Categoriearchief: Opinie

Het brein van de bankier (2)

Eerder schreef Rudy in het kader van de denkfouten (denkfout 23) al over de aflevering van Tegenlicht (van 1 januari j.l.) over het brein van de bankier. Ik heb er nog een paar maal naar gekeken en geprobeerd in een schema weer te geven wat hier nou eigenlijk speelt. Het past een beetje in mijn ambitie voor dit jaar om meer inzicht te krijgen in allerlei economische mechanismen.

Ik zie drie werelden, die van de bankier, die van de modellenbouwer en die van de buitenwereld. Die laatste zou je kunnen zeggen is eigenlijk de rest van de wereld (ikzelf dus en vermoedelijk ook de lezer van dit artikel). Zij hebben het maar te doen met wat die anderen aanbieden maar snappen daar weinig van. Tegelijk, ze zijn niet echt kritisch en goed van vertrouwen. Zo lang alles goed gaat wordt het wereldbeeld van deze drie groepen alleen maar bevestigd en versterkt. Als het fout gaat, heeft dat vooral gevolgen voor de buitenwereld.

Nu het systeem vastloopt wijst iedereen naar elkaar en proberen we door middel van regels het systeem te verbeteren. Vraag is of de verbetering niet veel meer gezocht moet worden in een verandering van ons wereldbeeld.

In de figuur met kleine letters (cursief) een verwijzing naar een aantal denkfouten die bij deze mechanismen een rol spelen (een aantal verschijnt binnenkort). Eén denkfout komt niet terug in ons dossier, de outcome bias. Dit wil zeggen dat een goed resultaat niet altijd het gevolg is van een goede werkwijze. Als je de werkwijze niet onderzoekt, of zoals hier een financieel product niet begrijpt, kan het goede resultaat ook gewoon toeval zijn. Zolang de economie groeide was het niet zo moeilijk om geld te verdienen.

bankier-01

Stijn van Liefland

Financiële denkfout (14): zero risk bias

Omschrijving

Dit is in financieel opzicht een belangrijke denkfout. Eentje die we in de praktijk vaker tegenkomen en waar het meteen om veel geld, dus veel besparingspotentie, gaat. Wat behelst de fout die bekend staat onder de naam ‘zero risk bias’? Het is onze neiging een grote voorkeur te hebben voor het volledig uitsluiten van risico als het gaat om belangrijke zaken. Belangrijk kan hier van alles zijn dus zeker ook zaken die dicht bij ons staan en ons emotioneel veel doen.

Vaak treden de maatregelen rond deze neiging op als er zich een grote ramp heeft voorgedaan met goed zichtbare emotionele effecten. Een kernramp of overstroming of terroristische aanslag bijvoorbeeld. Na zo’n fenomeen worden we op onze kwetsbaarheid gewezen en zien we op tv de effecten duidelijk in beeld. De neiging is dan om koste wat kost in de toekomst dit te voorkomen. Het voorkomen van een terroristische aanslag gaat dat bijna zover dat we op elke burger een spion willen plaatsen op elke spion weer een spion om dat te controleren.

Waar het op uitdraait is dat we steeds meer van onze middelen inzetten om slechts een geringe objectieve reductie te bewerkstelligen van het betreffende risico. Een echt nul-risico is technisch vaak onmogelijk dus kopen we slechts de illusie van een nulrisico. En we vergeten de wet van de afnemende meeropbrengsten: we moeten steeds meer middelen inzetten voor steeds weer een kleiner stukje reductie.

Ik verwijs hier ook naar eerdere blogs over het werk van de Nijmeegse hoogleraar Ira Helsloot. We hebben na een ongeluk de neiging de tunnel 100% veilig te maken. Er wordt een speciale commissie in het leven geroepen die moet waken over de kwaliteit van tunnels in Nederland. En zo’n commissie zal haar werk dan ook goed doen, vele maatregelen zijn het gevolg. Je kunt het de commissie niet kwalijk nemen want dit was haar opdracht. De politicus die opdracht geeft is ook te begrijpen. Maar wat jammer is, is dat we zo de veiligste tunnels krijgen in de wereld zonder te beseffen dat de enorme bedragen die bij de laatste maatregelen horen ons ook hele andere voordelen hadden kunnen bezorgen (lees: veel meer mensenlevens hadden kunnen redden).

Achtergrond

Waarom hebben we deze neiging eigenlijk? Wederom geeft Dobelli hier weinig soelaas dus het wordt weer speculeren. Duidelijk lijkt mij dat het gaat om goed herkenbare en emotionele effecten. De echte problemen zijn abstract en blijken vaak alleen uit de bestudering van de cijfers. Deze problemen waar het hier om gaat doen zich rechtstreeks aan ons voor en zijn emotioneel direct van invloed en herkenbaar. Onze beslismachine is ontwikkeld vanuit kleine groepen en concrete zichtbare fenomenen uit de omgeving. Onze machine heeft zich nog niet aangepast aan de complexe werkelijkheid waarin we nu leven. Ooit was het goed voor de soort, inmiddels is de machine een beperkende factor geworden (in dit opzicht).

Deze denkfout heeft ook te maken met een afkeer van verlies. We zijn geneigd een afname van iets wat we hebben zwaarder te waarderen dan een grotere toename van iets wat we nog niet hebben. Dat is ook wel logisch. Het gaat om het overleven, en als je ook maar een hele kleine kans loopt om iets te verliezen waardoor je sterft dan krijgt dat een enorm gewicht. Dan maar afzien van een mogelijk groter voordeel en houden wat je hebt. Logisch, maar het verklaart ook waarom we een weerstand hebben tegen verandering.

Rudy van Stratum

Financiële denkfout (23): het winnaars effect (het brein van een bankier)

Aanleiding is de uitzending van Tegenlicht (VPRO) van eergisteren (1-1-2013) onder de titel ‘Het brein van een bankier’. Journalist Joris Luijendijk heeft het gedrag van Engelse bankiers een jaar lang van binnenuit gevolgd en daarover geschreven in de Engelse pers. Zijn artikelen zijn weer aanleiding geweest voor een Engelse onderzoekscommissie (die het ontstaan van bankencrisis onderzoekt) om Luijendijk nader te ondervragen naar zijn bevindingen als ‘antropoloog’ van de bankensector.

Afijn, ga de documentaire zelf bekijken en vel je eigen oordeel. Ik heb een poging gedaan de belangrijkste uitspraken uit de documentaire in een mindmapje onder te brengen.

Beschrijving

Ik heb de documentaire vooral bekeken met de bril van ‘denkfouten’ op. De belangrijkste denkfout die uit de documentaire lijkt te komen is het zogenaamde winnaarseffect. Dit is het fenomeen dat als je succes hebt dat je lichaam dan overwinnaarsstoffen (testosteron) aanmaakt waardoor je ook daadwerkelijk sterker wordt en meer kans op een volgend succes hebt. Succes leidt dus tot opnieuw succes. Deze overwinningsroes zorgt echter ook voor een blikvernauwing die tot het nemen van steeds grotere risico’s leidt (overschatting van eigen kunnen, onderschatting van de echte risico’s). In de natuur: te vaak een gevecht aangaan, een te groot territorium willen onderhouden. Met zelfvernietiging als resultaat.

De dynamiek

Om te snappen hoe dit tot een bankencrisis kan leiden moeten we meer weten van de omgeving waarin dit brein van de bankier (de titel van de documentaire) functioneert. Zie onderstaand overzicht:

ScreenShot166

Het begint met een sector die een stevige plek in de economie inneemt en gefocussed is op de korte termijn. Economische modellen worden steeds wiskundiger en banken nemen de slimste wiskunde studenten aan om steeds ingewikkelder producten te maken. Het complexe aanbod kan alleen gedijen bij een onkundige vraagkant. In de documentaire wordt gesteld dat binnen de banksector wordt gesproken over ‘muppets’, dat zijn klanten (pensioenfondsen, goede doelen clubs, woningcorporaties, de gemeente ‘Haarlem’ etcetera) die op hun angst of hebzucht worden aangesproken en deze producten moeten kopen.

We komen nu in een vicieuze cirkel terecht. Banken maken steeds meer winst, de klanten lijken er aanvankelijk ook beter van te worden, toeschouwers van het systeem worden ook lekker gemaakt met de gemaakte winsten en treden ook toe. Uiteindelijk klapt het systeem en is iedereen zijn geld kwijt behalve de bankiers die de bonussen al binnen hebben. De belastingbetaler moet bijlappen omdat de banken ’too big to fail’ zijn. De bankmanagers zijn psychopatische predators die met de inzet van wiskunde-nerds (vroeger gepest op school, eindelijk wraak) over de ruggen van muppets rijk worden.

Reflectie

Het is een boeiend verhaal, en zeker goed voor discussie. Interessant: 1) het is niet alleen een verhaal over economische krachten maar er zijn ook irrationele psychologische elementen in verweven (in onze termen zijn dat de ‘denkfouten’), en 2) dat het niet per se gaat om een eenzijdig schuldverhaal maar om een complex systeem van elkaar versterkende effecten.

De economische wetenschap krijgt er ook van langs. Economen maken volgens Luijendijk theoretische modellen over hoe het zou moeten gaan. Economen zouden meer naar buiten moeten kijken hoe het er écht aan toegaat. De paradox in natuurlijk dat de getoonde dynamiek er voor zorgt dat de werkelijkheid zich uiteindelijk gaat gedragen naar de modellen. Maar als econoom vind ik het toch jammer dat de suggestie ontstaat dat wat hier gebeurt niet rationeel is en in strijd met wat economen zouden voorspellen. Maar is dat ook zo?

Natuurlijk: de rampzalige interacties zoals zich die hebben voorgedaan de afgelopen 10 jaar zijn door geen enkel model vooraf in kaart gebracht. De economische wetenschap is slecht in het doen van voorspellingen (naar mijn mening is het overigens ook een denkfout de economische wetenschap als voorspeller te zien, het gaat eerder om het doordenken van mogelijke toekomsten, scenariovorming dus). Maar het onderliggende gedrag is in mijn ogen niet irrationeel of ‘buiten de modellen’. Kijk, als ik directeur van een grote bank zou zijn, als ik pathologische trekjes zou hebben, als ik klanten heb die zich als muppets gedragen, als ik voor grote risico’s beloond wordt en als ik bij fouten niet echt wordt afgestraft .. ja, dan zou ik ook nerds aannemen die voor mij ingewikkelde producten bedenken, ja dan zou ik die met grote bonussen nog harder voor mij laten werken. Dat klinkt volstrekt rationeel.

De economische modellen kennen geen ethiek, maar of dat nu de reden is waarom ze niet goed voorspellen of niet goed feitelijk gedrag beschrijven? Mijn vroegere leermeester Piet Peters (wijlen prof PJLM Peters) liet zijn eerstejaars studenten altijd rekenen aan de economie van crimineel gedrag: hoe lager de pakkans, hoe groter de misdaad. Iedereen is omkoopbaar: als de pakkans nihil is en de beloning oneindig groot zijn er in de limiet geen mensen die de verleiding kunnen weerstaan. Ik heb de cijfers niet paraat, maar er zijn vele studies gedaan waarin deze effecten statistisch ook overtuigend zijn aangetoond. En ja, het is ook een denkfout te menen dat juist jij niet onderhevig bent aan deze statistieken.

De economische literatuur kent ook een nog jonge tak die studie doet naar speculatieve bubbels en het ontstaan daarvan. Oereconoom John Maynard Keynes schreef daar bijna honderd jaar geleden al over. De echte denkfout die hier speelt is volgens mij: als iedereen maar maximaal zijn eigen belang dient (en niet gehinderd wordt door bemoeienis van buiten) dan leidt dat als vanzelf ook tot de grootste voordelen voor het geheel. Ook hier is veel onderzoek naar gedaan. Maar het is volstrekt rationeel die uitkomsten naast je neer te leggen als die op dat moment niet in je kraam passen.

Epiloog

Bankiers handelen niet irrationeel. Je moet de kat niet op het spek binden. Het zijn eerder de leken, de klanten, de muppets, die hun oren laten hangen naar de mensen met een winnaarseffect. Geen aanbod zonder dat er een passende vraag is. De tip op macro-niveau is: we moeten meer bewustzijn ontwikkelen voor dergelijke systemen en bijbehorende prikkels en denkfouten, stimuleer het onderzoek naar speculatieve bubbles en systemen met perverse prikkels. Op micro-niveau: pas op met het omarmen van (financiële) producten waarvan je de consequenties niet kunt doorzien, kijk goed naar de achterliggende belangen oftewel cui bono (there is no such thing as a free lunch). Maar: dat wisten we 10 jaar geleden natuurlijk ook al. Om er nog een laatste spreuk tegen aan te gooien: het bloed gaat waar het niet kruipen kan.

Rudy van Stratum

 

Financiële denkfout (13): groupthink

Beschrijving

Groupthink is het effect dat je het moeilijk vindt voor je eigen (afwijkende) mening op te komen in een grotere groep. Anders geformuleerd: je bent geneigd je mening aan te passen aan het grotere geheel van de groep.

Op zich heeft dat iets moois. Je wilt je eigen mening afstemmen op die van de groep. Je wilt niet onnodig afwijken en je streeft dus naar consensus. Dat is goed voor de sfeer en betekent ook behoud van positieve energie. Het gevaar is dat dat 1-op-1 een verstandige keuze kan zijn, maar dat als in een groep iedereen dat voor zichzelf wil doen, je uiteindelijk een consensus kan krijgen over iets dat uiteindelijk niemand wil. Hier lijkt sprake van een cirkelredenering: je maakt een projectie van wat de groep zou willen en baseert daar je eigen mening op. Maar als iedereen dat doet, ontstaat een kip-ei discussie met een halfzachte uitkomst.

Achtergrond

De achtergrond van dit fenomeen is dat we aardig gevonden willen worden. Als we niet aardig gevonden worden dan lopen we het risico om uitgestoten te worden door de groep. Blijkbaar heeft dat evolutionair voordeel opgeleverd, de kans dat je in slechte tijden voedsel van de groep kreeg werd op deze manier groter. De groepsmening is als het ware een beschermende cocon van overtuigingen om de groep heen, die de groep sterker en consistenter maakt.

Het gevaar is dat het originele denken wordt uitgeschakeld. Voor ’tegendenken’ is niet zo veel plaats, want tegendenkers zijn remmers die de fun bederven. Maar tegendenkers zorgen er ook voor dat de einduitkomst van de groep robuuster wordt, beter bestand tegen ongewenste en verrassende schokken van buitenaf. De beschermende cocon van de groep levert in veranderende tijden juist een gevaar op voor de groep.

De oplossing voor dit gevaar is simpel. Bouw bij elk besluit een extra stap in. Op het moment dat je het besluit wilt nemen, vraag je nog een keer expliciet of er iemand is die in staat is het voorgenomen besluit te verbeteren. Wat zouden we nog anders kunnen doen om dit besluit aan kracht te laten winnen? En: wat zou er nog fout kunnen gaan? Je kunt deze vraag een expliciete plek in het proces geven door iemand verantwoordelijk te maken voor dit tegendenken. En om te voorkomen dat de boodschapper wordt neergeschoten (don’t shoot the messenger) laat je deze kritische rol rouleren.

Groupthink in combinatie met de autoriteitsbias is levensgevaarlijk. We zijn al geneigd onze meningen op elkaar af te stemmen, maar als er dan ook nog iemand is die autoriteit uitstraalt (en macht heeft, je positie hangt ervan af) dan laat je het helemaal uit je hoofd nog iets anders te bedenken. Hoe dat op te lossen? Die vraag is lastiger te beantwoorden. Selecteer leiders die zich bewust zijn van hun eigen rol en de gevaren van de denkfouten. Beoordeel leiders op het meetbaar toestaan van afwijkend gedrag en meningen. Installeer een raad van toezicht die toeziet op het ongeoorloofd gebruik van denkfouten waar we evolutionair mee behept zijn.

Tenslotte: wat ook enorm kan helpen is het regelmatig innemen van andere posities. Een paar keer per jaar kun je stilstaan bij de vraag: als we nu met zijn allen eens van grotere afstand naar ons zelf en onze eigen organisatie kijken, wat zien we dan, wat valt dan op? Wat is de dynamiek die hier aan het werk is? Welke patronen zijn zichtbaar, welke daarvan zijn gewenst en welke zijn ongewenst? Het systematisch in kaart brengen van die patronen is met behulp van diverse tools (360 graden feedback, metaprofiel analyse en zo kan ik nog wel even doorgaan) tegenwoordig binnen ieders handbereik.

Rudy van Stratum

Financiële denkfout (22): de jij-bak

Beschrijving

Voor de mensen die de tel in deze reeks aan het kwijt raken zijn: de serie had een geplande bespreking van 20 denkfouten. Dobelli beschijft er meer, maar ik heb me vooral geconcentreerd op denkfouten die een relatie hebben met ‘slimme financiering’ (hoe krijg je zaken toch voor elkaar als de middelen ontoereikend zijn). Maar soms komt er een nieuwe denkfout voorbij uit de actualiteit die ik de lezer niet wil onthouden.

Dat is nu ook het geval. Susanne Weusten schrijft elke woensdag in de Volkskrant over het ABC van denkfouten (zoals de naam al doet vermoeden, een reeks van 26 items). Lijkt toeval dat we beiden hetzelfde doen, maar ook Weusten is (naar mijn inschatting) door Dobelli op dit spoor gebracht. Afijn, doet er ook niet toe, vandaag bespreekt ze onder de letter Q de denkfout ’tu quoque’, oftewel de jij-bak.

Wat houdt de jij-bak in? Ik denk dat dat weinig uitleg behoeft. Je bent het ergens niet mee eens (ziet het graag anders) en zegt daar wat van. Vervolgens krijg je als antwoord terug: ja maar jij dan, jij deed toen en toen ook iets fouts, dus wie ben jij om mij iets te verwijten. Zoals Weusten terecht opmerkt gaat het hier om een afleidingsmanoeuvre met als resultaat dat het bezwaar aan de kant wordt geschoven en de ‘beschuldigde’ weer door kan gaan met zijn (al dan niet foute) zaak.

Achtergrond

Hoewel Weusten de denkfout netjes uitlegt, gaat ze naar mijn mening niet echt in op de achtergrond. Wat is hier aan de hand? Waarom zijn we geneigd een jij-bak in te zetten? Naar mijn idee is de denkfout dat inhoud en persoon door elkaar worden gehaald. Soms bewust, soms onbewust. Jij bent het ergens niet mee eens, en wilt daar dus een punt van maken. Ik ga ervan uit dat het punt een inhoudelijk punt betreft. De ontvanger van dit inhoudelijke punt voelt zich in de praktijk vaak persoonlijk aangevallen. Zijn conclusie is: dus ik voldoe niet, ik ben niet goed genoeg?

Het is dan een natuurlijke reactie dat je jezelf wil beschermen. Leven met een slecht zelfbeeld is lastig en weinig productief. Je gaat je dus verdedigen. Je wilt weer een balans in het systeem krijgen en dat kun je doen door de ander omlaag te halen naar jouw niveau. Dus kom je met een jij-bak: ja maar jij doet ook veel fout! Je zou vanuit dit mechanisme natuurlijk ook jezelf weer omhoog kunnen halen: ja daar heb je een punt, maar wat ik wél heel goed doe … . Maar dat zie je in de praktijk dus niet zo vaak gebeuren.

Het gevaar van deze denkfout is dat het in no-time persoonlijk wordt. Een foute inhoudelijke zaak zal dan koste wat kost worden doorgezet. Juist om te bewijzen dat jij het bij het rechte eind had. Zo kunnen bij projecten miljoenen Euro’s ‘down the drain’ gaan. Grote ego’s gaan hun bewijs halen, tegen beter weten in.

De oplossing is om inhoudelijke opmerkingen te scheiden van persoonlijke zaken. Iemand zegt iets over de zaak en niet over jou als persoon. Dat is één. Vervolgens: als iemand al iets over jou zegt, dan gaat het over je gedrag (en niet over je ‘hele wezen’) van dat moment en is het feedback die je krijgt. Zie het als een systeemreactie: jouw gedrag roept blijkbaar een andere reactie op, dat is wat feedback wil zeggen. En het is aan jou wat je met die feedback doet. Je kunt hem naast je neerleggen maar je kunt je ook afvragen hoe je jezelf en de zaak er een voordeel mee kunt doen. Tenslotte: elk gedrag heeft een positieve intentie, dit wil zeggen: iemand stopt ergens energie in om daarmee iets goeds voor zichzelf te bereiken. Dat is de reden waarom je jezelf wil verdedigen (positieve intentie = jezelf beschermen). Maar zo heeft diegene die ‘kritiek’ op jou (jouw gedrag) heeft ook een positieve intentie. Vraag jezelf dus af: wat wil die ander bereiken voor hemzelf door dit op deze manier tegen mij te zeggen?

Op deze manier ontstaat weer ruimte om het over de inhoud te hebben. En om tot verbeteringen te komen die zaken die voorheen niet mogelijk waren alsnog te realiseren (en dat is ons onderwerp, slimme financiering, de cirkel is weer rond).

Rudy van Stratum

Financiële denkfout (12): het endowment-effect

Beschrijving

Het endowment-effect heet ook wel ‘bezitseffect’. Het geeft aan dat we ons op een niet-rationele manier hechten aan een voorwerp en daar dan meer waarde aan toekennen. Meer waarde aan toekennen dan we er redelijkerwijs in het economische verkeer voor terug kunnen krijgen.

Het kan dan gaan om voorwerpen die we al langere tijd in ons bezit hebben en waar we dus ook echt concrete ervaring mee hebben. Maar zeker zo apart is dat we het bezitseffect ook kunnen hebben bij iets waar we virtueel al een besluit over genomen hebben.

Een heel duidelijk en actueel voorbeeld van het eerste (reeds in bezit) is als we ons huis willen verkopen. We hebben een emotionele band met ons huis, we hebben er jaren in gewoond, we hebben onze kinderen zien opgroeien, kortom we zijn aan het huis en de herinneringen gehecht. We vragen meer voor ons huis dan anderen bereid zijn ervoor te geven. Resultaat: de markt stagneert, we zijn onredelijk in onze eisen als het gaat over de vraagprijs.

Een voorbeeld van het tweede: we zijn mentaal al eigenaar geworden. Ik ben aan het sparen voor een nieuwe versterker. Ik heb alle testen er al op nageslagen, ik weet precies wat ik hebben wil. De versterker heb ik in mijn gedachten al tientallen malen aangezet en van de klanken die eruit ontsproten genoten. De woorden van de recensenten resoneren in mijn hoofd mee op de muziekklanken. Eindelijk is het zover, ik ga met mijn spaarcentjes naar de winkel. En dan blijkt de versterker niet meer gemaakt te worden, te zijn uitverkocht, of flink duurder te zijn geworden. Ik zal en moet deze versterker hebben en zal hoe dan ook de eigenaar worden van dit apparaat.

Een meer praktisch voorbeeld van het mentaal eigenaar zijn is het fenomeen van veilingen. Je biedt met anderen mee op een voorwerp dat je graag hebben wilt. In de loop van het bieden waan je je al de winnaar van de veiling. In het heetst van de strijd (in de laatste minuten van de ebay-veiling) wil je niet meer opgeven en je laat jezelf verleiden door een biedings-roes waardoor je uiteindelijk ofwel een winnaar wordt met een te duur object ofwel verliezer wordt met een grote teleurstellings kater.

De overheid heeft dat goed begrepen als ze bijvoorbeeld zendfrequenties bij opbod verkoopt. Er is een ingenieuze procedure ontworpen waarin de spelers worden uitgenodigd te bieden en waar je niet weet wat je concurrent biedt. Achteraf blijken deze veilingen stelselmatig meer op te leveren dan verwacht.

Achtergrond

Om te beginnen vraag ik mij af of hier ook het omgekeerde effect opgaat? Ik heb slechte ervaringen met een product, ik weet zeker dat ik ervan af wil, elk bod dat iemand doet zal voor mij acceptabel zijn, eindelijk ben ik verlost van dit vervelende product met de bijbehorende negatieve associaties. Ik lees er in de literatuur niets over. Maar uit mijn eigen praktijk herken ik dit effect wel degelijk: soms krijg ik te weinig voor iets omdat ik er simpelweg vanaf wil (ik vergeet dat iemand anders daar wel eens anders tegen aan kan kijken en er dus meer voor over heeft).

Maar de vraag is waarom we ons hechten aan spullen en er dus meer voor terug willen dan objectief valt te rechtvaardigen. Ook hier zie ik geen antwoord staan in de teksten van Dobelli. Maar ongetwijfeld heeft het te maken met de schaarste aan hulpbronnen. Als we eenmaal met veel moeite eten hebben verzameld, dan is ons hele wezen gericht op het consumeren ervan. Consumptie in een schaarste omgeving vergroot de kansen op overleven. Omgekeerd: het afstoten van giftige bronnen heeft hetzelfde effect. We houden energie over om ons weer positief te richten op de jacht naar nieuwe hulpbronnen.

We moeten dus niet vergeten dat we dit overlevingsmechanisme in ons hebben en dat het ons soms ook afleidt van de échte doelen. Neem nu die sollicitatie naar die baan die je zo graag hebben wilt. Als je er veel moeite voor hebt gedaan en je virtueel de baan dus al hebt, dan voel je een enorme teleurstelling als je uiteindelijk nummer 2 op de lijst wordt (nét niet geworden). Maar eigenlijk kun je ook blij zijn, je bent immers beter dan die 100 andere kandidaten die het ook niet zijn geworden.

En vergeet niet dat je de kracht van deze misleiding van de natuur ook in je voordeel kunt omzetten. Als je met een project aan de slag bent dat koste wat kost door moet gaan, begeleid je opdrachtgevers en partners dan met positieve praat. Vertel vaak en inspirerend over de doeltoestand waarin het project al met succes is afgerond, laat je partners virtueel over het terrein lopen met dat prachtige gebouw, de lintjes worden doorgeknipt en de mensen staan te applaudiseren. Je partners zijn virtueel al eigenaar van dit succes geworden en zullen moeilijk afstand kunnen doen van dit eigenaarschap, ook als er wel degelijke financiële hobbels op de weg komen. Gna gna, projectmanagement voor ratten!

Rudy van Stratum

Schuld: de eerste 5000 jaar (David Graeber) (3)

Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).

 

Stelling 5: het kapitalisme drijft op een aantal ‘markten’ waar geld en schuld nauwelijks een rol spelen.

Dit vind ik zelf als ‘burgerlijk econoom’ een van de meest interessante fenomenen. Het fenomeen is ook indringend beschreven in de jaren 30 door Ronald Coase (’the nature of the firm’) maar is binnen de economisch onderzoeksdomeinen nooit echt serieus opgepakt en uitgewerkt. De belangrijkste ‘markten’ (daar waar we spullen uitruilen) in ons systeem zijn niet gebaseerd op schuld en geld. Kijk naar je eigen gezin of naar je vrienden. Je gaat niet elke dag een maaltijd koken voor je gezin en bijhouden wat je van ze tegoed hebt. Je geeft je vrienden een biertje, haalt ze op van het station, komt opdraven als ze een probleem hebben, en je houdt nergens bij hoe het met de balans is gesteld. Kijk naar je dagelijkse werkkring. Natuurlijk heb je een contract met je baas. Daarin staat beschreven hoeveel uur je komt werken en wat je maandelijks krijgt bijgeschreven op de bank. Maar als je koffie gaat halen voor je collega’s, dan doe je dat zonder vergoeding. Als je baas vraagt of je op de terugweg naar huis ergens een pakje kunt afgeven, dan ga je daar niet uitgebreid over staan te onderhandelen. Je doet het vanuit het vage besef dat het wel goed komt. Binnen een bedrijf spreek je loon en arbeidsvoorwaarden af voor langere tijd, je gaat niet dagelijks checken of je elders meer kunt verdienen en daarover in onderhandeling met je baas (je zult er namelijk in no-time uitliggen). Het gaat hier om ‘interne markten’ waar het efficiënt is om binnen een zeker vertrouwenskader dingen voor elkaar te doen die ‘in the end’ wel goed komen. Ook hier geldt dat er grenzen zijn en dat de balans wel ergens wordt opgemaakt. Maar niet op een kwantificeerbare en anonieme manier.

Het kapitalisme met geld, schulden en anonieme transacties zou niet kunnen bestaan als de andere ‘fuzzy’ markten niet als basis van het grote bouwwerk zouden bestaan. Dit is overigens ook een stelling, of ie ‘waar’ is weet ik niet, maar ik ben bereid hem te aanvaarden.

Stelling 6: De maatschappij is zich gaan vormen naar de taal en het denken van economen.

Economie wordt in de tekstboeken gestart met het werk van Adam Smith (1776, ‘The wealth of nations’). Natuurlijk is economie als wetenschap veel wiskundiger geworden (veroorzaker van deze stroming: David Ricardo, 1819). Smith werkte niet met modellen maar eigenlijk wilde hij dat wel. Hij leefde in de tijd dat Newton zijn grote natuurkundige systeem had bedacht. Exacte voorspelbare systemen met echte objectieve natuurwetten die de banen van de objecten bepalen. Smith zal zeker hebben gewerkt vanuit de gedachte een bijdrage aan deze nieuwe traditie te leveren. Een maatschappij waarin onderlinge ruiltransacties verlopen volgens objectieve regels over prijzen en waarden.

De stelling van Graeber is dat de economie als vak gekleurd is door deze context van natuurkundige wetten. Op zich hoeft dat niet verkeerd te zijn. Maar …. De economie is zo dominant geworden dat het handelen van ‘actoren’ of ‘agenten’ bepaald wordt door de fictieve verhalen van Adam Smith en zijn volgers. De taal van economen gaat een eigen leven leiden. Iedereen met een management-functie wordt verondersteld een zekere basiskennis te hebben van de economie en krijgt dit gedachtengoed voorgeschoteld. Zonder dat je dat wilt of weet ga je de wereld door deze bril zien. Je denkt in termen van markt, efficiëntie, transacties, groei, toegevoegde waarde, prijsvorming, geld, schulden. En uiteindelijk gaat de werkelijkheid zich naar het model zetten in plaats van andersom. We vergeten dat er ook hele andere manieren zijn om met elkaar deze planeet in te richten. Het lijkt een natuurwet: zo gaan die dingen nu eenmaal, ik doe ook maar wat ik moet doen.

Overigens blijkt Adam Smith veel van zijn werk ontleend te hebben aan oudere geschriften. Zelfs het beroemde voorbeeld van de arbeidsdeling in de naaldenfabriek schijnt al honderden jaren daarvoor beschreven te zijn. Ik wist het in ieder geval niet.

Evaluatie

Ik weet nog niet goed wat ik van het boek moet vinden. Ik weet dat Graeber een origineel denker is, die allerlei ingrediënten op een voor mij onverwachte wijze in een nieuw perspectief plaatst. Het blijft in mijn hoofd rondzingen. Dat is goed, dat is mooi, dat is nodig. Maar wat wil hij nu zeggen? Wat betekent dit nu voor ons? Welk handelsperspectief wordt hier geboden? Hoe moeten we verder? Hij zegt ook ergens dat hij niet de intentie had met dit boek oplossingen te willen aandragen, dus dat klopt dan wel.

Maar, en dat is het dubbele, de laatste 50 pagina’s vertellen tussen de regels door toch wel een verhaal. We zitten in een systeem waarvan we denken dat het het enige systeem is dat mogelijk is. We voegen ons allemaal in dat systeem. En het systeem heeft als interne dynamiek eeuwige groei en eindeloze schulden. En de uiterste consequentie is een crash omdat elke nieuwe (gedwongen) expansie alleen maar kan bij gratie van het aanboren van nieuwe resources, slaven, armen, onderdrukten. Maar kunnen we zomaar terug? De zogenaamde oervormen van schuld gingen ook gepaard met excessief geweld en slavernij, dus dat lokt ook niet. En hoe zit het met de niet te ontkennen ‘bijproducten’ van onze verslaving aan groei en expansie: technologische innovatie, hogere welvaart, betere gezondheid en langere levensduur? Kan niet anders dan dat hij een tweede deel moet schrijven: schuld, de volgende 5000 jaar.

Dit is het laatste deel in deze serie.

Rudy van Stratum, november 2012

 

 

 

 

Schuld: de eerste 5000 jaar (David Graeber) (2)

Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).

 

Stelling 3: Niet schuld is een probleem, maar ‘money is the root of all evil’.

Hoe zit het dan met geld? Aan geld is in kleine maatschappijen dus eigenlijk geen behoefte. Geld doet pas zijn intrede als maatschappijen groter en anoniemer worden. Graeber stelt dat de opkomst van geld samen gaat met de opkomst van heersers en oorlogen. Geld is oorlog en onderdrukking. Een heerser heeft een leger nodig om te kunnen veroveren. De vraag is wie de soldaten te eten geeft? De meest basale methode is om een land binnen te vallen en iedereen met de dood te bedreigen. Vervolgens zeg je dat je ze best wilt laten leven maar dan moeten de ‘geknechten’ wel zorgen voor brood en onderdak voor de soldaten. Afijn, roven en plunderen wordt op deze manier een weinig subtiele en vermoeiende bezigheid. Het behoeft voortdurend onderhoud en intimidatie. Tot een koning bedacht: als ik nu al mijn soldaten een muntje geef? Met dat muntje kunnen ze dan bij de inlanders een brood kopen. Maar waarom zouden de inlanders dat muntje accepteren in ruil voor een brood? Welnu, omdat de koning accepteert dat de verplichting die hij aan de inlanders heeft opgelegd mag worden betaald met die muntjes. Geld is belastingheffing zonder rechtstreeks geweld toe te hoeven passen.

Overigens stelt Graeber dat dit mechanisme tot op de dag van vandaag gewoon opgeld blijft doen. Geld is expansie, is onderdrukking, is oorlog. De oorlogen in Vietnam en Afghanistan zijn nodig om de carroussel van groei door te kunnen laten gaan. Het systeem is voortdurend op zoek naar nieuwe slaven die bereid (?) zijn offers te brengen voor het genot van een kleinere elite.

Maar dit is eigenlijk nog niet de kern van geld en waarom dit ‘kwaad’ is. Het kenmerk van geld is dat het exacte kwantificeerbare relaties legt met de goederen of diensten die je ervoor kunt kopen. De uitvinding van geld betekent het los kunnen laten van de oudere concepten van vage en moreel beladen schuldnoties. Ineens is het volstrekt helder wat ik precies van wie tegoed heb. Geld kwantificeert en anonimiseert. Geld tilt een maatschappij uit de sociale verbondenheid naar een hoger en abstracter niveau. De mens wordt verschoven van een sociaal wezen in een gemeenschap naar een actor die gedefinieerd is in termen van ruil en goederen. Door het ontstaan van geld, aldus Graeber, kunnen wij nu met droge ogen beweren: ja, ik snap wel dat er miljoenen kindertjes dood gaan in de derde wereld, maar ze hebben toch gewoon een schuld die moet worden terug betaald? Geld en schuld (in termen van geld) demoraliseert onze onderlinge verhoudingen. Het legitimeert als het ware verdere onderdrukking en uitbuiting.

Een nuancering. En misschien mijn invulling van wat Graeber beweert. Je zou kunnen denken dat in deze visie geld een instrument is dat is bedacht door de heersers om anderen te onderdrukken. Maar in feite gaat het hier om een autonome dynamiek. Je komt terecht in een groter systeem waarin ieder zijn rol speelt en moet spelen. Als de schuld er eenmaal is, achtervolgt hij je. Een mooie illustratie is het verhaal van de Spaanse Conquistadores bij de ontdekking van de nieuwe werelden. Een avonturier ziet in de nieuwe werelden zijn kans op fortuin. Hij heeft geld nodig voor de boot en het inhuren van manschappen. Hij leent geld van de koning om een expeditie te starten. De manschappen moeten onderweg betalen voor alles wat ze eten en aan verzorging nodig hebben. Eenmaal aangekomen bij de Azteken (ik noem maar wat) blijkt dat als ze niet oppassen ze met een restschuld huiswaarts moeten keren. Dit is de legitimatie om flink te plunderen en te moorden. Als ze thuis zijn terug gekeerd en de koning zijn beloning opeist, blijken ze weer op wereldreis te moeten om hun levenswijze te kunnen voortzetten. En zo verder en zo verder.

Stelling 4: Het bestaan van markten impliceert nog geen kapitalisme.

In de beschrijvingen van Graeber verwatert het verschil tussen kapitalisme en communisme. Wat voorbeelden om dit te verduidelijken. Stel je leeft in een communale gemeenschap. Een gemeenschap waar in wezen alles voor iedereen is: je draagt bij naar kunnen en krijgt naar behoefte. In een eerdere stelling had ik al laten zien dat het ook hier slechts goed gaat binnen zekere geaccepteerde grenzen. Je kunt niet eindeloos van de pot profiteren, ergens in het systeem wordt toch de balans opgemaakt. Parasieten worden (desnoods met geweld) uit het systeem gekieperd. Andersom: ook het kapitalisme (waarin van jou is wat je eigendom is) kent zijn grenzen. Graeber komt met een voorbeeld uit een (eigendoms) cultuur: als iemand zegt dat je zo’n mooie sjaal om hebt, dan betekent dat dat hij die sjaal graag wil hebben, de cultuur bepaalt dan dat je hem die sjaal ook daadwerkelijk geeft. Vanzelfsprekend bouw je dan wel een schuld op en de rekening moet wel weer een keer worden vereffend (sta niet raar te kijken dat deze weldoener een week later jou of je familie een compliment geeft!). Ook in ons hedendaags kapitalisme kun je natuurlijk niet onbeperkt je gang gaan. Het systeem stelt uiteindelijk grenzen aan wat je wel of niet kunt doen.

Markten zijn efficiënte vormen van elkaar ontmoeten en goederen uitwisselen. Ze zijn van alle tijden en hebben niets met kapitalisme ‘as such’ te maken. Sterker nog: Graeber beweert dat het ontstaan van markten als instituties historisch altijd te maken heeft met de opkomst van staten en regelingen/verplichtingen (oftewel: markten zijn een reactie op overheidsbemoeienis). Wat wil Graeber hier eigenlijk mee zeggen? Dat is het rare van het boek. Ik zou formeel kunnen zeggen: helemaal niets, hij constateert dat gewoon. Maar ergens bekruipt me toch het gevoel dat de boodschap is: als je markten fijn vindt dan kun je dat ook ervaren in andere samenwerkingsverbanden dan alleen die van kapitalisme.

Stelling 5 en 6 en evaluatie in 3e en laatste deel

Rudy van Stratum, november 2012

 

 

 

 

Verdienmogelijkheid: Peerby

Omschrijving

Met dank aan een artikel in de Volkskrant van vandaag worden we gewezen op een nieuwe verdienmogelijkheid. Het gaat om Peerby. Wat is het en hoe zit het in elkaar? Het gaat om een internetsite waarop je spullen kunt vragen waar je (soms tijdelijk) behoefte aan hebt. Vaak gaat het om wat duurdere spullen als een zware boormachine waar je alleen maar wat gaten mee hoeft te boren bijvoorbeeld. Het past naadloos in een tijd van economische crisis maar ook in een tijd waarin sociale contacten in een buurt blijkbaar niet meer volstaan.

De vraag of behoefte is bij deze site het uitgangspunt. De andere kant wordt bepaald door de eigenaren en aanbieders van de spullen die blijkbaar bereid zijn al dan niet tijdelijk afstand van die spullen te doen. Heel kort door de bocht zou je kunnen zeggen dat het een marktplaats is voor het lenen van spullen ergens bij je in de buurt. Maar soms vinden eigenaren het ook prima als je de spullen houdt, ze kunnen er toch niks meer mee of hebben het dubbel. Of dat je er een klein bedragje voor betaalt.

Caire.nu

Het initiatief doet me ergens denken aan het eerder besproken caire.nu. Ook daar gaat het om een lokale aangelegenheid waar je onderling zorgdiensten uitruilt. Zo heeft iemand behoefte aan vervoer naar het ziekenhuis en is er altijd wel iemand bij je in de buurt die bereid is voor je op en neer te rijden. Bij caire bouw je punten (credits) op waar je op termijn eigen zorgbehoefte mee kunt inkopen. Maar de kern blijft toch wel onderlinge hulp en vrijwilligheid. Bij caire zit er wel degelijk een groter verdienmodel achter: de ouderenzorg is op de reguliere manier op termijn financieel onhoudbaar geworden, en dit initiatief kan gezien worden als een laagdrempelige manier om in ieder geval de simpele zaken onderling te regelen. Kostenbesparing en ‘zelf hulp’ zijn hier dus leidende principes.

Verdienmodel?

Hoe dat bij Peerby zit is niet geheel duidelijk. Het initiatief is ontstaan vanuit een duurzaamheidsgedachte: waarom zou je iets kopen als je het bij een buurman kan lenen? Elkaar helpen, sociale cohesie, allemaal woorden die in het artikel terug komen. Wat is dan het verdienmodel? De oprichter had het idee om van elke transactie een klein percentage te vragen, maar in de praktijk worden de transacties vaak gratis onderling uitgewisseld, dus van inkomsten is geen sprake.

Maar het opmerkelijke is dat er toch makkelijk (? dat is de indruk die het artikel wekt) financiers zijn te vinden. Grote marktpartijen die een aardige som geld inleggen. Dus is de vraag: waarom doen die partijen dat? Het antwoord is in het artikel niet goed terug te vinden. Ik zie twee mogelijkheden:

1. Het is een initiatief á la facebook of zelfs marktplaats. Aanvankelijk is het niet geheel duidelijk waar het geld mee verdiend moet worden maar het kan wel eens heel groot worden. Hier is blijkbaar wat aan de hand en nu kun je hier relatief makkelijk instappen. Op termijn wordt het bedrijf dan verkocht en deel je mee in de opbrengst. Maar nog steeds is niet duidelijk waar ‘in the end’ geld mee kan worden verdiend. Bij facebook is dat nog steeds niet duidelijk, maar de meest voor de hand liggende reden is toch inkomsten uit advertenties en de beschikbaarheid van een groot vertrouwenswaardig netwerk.

2. Niemand weet het eigenlijk. Er hangt bij deze crisis iets in de lucht dat het ‘oude’ verdienmodel deuken oploopt. Je zult als grote marktpartij overal je neus in moeten steken, gevoel krijgen welke kant het allemaal uit kan gaan. Blijkbaar is dit iets wat aanspreekt: een sfeer van duurzaamheid, sociale cohesie, vrijwilligerswerk, lokale warme contacten. Wat er allemaal uit gaat komen, we weten het niet, maar als het iets wordt dan wil je er bij zijn en in ieder geval er nu iets van leren als het niks wordt. Misschien levert deze site wel bruikbare inzichten op hoe je als bedrijf vertrouwen terug kunt winnen en is dat inzicht geld waard?

Rudy van Stratum

Schuld: de eerste 5000 jaar (David Graeber) (1)

Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).

Het gaat hier om een vuistdikke publicatie. En eentje die je wat mij betreft ‘ideosyncratisch’ kunt noemen: een auteur met een eigen mening en met een eigen (wat breedsprakige) schrijfstijl. Ik ga niet volledig recht doen aan de hele inhoud van het boek. Ik beperk met tot de zaken die mij aanspreken of als bijzonder opvallen en haal daar een rode draad uit die past bij ons werk van de laatste jaren op slimmefinancering.nl. Een gekleurde samenvatting dus aan de hand van een aantal stellingen.

Stelling 1: Het ontstaan van geld en schuld zoals door economen wordt verteld, spoort niet met de historische gang van zaken.

Hoe verklaren economen het ontstaan van schuld en geld? Het verhaal van de standaard tekstboeken gaat ongeveer als volgt. In den beginne ruilden we goederen met elkaar. Als je een varken over had en je had behoefte aan schoenen, dan ging je op zoek naar iemand die schoenen had in de hoop dat die je varken in ruil wilde aanvaarden. Dat was natuurlijk lastig en tijdsintensief. Na verloop van tijd ontstonden ‘universele ruilmiddelen’ waar je eigenlijk altijd mee aan kon komen zetten. Die dus iedereen wilde aanvaarden als tegenprestatie (omdat je wist dat je dat ene ruilmiddel zelf ook weer kon gebruiken voor wat jij dan weer graag wilde hebben). Zo ontstonden kleine stukjes waardevol materiaal (goud en zilver) die dienst deden als universeel ruilmiddel. Het ontstaan van geld was een feit. Maar ook dat was maar lastig. Als je veel handel dreef dan liep je rond met hele zakken goud. Dat was vermoeiend maar ook dreigde het gevaar overvallen en bestolen te worden. En zo kwam iemand op het idee om dat goud ergens in bewaring te geven (achter slot en grendel) en een papiertje te maken waarop stond ‘ik heb hier goud in bewaring gegeven, bij inlevering van dit papiertje krijg ik dat goud weer terug’. Als een handelaar dan iets wilde kopen dan had hij niet langer de zak met goud nodig maar kon het papiertje aan de verkoper overhandigen. De verkoper kon dan op elk moment zelf zijn goud gaan ophalen bij de ‘bank’. Vervolgens gingen die papiertjes een eigen leven leiden en werden ze geaccepteerd als finale betaling. Bijna niemand ging nog naar de bank om zijn zak goud op te halen. De ‘goudbewaarder’ bedacht vervolgens dat hij op eigen titel ook ‘papiertjes’ kon uitgeven want immers zijn ‘papiertjes’ werden geaccepteerd als finale kwijting over en weer. Zo ontstonden de banken, schulden en het fenomeen van geldschepping.

Volgens Graeber gaat het hier om een mooi maar verzonnen verhaal. Het is een economische fictie, die niet gecheckt is met de feiten en niet is gebaseerd op historische bronnen. Hoe is het volgens Graeber dan wél gegaan? De volgorde is historisch precies andersom: eerst ontstond schuld, toen ontstond geld en pas veel later ontstaat ruilhandel. Precies zoals economen beweren blijkt ruilhandel een onwerkbare en zeer kostbare aangelegenheid. Daarom heeft het ook nooit echt bestaan. In kleine gemeenschappen had vroeger ieder zijn eigen functie en taak. Je ging een brood halen bij de bakker en rekende niet meteen af. Het werd op de lat geschreven waardoor je een schuld had opgebouwd. Zo had iedereen bij elkaar schulden, iedereen had iets bij elkaar te goed. Dat werd allemaal niet precies uitgerekend en op papier gezet, hooguit zette de bakker streepjes voor het aantal broden dat persoon x bij hem had opgehaald (de kerfstok!). Ook waren er geen exacte rekenschema’s waarin werd gesteld dat 1 varken correspondeerde met y broden. Er was sprake van onderlinge sociale controle en er was een gevoel van globale ‘kloppendheid’. Een keer per jaar werden er rituele feesten gehouden waarin onderlinge schulden en tegoeden werden weg gestreept.

Schulden zijn dus van alle tijden (zie volgende stelling). Geld is pas later ontstaan (zie stelling 3). Van ruilhandel is eigenlijk nooit echt sprake geweest. Ruilhandel ontstaat vanuit een geldmaatschappij als die door omstandigheden (crisis, oorlog) terugvalt. Ruilhandel ontstaat dan spontaan van onderop als geld niet langer beschikbaar is.

Wat wil Graeber zeggen met het fabeltje dat economen vertellen? Mijn eerste reactie was: ja, nou en, maakt me eigenlijk niet zoveel uit hoe schuld of geld historisch is ontstaan, de economie-boeken maken gebruik van een didactisch model om uit te leggen welke functies schuld en geld hebben. Maar bij tweede overdenking: het verhaaltje dat verteld wordt om uit te leggen hoe het werkt gaat een eigen leven leiden, en is de basis van heel veel maatregelen die dagelijks worden genomen om bijvoorbeeld bestaande systemen en belangen te verdedigen. Dit wordt verder uitgewerkt in stelling 6.

Stelling 2: Schuld is van alle tijden, schuld is in wezen ook iets goeds.

Schuld is dus de oorsprong van economie en transacties of ruil. Schuld is van alle tijden en de oervorm. Schuld is daarmee niet per se iets ‘slechts’, heeft niet per se te maken met ‘uitbuiting’ of wat dan ook. Integendeel, schuld was een normaal intermenselijk bindmiddel. Schuld erkende dat je altijd met elkaar te maken had en bleef hebben binnen je gemeenschap. Het hoefde ook niet te worden opgeschreven, het was voortdurend in de onderlinge relaties aanwezig. Schuld had op die manier alles te maken met onderling vertrouwen in relatief kleine gemeenschappen.

Misschien dat dit de indruk wekt dat het vroeger allemaal beter was. Dat is beslist niet het geval. Schuld was dan weliswaar sociaal bindmiddel, uiteindelijke ging het wel degelijk om een hardvochtig mechanisme van checks en balances. Iemand die structureel geen tegenprestatie kon leveren, werd uit de gemeenschap verstoten. Graeber geeft voorbeelden van samenlevingen waarin profiterende individuen simpelweg werden vermoord. Blijkbaar was vermoorden minder problematisch dan heronderhandelen over schuldsanering. Ook kwam het veel voor dat de tegenprestatie uit hele andere domeinen kwam dan wij nu gewend zijn. Als je als vader flinke schulden had, kon je die ook terug betalen met het ‘uitlenen’ van je dochter. Prostitutie en slavernij gaan dus prima samen met schulden in de hier bedoelde oervorm. Dat dan weer wel.

Stellingen 3-6 in volgende afleveringen.

Rudy van Stratum