lang) bestaan, dus ik heb iets goeds gemaakt, ik heb iets fundamenteels bijgedragen.
Dan nog zijn we er niet. Want als het gaat om aandacht en applaus, dan weer is de vraag: dat kun je op allerlei manieren voor elkaar krijgen. Dus waarom applaus via ondernemerschap en risicootje lopen? Misschien is er geen keuze en is ondernemen het enige wat je kunt. Ook goed maar dan gaat het ook niet om winst en om het bedrijf maar dan gaat het om jouzelf en om ondernemen tout-court en dan maar hopen dat je winst haalt (en niet ten onder gaat). Het lijkt me een plausibele redenering: ondernemen zit in je bloed, je hebt het meegekregen, je bent ermee besmet, linksom of rechtsom ga je ermee aan de slag. Je wilt iets neerzetten, iets presteren. Zelfs bij verlies ga je nog door, want je kunt het niet laten. Winst is in die visie een constructie achteraf om het aan de buitenwereld en jezelf uit te kunnen leggen. ‘Het gaat me om de winst’, dan krijg je ook geen vragen, dat klinkt ook zo logisch. Maar het echte verhaal is dan dat je het gewoon niet kunt laten, je moet het doen (en natuurlijk hoop je dat je rijk en succesvol wordt).
Afijn, dat laatste is allemaal niet bij Annemarie te vinden, dat is voor mijn rekening.
De vragen
Links in de mindmap staan nog wat restvragen en opmerkingen van mijn kant. De meeste zijn al aan bod gekomen.
Ik blijf het paradoxaal vinden dat de ondernemer vooral niet te veel afstand van zijn bedrijf moet willen nemen. Dus geen directiezitjes in een apart clean gebouw met een eigen directie parkeerplaats. Ja ik snap dat wel: iedereen heeft je door als je daar te veel nadruk op legt en dan werkt het spel niet meer. Dus je moet vooral bescheiden blijven en gewoon en niet te ‘duur doen’. Maar als het gaat om applaus en aandacht dan zijn dat nou juist de dingen die je aan de buitenwereld wilt laten zien ten teken van je succes. Een eigen parkeerplek en een eigen directietoilet, dan heb je het toch helemaal voor elkaar? Het is dus balanceren op een dun koord als ondernemer.
Dan een leuke oefening waar Van Gaal mee aankomt voor de ondernemer. ‘Terminal days’. Weer overgenomen van een andere ondernemer. Bij ’terminal days’ doe je alsof je onderneming (of project) niet goed loopt of zelfs mislukt is. Vanuit die onaangename positie kun je nadenken over hoe het zover heeft kunnen komen, wat er verkeerd ging, wat er beter had gemoeten etc. Het lijkt op de eerder door ons beschreven ‘postmortem’ oefeningen (voor meer informatie zie ook ons recente boek ‘Tegendenken’). Je kunt NU al leren van je TOEKOMSTIGE mislukkingen (die dan als het goed is niet meer gaan gebeuren).
Maar ook deze oefening wringt. ‘Terminal days’ is (volgens mij) ontleend aan de stervensbegeleiding. Als je bijna dood bent kijk je anders naar je voorbije leven. Je gaat dan pas echt beseffen waar het allemaal om ging, wat er écht toe deed. Door te doen alsof je bijna dood bent, kom je tot de echte kern. ‘Had ik maar meer tijd met de kinderen en de familie door gebracht’. ‘Had ik maar meer aan sport gedaan en minder gerookt dan had ik langer kunnen leven’, van dat soort dingen. ‘Terminal days’ is dus bedoeld om na te denken over wat je echt wilt in dit leven (om op tijd bij te kunnen sturen). De oefening wordt bij Van Gaal gebruikt om tot (nog meer) winst te komen. Dus weer blijft er iets hangen achter het ondernemershaakje.
De andere dingen in de mindmap heb ik in de vorige aflevering al aangestipt. Het beeld dat de ondernemer over zichzelf en de buitenwereld heeft wordt zo een karikatuur en doet geen recht aan de veel complexere werkelijkheid. We komen dan terecht in mythevorming over de ondernemer en de ambtenaar. Een ondernemer is snel, daadkrachtig, gaat voor verbetering en innovatie en zo verder. Kijk nog eens naar de eerdere aflevering over de 10 mythes over ondernemerschap. Bij mij irriteert dit deel omdat het tekort doet aan het belang van goede regels en goede ambtenaren (overigens heb je in een succesvol bedrijf ook ‘regels’, ‘remmers’ en ‘bedachtzamen’ nodig, kijk wat er gebeurt als je alleen maar ondernemende types in je bedrijf wilt). Ik ben overtuigd van de voordelen van ondernemerschap (zowel voor het individu als voor de gemeenschap). Én ik geloof ook dat de wereld vooral zien als een van strijd met winnaars en verliezers beperkt en verarmt. Er zijn andere paradigma’s of wereldbeelden denkbaar. Je loopt de kans jezelf veel mogelijkheden en geluk te ontzeggen als je onbewust blijft steken in dat ene paradigma waar jij nu toevallig in gelooft.
Rudy van Stratum
Annemarie van Gaal over ondernemerschap (deel 2)
Vorige keer bespraken we in een eerste blog hoe Annemarie van Gaal naar ondernemerschap kijkt. Ik begon in die blog met de ‘eerste laag’. Als je op zoek bent naar de tips en tricks over ondernemerschap dan zou je zoiets krijgen. Waar kwamen we op uit? Ondernemerschap heeft te maken met drie dingen:
- Met winst: daar gaat het om, superbelangrijk.
- Met jou als persoon: een ondernemer leeft voor zijn zaak, het zit als het ware in je bloed. Dit deel moet je ‘hebben’ en kun je niet zomaar leren.
- Met je vaardigheden, dingen die je nodig hebt als ondernemer maar vooral ook kunt leren. Je moet vooral goed kunnen verkopen en weten waar je op langere termijn naar toe wilt zodat je in het nu kunt focussen.
Mijn indruk is dat dit perspectief op ondernemerschap spoort met wat je vaak hoort aan de sta-tafels van netwerkborrels. Ik lees niet veel nieuws wat overigens niet wil zeggen dat wat hier staat niet waar of niet belangrijk zou zijn. Het blijft in mijn optiek wel veel aan de oppervlakte. In die spirit lees ik ook de vele tips hoe je beter je spullen aan de man kunt brengen (een goede verkoper worden). Geen kortingen geven en hoe je dat dan slim doet. Het lijkt wel een spelletje, een wedstrijd, wie heeft de grootste.
We kunnen wat dieper graven door te kijken naar de dingen die ook gezegd worden maar tussen de regels door. Je krijgt dan meer zicht op de achterliggende overtuigingen die horen bij ondernemerschap (uiteraard door de bril van Van Gaal). Ik noem dat maar even ‘de tweede laag’. Ik zie het boek van Annemarie dan maar als representatief voor ‘ondernemersdenken in de praktijk’. We kijken dan een beetje in de hoofden van de mensen die aan de sta-tafels een eigen onderneming hebben en met elkaar hun successen delen. (Ik teken hier meteen bij aan dat er weinig empirisch onderzoek beschikbaar is of deze beelden over ondernemerschap ook daadwerkelijk resulteren in meer succesvolle ondernemers, een heel ander onderwerp).
Ik heb zo goed en zo kwaad als het kon de overtuigingen bij elkaar geharkt en (weer) in een mindmap geplaatst. Ik kom tot een tweedeling:
- Overtuigingen over ondernemerschap zelf (intern).
- Overtuigingen die de ondernemer heeft over zijn omgeving of de (buiten)wereld (extern).
Overtuigingen over ondernemerschap (intern)
Inderdaad blijkt dan ondernemen niet zomaar een normale activiteit. Het is topsport en het gaat om topprestaties. We zien veel taalgebruik terug komen uit de wereld van sport en competitie. Het gaat dan bijvoorbeeld ‘om het winnen van de wedstrijd’, ‘om het verschijnen aan de finish’. De sportmetaforen zijn te vinden door het hele boek heen. Je bevindt je tussen je concurrenten en die hebben allemaal datzelfde doel om te winnen en jouw omzet weg te kapen. Je concurrent ”vist dus in dezelfde vijver’. Ondernemen is een (wed)strijd met winnaars en verliezers. Natuurlijk gaat het bij topsport (en het ondernemen) om het winnen van de gouden plak. Maar toch laat een ondernemer (mocht die dan een keer verliezen) zich nooit ‘uit het veld slaan’. Verliezen is niet erg want elke keer weer verschijn je opnieuw aan de start weer met de overtuiging dat je deze keer wél gaat winnen en dat je geleerd hebt van je fouten (want een verlies is wel degelijk fout).
Natuurlijk loop je je wedstrijd niet als een kip zonder kop. Je bereidt je steeds goed voor en weet waar je wilt eindigen. Die finish bereik je alleen als je een helder beeld hebt van waar je wilt uitkomen. Dat is je visie voor de langere termijn. In sporttermen gaat dat dan als volgt: you skate to where the puck is, not where it has been. Een mooie beeldende uitspraak overigens, die ga ik onthouden. Niet succesvolle ondernemers kijken dus te veel achterom en leren niet van hun verliezen, kunnen hun verlies niet nemen.
En net zoals het in de sport gaat: trainen, trainen en nog eens trainen. Bloed zweet en tranen. Ondernemerschap betekent dus ook stress, slapeloze nachten en veel teleurstellingen. Maar dat overleven we allemaal prima als we maar dat mooie einddoel van de finish en de gouden plak voor ogen blijven houden. ‘Het was het allemaal waard’, zullen we dan later zeggen als we terugkijken op de gelopen koers.
Ondernemen als topsport: ongetwijfeld de reden waarom zo veel succesvolle (ex-) topsporters gevraagd worden voor inspiratie te zorgen op ondernemersbijeenkomsten (of zijn het juist de bijeenkomsten waar de managers en bestuurders bijeen komen? Zie hieronder).
Overtuigingen over de (buiten)wereld (extern)
Ondernemers kijken dus naar zichzelf als topsporter die een wedstrijd speelt. Dat zijn de interne overtuigingen. Maar hoe kijkt zo’n ondernemer naar de (boze) buitenwereld vol concurrenten? Dat zijn als het ware de externe overtuigingen. We gaan weer sprokkelen in de tekst van Annemarie van Gaal.
Het beeld dat bij mij blijft hangen: ondernemen dat is vooral iets wat je dóet en waarbij je je niet laat belemmeren door de regeltjes. Een ondernemer is een autonoom individu die zelf wel bepaalt hoe het moet, die zich niet door anderen de les laat lezen. Dus boekjes lezen: niet doen! Het is vooral de ervaring (van jezelf) die telt. Businessplannen? Weg ermee! Onderzoeken en dikke rapporten? Daar verdienen vooral de banken en de adviseurs aan. En er komt vaak uit wat je al lang wist. Dus ook hier verre van blijven! Dan die hang van instituties (en onderzoekers) om je in te willen delen in een hokje … Trek je niks aan van branches en sectoren, dat zijn muurtjes die anderen om jou heen willen trekken. CAO’s? Dat zijn regels en voorschriften om jou het leven moeilijker te maken.
Wij ondernemers zien dus allerlei lieden om ons heen die anders zijn en geen wedstrijd spelen zoals wij die spelen. Er zijn mensen die zich voordoen als ondernemers maar dat niet echt zijn. We hebben het dan over de bestuurders en de managers. Je komt ze vaak tegen in de vele praatclubs die beweren over ondernemerschap te gaan. Maar pas op: hier zijn geen ondernemers en hier vind je geen echte passie. Je hoort het direct aan de verhalen (die minder levendig, minder echt, minder gloedvol zijn). Maar behalve de bestuurders moeten vooral de ambtenaren het ontgelden. Ambtenaren kennen niet zoals ondernemers de tucht van een harde deadline (van de markt, van de klant etc). Ze hebben dus tijd zat (ze betalen de prijs niet met hun eigen portemonnee, het gaat ze niet om winst of om het winnen van de wedstrijd). Een ondernemer is besluitvaardig en actiegericht, het tegendeel van de ambtenaar. In diezelfde lijn zit het vergaderen: een tijdslurper voor bestuurders etc die je maar van de wedstrijd af houdt. Een mooie anekdote in het boek is de vergadering van de organisatie waar Annemarie was uitgenodigd om haar adviezen te geven. De vergadering was gepland van 9-13 uur dus inclusief lunch. De voorzitter opent de vergadering met de eerste mededeling: rustig maar jongens, de broodjes worden om 12 uur gebracht! Hilarisch natuurlijk.
Opsommend
Goed dan: ondernemers spelen een wedstrijd en werken daar hard en met veel passie voor. Het gaat ze om de winst en om het winnen. Vooruit kijken en je niet laten afleiden door regeltjes. Pas vooral op voor bestuurders en ambtenaren die steeds nieuwe hordes voor je opwerpen.
Misschien kom ik nu wat cynisch over. Dat is vooralsnog niet mijn bedoeling. Ik geloof eigenlijk dat Annemarie heel goed weergeeft wat men vindt en denkt over ondernemerschap. Het is zo herkenbaar. En in veel van wat ze zegt zit een dikke kern van waarheid. Veel onderzoeken en consultants zijn volstrekt overbodig (of laat ik het anders zeggen: dragen niet bij aan de winst). Veel regels zijn niet productief. En vergaderen met kleffe broodjes en lauwe koffie: ik heb er ook een broertje dood aan.
Maar de echte vragen blijven bij mij knagen. Waarom is het zo belangrijk om die wedstrijd te winnen? Wat doe je dan met die gouden plak als je die op het einde van je leven hebt gewonnen? En hoe zit het dan met die ambtenaren en bestuurders? Zitten die dan echt anders in elkaar? En hoe komt dat dan? Zouden die ook niet een functie hebben? Of gehad hebben? Waarom doen zij eigenlijk wat ze doen? Misschien zijn er nog andere zaken die van belang zijn? Misschien worden er nog andere wedstrijden gespeeld? Op andere velden met andere spelers? Over die laatste en derde laag speculeer ik graag in de volgende en laatste blog over het boek van Annemarie van Gaal.
Rudy van Stratum
Deze blog past in de serie blogs over ondernemerschap.
Zomergast Freek de Jonge
Hoort u ook tot de uitstervende groep die het nog kan volhouden een aflevering van Zomergasten uit te zitten? (Een interessant verhaal over ons groeiende ongeduld en afnemende aandachtsboog is te vinden onder ‘Life is a pitch‘). Ik geef eerlijk toe: afgelopen zondag ben ik bij Reinbert de Leeuw ergens halverwege afgehaakt. Reinbert had ontdekt dat Zomergasten het interessantst waren als ze een enkel thema bij de kop pakten. Dus had hij het alleen over muziek.
Maar wat volgens mij miste (en wat wél nodig is om het voor mij boeiend te maken) is een betoog dat langzaam wordt opgebouwd en tot een conclusie leidt. Uiteraard niet verteld met lange uiteenzettingen maar met passende video-fragmenten (en de nodige persoonlijke gossip, iets waar Reinbert de Leeuw ook weigerde aan mee te werken).
Freek de Jonge deed dat in mijn ogen in de aftrap van dit seizoen Zomergasten. Hij had een duidelijke boodschap die zich gedurende de avond ontvouwde.
Slimme financiering?
En wat dit in hemelsnaam nu weer met slimme financiering te maken heeft? Ik heb daar natuurlijk wel een verhaaltje bij bedacht. Een slimme manier van financieren is het ontwikkelen en te gelde maken van je eigen talenten. Zo benut je je eigen potentieel ten volle en pluk je daar ook de vruchten van. Dat vertaalt zich in klinkende munt of in extra aandacht en waardering. Dat is ook de reden waarom hier op deze site pogingen zijn gedaan meer te snappen van ondernemerschap.
En dat was precies waar de avond van Freek de Jonge over ging: over het wel of niet slagen in het leven, het wel of niet realiseren van je dromen en ambities. Ik vat het betoog van Freek voor u samen en maak je er dan een typisch ‘slim-fin’ plaatje bij (commerciële boodschap: houd voor meer ‘slim-fin’ plaatjes ons nieuwe boek in de gaten).
Betoog van Freek
Freek en zijn vrouw Hella werden gebruikt als tegenpolen in het verhaal. Freek zelf heeft een warme opvoeding gehad en is daarmee vanaf zijn jeugd in het bezit van 100% zelfvertrouwen. Daar staat/stond tegenover dat hij geen discipline had (hij deed maar wat). Hella heeft een andere opvoeding/jeugd gehad en heeft/had nauwelijks zelfvertrouwen maar daarentegen juist heel veel discipline en doorzettingskracht.
Freek kwam pas op een (succesvol) pad nadat hij Bram Vermeulen ontmoette. Bram speelde destijds op hoog niveau volleybal en draaide er zijn hand niet voor om om 6 uur per dag met een bal tegen een muurtje te oefenen. De moraal: je kunt nog zoveel talent en zelfvertrouwen hebben, zonder eindeloos herhalen en oefenen kom je er niet. Dit is de bekende 10.000 uren regel (van de Beatles met hun ‘bierkeller’ optredens, van Bill Gates met zijn knutselhok etc).
Maar dat eindeloos herhalen hou je alleen vol als je een duidelijk doel voor ogen hebt en als je daarmee focus aanbrengt in je aandacht. Freek vertelde dat hij bij het maken van een nieuwe voorstelling continue bezig is met die voorstelling in zijn hoofd. Hij geeft eerlijk toe dat hij nauwelijks hoort wat een ander dan tegen hem zegt en nauwelijks ziet wat er om hem heen gebeurt (in de auto bijvoorbeeld, zomaar 50 kilometer verder). Focus is, zo vertelde Freek, steeds meer intensiteit op steeds minder. Tot je op het laatst 100% focus hebt op helemaal niets. Dan kom je in een tijdloze toestand van flow terecht.
Visualiseren en doen alsof
Een mooi fragment om het betoog te illustreren ging over een groep vrouwen van oorlogsveteranen. Ze hadden (in afwezigheid van hun mannen) weinig zelfvertrouwen. Iemand besloot dat ze samen een voorstelling konden maken voor als hun mannen zouden terugkeren. De leider (zangpedagoog, dirigent) liet op een fraaie manier zien hoe het proces van (meer) zelfvertrouwen en focus kan verlopen.
Veel vrouwen durfden niet hardop te zingen (uit schaamte, gebrek aan zelfvertrouwen). Wat deed de dirigent? ‘Dames, hier heb ik een aantal toverhoeden met zelfvertrouwen, ik deel ze uit, en zet de hoed maar op’. ‘Doe maar alsof je dit nummer al heel lang kent en het heel makkelijk heel goed zingt’. De dirigent deelt dus letterlijk zelfvertrouwen uit en visualiseert een succesvolle toestand (waarin je al goed bent in wat je nog gaat leren). Een prachtig fragment waarin je ziet hoe de vrouwen in de loop van weken steeds beter gaan zingen en vooral meer zelfvertrouwen krijgen.
Dat visualiseren en ‘doen alsof’ is iets wat Freek ook doet bij het ontwikkelen van een nieuwe voorstelling. Als hij in de auto zit (en niets hoort en ziet van de omgeving) spreekt hij in zijn hoofd de nieuwe grappen uit en doet hij alsof hij in de zaal zit en luistert naar de grap, om vervolgens te doen alsof hij de reactie bij de volle zaal ziet. En dan maar aanpassen en verbeteren, net zolang tot de zaal de gewenste reactie geeft).
In een plaatje
Rudy van Stratum