Categoriearchief: Opinie

De waarde van natuur: mag dat wel (1)? (Financiering van landschap 9)

Het vorige deel van deze reeks over financiering van de natuur en landschap gaat in de kern over het waarde-begrip. Het lijkt me zeker voor een site als slimmefinanciering.nl van belang om hier nog eens iets uitgebreider bij stil te staan. Natuur en geld lijken vaak te botsen, met soms emotionele reacties tot gevolg. Soms denk ik dat sprake is van onnodige misverstanden. Ik probeer vanuit een economisch perspectief het begrip waarde van natuur nader te ontleden.

Artikel 2007

Op zoek naar een bron vanuit de ‘natuur-hoek’ kwam ik uit op een artikel uit 2007. De auteurs vinden dat de pogingen om de waarde van de natuur te bepalen hun doel voorbij schieten en sterker nog: fundamenteel de aandacht van de kern van de zaak afleiden. Een mooi voorbeeld-artikel dus voor deze uiteenzetting over de waarde van natuur.

Het artikel uit 2007 is hier te vinden: Hoe bepaal je de waarde van natuur?.

Kort de strekking van het artikel. De auteurs, Flip Witte en Arthur Meuleman, zijn niet onverdeeld gelukkig met recente pogingen een waarde toe te kennen aan natuur. De kern van hun betoog houdt verband met een in mijn ogen niet geheel consistente manier van het gebruik van de termen waarde en baten. Baten hebben in hun ogen een relatie met financieel gewin. Waarden zijn soms dermate belangrijk dat ze van levensbelang zijn en dus los staan van baten. De redenering van de auteurs lijkt een beetje op: baten = geld = plat, waarde = belangrijk = hoog.

Door toch zoveel mogelijk geldbedragen (dus ‘baten’ in de termen van het artikel) aan natuur te hangen lijkt natuur financieel profijtelijk maar is het dat in de praktijk niet (de auteurs stellen gekscherend: waarom gaan we als natuur dan zo profijtelijk is niet als de wiedeweerga overals de ecologische hoofdstructuur versterken?). Verder wordt hiermee in hun ogen het begrip natuur uitgehold. Dit zijn hun principiële bezwaren.

Naast principiële bezwaren zijn er nog praktische bezwaren als je dan toch (met tegenzin dus) aan het rekenen slaat met natuur.

Bezwaar 1: vermeden kosten zijn geen baten. Voorbeeld: als je een bos in stand houdt dan scheelt dat de waterzuiveringsinstantie kosten die ze anders wel hadden moeten maken. Natuur-rekenaars boeken dit in als een voordeeltje op de rekening van ‘natuur’.

Praktische bezwaar nummer 2 is: je mag niet de baten van allerlei verschillende partijen bij elkaar optellen. En vaak is het voordeel van de een het nadeel van de ander (een hogere huizenprijs betekent dan wel meer OZB voor de gemeente, maar weer minder inkomsten bij het Rijk vanwege een hogere hypotheekrenteaftrek).

Praktisch bezwaar nummer 3 luidt: er is vaak sprake van verdringing, baten op de ene plek leiden soms tot lagere baten op een andere plek (hier meer pannenkoekenrestaurantjes betekent dat er ergens anders minder pannenkoeken worden verkocht).

Mijn reactie is tweeledig. Eerst kom ik tot een voorstel voor een 4-deling in waardebegrippen, dat is dus het principiële antwoord. In een volgend artikel geef ik een reactie op de drie genoemde praktische bezwaren.

Mijn vertrekpunt hierbij: Een baat is een eenmalig positief effect voor een betrokken partij. Die baat kan soms in geld worden uitgedrukt en soms ook niet. Een waarde wordt berekend of bepaald door alle (netto) positieve effecten over een langere periode over meerdere partijen bijeen te nemen. Ook voor een waarde geldt: soms kan het in geld worden uitgedrukt maar soms ook niet. Een waarde is dus een optelling van (netto) baten.

1 Intrinsieke waarde

Intrinsieke waarde = niet meetbaar, niet kwantificeerbaar, hij is er gewoon. Deze hoogste vorm van waarde noemen we de intrinsieke waarde. Het is de waarde die er los van mensen of wat dan ook is. Een waarde buiten discussie dus. Je zou deze waarde ook de vóór-waarde kunnen noemen. Eerst komt dit, dan praat je pas verder over de andere waarden. Het is een ‘conditio sine qua non’, zonder dit valt er weinig meer te praten, zonder dit bestaat de rest ook niet.

Op zich is dit verdedigbaar denk ik. Maar dan moet er wel zo’n lijst van vóór-waarden komen. En geldt het echt voor álles van de natuur? Of zijn sommigen soorten dan toch belangrijker dan anderen? En hoe zit het dan met de natuurlijke dynamiek waarbij er soorten bijkomen en afgaan? Je komt in de discussie terecht die Bas Haring in zijn boek Plastic Panda’s heeft gevoerd (en die overigens een storm van kritiek over zich heen kreeg).

Principieel bezwaar dat ik heb bij deze vorm van intrinsieke waarde: het lijkt of je er niet over mag discussiëren, ze staan buiten elke orde, ze zijn door God gegeven. Wie bepaalt dan welke intrinsieke waarden er zijn? Waar staat dat dan? Mijn stelling is: ja, intrinsieke waarde kan zeker bestaan, maar discussie hierover is wel nodig.

2 Nutswaarde

Nutswaarde = meetbaar, maar niet optelbaar. Economen gaan ervan uit dat economische ‘subjecten’ of ‘actoren’ bepaalde dingen fijn vinden en ernaar streven die te bereiken. Die dingen, die ze fijn of belangrijk vinden, zitten in wat economen een nutsfunctie noemen (nutsfunctie is economenjargon en heeft niets te maken met nutsvoorzieningen oid). Het kan dan om echt van alles gaan: schone lucht, groene bossen, diversiteit, vrije tijd, vrede, vrijheid, consumptie van materiële goederen en zo verder. Een nutsfunctie is dan een wiskundig verband dat als input de dingen heeft die je belangrijk vindt en als output een bepaalde hoeveel ‘nutseenheden’. Deze nutseenheden gelden dan voor die ene persoon. Optellen van nut van de ene persoon bij die van een andere is niet zonder meer mogelijk. De totale nutswaarde van een bos laat zich op deze manier dus niet zonder meer in kaart brengen.

Het is een misverstand dat economen denken dat alles wat niet in geld uitgedrukt kan worden niet belangrijk is. Wat NIET in de nutsfunctie zit is bijvoorbeeld: geld, want geld geeft slechts toegang tot die dingen die belangrijk zijn, geld is een middel en niet iets wat op zichzelf waarde heeft. Ook niet in de nutsfunctie zit bijvoorbeeld: werk of arbeid. Arbeid is in de meeste economische modellen een productiefactor (met arbeid kun je dingen maken) die je kunt verkopen aan een producten van goederen. De verkoop van je arbeid levert je dan weer een inkomen op dat je in staat stelt de spullen die je van waarde acht te consumeren.

Het woord nut in relatie tot groen roept vaak een emotionele reactie op: ‘bah, sommige dingen zijn gewoon belangrijk, ook als ze geen nut hebben’. Maar dit mist het punt. Nut is misschien een ongelukkig gekozen woord. Noem het beestje dan anders. Spreek niet van nut en nutsfunctie maar noem het importantie en belangrijkheidsfunctie, als dat beter past bij je wereldbeeld.

Overigens zijn er in de praktijk wel degelijk manieren om erachter te komen wat mensen belangrijk vinden, daar zijn allerlei enquêtes en psychologische testen voor. Zeker niet perfect, maar wel prima voor de discussie en het zegt wel degelijk iets over wat er nu echt toe doet in de ogen van de ondervraagden.

3 Waarde in andere eenheden dan nut en geld

Waarde nummer 3 = meetbaar en ook optelbaar, uitgedrukt in vaste eenheden, maar niet in een abstract begrip als nut en ook niet in een concreet begrip als Euro. Dit waardebegrip heb ik maar even verzonnen omdat ik behoefte had aan een tussenstap tussen waardebegrip nummer 2 en 4. Economen hebben in de loop van de tijd allerlei verdeelsleutels en maatstaven bedacht waardoor je de dingen die echt belangrijk zijn alsnog kunt optellen. Een bekend voorbeeld is de arbeidswaarde-theorie van Marx waarin alle waarden worden herleid tot de arbeidsuren die gemaakt zijn om tot het ding van waarde te komen. Elk ‘ding van waarde’ is dus een potje met gemaakte arbeidsuren, zeg maar gestold bloed, zweet en tranen.

Onnodig te zeggen dat het berekenen van ‘gestolde uren’ ook problemen geeft omdat het ene uur weer niet het andere is. Echt grote geaccepteerde rekensystemen die op dit principe van waarde zijn gebaseerd ken ik niet. Maar of het nu gaat over knikkers, achterhoekers of noppes: in principe kun je hier afspraken over maken en ermee rekenen met alle voor- en nadelen die daar bij horen. Ruilsystemen a la ‘Noppes’ werken overigens vaak met een simpele urenadministratie. Je spaart uren door voor anderen te werken en je kunt jouw opgebouwde uren ruilen tegen uren van anderen.

4 Financiële waarde

Hier gaat het over wat in het algemeen spraakgebruik vaak onder waarde wordt verstaan: hoeveel is iets waard, wat brengt het op, wat schuift het, wat kost het. Financiële waarde of ook wel monetaire waarde genoemd. Het gaat om meetbaar, optelbaar en heel specifiek optelbaar, namelijk in Euro’s of dollars. Euro’s mogen bij Euro’s worden opgeteld, wat de herkomst van die Euro’s ook is.

Het is niet zo economen ervoor pleiten om maar zoveel mogelijk in Euro’s uit te drukken. En het is ook niet zo dat alles wat niet in Euro’s kan worden uitgedrukt dus niet van waarde is. Het is eerder een ingesleten patroon geworden vanuit de praktijk van alledag: omdat we het zo makkelijk of belangrijk vinden om met munten en biljetten te betalen (of alles in banksaldi uit te drukken) dat we zijn gaan denken dat de rest niet meer van belang, van waarde, is.

En laat het helder zijn: als je alles gaat terugbrengen tot Euro’s (baten) (en dat het enige is waar je naar kijkt) dan ga je onvermijdelijk hele belangrijke zaken missen of niet goed tot uitdrukking laten komen. Daar ben ik het dus helemaal eens met de auteurs. Maar omgekeerd: dingen boven de streep zetten (boven de streep: niet voor discussie vatbaar, tot intrinsieke waarde verklaren), dat is niet de oplossing. Dit is in mijn ogen een denkfout.

Denkfout: je maakt altijd keuzes ook als je ze niet wilt maken

Die denkfout is dat je denkt zaken boven de streep als intrinsiek waardevol weg te kunnen zetten zonder dat het iets kost. Maar we leven in een wereld waarin per definitie schaarste bestaat. Van de meeste bronnen is er geen oneindige voorraad, en voor veel dingen moet je moeite doen, sommige dingen sluiten elkaar uit, als je het ene doet kun je niet het andere doen.

Als je natuur belangrijk vindt, dan houdt dat onherroepelijk een keuze in. Je kiest dan namelijk niet voor andere dingen. Impliciet zeg je dan dat al die andere dingen minder belangrijk zijn (zorg, onderwijs etc). Een prachtige illustratie van deze denkfout is recent gegeven door Ira Helsloot in zijn inaugurale rede over doorgeschoten veiligheidsmaatregelen. Stralingsrisico van hoogspanningsmasten moet worden verbannen want het kan mensenlevens kosten. En: een mensenleven mag niet in geld worden uitgedrukt want is onbetaalbaar (hoort dus tot de hoogste waardecategorie, buiten discussie). Hoe zeer ik het ook eens wil zijn met de strekking: logisch denkend is het onmogelijk vol te houden. Als je 5 miljard Euro wil besteden aan het besparen van misschien 1 leven op jaarbasis, dan sluit je andere bestemmingen voor die 5 mrd uit. En daarmee gooi je dus de mogelijkheid weg om via een andere route meer levens te kunnen besparen. Hiermee maak je dat ene leven indirect toch meer waard dan x andere levens.

Afsluitend

Het stellen van prioriteiten, het transparant maken van wat je nu echt belangrijk vindt, is onvermijdelijk. Ook als je beslist over wel of niet (behoud van) natuur, groen of biodiversiteit, maak je de keuze om andere zaken niet te doen. En de auteurs hebben gelijk dat het rekenen aan natuur soms doorslaat en ons op het verkeerde been zet. Als je overal pannenkoeken restaurantjes neerzet om de natuur betaalbaar te maken dan is dat waarschijnlijk niet wat je wilt. Maar de poging om meer vat te krijgen op de waarde van natuur is daarmee niet verkeerd.

De auteurs hebben nog een drietal praktische bezwaren. Daar ga ik in een aparte vervolgblog op in.

Rudy van Stratum

 

 

 

 

Financiële denkfout (21): alternatieve paden (uitstel loont?)

Alweer een sprong in de reeks. Weer om een actualiteit die zich aandient als illustratiemateriaal te kunnen gebruiken bij de denkfout.

Uitstel loont

De aanleiding is een publicatie van Koen van Cann over het rendement van (onder andere) zonnepanelen. De publicatie zelf is te vinden op artikel uitstellen loont en is weer een afgeleide van een eerdere afstudeerthesis (2011) aan de TU Eindhoven.

Een opmerkelijk conclusie van Van Cann is dat investeren in zonnepanelen pas rendeert als je rekenhorizon neemt van langer dan 30 jaar. Ik wil in een aparte bijdrage nog eens dieper op de uitkomsten van dit onderzoek ingaan en heb bij de auteur een verzoek liggen om het achterliggende rekenmodel te ontvangen. Op zich baseert Van Cann zich op betrouwbare bronnen. De conclusie is opmerkelijk omdat de berichtgeving van de laatste jaren tendeert naar ‘een hoger rendement op je dak dan op de bank’. En van alle energiebesparende maatregelen zijn zonnepanelen (na isolatie) nog de snelst renderende.

Maar dat is niet het bijzondere aan de studie. Normaal bereken je een rendement door rekening te houden met alle toekomstige kasstromen die bij de maatregel horen en die te vergelijken met de begininvestering. Dat heet de Netto Contante Waarde (NCW) methode. Bij een NCW>0 is de investering economisch zinvol (het verwachte rendement is hoger dan het vereiste rendement). Wat van Cann nu eigenlijk zegt is: zelfs als deze methode tot een positieve beslissing leidt is het nog maar de vraag of de maatregel echt rendeert.

Reële optiewaarde

Hoezo dan? Omdat het er niet over gaat of de investering in absolute zin rendeert. Het gaat er om of de investering voldoende rendeert ten opzichte van alternatieve mogelijkheden. Zo zou je bijvoorbeeld kunnen kijken naar het rendement van de investering als je een jaar wacht (het alternatief is dan: niet nu investeren maar pas over een jaar). En die benadering heeft Van Cann onderzocht aan de hand van het reële optiewaarde model. Je hebt namelijk de optie (mogelijkheid) om te wachten met de aankoop en met wat formules uit de economische literatuur kun je aan deze optie een waarde toekennen. Het rendement van de investeringsbeslissing wordt nu (beter, nauwkeuriger) bepaald door de som te nemen van de netto contante waarde én de reële optiewaarde. Van Cann laat zien dat onder bepaalde vooronderstellingen het loont om te wachten met de aankoop van zonnepanelen.

Reflectie

Illustratie. Je wilt een machine kopen en die geeft ofwel een opbrengst van 300 per jaar ofwel van 100 per jaar. Als de kansen op beide mogelijkheden gelijk zijn zou je de opbrengst terug kunnen brengen naar een verwachting van 200 per jaar. Je hebt dan rekening gehouden met onzekerheid.

En dit is cruciaal voor de conclusie van Van Cann: stel nu dat je weet dat na x jaar nieuwe kennis beschikbaar komt. Vanaf dat moment is met zekerheid de kasstroom ofwel 300 tot in het einde der tijden ofwel 100 tot in het einde der tijden. Na het beschikbaar komen van die kennis slaat je investering structureel om in ofwel winstgevend ofwel verliesgevend. In dat geval, zo is aan te tonen, is het verstandig te wachten tot die nieuwe informatie bekend wordt. Je weet daarna zeker dat je een goede investering hebt (want als het rendement negatief is investeer je niet) maar je moet daar wel mogelijke opbrengsten voor missen die zich aandienen tussen nu en het moment van de nieuwe informatie.

Van Cann heeft in zijn berekeningen overigens nog geen rekening gehouden met technologische vooruitgang en dus prijsdaling van zonnepanelen. Met die aanname zou ‘uitstellen loont’ nog in verhevigde mate opgaan. Maar nogmaals: ik zou hier graag wat dieper in graven want ik vind de conclusies nog contra-intuitief (bij de elektriciteitsprijs is dergelijke nieuwe cruciale informatie niet te verwachten, het gaat om een trendmatige prijsstijging met inderdaad een onzekere spreiding om die trend heen).

Wel stelt Van Cann dat je bij nieuwbouw dan een huis moet bouwen dat klaar is voor de toekomst. Dat betekent dat je later zonder extra kosten alsnog een energiebesparende maatregel in je huis kunt pluggen. Je bent dan optimaal voorbereid om precies op het goede moment de investering te doen.

Metafoor

Is het nog simpeler uit te leggen? Een poging. Stel je gaat een rondje hardlopen. Ga ik nu starten of wacht ik nog even? Het kan over een kwartiertje gaan regenen en dan word ik nat. Als het over een kwartier nog niet is gaan regenen dan gaat het vandaag niet meer regenen. Dus is het misschien handig even een kwartiertje te wachten en dan te gaan hardlopen. Maar ja, als ik een kwartiertje wacht dan kan ik niet meelopen met mijn hardloopgroepje want die vertrekken op een vaste tijd. Als ik wacht mis ik dus wel het genot van samen lopen met mijn vrienden.

Maar misschien gaat het zodadelijk ook waaien. De helft van het rondje heb ik wind mee en de helft van het rondje heb ik wind tegen. Als ik wat later vertrek kan ik mijn vrienden zelfs nog inhalen. Zij krijgen dan een heel stuk wind tegen en ik juist een stuk wind mee. En zo verder.

Wat Van Cann dus terecht aan de discussie over rendement van duurzaamheid toevoegt is de optimale timing van je investeringsbeslissing. Precies zoals je bij je hardlooprondje rekening kunt houden met de voorspelling van ‘buienradar’.

Alternatieve paden

We moeten bij het berekenen van een rendement niet kijken naar het absolute rendement alleen maar ook naar het rendement van alternatieven, van alternatieve paden. Als we rekenen aan duurzaamheid dan doen we dat onvoldoende. Duurzaamheidsguru’s zijn al blij als ze kunnen aantonen dat er een rendementje van 2% uit de berekening komt. Een projectontwikkelaar zal niet overtuigd zijn als hij met traditionele bouw met minder risico op 8% uit kan komen. De projectontwikkelaar kijkt dus wel naar alternatieve paden.

De denkfout van Dobelli gaat dan ook over iets anders. Niet over de situatie vooraf maar over de situatie achteraf. We kijken naar een succesvol bedrijf en concluderen dat het een slimme investering was. Maar we vergeten wat er allemaal fout had kunnen gaan. Ex ante was het een foute investering (geen rekening gehouden met alternatieve paden), ex post was het een goede investering (‘mijn leven was vol ongelukken, waarvan de meeste niet zijn gebeurd’).

Rudy van Stratum

PS 15-10-2012 Dhr van Cann meldt mij het achterliggende rekenmodel niet ter beschikking te stellen. Een alternatief is het model op basis van de achterliggende thesis zelf te programmeren Dat gaat te veel tijd en moeite kosten in relatie tot het gewenste resultaat.

 

Breeam 2012: overzicht en evaluatie

Ik had natuurlijk al vaker gehoord van de Breeam-methodiek om de mate van duurzaamheid te beoordelen. Maar enkele weken geleden was er een bijeenkomst over het keurmerk Breeam-NL gebied 2012 dat mij triggerde er nog eens dieper in te duiken.

Aanpak

We hebben wat mensen uit ons netwerk uitgenodigd samen met ons te brainstormen over de methodiek. Het gaat in dit geval specifiek om de gebiedsbrede beoordeling die Breeam sinds enkele maanden in Nederland biedt. Hoewel we geen vast format of agenda hadden, leek het mij wel handig om vooraf de kern van de aanpak op een A4 samen te vatten. Vertrekpunt is de handleiding (augustus 2012) zoals die op de site van Breeam terug is te vinden. Hieronder is de samenvatting die wij gebruikt hebben te downloaden.

klik hier voor download

Positief

Het gaat hier om een korte discussie onder gelijkgestemden (zeker geen specialisten in de Breeam-methodiek) en onze eerste indrukken op basis hiervan.

Wat ons vooral aanspreekt is:

  • De systematiek en volledigheid van de onderwerpen met betrekking tot duurzame gebiedsinrichting
  • Het open source karakter van Breeam (in principe is alles gratis te vinden en te gebruiken)
  • De historie en ontstaansgeschiedenis (geen eendagsvlieg, 20 jaar denkwerk, roots in de UK)
  • De transparantie van de aanpak (zo wordt er bij elke claim gevraagd naar objectieve bewijslast en worden volgens een zogenaamde participatie-ladder betrokkenen geïnformeerd of geraadpleegd)
  • De aandacht voor het proces en de borging van de voorgenomen ambities (nieuw in deze aanpak ten opzicht van GPR en DPL is de expliciete toets bij het management om mensen met bevoegdheden ter beschikking te stellen inclusief een bijbehorende planning en begroting)
  • Er is sprake van een aantal ‘knock-out’ criteria. Als je daar niet aan voldoet dan lig je uit het spel.

Verbetering

Wat we twijfels over hebben is:

  • Het is een complexe systematiek die al snel leidt tot een enorme papierwinkel en bijbehorende hoge kosten van organisatie.
  • Het is meer een checklist dan een visie. Dat betekent dat de aanpak op zich niet inspireert, eerder een toets achteraf of tijdens is. Als contrast: Cradle-2-cradle is veel meer een inspirerende visie op duurzaamheid, maar is dan weer minder toetsbaar en concreet (althans op gebiedsniveau is ons niet bekend hoe je dat werkt).
  • De hele opzet lijkt integraal, overal wordt rekening mee gehouden. Maar in wezen is de opzet niet echt integraal maar gebaseerd op punten scoren per onderdeel. De onderlinge dwarsverbanden worden zo wat uit het oog verloren.
  • Duurzaamheid zou in mijn ogen moeten gaan over waardecreatie. De meeste punten die je kunt halen bij Breeam hebben dan ook te maken met het toevoegen van waarde aan een gebied (het meer dan wettelijk is vereist voldoen aan een bepaalde doelstelling levert dan punten op). Maar de systematiek kent geen strafpunten toe waar mogelijk sprake is van waarde-vernietiging. Je kunt bij wijze van spreken punten sprokkelen op onderdelen en waar de schoen mogelijk wringt komt je weg met ‘geen punten’.

Evaluatie

Per saldo zijn we positief over deze toevoeging aan het ‘landschap’ van duurzaamheidssystematieken. Er is overigens ook behoefte aan een overzicht van wat we nu beschikbaar hebben aan methodieken (GPR, DPL en Breeam zijn de bekendste) en welke aanpak waar voor staat (wellicht iets voor een vervolg onderzoekje). Met name de volledigheid en degelijkheid van Breeam spreekt aan. Nieuw is met name het toevoegen van proces- en borgings-indicatoren.

Niet helemaal duidelijk is voor wie we dit keurmerk nu in het leven roepen. Wie heeft hier nu de echte vraag? Zijn dat de adviesbureaus (meer werk) of zijn het de overheidsinstellingen die zo hun publieke uitgaven kunnen legitimeren? En is het gevaar van meerdere keurmerken (zonder duidelijke wettelijke status) niet dat er net zo lang geshopt wordt tot het ‘juiste’ keurmerk is gevonden? We hebben het idee dat de meerwaarde eerder zit in het gebruik als checklist dan als officieel keurmerk. Je moet dan wel vooraf zelf een visie op duurzaamheid formuleren, anders wordt het een ongeïnspireerde invuloefening.

Wij zouden willen pleiten voor een verkleinde en meer praktische diy (do it yourself) variant van het huidige Breeam-gebied. En dan geen keurmerk, maar meer zoiets als ‘gebruik gemaakt van Breeam’.

Rudy van Stratum

Financiële denkfout (10): incentive superresponse neiging

Alweer de 10e aflevering? Nee, eigenlijk niet. Maar de actualiteit gebiedt deze aflevering naar voren te halen. Afgelopen zaterdag (29-9-2012) stond er in de Volkskrant een interessant artikel over de ‘graaicultuur’ van de nieuwe ‘semi-publieke kaste’ van bankiers en corporatie-directeuren onder de titel ‘Geen regels maar waarden’. Mooie gelegenheid om én het artikel samen te vatten én deze denkfout uit te leggen én iets over de inzichten van de economische wetenschap te melden.

Artikel ‘geen regels maar waarden’

Het artikel constateert dat wij als maatschappij geen of minder vertrouwen hebben in bankdirecteuren en semi-publieke managers en directeuren. Vervolgens volgt een verklaring van hoe het zo is gekomen en een oplossingsrichting. Hoe is het zo gekomen? De verklaring maakt gebruik van twee economische verschijnselen: het ‘principal-agent’ probleem en ‘moral hazard’. Ik kom op deze twee verschijnselen hieronder apart terug. Dan de oplossingsrichting. Hoe herstellen we het vertrouwen weer in de semi-publieke sector (waar ik het bankwezen ook maar even onder schaar)? Dat kun je doen door (nog) meer regels te stellen. Dat is de technocratische of instrumentele aanpak. Wat je doet is als het ware van buiten invloed uitoefenen op wat wel en op wat niet mag. De auteur gelooft niet in deze aanpak: het systeem wordt alsmaar complexer en je loopt altijd achter op de werkelijkheid. De auteur pleit daarom voor een oplossing van binnenuit: een herstel van de kernwaarden van de beroepsbeoefenaren (bankdirecteuren etc) en van de organisaties zelf (‘wij willen goed zorgen voor het spaargeld van anderen’).

Economische verklaring

De economie kan de ontstane situatie simpel en rationeel verklaren (altijd achteraf, dat dan weer wel). Op de eerste plaats stelt een econoom dat iemand die zegt dat hij het publieke belang nastreeft dat nog niet automatisch doet. Een econoom gaat uit van een zogenaamde ‘homo economicus’ en die maximaliseert simpelweg zijn eigen doelstellingsfunctie onder van buitenaf opgelegde randvoorwaardes. Iemand zal dus niet het doel van een ander maximaliseren maar dat van zichzelf. Dit is het principaal-agent probleem. De principaal is de opdrachtgever die zegt dat jij iets moet doen (bijvoorbeeld: de publieke taak behartigen) en de agent dat ben je zelf (en die doet gewoon wat goed is voor hemzelf). In het algemeen zullen de belangen of doelstellingen van principaal en agent niet hetzelfde zijn. Dat geldt zowel voor het bedrijfsleven waar managers zeggen de belangen van aandeelhouders te zullen behartigen als voor de (semi-) publieke sector waar managers zeggen voor de publieke zaak te gaan.

Op de tweede plaats zegt de economie dat als de homo economicus niet opdraait voor de risico’s die hij loopt, dat hij dan steeds meer risico opzoekt om zijn beloning te kunnen verhogen. Dit is het ‘moreel risico’ probleem. Voorbeelden liggen hier voor het oprapen. Als je jezelf verzekerd hebt voor autoschade zul je wat ruwer en slordiger gaan rijden. Als je verzekerd bent voor alle medische kosten, dan zul je wat makkelijker naar de huisarts lopen. Als je als bank niet failliet kunt gaan (maar wel de bonussen kunt opstrijken) zul je meer risico nemen.

Denkfout

Eindelijk: de koppeling met de denkfouten van Dobelli. Het gaat om de zogenaamde ‘incentive superresponse neiging’. Het is de denkfout die we maken als we iemand op zijn woord geloven zonder naar zijn echte belangen te kijken. Voorbeeld (van Dobelli): er heerste een rattenplaag, iemand bedacht dat het dus goed zou zijn een beloning uit te loven voor het doden van ratten, wat er gebeurde was dat men extra ratten ging fokken zodat het makkelijker werd ze te doden en zo de beloning op te strijken. Iemand die hier zegt het belangrijk te vinden ratten te willen doden, bedoelt te zeggen: ik vind het fijn de beloning op te strijken die hoort bij het doden van ratten. In deze denkfout kijken mensen naar de prikkels en niet naar de achterliggende doelstellingen.

Eigenlijk komt de waarschuwing die bij deze denkfout hoort er op neer dat je voortdurend de vraag moet stellen: what’s in it for me, what’s in it for him, what’s in it for her? De dokter is geneigd meer medische handelingen te verrichten want dat is waar hij voor is opgeleid, dat is wat hij belangrijkt vindt. De beveiligings-expert zal steeds met een nieuwe beveiligingsmaatregel komen (want dat is waar hij voor is aangesteld). De verkoper van audio-apparatuur zal je die versterker verkopen waar hij de meeste voorrraad van heeft staan en/of waar hij de hoogste marge op heeft.

De kern

Wat is de kern? De kern is dat prikkels en doelstelling op elkaar moeten zijn afgestemd. De belangen moeten onderling matchen. Nu snappen we ook waarom de auteur van de VK het heeft over twee mogelijke oplossingsrichtingen. In economische termen is het weer simpel uit te leggen.

De homo economicus maximaliseert zijn doelstellingsfunctie onder de voor hem gegeven randvoorwaarden. Als daar iets uit komt wat jou als opdrachtgever (klant) niet goed uitkomt, kun je dus 2 dingen doen. Ofwel bouw je nieuwe of andere randvoorwaarden in (nieuwe regels, boetes, toezichthouders) ofwel zorg je dat zijn doelstellingsfunctie overeenkomst met die van jou.

Het eerste komt overeen met de technocratische oplossing en verklaart de roep om meer regels en extra toezicht. Het is als het ware een oplossing van buiten. Het andere komt overeen met het pleidooi van de auteur en vormt een oplossing van binnen. Punt is dat je iemand niet zomaar een andere doelstellingsfunctie kan aanpraten. De eenvoudigste manier om dat voor elkaar te krijgen is het zoeken naar mensen die van nature dezelfde doelstelling hebben als waar jij als opdrachtgever naar streeft. Dus wil je dat de publieke zaak maximaal wordt gediend, neem dan mensen aan die dat belangrijk vinden. Wil je dat je spaargeld zorgvuldig wordt beheerd, zoek dan mensen die zorgvuldigheid van nature omarmen.

En trap niet weer in de denkfout dat mensen die zeggen dat belangrijk te vinden dat ook belangrijk vinden. Het is een oproep om onze leiders op een gefundeerde en zorgvuldige wijze psychologisch te testen en de diepere drives van hun handelen bloot te leggen. En als afsluiting, het gaat hier niet om waarde-oordelen of om een vermanend vingertje. Iemand heeft de doelstellingsfunctie die die heeft. Zo iemand handelt daar dus naar. Niets mis mee, je doet wat je doet, je bent wie je bent. Waar het hier om gaat is dat je randvoorwaarden, prikkels en doelstellingen maximaal met elkaar in overeenstemming moet brengen om tot een zo goed mogelijke uitkomst te komen.

Rudy van Stratum

 

Slag om Nederland aflevering 20: denkfout monumenten?

Gisteren alweer de 20e aflevering van het inmiddels vermaarde programma ‘De slag om Nederland’. Ik grijp het aan om kort een verband te leggen tussen deze aflevering, het interview met Ira Helsloot over veiligheid (vorige week in de media) en ons dossier ‘denkfouten’.

De casus

Het gaat om een groot voormalig opleidingsinstituut in Vlodrop, gebouwd begin vorige eeuw. De nieuwe eigenaar (stichting Meru) wil het pand graag slopen en het terrein opnieuw inrichten en bebouwen. In essentie is het nu een juridische kwestie geworden waarvan de afloop voorlopig nog niet vast staat. Maar daar gaat het me niet om. Ook spelen er op de achtergrond ongetwijfeld belangen van huidige bewoners in de omgeving (die het pand mooi vinden etc). Ook daar gaat het me niet om. Waar het mij om gaat is of het pand wel of niet als monument moet worden gezien en dus beschermd moet worden tegen sloop. Ik heb daar inhoudelijk geen mening over maar ik kijk naar wat de geïnterviewden hierover zeggen en wat me opvalt.

Monument

Het eerste dat opvalt is dat specialisten en kenners (wat is precies de definitie daarvan?) het onderling niet eens zijn over wat een monument is of moet zijn. Er zijn voor- en tegenstanders van monument-status en beiden mogen zich beroepen op hun expertise. In die zin ligt het hier niet anders dan de discussie over de crisis onder economen of de discussie over de opwarming van de aarde onder ecologen. Het tweede dat opvalt is (als ik de uitspraken van een van de geïnterviewden mag geloven) dat de status van monument vorming niet goed is onderbouwd. Het gaat hier vooral om stellingnames zonder transparantie onderbouwing en achterliggende criteria.

Ingehuurd voor de taak

Maar waar het me echt om gaat is, en nu kom ik bij de link naar de veiligheid van Ira Helsloot, is hoe een commissie die gaat over momument vorming mogelijk functioneert. Helsloot beweert dat een speciaal in het leven gestelde groep die gaat over veiligheid van bijvoorbeeld tunnels haar werk serieus zal nemen en de ene verbetering na de andere zal voorstellen. ‘Weer een uitgang erbij en de tunnel wordt de veiligste ter wereld’. Dit fenomeen appelleert aan onze neiging alle (grote) risico’s uit te willen sluiten en ons niet voldoende bewust te zijn van de enorm toenemende kosten enerzijds en de onmogelijkheid (illusie) van het echt uitsluiten van alle risico’s anderzijds. Er moet voor een evenwichtige besluitvorming over veiligheid dus een tegenkracht worden ingebouwd en die zal meestal te maken hebben met antwoorden op vragen als ‘wat mag het kosten’ of ‘wat is een acceptabel risico’.

Mogelijk speelt bij monument commissies hetzelfde fenomeen. Het is, gechargeerd gezegd, hun taak zoveel mogelijk gebouwen op de monumentenlijst te krijgen. Als achteraf een gebouw mist valt hen wat te verwijten, als er wat teveel op staan is dat minder erg. Maar zoals een van de geïnterviewden stelt: van monumenten die buiten alle discussie monumenten zijn (de Sint Jan in Den Bosch bijvoorbeeld) is het al een ‘hell of a job’ om ze in de lucht te houden’ vanwege de hoge kosten. Wie gaat dat dus allemaal betalen, en voor wie doen we het eigenlijk? Het is kortom ook een taak van zo’n commissie om selectief te zijn, niet te veel en niet te weinig monumenten. Het aanwijzen van te veel monumenten kan zelfs betekenen dat de echte monumenten in hun voortbestaan worden bedreigd.

Ook bij monument vorming moeten dus vragen worden gesteld over wat een acceptabel verlies van oude panden is (wellicht zeg je over 100 jaar dat je dat pand niet had mogen slopen, dat risico volledig uitsluiten kost proportioneel veel geld) en wat een acceptabele jaarlast per vierkante meter instandhouding is bij een specifieke nieuwe bestemming of gebruik. Voor wie doen we het en wat mag het kosten? Het zijn vragen waar je blijkbaar niet aan ontkomt.

Rudy van Stratum

Financiële denkfout: intermezzo ‘Natuurlijk is er geld!’

Aanleiding voor dit intermezzo over financiële denkfouten is een artikel in de Volkskrant van 20 september 2012. Morgen spreekt hoogleraar Besturen en Veiligheid Ira Helsloot zijn inaugurale rede uit in Nijmegen. In het interview met hem staan een aantal interessante uitspraken.

Het aardige is dat het artikel rechtstreeks te koppelen is aan 1) onze beslisboom slimme financiering, en 2) aan onze reeks financiële denkfouten.

Les 1: Geld genoeg

De stelling van Helsloot is dat onze overheden irrationeel veel geld uitgeven aan relatief kleine verbeteringen. Als voorbeeld wordt de uitsluiting van mogelijke gezondheidsrisico’s genoemd van straling door hoogspanningsmasten. Mogelijk leidt de hoogspannings straling tot extra leukemie patiënten. Jaarlijks wordt in Nederland bij 110 kinderen leukemie vastgesteld. Uitsluiting van het stralingsrisico zou wellicht enkele gevallen op jaarbasis schelen. Maar de kosten hiervan zijn extreem hoog. In het artikel wordt een bedrag van 1,7 mrd Euro genoemd.

Het gaat dan niet alleen om de vraag of het uitsluiten van 1 of 2 gevallen per jaar 2 mrd Euro waard is (dus 1 mrd per geval) maar vooral ook om de vraag hoe je met datzelfde bedrag een nog veel groter effect had kunnen bewerkstelligen. Je kunt jarenlang gratis fruit uitdelen op alle basisscholen in Nederland en dat heeft aantoonbaar een groter positief effect op de gezondheid van kinderen dan uitsluiting van mogelijke stralingsrisico’s.

Een koppeling met de economische wetenschap. Ik denk aan de 80/20 regel. Je kunt een probleem voor een flink deel oplossen met 20% van je budget. Het helemaal perfect oplossen (uitsluiten van alle risico’s) kost je buitensporig veel geld, elke extra Euro levert je steeds minder op. Een andere belangrijke is hier het begrip ‘opportunity costs’. Het gaat niet om de absolute kosten en opbrengsten van een opgaaf. Het gaat om wat je nog meer of anders had kunnen doen en wat je dan had bereikt, het gaat om het afwegen van alternatieve aanwendingen van hetzelfde bedrag.

Zo beschouwd is hier sprake van een geweldige nieuwe verdienmogelijkheid, een geweldige financieringsconstructie, een bijzondere vorm van slimme financiering: houdt op met te gaan voor 100% perfectie en en neem genoegen met 80 of 90%. Ga niet voor het behoud van álle denkbare soorten maar beperk je tot de meest wezenlijke (zie verhaal van Bas Haring over biodiversiteit en Panda’s). In termen van onze beslisboom gaat het om het rendement van een investering en het inzichtelijk maken daarvan. Volgens Helsloot worden dergelijke expliciete calculaties nauwelijks gemaakt bij dit soort grote beslissingen.

Geld verdienen doe je dus door prioriteiten te stellen en door expliciet calculaties op hoofdlijnen te maken en de discussie daarover aan te gaan.

Maar waarom handelen we dan toch op deze wijze, als het aantoonbaar irrationeel is? Dobelli spreekt hier van de ‘nulrisico’ denkfout. In onze reeks komt die onder nummer (14) uitgebreider aan de orde. Psychologisch zijn wij zo voorgeprogrammeerd dat we overmatig gefocussed zijn op het volledig uitsluiten van grote fouten. Verzekeraars maken handig gebruik van deze denkfout want we willen hier graag voor betalen maar kopen meestal een illusie (hoe hoog je de investering ook maakt, helemaal uitsluiten gaat gewoon niet lukken). Maar blijkbaar maken onze politici ook gebruik van deze denkfout door niet te verantwoorden hoge bedragen uit te trekken voor een schijnzekerheid en dat omdat onze burgers dat nu eenmaal willen.

Les 2: Het is een spel

Toch ligt dat laatste genuanceerder. Het zou suggereren dat burgers schreeuwen om het afdichten van alle risico’s ongeacht het gemoeide bedrag. Helsloot beweert dat de burger helemaal niet zo irrationeel is. In experimenten blijkt dat als je diezelfde burger vraagt in de schoenen van de wethouder of minister te gaan staan om de investerings afweging te maken hij snel beseft dat het om een onredelijke afruil gaat. Als je kind onder een hoogspanningsmast woont en speelt ga je als burger dus tot het uiterste want het gaat wel om jouw kind (en niet om jouw geld). Als je even afstand neemt dan zie je echter wel degelijk dat het bedrag buiten proportie is (maar dat weerhoudt je niet om je eigen belang gewoon overeind te houden).

De denkfout die hier mee samen hangt is de ‘incentive-superresponse neiging’, nog te behandelen onder nummertje (10) in de reeks financiële denkfouten. De les van deze denkfout is dat je elke uitspraak moet inwegen met het achterliggende belang. Ook hier noemt Helsloot weer een mooi voorbeeld. We stellen een speciale commissie in het leven om onze veiligheid te garanderen. De experts in de commissie gaan aan het werk en komen met voorstellen om de tunnel nog veiliger te maken. Nog een nooduitgang erbij, en inderdaad, de tunnel wordt nog veiliger. De expert gaat voor maximalisering van waar hij voor gevraagd wordt, dat is zijn opgaaf, dat is zijn belang. Als de tunnel later onveilig bleek te zijn krijgt hij het op zijn dak. Maar de expert wordt niet gevraagd hoe het zit met de balans tussen extra kosten van de maatregel en hoeveel veiligheid dat nog aan de marge oplevert. En al helemaal beantwoordt hij niet de vraag naar hoe je datzelfde geld op een andere manier kunt inzetten en een nog hogere veiligheid kunt krijgen.

Rudy van Stratum

Financiële denkfout (4): sunk cost fallacy

Beschrijving

Met een economisch-theoretische bril op is het eenvoudig. Of het zinvol is met iets door te gaan wordt bepaald door alle toekomstige opbrengsten en uitgaven. Als daar een positief totaalsaldo uitkomt dan is het economisch zinvol en anders niet. In de praktijk werkt het dus anders, zo blijkt uit vele voorbeelden en uit onderzoek. Het verleden speelt in onze beslissing om door te gaan wel degelijk een rol. Naarmate we meer hebben uitgegeven, naarmate we ons meer hebben gecommitteerd aan het project, vinden we het lastiger er mee te stoppen. Deze denkfout wordt de ‘sunk cost fallacy’ genoemd, de fout van de reeds gemaakte kosten zou ik in onbeholpen Nederlands zeggen.

Voorbeelden

De voorbeelden liggen voor het oprapen. Dobelli noemt het zogenaamde ‘Concorde-effect’. Bij het ontwerp van de beroemde Franse straaljager liepen de kosten enorm uit de hand. Eigenlijk was het iedereen wel duidelijk dat dit toestel nooit meer renderend zou kunnen worden. Het weerhield de toenmalige betrokken landen er niet van door te gaan met dit project. Maar wij hebben hier natuurlijk de Betuwe-lijn en de hoge snelheidslijn. En wat te denken van het Euro-project en het steunen van landen die achterblijven. We hebben er nu al zoveel in gestoken, nu kunnen we niet meer terug. Maar het speelt ook in kleiner verband en op het persoonlijke vlak. Ik ben nu al twee jaar bezig met de opleiding, het is dan beter om het toch maar af te maken. We hebben nu al zoveel geïnvesteerd in onze relatie, het is beter om door te gaan. Op onze eigen blogs is het inmiddels roemruchte Parkstad-verhaal al vaak aan de orde gekomen. Hier werd de fout zelfs bewust ingezet om de voortgang af te dwingen.

Evaluatie

Rationeel gaat het dus alleen om het nu en om de toekomst. Waarom kijken we dan toch naar het verleden? Dat heeft te maken met onze wens consistent te zijn. Als we niet consistent handelen hebben we daar geen goed gevoel over en lijden we naar onszelf en de buitenwereld gezichtsverlies. En misschien zit hier dan toch een stukje rationaliteit achter. Immers als de buitenwereld (al dan niet terecht) denkt dat we niet consistent handelen dan lijden we inderdaad gezichtsverlies en komen we minder krachtig en besluitvaardig over en worden we niet herkozen. Zo kan niet-rationaliteit via de achterdeur toch weer een rationaliteit afdwingen. Via verwachtingsvorming van ‘de anderen’ komt het verleden dan toch weer terecht in mijn toekomst. Het gaat voor nu te ver, maar we moeten hier in de eindevaluatie maar wat langer bij stilstaan. Het is in essentie wat Keynes beschreef als de ‘beauty contest’. Vertaald naar de wereld van beleggingen: het gaat er niet om wat ik denk dat het meest renderende aandeel is, maar het gaat om mijn inschatting van wat anderen het meest renderende aandeel vinden (want door het feitelijke aankoopgedrag van anderen wordt dat dan ook het meest renderende aandeel).

Verwante denkfout

Een dreigend gezichtsverlies (reputatieschade, verlies aan geloofwaardigheid) en de wens om consistent te handelen komt bij de denkfouten meerdere malen als thema terug. Zo is er het ‘endowment effect‘ (te behandelen onder nummertje 12 in deze reeks) waaruit blijkt dat we gehecht zijn/raken aan spullen die we al hebben of die we al kennen. Het is lastig afscheid te nemen van iets wat we al kennen waardoor we bij eventuele afstand een te hoge prijs willen (kijk naar de huidige huizenmarkt waar het lastig is een prijsdaling te accepteren).

Rudy van Stratum

Financiële denkfout: intermezzo en praktijkcasus

Gisteravond was de tweede aflevering van dit seizoen van de slag om Nederland. Casus, een nieuw stadion voor VVV. Aanleiding om hier een aflevering aan te wijden, de gemeente gaat een lening aan van € 45 miljoen om het stadion te kunnen bouwen. Vervolgens zal zij dit verhuren aan voetbalclub VVV. Hoewel de programmamakers hier niet heel expliciet in zijn kun je niet anders dan concluderen dat hier geen goede businesscase ligt (kijk hier de aflevering terug). Kijkend naar het programma zag ik een groot aantal denkfouten de revue passeren, een mooie aanleiding voor een kort intermezzo met vier denkfouten in de praktijk.

Maar eerst, ook de volkskrant heeft een serie over denkfouten (overigens, wij waren eerder ;-)). Afgelopen week ging het over de beschikbaarheidsfout. Het artikel sluit af met “en wie nu opeens overal beschikbaarheidsfouten ziet, weet in elk geval hoe het komt”. Wat zoveel wil zeggen dat als je eenmaal ergens over gelezen hebt of je er in verdiept hebt, je dat vanzelf overal gaat zien. Met andere woorden, het is niet meer dan logisch dat je overal denkfouten ziet als je op een website een serie over denkfouten maakt. Dit ter relativering, wellicht zijn er bij de casus VVV helemaal geen denkfouten gemaakt en zijn wij de enige die ze zien. Maar, dat zou me verbazen.

Het overconfidence effect (artikel 2, 27 aug. 2012). Overschatting van jezelf. Lijkt mij hier zeker van toepassing. Terwijl overal clubs uit het betaalde aan het infuus liggen en stadions onrendabel zijn is men er in Venlo van overtuigd dat ze het beter kunnen. Wel veel bezoekers, wel veel evenementen, wel een rendabele exploitatie. Lijkt mij een geval van zelfoverschatting, ze zijn vast niet dommer dan al die andere, maar waarschijnlijk ook niet veel slimmer.

De confirmation bias (artikel volgt later).  In het kort, vaak zoeken we vooral bevestiging van ons (goede) idee. We gaan dus praten met mensen die er ook in geloven en negeren mensen die er niets in zien. Jan Smeets (organisator van Pinkpop) zat in een adviesoverleg omdat het stadion ook voor evenementen en concerten gebruikt moet worden. Pinkpop is natuurlijk een prachtig voorbeeld van een succesvol evenement in Limburg dat heel veel bezoekers trekt. Jan Smeets is kritisch, Pinkpop is geen goed voorbeeld, het heeft 40 jaar geduurd voordat het de huidige omvang kreeg en er komen weinig Duitsers (één van de doelgroepen voor het stadion). Jan Smeets wordt niet meer uitgenodigd voor het overleg.

Groupthink (artikel volgt later). Ik vraag me af, hoe kan het dat het college en driekwart van de raad hier positief tegenover staat? Van de supporters hoeft het niet, bewoners zijn tegen en de businesscase lijkt niet echt houdbaar. Is hier sprake van groupthink? Als iemand niet dwars wil liggen in het college of in de fractie en wellicht ook onzeker is over de eigen argumenten, dan kan zwijgen en instemmend knikken het gevolg zijn. Als veel mensen zo doen, dan is het resultaat dat er besluiten genomen worden die niemand ziet zitten. Rolf Dobelli (auteur “de kunst van het heldere denken”) geeft aan dat een hechte groep hun eigen illusies creëert en daar zelf in gaat geloven. De wil (of het belang) om bij deze hechte groep te blijven is groter dan de wil om kritisch te blijven denken.

Tot slot zie ik al een toekomstige denkfout aan de horizon gloren. Als het stadion gerealiseerd is, de exploitatie niet sluitend blijkt te zijn en er publiek geld bij moet wordt waarschijnlijk de “sunk cost fallacy” fout gemaakt. “We hebben er nu al zoveel geld aan uitgegeven, het zou wel heel dom zijn om nu te stoppen”. En zo gaat er nog een aantal miljoen in een bodemloze put. Meer over deze fout volgt later.

Stijn van Liefland

Financiering van het landschap 2, tegendenken

Laat ik beginnen met te vertellen dat ik erg van het landschap hou en er graag doorheen fiets of wandel. En, dat is ook de reden dat we vanaf het volgende artikel op zoek gaan naar mogelijkheden voor behoud van ons landschap. Maar, ik vind ook dat we op wat afstand de vraag moeten beantwoorden waarom dat nodig is. Ik wil hierbij kritisch zijn en noem dat maar even ‘tegendenken’. Moeten we echt zoveel geld uitgeven aan landschappelijk kwaliteit? Kan het met minder? Kan het misschien zonder geld? Eigenlijk is het dus de vraag, kan het niet gewoon wat minder met dat landschap? Ik weet het niet, want ik voel me toch te veel een leek als het om de inhoudelijke kant van landschapsbeheer gaat. Toch wil ik hier drie punten naar voren brengen.

Verwend. Zijn we niet gewoon erg verwend? Ik was vorige week bij een bijeenkomst over ruimtelijke kwaliteit, dat kost geld en dat geld is er niet meer. Iemand stelde dat het dan eigenlijk heel normaal is om opnieuw te kijken welk minimaal niveau gewenst is en vervolgens dat als doel te stellen. Dat geldt ook voor het landschap, dan maar wat minder landschap, dan maar wat minder mooi. Blijkbaar vinden we dat minder belangrijk dan een goede baan, goede zorg en kinderopvang. Als we over een aantal jaar allemaal vinden dat de kwaliteit van het landschap niet goed is, dan komt dat vanzelf als verkiezingsitem naar voren. Het is natuurlijk geen leuk verhaal maar hier ligt wel een enorm besparingspotentieel.

Economie. Het landschap zoals we dat nu kennen en mooi vinden is vaak niets anders dan het gevolg van economische activiteit. Door turfwinning, houtkap (en aanplant), kleiwinning, landbouw en allerlei andere activiteiten ontstond het landschap zoals dat er nu ligt (plassen, heide, agrarisch gebied etc.). Houtwallen en hakhout bosjes hadden vroeger een functie en werden daarom in stand gehouden. Het resultaat vinden we over het algemeen een mooi landschap, maar door economische activiteit en gebrek aan onderhoud verandert dit en ziet het er dus anders uit. Dat vinden we minder mooi en dus willen we het oude behouden. Er komt echter ook weer wat anders voor terug, grote kans dat mensen over 100 jaar dat juist weer heel mooi vinden. Ik ben er overigens niet helemaal uit, de schaalgrootte van de hedendaagse landbouw is zo enorm dat het wellicht wel heel erg eentonig wordt. Maar we zouden iets minder angstig kunnen zijn. Als er wat weggaat komt er zeker wat voor terug en dat hoeft niet altijd minder te zijn.

Verhaal. Ik denk dat landschap voor een deel ook een verhaal is. We hebben mooie verhalen over het landschap en het landgebruik zoals dat vroeger was. Waarom geen nieuwe verhalen maken? Verhalen waardoor mensen kunnen genieten van een heel ander soort landschap? Bas Haring beschrijft in zijn boek Plastic Panda’s hoe een oud collega zich verdiept in de hoogspanningsmast, steeds meer kennis vergaart en zo de schoonheid van hoogspanningsmasten ziet. Als je er meer van weet wordt het interessanter is de boodschap. Kunnen we geen nieuwe verhalen maken rondom veranderingen in ons landschap. “Deze houtwal ziet er niet meer uit zoals vroeger, daar is een reden voor, het onderhoud werd te duur. Nu laten we de natuur z’n gang gaan, kijk eens wat een verandering, sommige soorten verdwijnen, andere komen er voor terug etc.”. Het is natuurlijk ook een beetje hoe je het verhaal brengt, maak er een positief en spannend verhaal van! Het is één van de denkfouten (zie serie over denkfouten) die we verder niet behandelen, maar in het kort komt het er op neer dat een mooi (beladen) verhaal veel mensen overtuigt. Kunnen we dat niet inzetten om mensen op een andere manier naar het landschap te laten kijken en zo tot een minder duur landschap te komen?

Mijn conclusie, ook aan de bovenkant van onze beslisboom, doel en efficiency liggen mogelijkheden. Waarbij opgemerkt dat ik niet de juiste persoon ben om te bepalen wat daarvan wel en niet mogelijk is. Volgende artikel starten we met het verkennen van verdienmogelijkheden en constructies.

 

Stijn van Liefland

 

Financiële denkfout (3): social proof

Beschrijving

Deze fout wordt veroorzaakt door groepsdruk. Onze oordeelsvorming wordt beïnvloed door de groep waarin wij verkeren. Wij zijn genegen ons naar de mening van de groep te richten, het is lastig je eigen mening overeind te houden als die afwijkt van die van de groep. Hier is uitgebreid psychologisch onderzoek naar gedaan. Iemand die vooraf in isolatie vrij zeker weet wat het goede antwoord is, gaat aan zichzelf twijfelen als er zoetjesaan nieuwe mensen binnen komen die een duidelijke andere mening hebben (allemaal toneelspelers zonder dat de proefpersoon dit weet).

Hoe is dit verschijnsel te verklaren? Het volgen van de groep heeft ons in het evolutionaire verleden veel gebracht. Als de hele groep in een keer een bepaalde richting uitholt, dan was het verstandig daar niet te lang over na te denken maar die groep maar gewoon snel achterna te lopen. Waarschijnlijk was er ergens een roofdier dat jij nog niet gezien had. Mensen die te onafhankelijk waren (eerst maar eens kijken of hier sprake is van een reële dreiging) hebben het niet overleefd en zijn niet meer in ons midden. Het is een eigenschap die past in de context van een gevaarlijke omgeving waarin snelle actie geboden is. Tegenwoordig dreigen andere gevaren waar kritische nadenken vaak een beter antwoord op is, de context is veranderd maar het gedrag nog niet.

Er zit ook een economische kant aan dit handelen. Het is een makkelijke (goedkope) manier van besluitvorming. Waarom alles zelf uitzoeken als een ander dat al gedaan heeft? Als iedereen het doet moet er toch een kern van waarheid in zitten? Het is een afweging die je onbewust maakt: ik kan wel alle folders en testen erbij halen om die nieuwe koelkast aan te schaffen, ik kan ook eens kijken wat mensen om me heen hebben gekocht (die zullen dat uitzoekwerk ook al gedaan hebben, toch?). Soms kan het een prima strategie zijn.

Voorbeelden

Social proof heeft een grote rol gespeeld bij de alsmaar stijgende aandelen- en huizenprijzen, bij het ontstaan van de financiële bubble. Het speelt op grote schaal in de kledingmode, bij managementtechnieken, bij het ontstaan van hits en bestsellers. De reclame maakt bewust gebruik van dit effect door gewone herkenbare mensen een product te laten aanprijzen. In veel tv-series wordt om precies deze reden gebruik gemaakt van een lachband zodat je weet wanneer je moet lachen (namelijk als de anderen lachen).

In ons vak speelt het vanzelfsprekend ook. Een aantal jaren geleden was subsidie als fenomeen heel gewoon, in deze tijd van marktwerking en outsourcing klinkt het als een vloek. Iedereen moet zijn eigen broek ophouden of op zijn minst in staat zijn te zorgen voor ‘co-financiering’.

Evaluatie

Als het om belangrijke beslissingen gaat (veel geld, grote impact) moeten we kritische vragen blijven stellen. Wat is de kern van het voorstel, waarom is het goed of niet goed, wie zegt dat en waarom? Wat zijn de alternatieven en waarom vallen die af? Wat is er eerder over gezegd? Wat zien we over het hoofd?

Verwante denkfouten

In het boek van Dobelli worden nogal wat denkfouten genoemd die sterke gelijkenis vertonen met groepsdruk of kuddegedrag. Zo is er de authority bias die in deze serie onder nummertje 7 wordt behandeld (als een belangrijk iemand iets zegt zal het wel waar zijn). Zo is er groupthink die in deze serie onder nummertje 13 wordt behandeld (bij groupthink zoeken mensen die hetzelfde vinden elkaar op). En zo is er social loafing die in deze serie niet expliciet aan de orde komt (social loafing houdt de neiging in om je in een groep wat reactiever op te stellen (‘je snor te drukken’) maar betreft ook het fenomeen dat groepen sneller geneigd zijn om grotere risico’s te nemen).

Rudy van Stratum