Categoriearchief: Opinie

Gaat crowdfunding een succes worden?

Afgelopen maandag (14 oktober) stond in de Volkskrant een artikel met de titel “de crowd lijkt alweer een beetje uitgefund”. Opmerkelijk omdat begin augustus nog een artikel in dezelfde krant stond met de titel “crowdfunding neemt hoge vlucht in 2013”. Een beetje flauw misschien om deze twee artikelen naast elkaar te leggen want ze gaan niet over hetzelfde. Maar het geeft voor mij ook aan hoe pril crowdfunding nog is en hoe onzeker de toekomst. Een mooi aanleiding voor enige bezinning. Ik kijk eens terug naar mijn investeringen, onze discussie over crowdfunding in de natuursector en naar de beide artikelen in de Volkskrant van dit najaar. Ik sluit af met een aantal conclusies maar wil me ook wagen aan een voorspelling over de toekomst van crowdfunding.

Crowdfunding in de wetenschap

Het artikel van 14 oktober beschrijft dat het niet goed gaat met Amerikaanse organisaties die wetenschappers helpen bij het ophalen van geld bij particulieren. Een van de platformen (petridish.org) was de afgelopen succesvol en haalde een aantal miljoen op. Maar, wat blijkt op dit moment is een groot aantal van deze platformen alweer gestopt. De eigenaren van petridish.org doen inmiddels wat anders, online verse maaltijden. Blijkbaar valt in die markt meer te verdienen. Eén van de redenen waarom het niet echt wil lukken met crowdfunding voor de wetenschappelijke wereld is dat wetenschappers niet echt behendig zijn in de sociale promotie van hun onderzoek. Bijkomend punt is dat crowdfunding een hoop tijd kost die je ook in je wetenschappelijk werk kunt stoppen.

Ook in Nederland is een platform voor crowdfunding in de wetenschap opgericht. En, ook hier wil het niet echt lukken, na een jaar is voor alle aangemelde projecten gezamenlijk slechts 10% van het benodigde bedrag binnengehaald. Best opmerkelijk, want het zijn echt goede projecten die op de site staan. Een jaar geleden ging ik op zoek naar leuke projecten. Projecten waar je een om meerdere redenen een goed gevoel bij krijgt (leuk project, nuttig, kans op rendement etc.) en kon ik ze niet vinden. Hier staat wel een aantal van dit soort projecten, bijvoorbeeld “PAMMografie: Pijnloos borstkankeronderzoek voor alle vrouwen”. Maar nu even verder kijken. Er is nogal wat geld nodig, daarom zijn subdoelen gesteld, € 2.000,= voor een aanvraag bij de medische toetsingscommissie en als hoogste doel € 350.000,= daarmee kunnen onderzoekers worden betaald, een instrument worden ontwikkeld etc.

Maar, waarom zou ik hier aan mee betalen? Ik doneer al aan KWF kankerbestrijding, nog een donatie, zou kunnen, maar ligt wat mij betreft niet erg voor de hand. Een andere reden kan zijn een leuke tegenprestatie of hoog financieel rendement. Dat valt tegen, voor € 10,= krijg ik exclusieve projectupdates (waarschijnlijk ongelezen in de mailbox), voor € 50,= een kleine attentie en voor € 200,= het boek ‘Health at University of Twente: High Tech, Human Touch’ (altijd al willen hebben ;-)). Ga zelf maar eens kijken, maar ook voor hogere bedragen geldt, van de tegenprestatie moet dit project het niet hebben. Voor de paar andere projecten die ik bekeken heb zijn de tegenprestatie min of meer vergelijkbaar. Daarmee wordt het wat mij betreft een soort liefdadigheid, daar is niks mis mee, maar op de liefdadigheidsmarkt is een hoop concurrentie.

Wat stelt crowdfunding nu eigenlijk voor?

Hoe gaat het met mijn eigen investeringen van een klein jaar geleden in vier projecten. Kunnen we daar iets uit afleiden (ook al gaat het maar om vier projecten)?. Eén project heeft € 820,= van de benodigde € 25.000 binnengehaald. Dat is wel heel weinig, zeker in de wetenschap dat daarvan € 50,= van mij afkomstig was als experiment. Een ander project is ook niet doorgegaan. Twee projecten zijn wel geslaagd, maar beide op miraculeuze wijze. Er was kort voor de sluitingsdatum nog een hoop geld nodig (50% of meer) en op de een of andere manier is dat toch nog binnengehaald. Ik doe een gok, eigen geld van de initiatiefnemers, een rijk familielid of toch nog ergens een investeerder achter de hand. Niks op tegen, maar het lijkt erop dat de gedachte was, we doen het liever met het geld van een ander (crowdfunding) en als dat niet lukt gebruiken we pas ons eigen geld.

Dan nog even terug naar het artikel dat begin augustus in de Volkskrant stond (Crowdfunding neemt hoge vlucht in 2013). Ik had het in een eerder artikel al aangestipt, maar het is maar wat je er van maakt, je kunt ook zeggen “crowdfunding stelt in 2013 nog steeds niets voor” (nl. € 13 mln. in een half jaar). Het is een flauwe opmerking want de bedragen die in crowdfunding omgaan zijn de afgelopen jaren sterk gestegen. Maar op macro niveau stelt het allemaal nog niet zoveel voor en de vraag is of dat ooit zo gaat worden. Het uitgangspunt van crowdfunding is natuurlijk dat veel mensen een kleine bijdrage leveren. Dat doet lang niet iedereen en dat doe je hooguit een paar keer per jaar. 10% van de Nederlanders, € 100,= per jaar lijkt mij al een zeer ruime schatting, dan kom je op € 170 mln. Een flink bedrag waar je heel veel leuke dingen mee kunt doen, maar macro nog steeds weinig. Tenzij natuurlijk organisaties, bedrijven en investeerders zich er mee bemoeien, dan kunnen er grotere bedragen binnenkomen, maar dan is weer de vraag kan je niet beter direct met die grote geldschieters in contact treden.

Als laatste wil ik even terugkomen op de discussie die we in het kader van de natuursector over crowdfunding hebben gevoerd. Het gaat er wat mij betreft niet om wie er gelijk heeft (is crowdfunding nu wel of niet kansrijk), ik concludeer dat er blijkbaar een grote behoefte is om iets met crowdfunding te gaan doen. Het is relatief nieuw, er zijn succesverhalen, het lijkt makkelijk en dus willen we dat graag overal toepassen. Want, niet alleen binnen de natuursector hoor ik het woord crowdfunding vallen ook in talloze andere projecten. “Financiering? We gaan ook iets met crowdfunding doen.”

 Wat moet ik hier nu uit concluderen?

  • Crowdfunding gaat niet vanzelf. Je moet netwerken, reclame maken etc. De ene sector is hier beter in dan de andere. Niet zo raar dat crowdfunding wel lukt in de film en muziekindustrie en dus niet in de wetenschappelijke wereld. De filmsector: naar buiten gericht, tegenprestatie première bijwonen of figurantenrol versus de wetenschap, naar binnen gericht, tegenprestatie: op de hoogte blijven van de onderzoeksresultaten. Maar er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen.
  • En nogmaals crowdfunding gaat niet vanzelf. Netwerken en reclame maken het kost gewoon heel veel tijd. Tijd die je ook op een andere manier in je project kan stoppen. Bijvoorbeeld door een bank te overtuigen, een investeerder te zoeken of gewoon heel hard aan je project te werken.
  • Crowdfunding is hip en dus wil iedereen crowdfunden. Dit wordt nog versterkt doordat het vooral de succesverhalen zijn die in het nieuws komen.
  • Dat crowdfunding succesvol kan zijn, laten we dat niet vergeten. Maar, dat het ook vaak (ik vermoed veel vaker maar kan dat niet onderbouwen) niet succesvol is.

 

Eigenlijk niets nieuws deze conclusies. Maar, als ik mijn gedachten zo op een rijtje zet ontstaat er toch een beeld. Crowdfunding is een hype, we willen allemaal een graantje meepikken en stappen er met oogkleppen op in. Soms lukt dat maar vaak ook niet. Waait crowdfunding dan helemaal over. Dat denk ik niet. Maar ik durf wel te beweren dat het overwaait in sectoren waar het niet bij past (de groene sector, de wetenschap, ruimtelijk domein etc.). Het is te veel gedoe om een een goede campagne op te zetten en voldoende geld binnen te halen en het is te weinig aantrekkelijk voor investeerders (een waardeloze tegenprestatie). Bij sommige sectoren past het natuurlijk heel goed, innovatieve producten, film etc.. daar zal het blijven werken. Ook voor investeringen in een betere wereld met een financieel rendement lijken mij kansrijk zoals bijvoorbeeld duurzame energie.

Tot slot, Rudy wees mij erop dat er ook een andere denklijn is. “We gaan ook iets met corwdfunding doen” is wellicht ook een uiting dat we de zaken anders aan willen pakken. Dat we met z’n allen die financiële instituties (banken etc.) eigenlijk gewoon meer dan zat zijn. Ze doen moeilijk, hebben veel macht en gaan alleen voor hoog financieel rendement. We zoeken dus naar nieuwe wegen om onze ideeën te financieren. Crowdfunding is er één, maar er zijn er meer zoals bijvoorbeeld het gebruik van alternatieve valuta. Misschien heeft het gewoon wat tijd nodig en is het over een aantal jaar bij een goed idee meteen duidelijk of je moet kiezen voor crowdfunding, alternatieve valuta, een bank of nog iets heel anders.

 

Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief: een reactie op een reactie

Vooraf

Hans Kamerbeek heeft een uitgebreide reactie geschreven op ons eerdere onderzoek naar de verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief. Wij mogen heel blij zijn met iemand die zo betrokken is bij de sector en de moeite heeft willen nemen zo serieus naar de studie te kijken. We hebben een aantal weken geleden een prettig gesprek gehad met Hans (we mogen dus Hans zeggen) en besloten de kritiek van Hans te publiceren. De kritiek is best stevig, dus wij vinden dat een weerwoord wel op zijn plaats is.

De belangrijkste conclusie van mijn reactie (die ik nog zal toelichten) is dat de kritiek minder heftig is dan ie misschien lijkt. Het verschil tussen Hans Kamerbeek en ik (wij, ik zal voor het gemak hieronder maar op persoonlijke titel schrijven) is dat we een andere manier van kijken hebben. Ik denk dat het ene kan kloppen en het andere ook ‘waar’ kan zijn, afhankelijk van de pet die je opzet of de bril van waaruit je kijkt.

De micro-beslisboom

Om maar met de deur in huis te vallen: onze manier van kijken is inderdaad macro van aard en dat betekent helaas ook dat de individuele beheerder hier weinig mee is geholpen. Wij zagen het ook als deel van onze opdracht een ‘micro-beslisboom’ voor de individuele beheerder te maken. Dus een lijstje dat je systematisch kon aflopen met vragen als:

– heeft u een groot of een klein terrein?

– is het nat of droog (welke vegetatie en grondsoort)?

– is het groot of klein(er)?

– ligt het nabij een snelweg en/of grote bevolkingspopulatie?

– etc

Vervolgens wilden we aan de hand van de feitelijke arealen op de landkaart van Nederland met kleuren aangeven op welke plekken hoeveel ‘punten’ zouden worden gescoord die een indicatie zouden geven van de meest geschikte verdienmodellen.

Na diverse pogingen dit voor elkaar te krijgen hebben we dit deelonderzoek gestaakt. We hebben het kortweg niet voor elkaar gekregen, te complex, te weinig tijd. Gelukkig lees ik bij Kamerbeek dat het misschien niet aan ons onderzoekers ligt maar aan de weerbarstigheid van de materie. Maar misschien ligt het ook wel aan mij, ik heb ook mijn beperkingen. Ik sluit nog steeds niet uit dat zo’n opgaaf tot iets moet kunnen leiden. In ‘principe’ zou het moeten kunnen.

Ondernemerschap als tovermiddel

Dan nog een klein stukje actualiteit op micro-niveau. Vorige week was ik bij een bijeenkomst met ongeveer 25 personen waaronder een groot aantal bosbeheerders. Hier stond precies onze problematiek centraal en ook Hans Kamerbeek was present. Nu zal Hans ongetwijfeld weer andere zaken hebben ontdekt tijdens deze bijeenkomst dan ik.

Maar ik vond in mijn gesprekken met de beheerders veel herkenning van onze conclusies. Ja, er lijkt heel veel te kunnen, maar in de praktijk is het verdomd lastig er een boterham mee te verdienen. Met name het verhaal van Patrick Jansen, directeur van Probos, sloot in mijn beleving naadloos aan op onze conclusies. Patrick (man van de praktijk, maar tja ook weer eentje met een beleid en advies accent) stelde dat het gouden ei er niet bij zat. Wat je nu doet nog beter en slimmer doen (meer efficiency betrachten) dat levert nog steeds het meeste op. En natuurlijk blijven nadenken over nieuwe kansen. Maar ook: laat je niet gek maken, blijf bij je core business.

En de opmerking van Patrick die uit mijn hart was gegrepen: ‘ondernemerschap dat is leuk, maar jongens laten we eerlijk zijn, wij hier bij elkaar zijn nu eenmaal niet die ondernemers. Dan hadden we geen stukje bos gehad maar iets heel anders gedaan.’ Ondernemerschap is een nieuw toverwoord voor de crisis en een voorbeeld van een klassieke denkfout. Ondernemerschap heeft een romantische waas over zich, je kunt er niet tegen zijn en het is o zo mooi. De paradox is: ondernemerschap is macro bezien een geweldige uitvinding, iedereen zou moeten ondernemen, dat is het beste voor ‘de economie’. Maar micro is ondernemerschap en het nemen van risico’s vaak helemaal niet zo slim. Door een ingebouwde psychologische denkfout (‘ik ben beter dan de rest’, ‘mij overkomt dat niet’) is een ondernemer geneigd zichzelf te overschatten. Voorbeelden waarbij het fout afloopt komen niet in de geschiedenisboeken terecht. Zie ook mijn blog: http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2561

Ik ga niet alle punten van Kamerbeek behandelen. Ik licht er een toch nog groot aantal punten uit. In het ‘kopje’ van de paragraaf parafraseer ik de kritiek van Kamerbeek en in de uitwerking is mijn reactie te vinden.

20% verdienmodellen zorgen voor 80% inkomsten. Klopt, maar geldt voor alle startende bedrijven en ik mis de onderbouwing.

Klopt. Sterker nog: deze stelling klopt bijna altijd, ook voor bestaande bedrijven. Reden te meer om aan te nemen dat hij inderdaad ook hier klopt. Een van onze doelen was juist reliëf in het landschap aan te brengen. De stelling is dan wel niet nieuw, maar het gaat er dan natuurlijk om aan te wijzen wélke verdienmodellen met name dan die 80% uitmaken. Wij hebben hier in ieder geval een uitspraak over gedaan, hetgeen in deze context nog niet eerder het geval was. De uitspraak is dus dat je met verbetering van bestaande verdienmodellen (oogsten) en met samenwerken / bezuinigen die 80% te pakken hebt. De onderbouwing kan alleen al bestaan uit een verwijzing naar andere sectoren (precies zoals Kamerbeek stelt), maar ook door naar het McKinsey onderzoek te verwijzen. Kamerbeek stelt zelfs in zijn andere vragen/opmerkingen dat je alleen al met bezuinigen de beoogde doelstelling kan realiseren (sic! Waarmee hij zijn eigen onderbouwing alsnog geeft). De vraag die overblijft is dan: zijn er nog andere (vergeten) verdienmodellen die ook fors kunnen bijdragen aan de doelstelling, dus laten we zeggen meer dan € 10 mln per jaar landelijk extra kunnen genereren. Het is niet uit te sluiten maar wij hebben ze via gesprekken en literatuur (met indicatie voor kwantificering) niet kunnen vinden.

Kamerbeek voegt nog toe dat de extra omzet met verbeterde oogst twijfelachtig is. Het recente rapport van het LEI geeft op dit punt inderdaad te denken. Zelf bij hoge houtprijzen is het rendement marginaal en voorzien van flinke subsidies. Aan de andere kant zijn de gemaakte kosten in het Zuiden van het land fors lager dan elders. En in onze definitie is oogsten een veel breder begrip. Daar zit ook bij biomassa, teelt van eetbare producten etc etc. Ook Patrick Jansen gaf in zijn betoog een aantal voorbeelden van hoe je flink goedkoper kunt werken en meer kunt oogsten. (En: een eerder gesprek dat Stijn had met het bosschap gaf aan dat we lang niet al het potentieel benutten in Nederland. Aannemend dat hout oogsten meer oplevert dan het kost leidt meer oogsten dus tot meer rendement.)

Van de 101 verdienmodellen van Waardevol Groen zijn er slechts 66 in het overzicht terecht gekomen. Er zijn hierdoor in het onderzoek essentiële verdienmogelijkheden gemist.

Het is inderdaad jammer dat niet alle mogelijkheden netjes in ons overzicht terug komen. Wij willen echter op hoofdlijnen zicht bieden op de potentie van de mogelijkheden ‘als categorieën’ (juist om het grote aantal terug te brengen naar de kern). De vraag is dus of we een grotere categorie verdienmogelijkheden (met potentie) over het hoofd hebben gezien. Ik kan het niet helemaal uitsluiten, maar zover ik kan nagaan vallen alle mogelijkheden die Kamerbeek in zijn reactie opsomt onder de 14 hoofdcategorieën die wij gebruiken in ons onderzoek. En dan nog is het niet voldoende als er een paar mogelijkheden niet terugkomen. De vraag is of deze mogelijkheden een flinke invloed kunnen hebben op de totale verdiencapaciteit en/of ze onze rangorde en prioritering zullen beïnvloeden. Ik zie vooralsnog niet in dat dat het geval zal zijn. De mogelijkheden die Kamerbeek noemt zijn 1) zeker interessant, 2) maar vallen in principe onder bestaande hoofdcategorieën, en 3) zullen het grote verhaal niet wezenlijk beïnvloeden maar dat sluit zeker niet uit dat het interessante mogelijkheden zijn voor de individuele groenondernemer.

De enquête is niet representatief. De respondenten zijn te beperkt qua samenstelling om een bruikbaar resultaat op te kunnen leveren. De uitkomsten die het dan wél oplevert zijn voor de groep respondenten niet verrassend.

In essentie helemaal eens. Door tijd en budget (en daarmee samenhangende beschikbaarheid van database aan adressen) waren we genoodzaakt met een beperkte set adressen te werken. Ook in ons rapport vermelden we al dat we niet gelukkig met deze steekproef zijn en dat de resultaten zeker niet wetenschappelijk of representatief genoemd mogen worden. Maar betekent dat dan ook dat de uitkomsten niet waardevol of betrouwbaar zijn? Daar kan ik twee reacties op geven. Op de eerste plaats is het goed te zien dat de uitkomsten van deze niet helemaal representatieve groep geen grote uitschieters laten zien en een homogeen beeld neerzetten. Dat geldt ook voor de kandidaten die niet in de oververtegenwoordigde groep onderzoek/beleid zitten. Maar toegegeven: dat kan toeval zijn. Een tweede reactie is dat we aanvullend interviews hebben gehouden en literatuur hebben bekeken. Ook daar kwamen geen overtuigende andere verdienmodellen uit naar voren met potentie in de orde van grootte zoals hiervoor besproken. Ook nu zou je weer kunnen zeggen: de geïnterviewde personen komen óók uit datzelfde veld van onderzoek en beleid. En ook literatuur zal vaak gebaseerd zijn op wederom diezelfde niet goede afspiegeling van de totale groen-populatie. Ik denk dat hier zeker een punt ligt. Maar als er zo’n vermoeden bestaat (er is a priori overigens geen reden om aan te nemen dat hier een ernstig punt ligt, maar het zou zoals gezegd kunnen) dan is de enige manier om daar achter te komen: nieuw onderzoek doen met een grotere en betere adressenlijst.

De enquête vraag naar gemiddeld rendement voor een terrein levert geen goede informatie op. Er zijn geen modellen die op bijna alle terreinen van toepassing zijn. Hooguit geldt dat voor samenwerking en hogere efficiency.

Tja, dit is volgens mij best een ingewikkelde. Mijn redenering is als volgt. Stel dat elke ondernemer zou doen wat in zijn kunnen ligt met zijn terrein en met zijn creativiteit (of zich daar een beeld van zou vormen). En we tellen dat allemaal bij elkaar op: dan wil ik graag zien of er bepaalde terreinen en bepaalde oplossingen boven komen drijven en een zekere massa en universaliteit hebben. Kamerbeek lijkt de stelling te poneren: daar kan nooit een universeel model (behalve het al genoemde van samenwerking) uitkomen. Ik kan daar op voorhand niet mee eens zijn. Dat moet blijken. Deels krijgt Kamerbeek wel gelijk, ook in ons onderzoek, omdat ook wij samenwerking en efficiency-verhoging vinden. Maar we vinden nog enkele tussen categorieën zoals het heffen van entreegelden.

Maar, en dan komen we weer een eerder punt uit, je moet dan wel een grote groep goede respondenten hebben die hun best doen voor hun terrein en met hun creativiteit dat beeld te vormen. Dan krijg je vanzelf goede gemiddelden. Maar ook kun je mensen met een overall-visie uit het veld vragen zich dat beeld te vormen op basis van al hun ervaring, al hun kennis, al hun gesprekken en alles wat ze gelezen hebben. Ook dan krijg je indirect een beeld van gemiddelden.

Kamerbeek voegt hier nog aan toe dat enquêtes principieel niet kunnen omdat ze (per definitie) een achterhaald beeld geven, een blik op het verleden. Maar we hadden toch juist veel mensen uit onderzoek en advies erbij zitten? En er zijn toch regelmatig bijeenkomsten met beheerders over dit onderwerp? En Hans heeft toch zijn prachtige boek ‘Waardevol Groen’ geschreven, helemaal gebaseerd op de praktijk en gesprekken met mensen uit het veld? Of zijn het niet de beheerders die dit boek tot zich nemen? Maar de mensen uit de al oververtegenwoordigde groep ‘beleid en advies’? Is een goede verspreiding van het bestaande boek bij de juiste doelgroep dan niet van een hogere prioriteit dan het maken van een vervolg met nog meer verdienmodellen? Persoonlijk denk ik dat informatie (of een gebrek daaraan) niet meer de bottleneck is. Ik zou van Kamerbeek verwachten dat hij het hier mee eens is: er is niet behoefte aan meer informatie maar aan meer ondernemerschap. Maar meer ondernemerschap krijg je niet door te schrijven over ondernemerschap.

Er is geen goed cijfermatig beeld van de totale bestedingen van geldstromen in het groen. Dat is al lang bekend. En dat maakt onderzoek dan ook moeilijk.

Ik ben blij bevestigd te krijgen dat goede cijfermatige informatie lastig is te vinden. Het heeft ons veel extra tijd gekost om het plaatje te maken dat er nu ligt. Wat hadden wij dan moeten doen? Naar EZ bellen had ons snel de bevestiging opgeleverd, maar dan hadden we het erbij moeten of kunnen laten. Wij vonden dat er voldoende lag om ‘op hoofdlijnen’ die puzzel te kunnen liggen met de uitdaging erbij: als iemand denkt dat het heel anders ligt dan horen we dat graag. Ik ben best trots op het plaatje, het is een stap in de goede richting en zoiets ligt/lag er nog niet. Is het dan zomaar een gok in het wilde weg? Nee, zeker niet, anders hadden we het niet gepubliceerd. We hebben uit diverse hoeken getallen bij elkaar geraapt en dit beeld ontstaat er binnen zekere marges uit. Voor onze doelstelling is dit beeld dan ook een prima vertrekpunt. Ook hier geldt: we dagen iedereen uit met een eigen en beter geldstromen-overzicht te komen. En ook als er wat hogere of lagere bedragen her en der uit komen dan nog zal het de belangrijkste conclusies van het onderzoek niet zomaar onderuit halen.

Sponsoring is meer dan het plaatsen van reclameborden. Dat lees ik niet terug.

Mee eens. Sponsoring is meer. Maar zo hebben we het ook bedoeld te zeggen. De reclameborden zijn alleen als voorbeeld genoemd om te laten zien dat alleen al dit kleine onderdeeltje van sponsoring een fors bedrag zou kunnen opleveren (nog los van of je dat ook wilt!). Totale sponsoring kan dus een groter bedrag opleveren dan door ons genoemd (aan de andere kant is het bedrag voor reclameborden een maximum bedrag, dat zal in de praktijk lager worden, dus vooralsnog zou ik de prognose voor sponsoring in de rangorde zo laten staan).

Crowdfunding leent zich minder goed voor beheer (past dus niet in essay). Wel kan het om grote bedragen gaan en zal het niet/minder ten koste gaan van donaties.

Interessant punt ook. Crowdfunding is inderdaad projectmatig en dus niet regulier. Op macro-niveau daarentegen zou het best kunnen dat er jaarlijks x projecten ontstaan rondom een specifieke actie mbt beheer die dan in totaliteit jaarlijks een y bedrag voor ‘regulier beheer macro’ oplevert. Zo hebben we hem bedoeld. Je zou bij toerbeurt kunnen afspreken elk jaar een thema rond beheer op te kunnen pakken via crowdfunding. Het andere punt, dat het niet ten koste van donaties zou hoeven te gaan, daar moeten we varen op wat enkele van onze gesprekspartners meldden. Een burger schijnt een redelijk vast bedrag per jaar uit te geven aan goede doelen. Het is zelfs zo dat meer acties in de kunst ten koste gaan van natuur. Er zijn meerdere bronnen die wijzen op sterke substitutie-effecten en dat wordt nog versterkt door de economische crisis. Maar, als Kamerbeek’s twijfel klopt, des te beter want dan hebben we er weer een fors verdienmodel bij en hoeven we ons daar minder zorgen om te maken. Ik ben overigens benieuwd naar de onderbouwing van Kamerbeek mbt de niet-concurrerende werking van donaties versus crowdfunding.

Laatste nieuws: in de Volkskrant van deze week (maandag 14 oktober) stond een artikel met zwaar tegenvallende resultaten van crowd funding t.b.v. de wetenschap. Weliswaar een andere niche, maar het lijkt of de hype weer op zijn retour is. Vele sites lijken te zijn gestopt of over te zijn gegaan op andere manieren van verdienen en financieren. Stijn zal binnenkort een blog wijden aan dit recente krantenbericht.

Entree- en parkeergelden. Vreemd, want was doorgestreept als kansloos. Het betekent niet automatisch subsidie verliezen. Niet duidelijk of het om bruto of netto bedragen gaat.

Uit de enquête resultaten kwamen inderdaad enkele opmerkingen die wezen in de richting van ‘entree-heffing ongewenst’. Maar zoals ook in het rapport gesteld: het waren slechts enkele reacties (maar klopt: áls er al reacties waren, dan hier). Op basis van de vervolggesprekken en onze eigen inschattingen, hebben we besloten deze optie toch mee te nemen. Er is dan wellicht wat weerstand, dat wil nog niet zeggen dat de mogelijkheid geen potentie heeft. Er is ook weerstand tegen samenwerken en bezuinigen, maar ook die route zal gelopen gaan worden. Misschien ook voor de discussie: dit is een interessante verdienmogelijkheid en de sector moet zelf maar met goede tegenargumenten komen waarom dit niet zinvol is. Het argument dat het niet per se tot subsidie-verlies hoeft te leiden (eens, maar dat moet per geval bekeken worden) versterkt het argument voor dit verdienmodel alleen maar. Tenslotte: onze totaalbedragen zijn uitdrukkelijk bedoeld als netto bedragen dus met correctie voor de kosten van tolpoortjes etc. We zullen de tekst daar nog eens op nalopen, maar de bedragen en rangorde zal er niet door veranderen.

Horeca levert niet alleen pacht of huur op maar ook kwaliteitsverbetering door investeringen. Pannenkoekenrestaurants zijn niet het goede voorbeeld.

Kamerbeek stelt hiermee dat horeca een goede bijdrage kan leveren aan natuur. Daar zijn we het mee eens. Kwantitatief schatten wij echter in dat horeca in totaliteit geen dominant(er) verdienmodel gaat/kan worden, zeker niet in tijden van economische crisis. Deze conclusie trekken we zelf uit diverse literatuur maar is ook in de gesprekken ruim gedeeld. Onze gesprekspartner uit de horeca was hier ook duidelijk over. Juist hier moet je ook rekening houden met de bijkomende kosten. Vergeet niet dat alle tijd die je steekt in het opzetten van horeca, ondanks enig rendement, ook rechtstreeks kan worden gestoken in onderhoud. Je kunt ook alles uitbesteden natuurlijk, maar dan (zo is de mening van ons en gesprekspartners) houd je niet veel meer over netto. Pannenkoekenrestaurants was hier in de tabel weer het voorbeeld, maar daar is het totaalbeeld niet op gebaseerd. Misschien moeten we die indruk dan ook in de tekst nuanceren. Los daarvan, het algehele beeld van de horeca in Nederland is dat deze momenteel zware tijden doormaakt, ook vanuit die beredenering lijkt de horeca geen sterk verdienmodel voor de groene sector.

Epiloog

Wat is nu echt kenmerkend voor de visie van Kamerbeek? Ik haal er de volgende quotes uit die mijn beeld bepalen:

– ‘dat er heel veel kan’ (en dat toont de mindmap juist niet)

– ‘er bestaan geen modellen die op bijna elk terrein toepasbaar zijn’

– ‘de creativiteit van ondernemers laat zich niet vangen in vakjes’

– ‘laat duizend bloemen bloeien’

– ‘het succes hangt af van wat een ondernemer met een model doet’

Het wereldbeeld van Kamerbeek laat zich nog verder (in relatie toe deze discussie) samenvatten tot: 1) ik geloof niet in universele modellen (macro-economische aanpak wreekt zich, alles is maatwerk) en 2) ondernemerschap is key, een goede ondernemer kan van elk terrein een succes maken. En dit zijn precies de punten waar onze vertrekpunten anders waren. Laat ik daarom nog even stilstaan bij deze punten, ‘alles is maatwerk’ en ‘ondernemerschap’.

Te beginnen bij ‘ondernemerschap’. Ik kan prima volgen wat Kamerbeek hiermee bedoelt. Je zou kunnen zeggen: een goede ondernemer maakt van elk terrein en elk model een succes. En: een slechte ondernemer bakt nog niks van het beste terrein en het meest kansrijke verdienmodel. Maar dat is natuurlijk een waarheid als een koe waar je verder weinig mee kunt. De vraag is: wat zijn macro de kansen bij een gegeven (gemiddelde) stand van ondernemerschap? Anders hebben we er meteen een uniek en best verdienend model bij: maak van iedere terreinbeheerder een goede ondernemer. Probleem opgelost (waarschijnlijk zonder bossen dan overigens).

Dan ‘universeel bestaat niet’. Hier ligt misschien wel de echte kern van het verschil in onze benaderingen. Hans is een journalist, hij praat met mensen en schrijft daar verhalen over. Dat is anekdotisch, inspirerend en micro. Hij verzamelt voorbeelden, hij wil zijn portfolio laten uitdijen ter lering en vermaak, vandaar ook het voorziene vervolg van ‘Waardevol groen’. Wij zoeken juist de andere kant op. Van de voorbeelden naar de grote lijn, op zoek naar patronen, van het anekdotische naar het abstracte, van micro naar macro, van specifiek naar generiek, van heel veel naar zo weinig mogelijk.

Mag ik nog een vergelijking maken als het gaat over ‘alles is maatwerk’? Als mijn zoon mij vraagt wat voor beroep hij moet kiezen, dan kan ik zeggen: kijk naar je talent, doe wat je leuk vindt en waar je goed in bent. En dat doe ik ook. En voor elke zoon of dochter zal zo een individueel en uniek advies ontstaan. Maar betekent dat dat ik geen uitspraak kan doen over ‘de beroepen waar over 5 jaar vraag naar zal zijn’? Of dat ik geen beeld kan schetsen met welk beroep je het meest zal gaan verdienen? Of met welk beroep de kans op een burn-out het grootste is? Alles is maatwerk, en toch ontstaat er uiteindelijk een patroon. Of het patroon dat wij vonden het juiste is? Dat weten we natuurlijk niet. Maar we doen ons best, zoals een vader dat voor zijn zoon zal doen.

Ik wil eindigen in harmonie. Beiden hebben we gedaan wat op dat moment met de ons ter beschikking staande middelen en onze vermogens ons het beste leek. Of zoals een van mijn favoriete uitspraken het stelt: ‘elk besluit was ooit iemands beste keuze’. Jij, Hans, met je voorbeelden, wij, Stijn en Rudy, met onze abstractie en onze infographics.  En is het niet mooi dat we allemaal op een andere manier naar de werkelijkheid kijken? En is het niet mooi dat we zo in gezamenlijkheid ieder een stukje van de totale puzzel kunnen leggen? De verhalen van Hans zijn mooi om te lezen en inspirerend. Ik hoop met mijn reactie te hebben betoogd dat er ook een plek is voor ons stukje van de puzzel.

Rudy van Stratum

PS Misschien ook een aardige vraag: zouden we met de kennis van nu dingen anders doen? Ik baal er nog steeds van dat de micro-invalshoek niet uit de verf is gekomen. Zoals ik al zei: ik denk dat het ‘in principe’ wel zou moeten kunnen. Ik hoop dat anderen hier nog eens aan toe zullen komen (maar ik ben toch arrogant genoeg om meteen maar mee te geven dat je dan echt meer tijd en budget nodig hebt). De macro-rangorde: dat zou ook beter kunnen in de zin van – meer respondenten met betere spreiding, – scherpere vragen, – meer interviews etc. Zo’n vervolg-onderzoek zou vanuit wetenschappelijke optiek zeker moeten, maar ik vermoed dat er niet zo veel nieuws of anders uit zal komen. Aardige titel: ‘Quick-scan nodigt uit tot vervolgonderzoek’. Tenslotte ben ik geheel met Hans eens dat de macro-cijfers over de geldstromen écht uitgezocht moeten worden. Het is te zot voor woorden dat een zo belangrijk onderwerp waar zoveel geld in omgaat niet eenduidiger op een rij vindbaar is. Wij werden er enigszins door verrast en liepen simpelweg tegen deze horde aan en moesten er toen maar een mouw aan passen. Maar ook hier blijf ik vinden dat de geldboom die we hebben getekend, ook na verder onderzoek, overeind zal blijven als het over de globale verhoudingen van de onderlinge stromen gaat. Maar eigenlijk ben ik weer de verkeerde vragen aan het stellen want Kamerbeek ziet de vraagstelling principieel niet zitten (‘1000 bloemen bloeien’, ‘generieke uitspraken kunnen niet’, ‘banken niet op verkeerde ideeën brengen’ etc) dus zal hij vervolgonderzoek ook niet zien zitten vermoed ik.

 

Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief: een (kritische) reactie

In juli 2013 hebben in opdracht van Innovatienetwerk een onderzoek gedaan naar de verdienmogelijkheden voor de groene sector. Het onderzoek is te vinden op:

http://www.innovatienetwerk.org/nl/bibliotheek/rapporten/567/Verdienmogelijkhedengroenineconomischperspectief.html

Op deze site (slimme financiering) is in een viertal blogs de inhoud van dit onderzoek nog eens apart besproken. De eerste blog in deze reeks is te lezen via http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2306.

Hans Kamerbeek, zelfstandig journalist en auteur van de studie ‘Waardevol groen’, meldde ons zwaar teleur gesteld te zijn in ons onderzoek. Hans heeft na wat op en neer mailen, op ons verzoek, zijn bezwaren op papier gezet. Wij vinden het nuttig voor de discussie over dit belangrijke onderwerp dat zijn bijdrage voor iedereen die dat interesseert is na te lezen.

Wij (Stijn en ik) vinden dat Hans een aantal essentiële punten maakt. Maar zien een aantal zaken ook fundamenteel anders. Ik hoop dat hier op deze site deze week nog toe te kunnen lichten.

Rudy van Stratum

 

Reactie op essay ‘Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief’

14 oktober 2013

Het essay is een macro-economische analyse en biedt helaas de natuurondernemer, dus op micro-niveau, geen handvaten. Dat is mijn belangrijkste punt van kritiek op het essay ‘Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief’ dat Rudy van Stratum en Stijn van Liefland in opdracht van InnovatieNetwerk hebben geschreven. Deze twee economen hebben een analyse gemaakt van de 101 verdienmodellen, kostenbesparingen en tips aan overheden die ik heb verzameld in het boek ‘Waardevol Groen’. Dat schept hoge verwachtingen, maar de resultaten stellen ernstig teleur. Mijn indruk is dat dat niet aan de schrijvers ligt, maar aan de weerbarstige materie.

Het essay lijdt aan nogal wat, deels zelf opgelegde, beperkingen.

1. De essayisten beperken zich tot verdienmodellen voor natuurbeheer en hebben dus alle incidentele inkomstenbronnen genegeerd. In de praktijk lopen incidentele en structurele geldstromen nogal eens door elkaar, zoals de aanschaf van een machine incidenteel heet, maar structureel kan bijdragen aan efficiënter natuurbeheer.

2. Een van hun conclusies luidt “dat 80-90% van de verdienmodellen slechts 10-20% van de potentieel extra inkomsten zullen genereren”.  Dat verrast niet want dat geldt in het algemeen voor alle startende bedrijven. Zo gesteld lijkt het dat vrijwel alle verdienmodellen weinig opleveren. Hier wreekt zich de macro-economische methode. Want de bijdrage aan het grote geheel kan klein zijn, de eigenaar of beheerder kan veel baat hebben van die unieke inkomstenbron en kostenbesparing, die kennelijk alleen op zijn of op enkele terreinen succes heeft.

3. De hoofdvraag is interessant: ‘Hoe kun je de bestaande kwaliteit van beheer binnen een termijn van 5-10 jaar op peil houden bij een voorziene reductie van de subsidiestromen? Welke verdienmogelijkheden zijn dan in welke volgorde het meest kansrijk?’ Jammer is dat het essay slechts een beperkte rangorde biedt van niet meer dan vier opties.

De schrijvers hebben van de 101 verdienmodellen er 35 geschrapt, zoals zorg als inkomstenbron (staat nu bij ‘bezuinigen’), overnachten in hotels/pensions/B&B’s, pretpark/exposities à la Efteling en Keukenhof, bij biomassa staat alleen biogas en niet elektriciteit, warmte, fotonenboer, veevoer, mest, haardhout, grasproducten of ‘nieuwe’ zoals warmtecontracten, ecotoerisme à la PAN Parks en Rewilding Europe, grote grazers die besparingen op beheer opleveren en vlees produceren, vergroening van het Europese landbouwbeleid, verkoop hout met hogere marges zoals grafkisten, huizen, kantoren, landschaps- en streekfondsen waaraan ook bedrijven bijdragen bv via de streekrekening, €130 miljoen aan compensatiegeld via het Groenfonds, malegenootschappen/aandelen voor bestaande natuur en zo voort.

De resterende 66 verdienmodellen hebben ze in slechts 14 categorieën geperst en daar een zogenaamde mindmap van gemaakt. Daarmee miskennen zij de kern, namelijk dat er heel veel kan en dat toont de mindmap juist niet.

2. Een enquête onder tachtig professionals in de natuursector vormde een deel van de opdracht. De auteurs erkennen in hun essay dat de enquête niet representatief is vanwege een oververtegenwoordiging van de sector beleid en advies. Ook was slechts een ondernemer aangeschreven. De uitkomsten leveren dus geen kwantitatief bruikbare conclusies op.

Kritiek is ook mogelijk op de vragen in de enquête zoals naar het rendement van een gemiddeld terrein. Net als in de rest van de markt bestaan er geen modellen die op bijna elk terrein toepasbaar zijn. Zelfs McDonald’s wordt niet op elke plek een succes. Een natuurbezitter doet er verstandig aan om de sterke kanten van zijn of haar bezit op te sporen en van daaruit en of meer economische dragers te ontwikkelen. Ook hier wringt de macro-analyse met de praktijk.

Desondanks zijn enkele conclusies interessant. Want algemeen geldig voor alle terreinen is de vraag of samenwerking kan leiden tot kostenbesparing op bv inkoop, administratie, ict en tot meer (indirecte) inkomsten uit gezamenlijke producten en diensten, zoals betaalde apps, websites waar mensen informatie kunnen vinden over routes, natuurgebieden, overnachtingen en zo voort.

Ook klinkt meer oogsten logisch als antwoord in de enquête. Net als natuurbegraven, erfpacht en verhuur van gebouwen, al schrappen de auteurs die vervolgens uit de ranglijst.

Deze magere conclusies bevestigen een fundamentele kritiek op het instrument enquête voor dit doel. De natuursector kent een geweldige dynamiek. Onder druk van de enorme bezuinigingen blijken overal in het land mensen aan de slag te gaan met manieren om het hoofd boven water te houden. De aanhoudende stroom van nieuwe verdienmodellen wijst op grote creativiteit. Nadeel van deze turbulente fase is wel dat velen niet weten wat anderen doen. Dus levert een enquête op zijn best een beeld van het verleden waarin sprake was van hout, jacht en pacht als inkomstenbronnen. Nogal wat geënquêteerden vullen dat lijstje aan met gebouwen en soms publieksevenementen, maar blijken niet op de hoogte van nog minstens 150 andere manieren. Dat is ook niet vreemd want die kennis is maar deels beschikbaar. In een boek dat volgend voorjaar verschijnt, wordt het scala uit ‘Waardevol Groen’ bijna verdubbeld. Met hulp van enkele partnerorganisaties als FPG, Kastelenstichting, VPHB en Groenfonds komt die groeiende stroom aan verdienmodellen en voorbeelden daarvan wellicht ook digitaal beschikbaar.

3. Sponsoring komt er in het essay karig af. Want die geldstroom omvat echt meer dan het plaatsen van reclameborden. De 19 bedrijfssponsors van NM doen veel andere dingen, van leveren bedrijfskleding tot opwekken duurzame energie. De focus gaat steeds meer naar samenwerking met bedrijven die werk maken van duurzaamheid, zodat beide partijen elkaar kunnen versterken.

4. Crowdfundinglijkt zich niet te lenen voor steun aan regulier beheer, wel voor projecten en past dus niet in de zelf opgelegde focus van dit essay. Aan de andere kant leveren landschapsveilingen wel geld op voor tien jaar beheer. De creativiteit van ondernemers laat zich kennelijk niet vangen in vakjes.

Het is ook niet waar dat crowdfunding altijd om kleine bedragen gaat. Het gaat nogal eens om veel grotere bedragen dan de genoemde 10.000 tot 50.000 euro. Zo werd op een zondagavond in september voor een miljoen euro verkocht aan Winddelen, allemaal eigenaren van een windmolen.

Dat de sector donaties mis zou lopen als crowdfunding veel succes heeft, valt te betwijfelen. Er zijn maar weinig donateurs met een vast jaarbudget. Steeds weer blijkt de tegenprestatie bepalend voor de opbrengst. Hier liggen dus kansen voor creatieve ondernemers.

5. De gepresenteerde cijfers van het overheidsbeleid voor natuur blijken een slag in de lucht. De cijfers hebben de auteurs nodig om het relatieve belang van inkomstenbronnen te becijferen. Maar in literatuur en onder deskundigen circuleren cijfers met een onderling verschil van een factor 2,5. Het is wonderlijk dat de Tweede Kamer deze onduidelijkheid accepteert, maar dat terzijde. De cijfers in de analyse vormen dus helaas een onbetrouwbare basis.

6. Omdat de analyse zoveel beperkingen kent, lukt het niet om een ranglijst te maken van 14 categorieën, noch van de geselecteerde 66 verdienmodellen, laat staan van alle 101 uit ‘Waardevol Groen’. Het doel van dit essay, een ranglijst maken, stelt dus teleur:

Deze meest kansrijke verdienmogelijkheden zijn in volgorde:

1. Een verhoogde interne efficiency binnen de groene sector.

2. Meer rendement uit oogsten in brede zin.

3. Meer betalen voor groen door gerichte inzet van heffing van entree en parkeergelden.

4. Een verhoogde externe efficiency van de groensector door gezamenlijk en/of slimmer gebruik te maken van de mogelijkheden van sponsoring, branding en reclame.”

Samenwerken van Natuurmonumenten, de 12 Landschappen, Staatsbosbeheer kan een besparing van €100 miljoen opleveren, heeft McKinsey berekend. Deze drie opdrachtgevers hebben dit cijfer omlaag gepraat in het gepubliceerde rapport, omdat zij hechten aan hun ‘identiteit’. Maar als die samenwerking zou leiden tot één organisatie – velen kijken met jaloezie naar de Britse National Trust, maar het kan ook anders – en meer natuurbezitters zouden zich aansluiten zoals FPG, SBNL, Recreatieschappen, Waterschappen en nog vijftig andere terreinbeheerders, dan zou de besparing verder kunnen oplopen. Dus is het terecht dat interne en externe efficiëntie hoog in zo’n ranglijst komen.

Oogsten van zand, klei en grind kan lang niet overal. En oogsten van hout blijkt zelfs met hoge houtprijzen een marginale activiteit die erg afhankelijk is van subsidie. Gemiddeld 40% van de bosinkomsten komen van subsidie. Dat aandeel zal de komende jaren rap dalen tot 10% en minder. Even snel zullen eventuele winsten vervliegen. De vraag is dus of oogsten zo hoog op de ranglijst past.

Terwijl de auteurs zichzelf de eis opleggen dat de verdienmodellen uit de ranglijst algemeen toepasbaar moeten zijn, lukt dat met oogsten net zo min als met entree en parkeergelden, waarvan zij de opbrengst becijferen op €12 miljoen. Het model van Nationaal Park De Hoge Veluwe, dat driekwart van zijn inkomsten haalt uit entreekaartjes, past op meer plaatsen in het land, maar op vrijwel alle natuurgebieden? En parkeergeld werkt alleen als er geen gratis alternatieven vlakbij zijn en je goed duidelijk maakt dat de opbrengst ten goede komt van de natuur.

Fundamenteler zijn de algemene bezwaren tegen zo’n ranglijst van verdienmodellen. Op grond van vier jaar bezoeken, interviews, literatuur en bijeenkomsten, luidt mijn conclusie: laat duizend bloemen bloeien. Geef natuurondernemers de grootst mogelijke ruimte, help hem en haar met uitwisseling van kennis en ervaring en val hen niet lastig met oordelen over verdienmodellen die er mogelijk toe leiden dat financiers zoals banken geen krediet willen verlenen omdat de investeringsplannen zo laag op de ranglijst staan. Zo heeft een goed bedoeld rapport van Alterra, ‘slechts een literatuuroverzicht’, tot jarenlange vertraging geleid in de ontwikkeling van natuurbegraven.

Ook op details valt er op het essay een en ander af te dingen. Een bloemlezing:

a. Bij de uitleg in Figuur 6 zijn kanttekeningen te plaatsen, zoals entree heffen betekent niet automatisch subsidie verliezen, wel staat een NSW-status dan onder druk.

b. Als voorwaarde voor succes staat bij entreeheffing: ‘Beperkt aanbod van natuur in de omgeving’. Dat geldt niet voor NP De Hoge Veluwe. Kennelijk gelden daar andere bezoekersmotieven zoals musea.

c. Onder ‘Verantwoording’ staat dat de natuursector €12 miljoen verdient aan entreekaartjes als 10% van de 60 miljoen bezoekers €2 betaalt. Daar moeten dan nog alle kosten af van het hek, de toegangsloketten, het personeel en zo voort. Maar zou het aantal jaarlijkse bezoeken aan natuur inderdaad met 50 miljoen dalen, dus bijna halveren, na entreeheffing? Reëler is om te veronderstellen dat alleen Nationale Parken en enkele, andere grote natuurgebieden zich lenen voor entree. Ook tolheffing op een doorgaande weg valt te overwegen.

d. Bij natuurbegraven is laag grondwater geen vereiste mits het om een eeuwigdurend grafrecht gaat. Dat is een voordeel ten opzichte van het traditionele begraven waar na verloop van het grafrecht de kist weer opgegraven moet worden. Dat is onder het grondwater niet zo’n pretje voor de delvers.

e. Horeca levert steeds vaker niet alleen pacht of huur op, maar ook investeringen in natuurbeheer en kwaliteitsverbetering. Zie bijvoorbeeld de zes Green Deals van STIRR. Het gekozen voorbeeld, een pannenkoekenrestaurant, staat er inderdaad om bekend in deze weinig extra’s op te leveren. Maar als je met ambitie een prachtig landhuis verhuurt voor €13.000 aan een groep van 8 personen voor een midweek, zoals in Schotland gebeurt, dan kom je een heel eind.

f. Het begrip ‘ondernemerschap’ komt in het hele essay niet voor. Het succes hangt namelijk vaak af van wat een ondernemer met een model doet.

Wat ik bedoel, illustreert Landgoed Verwolde met de zogenaamde ‘IJzeren Hein’ bij de ‘dikste eik van Nederland’. De eigenaar heeft daar een vandaalbestendige gietijzeren pot neergezet met een gleuf en informatie over de besteding van de donaties. Hij ontvangt gemiddeld €1200 per jaar. Dat kan lang niet overal, maar past heel goed bij alle andere activiteiten op Verwolde. Als nfc op smartphones een vlucht neemt, kan het straks digitaal en zit er geen fysiek geld in de paal. Mijn conclusie na vier jaar onderzoek: het aantal mogelijkheden om geld te verdienen met natuur en op kosten te besparen, wordt slechts beperkt door de mogelijkheden van het terrein en de creativiteit van de ondernemer.

Het deed me goed om eens met macro-economische ogen te kijken naar de financiering van natuur en landschap. Ik dank jullie voor die gelegenheid.

Hans Kamerbeek

Ondernemerschap (2): globale verkenning

Ondernemerschap als tovermiddel

Afgelopen week nog was ik bij een bijeenkomst waar ondernemerschap een belangrijk onderwerp was. Niet écht belangrijk in de zin dat het thema ‘ondernemerschap’ in de meest brede zin van het woord op de agenda stond (als studie-object). Maar het stond centraal als oplossing van de problematiek waar het die dag over ging. En die problematiek had te maken met de economische crisis en het wegvallen van een fors deel van de subsidies.

Het zal me nu meer opvallen dan voorheen. Omdat ik me heb voorgenomen wat over dit onderwerp te schrijven. Maar ondernemerschap wordt (ook op deze bijeenkomst) gebruikt als een soort tovermiddel. Ondernemerschap betekent dan iets als: de mouwen opstropen, aan de slag, je blik verruimen, met goede ideeën komen, volhouden, met je klanten gaan praten, weten wat er in de markt speelt en zo verder en zo verder.

Niemand durft daar ook tegenin te gaan. Lastig om het niet eens te zijn met dit soort oproepen. Omgekeerd betekent het ook een beetje: jullie zijn subsidie-slaven, zitten te pitten, weten niks nieuws te verzinnen. In mijn ogen is een dergelijke oproep obligaat. Niet iedereen is nu eenmaal ondernemer. Soms geen ondernemer omdat je dat niet kan, soms ook heel terecht omdat je dat niet wilt. Want er wordt maar een deel van het verhaal verteld. Het is dat deel dat met de reeks denkfouten te maken heeft. Ondernemen betekent ook risico (willen) nemen. En er wordt zelden bij verteld dat het vaak fout afloopt of niet brengt wat je ervan had verwacht. De mislukte plannen/ondernemers worden zelden uitgenodigd over hun ervaringen te vertellen.

Een definitie?

Ondernemerschap werd hier overigens wel netjes gedefinieerd (met een bronvermelding erbij, ik heb de moeite niet eens genomen die bron te noteren). Ondernemerschap kenmerkt zich door: – het hebben van een (innovatief) idee en bereid zijn tot uitvoering/realisatie over te aan, – het willen nemen van risico, – het toevoegen van waarde.

Los van vragen als ‘wat is precies innovatief?’, ‘Is innovatie per se nodig voor ondernemerschap?’, ‘Wat is waardecreatie precies en is dat nodig voor ondernemerschap?’ miste ik vooral als kenmerk de drive om succesvol te worden, om erkend te worden, om de revenuen van je risico-lopen te willen incasseren. Maar dat is niet romantisch, want dan staat de hang naar geld en succes voorop en niet de drive om innovatief te zijn en waarde te creëren (veel mooier, nietwaar?).

Want, ik heb het al eens eerder aangesneden, een ondernemer wil vanuit de economische theorie niet per se risico lopen. Liever niet zelfs. Risico lopen doe je omdat je denkt dat je daarmee de concurrent een stap voor kan zijn en omdat je dan kans hebt op een hoger rendement. Een ondernemer wil ook niet per se innoveren. Dat is alleen maar lastig en kost geld. Wederom doe je dat omdat je denkt dat het je verder brengt. Maar liever wil je monopolist zijn, lui achterover hangen en vasthouden aan je bestaande producten.

Ik denk dat de waarheid in het midden ligt. Het verhaal uit de economische theorie klopt natuurlijk niet helemaal, het is een karikatuur. Een ondernemer streeft niet koud naar zo veel mogelijk opbrengsten of winsten en heeft geen afkeer voor risico of innovatie. Er moet iets zijn van passie of een ‘ex ante’ gedrevenheid iets te willen bereiken. En het populaire verhaal over ondernemerschap klopt ook niet want dat is overdreven romantisch. Waarde toevoegen? Dat is braaftaal. Dat is net zoiets leegs als stellen dat de klant centraal staat. Natuurlijk staat de klant niet centraal. De klant staat centraal omdat je donders goed weet dat dat je meer klanten zal opleveren. De klant is een middel voor je doel. Zodra je een klant vindt die er niet om maalt en alles voor zoete koek slikt, zul je als ondernemer toch voor die klant kiezen?

(Tussenoverweging: het romantische concept van ondernemerschap vervult evolutionair een functie, zoals alle denkfouten dat in wezen doen. Als iedereen vol goede moed met de uitvoering van een idee begint, dan levert dat macro de meeste kans op succes en vooruitgang op. Als iedereen vooraf al koud statistisch gaat inschatten hoe groot de kans op succes is, dan zouden te veel ideeën-houders afhaken. Vergelijk het met het willen worden van een succesvolle rock-star. Elke dag oefenen honderdduizenden bandjes in de volle overtuiging toe te kunnen treden tot het stardom. Slechts een hele kleine fractie scoort uiteindelijk een hitje. Het is maar goed dat al die bandjes doorgaan met lekker passievol oefenen en hopen op die ene hit. Anders hadden we al die mooie nummers niet. Soortgelijke filosofieen trof ik aan bij het lezen van ‘Zwarte zwanen’ van Taleb. Stijn en ik zijn op dit moment bezig dit boek visueel samen te vatten en komen daar tzt op terug).

Eerste scan

Genoeg gefilosofeerd. Aan de slag (het begint al te werken)! Ik was er heilig van overtuigd vele studies te vinden naar ondernemerschap. Met strakke definities en vele relativeringen en over ondernemerschap in allerlei soorten en maten. Nou, dat valt dus vies tegen. Er is niet zo heel veel snel opzoekbaar. Ik heb een aantal artikelen gevonden en een aantal sites die spreken over testen die je kunt invullen (de meeste moet je kopen, enkele zijn vrij in te vullen).

Mijn conclusies op basis van enkele middagen googlen (ik kom op onderdelen later nog wel uitgebreider terug):

  • Er is sprake van een hoge rondzoem-graad. Intuïtief is het wel duidelijk waar ondernemerschap over zou moeten gaan. Iedereen heeft er wel een idee bij. Het gaat over een neus voor zaken, juiste timing, volhardend zijn etc. Maar ik verwachtte dat er basis-artikelen zouden zijn waarin deze aspecten worden uitgefilterd en gemotiveerd. Die artikelen zijn er niet of nauwelijks dan wel zijn ze niet makkelijk te vinden. Kort door de bocht komt het erop neer dat er een aantal testen op het internet is te vinden. Die testen vertrekken vanuit een ongetoetste vooronderstelling dat een ondernemer een andere persoonlijkheid heeft die te maken heeft met …. de factoren die ik al noemde. Daar worden dan wat vragen omheen gebouwd en per vraag krijg je punten en voila je hebt een ondernemerstest.

  • Er is niet of nauwelijks sprake van een duidelijke of logische onderzoeksopzet, of wederom: die is lastig vindbaar. Ik kan me vragen bedenken als:

    • Wat is ondernemerschap, waarom is het belangrijk, voor wie?

    • Welke soorten ondernemerschap heb je? Over welke gaan we het hebben? Hoe herkennen we die?

    • Welke soort ondernemerschap pik je eruit en waarom?

    • Wanneer doe je dit ondernemerschap goed. Wat zijn de succescriteria? Gaat het om omzet, om winst, om beursgang, om innovatie, over snelheid, over langdurigheid?

    • Hoe ga je op zoek naar mensen die bewezen hebben op jouw criteria hoog te scoren? Wat is met andere woorden je referentie of je norm?

    • Veel van de verhalen lijken ervan uit te gaan dat het vooral om persoonlijkheidsfactoren gaat. Maar hoe zit het met omgevingsfactoren zoals een tijd van economische voorspoed, de geografische locatie, de opkomst van bepaalde sectoren, van toeval, van geluk? Hier heb je uiteraard allerlei statistische methoden voor om die zaken uit te filteren. Maar weinig over te vinden.

    • Als het je dan al lukt te destilleren welke persoonlijksfactoren je blijkbaar helpen een succesvolle onderneming op te zetten, is die set dan ook noodzakelijk én voldoende? Met andere woorden, ga actief op zoek naar tegenvoorbeelden. Zijn er personen die aan deze eigenschappen voldoen maar geen succesvolle ondernemers bleken te zijn?

 

Vervolg

De conclusie lijkt duidelijk dat ondernemerschap nauwelijks een wetenschappelijke basis heeft. In onze termen speelt het hele gebeuren zich veel meer af in de hoek van de denkfouten. Er is een wolk aan overtuigingen en beelden rondom wat ondernemerschap is of zou moeten zijn. Veel daarvan is ongetoetst en vooral romantiserend van aard.

Er lijkt een enorme markt voor ondernemerschap te zijn. Er zijn vele opleidingen waar je ondernemerschap kunt leren. Absoluut niet duidelijk is of die opleidingen ook succesvolle ondernemers opleveren. De vele écht succesvolle ondernemers zitten volgens mij niet bij deze opleidingen in de schoolbanken. Hooguit komen ze daar vertellen wat hun succesverhaal is (en dat weten ze zelf in de regel ook niet, dat wordt achteraf bedacht).

Gelukkig ben ik ook op een stroming binnen het denken over ondernemerschap gestuit die inderdaad stelt dat de ‘schoolboekjes-aanpak’ van ondernemerschap in de empirische praktijk niet zo blijkt te werken. Kort door de bocht is de schoolboekjes aanpak: je hebt een idee, je verkent de markt, je schrijft een business-plan, je maakt een begroting, je zoekt naar financiering, je bent vooral een doorzetter en wil risico nemen etc. Dit is de rationele aanpak die gelooft in cijfers, in planning, in sturing. De alternatieve aanpak stelt daar een veel meer ‘fuzzy-achtige’ praktijk tegenover.

Maar voor ik uitgebreider terugkom op deze 2 verschillende benaderingen over ondernemerschap, ga ik in de volgende aflevering in op het recentste boek van Robert Greene, ‘Mastery’.

Rudy van Stratum

 

Toolbox financieringsconstructies: interview Frank Mathissen van Agentschap.nl

Ruim een jaar geleden alweer schreven we over de toolbox financieringsconstructies http://www.slimmefinanciering.nl/?p=1191. De toolbox is een mooi naslagwerk van ruimtelijk-economische verdienmodellen en heeft inmiddels een eigen website gekregen op: http://www.toolboxfinanciering.nl.

Voor ons aanleiding eens contact op te nemen met Frank Mathissen, de man die achter de schermen bij agentschap.nl het initiatief voor de toolbox heeft genomen.

Slimfin: Wat was destijds de aanleiding om te komen tot de toolbox?

Frank Mathissen: We zagen vanuit onze praktijk dat veel gemeentes met dezelfde vragen worstelden. Veel projecten liepen vast en gebrek aan financiële middelen werd door velen als belangrijke oorzaak gezien. Iedereen was op zoek naar andere manieren van financieren omdat de gebruikelijke kanalen van subsidies en bankleningen niet meer werkten. Er was veel behoefte aan informatie over revolving funds, garantiefondsen etc. Onze doelstelling was in die zin bescheiden: inzichtelijk maken wat er aan oplossingen en constructies bekend was en het delen en beschikbaar maken van die kennis.

Wat zijn de ervaringen na het ruim 1-jarige bestaan van de toolbox?

De toolbox heeft inmiddels een eigen plek op internet gekregen. Het gaat hier om een testsite die geen onderdeel is van de officiele infrastructuur van agentschap.nl. We hebben zo’n 500 bezoekers per maand. De inhoud van de toolbox is verder aangevuld en verfijnd, juist ook vanuit de gebruikers en diverse adviesbureaus. In die zin zijn we geslaagd in onze doelstelling om de beschikbare kennis bij elkaar te harken en te delen.

Maar we weten natuurlijk ook dat het aanbieden van 160 pagina’s koude bibliotheek niet voldoende is. Daarom zijn we bij een aantal gemeentes op bezoek geweest om in een interactieve sessie met behulp van de toolbox maatwerk te kunnen leveren.

Wat zijn de toekomstplannen?

Naar mijn mening zijn we na een jaar wel een stap verder in ons denken. Maar op een andere manier dan je zou denken wellicht. Het is niet zo dat er binnenkort een superdeluxe verbeterde versie van de toolbox komt. Ik zei het eerder al, gebrek aan financiële middelen wordt vaak als belangrijk knelpunt gezien maar er zijn op dit moment veel meer veranderingen en onzekerheden. We zijn door al onze bezoeken en gesprekken tot het besef gekomen dat de toolbox één van de instrumenten is die nodig zijn bij een groter overkoepelend vraagstuk.

Overkoepelend vraagstuk?

Ik spreek hier over een transitievraagstuk. Het heeft er alles van weg dat oude manieren van denken niet langer meer werken. Een oude manier van denken is bijvoorbeeld denken vanuit de traditionele planningscyclus: je maakt een prognose van de bevolkingsgroei, daar komt een woningbehoefte uit, je plant vanuit r.o. stukken grond in, je koopt die aan, maakt een voorlopig ontwerp, een ontwikkelaar maakt daar woningen bij en uiteindelijk leidt dat tot tevreden bewoners, gemeenten en ontwikkelaars. Er zijn nog steeds gemeenten die er van uitgaan dat deze oude manier van denken weer terugkomt.

Maar, er is ook een beweging van onderop aan het ontstaan, een nieuwe manier van denken. Wij denken dat er sprake is van een transitie van iets ouds naar iets nieuws zonder dat we weten wat dat nieuwe nu precies inhoudt. Wel herkennen we een patroon, geen grote investeerders, initiatieven van onderaf en samenwerking met andere partijen. Een mooie kreet die hierbij past is de whisdom of the crowd. We regelen het met elkaar op basis van de waarden die wij met elkaar belangrijk vinden.

Er zijn daarbij 3 vragen van belang:

  1. Is er inderdaad sprake van een transitie als het gaat om ruimtelijke ordeningsvraagstukken?
  2. Wat voor transitie is dat dan en waar leidt die toe?
  3. En wat betekent dat dan voor de rol van de Rijksoverheid?

 

De toolbox is vanuit deze optiek een transitie-instrument, dus een hulpmiddel om die transitie te ontdekken en vorm te geven. Ik zie het als een belangrijke uitdaging om dit ’transitie-vraagstuk’ bij ons op de agenda te krijgen.

Welk instrument uit de toolbox past volgens jou goed in die transitie?

Ik vind de ‘social impact bonds’ wel een mooi voorbeeld. Hierbij neemt een partij (of meerdere) een taak van de overheid over om deze beter en efficiënter uit te voeren. Belangrijk verschil met traditionele aanbesteding of outsourcing is dat het hier partijen betreft met een maatschappelijke doelstelling (ideële partijen). Eigenlijk gaat het daarbij dus om een aanpak van onderop, want dit soort organisaties heeft vaak een grote achterban met gemeenschappelijke waarden. Het mooie van de social impact bonds is dat het in Engeland al heel goed werkt, het is dus een bewezen instrument dat heel goed aansluit bij de ontwikkelingen in deze tijd.

Voor wie meer wil lezen over ‘Social Impact Bonds’ zie bijvoorbeeld onze eerdere blogs http://www.slimmefinanciering.nl/?p=1094 en http://www.slimmefinanciering.nl/?p=1196.

Naschrift

Je zou er een matrix van kunnen maken. Je hebt een ‘oude’ en een ‘nieuwe’ manier van werken (als het gaat over stedelijke vernieuwing of over ontwikkeling kantoorlocaties). En je hebt ‘oude’ en ‘nieuwe’ instrumenten.

ScreenShot307Stijn van Liefland / Rudy van Stratum

 

Ondernemerschap (1)

Wat heeft ondernemerschap te maken met slimme financiering?

Slimme financiering gaat over hoe je bij een gegeven budget toch je doelen kunt bereiken. In wezen gaat het om besluitvorming. We zijn daarbij begonnen bij de economische en rationele kant van besluitvorming: hoe bereken je het rendement van een plan en hoe besluit je rationeel of je dat plan ook gaat uitvoeren. Maar zoetjes aan werd, juist vanuit de praktijkervaringen, steeds duidelijker dat je ook een meer onbegrepen en psychologische kant hebt van besluitvorming.

Opmerkelijk is dat je objectief renderende plannen hebt die desondanks niet worden uitgevoerd. En omgekeerd dat je objectief niet-renderende plannen hebt die desondanks toch worden uitgevoerd. We hebben dat rondgebreid door te stellen dat er dan sprake moet zijn van verborgen kosten en opbrengsten. Blijkbaar heb je dan toch niet alles goed in kaart gebracht. Immers, als mensen besluiten iets te doen, en je gaat ervan uit dat ze niet ‘zomaar iets doen’, dan moet er nog iets zijn waar we nog niet de vinger op kunnen leggen.

Het rationele deel van de besluitvorming hebben we gevisualiseerd in onze ‘beslisboom’. De psychologische kant van de besluitvorming, de verborgen kosten en opbrengsten, hebben we verkend vanuit de gedragseconomische literatuur en is neergeslagen in de infographic ‘checklist denkfouten’.

In gezamenlijkheid kun je zo een aardige achteraf (!!) verklaring geven van hoe een besluit is genomen. Zie voor zo’n makkelijke achteraf verklaring bijvoorbeeld onze recente blog over de woonwijk-die-er-niet-kwam in Sneek op http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2484.

Maar: eigenlijk gaat het alleen nog maar over het plan zelf. Maar een plan komt niet uit de lucht vallen. Er is altijd sprake van een persoon of een groep van personen die zo’n plan bedenkt. Aan al deze discussies gaat dus vooraf: de persoon achter het plan. De bedenker of indiener van zo’n plan noem ik ‘de ondernemer’. De aspecten rondom de ondernemer als beslisser, bedenker, persoon zou ik willen aanduiden met ‘ondernemerschap’.

In een plaatje

Hieronder heb ik deze opzet nog eens in een plaatje neergezet.

ScreenShot305

Discussies rondom een plan en een besluit tot uitvoering hebben zich tot nu toe beperkt tot mogelijke aanpassingen/verbeteringen van het plan zelf. Maar uiteindelijk moet je je ook de vraag stellen of er ook aanpassingen mogelijk zijn rond de persoon van de ondernemer, kan een ander gedrag leiden tot een hoger ‘rendement’ (in termen van: met minder moeite toch je doelen bereiken)?

Persoonlijke motivatie

Het onderwerp ondernemerschap intrigeert mij al langer. Er is ergens op het internet een lijstje te vinden van onderwerpen die in de economische wetenschap onderbelicht of onbegrepen zijn gebleven. Hoog op dat lijstje prijkt ‘ondernemerschap’. En dat is opmerkelijk omdat de basis van de economie vooral ligt juist in dat ondernemerschap. Wie is bereid onder welke condities tot initiatieven te komen? Natuurlijk, Keynes schreef al over ‘animal spirits’ als het ging over entrepreneurship. Maar het zit tot op de dag van vandaag allemaal niet in het hart van de economie, het heeft meer het karakter van inleidende opmerkingen.

Elke ondernemer die wel eens een gesprek met zijn bank heeft gehad om zijn plan te financieren zal herkennen dat het gesprek bij de bank niet alleen ging over het plan zelf en de cijfers. De bank wil graag weten wie er achter dat plan zit. Is het iemand die wij kunnen vertrouwen? Is het iemand die na heeft gedacht? Die alternatieven heeft? Die een goed netwerk bezit? Die zuinig leeft? Die flexibel is en zich dus snel kan aanpassen? Kortom, zo wordt mij verteld door banken, de ondernemer als persoon speelt minstens een zo belangrijke rol als het plan of de begroting.

En als we dat dan constateren, dat de persoon achter het plan zo belangrijk is, dan is het ook opvallend dat er zo weinig materiaal is om dat objectief vast te kunnen stellen. Er zijn bibliotheken vol geschreven over plannen en begrotingen en berekenen van rendementen. De bank verstrekt je graag een spreadsheet die je in kunt vullen met cijfers. Allemaal tot uw dienst. Maar de analyse van de persoon gebeurt eigenlijk vooral op basis van een persoonlijk gesprek en op gevoel en ervaring. Zeker, er zijn ook ‘ondernemerstesten’, maar de status daarvan is onduidelijk en ik heb ook niet het idee dat ze veel of systematisch worden ingezet bij het beoordelen van plannen.

Wat ik tenslotte ook uitermate fascinerend vind is hoe ‘wij’ denken over ondernemerschap en hoe snel dat kan veranderen. Ik kan me uit mijn eigen studietijd herinneren dat ondernemen niet zo’n hoge status had. Je ging studeren om de maatschappij beter te maken of om onderzoeker of hoogleraar te worden. Als je snel veel geld wilde verdienen (een houding die toch vaak wordt geassocieerd met ondernemerschap) dan hoorde je er niet echt bij. Ondernemen was niet zo ingewikkeld, ondernemen was ‘plat’. Nog geen 10 jaar later was dat beeld 180 graden gekanteld. Ondernemen was hip, veel geld willen verdienen was prachtig, ondernemers vormden de ruggengraat van onze economie, greed is good, werken bij de overheid was voor ambtenaren (en ambtenaren was hier niet bedoeld als een neutrale omschrijving voor een beroepsuitoefening). Inmiddels lijkt de pendule weer de andere kant in te bewegen.

Metafoor ‘Moneyball’

Ik zag ongeveer een half jaar geleden bij DWDD een analist zitten die voetballers in een database had gestopt. Het nieuwe daarvan was dat er minitieuse gegevens over het feitelijke gedrag en prestaties van al die voetballers werd verzameld. Zo’n benadering is nog vrij ongebruikelijk. Meer gebruikelijk is de benadering dat voetbalexperts samen in een vergadering beslissen wie een goede voetballer is die ze willen aankopen. Het gaat hier om enorme bedragen en er lijkt weinig structuur te zitten in de aankoopbeslissingen.

Uit de objectieve database analyse, zo werd betoogd, blijkt onomstotelijk dat de subjectieve en gevoelsmatige manier van werken niet tot optimale beslissingen leidt. Sommige spelers zijn simpelweg te duur in termen van hun geleverde prestaties en juist andere komen uit de database als ‘onbekende pareltjes’. Deze objectieve getalsmatige benadering van de aankoop van topsporters is ook bekend van de film ‘Moneyball’.

De parallellen met slimme financiering springen in het oog. De objectieve benadering van ‘Moneyball’ zou je kunnen vergelijken met onze beslisboom. Maar feitelijk kun je waarnemen dat er niet zo objectief wordt beslist en dat andere subjectieve argumenten een belangrijke rol spelen (de trainers die op gevoel beslissen). Dat zijn dan de verborgen kosten en opbrengsten en dat is onze checklist ‘denkfouten’.

Agenda

Kortom: ondernemerschap is een boeiend onderwerp. Ik wil in een serie blogs dit onderwerp verder uitdiepen. Een voorlopige agenda 2013-2014 (onder voorbehoud) voor de blogs:

  • Globale verkenning en eerste indrukken.

  • Robert Greene’s ‘Mastery’ als raamwerk voor ondernemerschap?

  • 2 benaderingen van ondernemerschap

  • De ‘entrepreneurship scan’ (artikel)

  • De visie van Bert Goos met zijn ‘octogram’ (NL)

  • De ‘entrepreneur next door’, achtergrond ondernemerschapstest van Bill Wagner (VS)

  • Resultaten van ‘next door’ ondernemerschapstest door mijzelf ingevuld

  • Conclusies en afronding

 

Rudy van Stratum

Denkfouten in de praktijk, oefening voor onze lezers

Vandaag hebben we als onderdeel van een cursus een presentatie gegeven over denkfouten. Kernvraag, als je een project / idee hebt met een bijbehorende businesscase, hoe weet je dan of dit een goed project is? Natuurlijk, iedereen kan eenvoudig de rekensommen maken en een tabel invullen om zo het rendement te bepalen van dit project (zie onze serie over rendement). Het rekenen is niet het probleem, het gaat om de getallen en de aannames achter de getallen die van belang zijn. Met andere woorden, hoe voorkom je dat je als team verdrinkt in collectieve waanzin, slechte informatie of teveel vertrouwen?

Als kleine casus hebben we een artikel uit de Volkskrant (28 augustus 2013) besproken over een nieuwbouwwijk in Sneek. Welke denkfouten kan je herkennen in dit artikel? De deelnemers aan de cursus wisten zonder kennis over denkfouten (die was in ieder geval niet door ons aangedragen) meer denkfouten aan te wijzen dan wij er vooraf uit gehaald hadden. Het zou aardig zijn voor onze lezers om de oefening mee te doen. Helaas mogen wij het artikel niet op onze site plaatsen, daarom hier een verwijzing naar een verkorte versie op de site van de Volkskrant.

waterpoort sneekedited

Wij kwamen op basis van het oorspronkele artikel tot 17 denkfouten.

  1. Availability bias. Gezinnen zouden alle hectiek van de randstad verruilen voor een kunstmatig eiland aan de snelweg vlak bij Sneek. Als het over de Randstad gaat zal de hectiek het eerste opvallen. Maar er zijn ook rustige plekken in of vlakbij de Randstad, bijv. het Groene Hart, Waterland (ten noorden van Amsterdam) of tussen Rotterdam en Den Haag in Schipluiden.
  2. Authority bias. Het architectenbureau dat ook het Java-eiland in Amsterdam ontwierp. Dit is een goed bureau, dus het plan is ook goed. Maar ook survivorship bias en confirmation bias, de geslaagde projecten van dit bureau zijn bekend, maar is er ook gekeken naar de mislukkingen? Mogelijk speelt ook nog het halo effect, als ze goede flats kunnen bouwen kunnen ze andere dingen waarschijnlijk ook heel goed.
  3. In Sneek randstedelijke salarissen spenderen. Alles wordt erbij gehaald zonder check van de feiten, confirmation bias.
  4. Van voor de crisis toen je alles met een paar grondtransacties zo terugverdiende. Dit lijkt op het winnaars effect, succes maakt roekeloos.
  5. Poort naar de Randstad, dit lijkt een staaltje group think. Als je hier met elkaar maar vaak genoeg over praat ga je er vanzelf in geloven.
  6. In het belang van het onderzoek niet mee mogen praten. Authority bias, alleen belangrijke mensen mogen hier over meepraten en oordelen.
  7. Het plan in Sneek wordt een Mercedes, geen Golfje. Hier speelt het overconfidence effect, wat is er mis met een golfje? Waar komt het vertrouwen vandaan dat het in Sneek (na 2008!) met een Mercedes gaat lukken?
  8. Eén ambtenaar uit Sneek deed de onderhandelingen, deze had dertig jaar ervaring. Authority bias, 30 jaar ervaring dus dat zit wel goed!
  9. De ijzerprijzen gaan stijgen, o.a. vanwege de olympische spelen in Londen, snel reageren dan kan je nog een goede deal maken. Schaarste dwaling, ijzer is schaars en wordt duurder, haast is geboden. Bovendien, concurreren met de olympische spelen klinkt heel belangrijk. Dit speelde in het voorjaar 2010, de olympische spelen waren in 2012, vermoedelijk was een groot deel van de bouwwerken al heel ver gevorderd.
  10. Concurrentie van de olympische spelen. Nogmaals, olympische spelen is heel interessant en belangrijk.
  11. Niemand dacht toen dat er niets verkocht zou worden. Availability bias / confirmation bias. Was er echt niemand die dacht dat er niets verkocht zou worden? Vermoedelijk wel, maar je moet er naar op zoek en je moet er naar luisteren. Het is vaak fijner om bevestiging van je idee te krijgen.
  12. Het kon een groot verlies worden, maar stoppen was geen optie, sunk cost fallacy. Hier was een goede calculatie nodig, wat kosten doorgaan resp. stoppen en wat zijn de risico’s?
  13. Contract ongezien tekenen tijdens feestelijke bijeenkomst, schaarste dwaling, nu moet het gebeuren!
  14. Burgemeester Apotheker, decennia ervaring in het burgemeestersvak, authority bias. Decennia ervaring als burgemeester is dus geen garantie!
  15. Achteraf vindt de lokale rekenkamer het project zeer risicovo”, eerder wilde niemand dat zien. Confirmation bias, bevestiging zoeken.
  16. Er is nauwelijks financiële schade geleden. Er werd wel 6,5 miljoen te veel uitgegeven, maar daar is extra grond mee bouwrijp gemaakt. Dat was anders uiteindelijk ook wel gebeurt. Achteraf is het vaak goed te praten, een geval van cognitieve dissonantie. Overigens valt dit alleen maar goed te praten als je nog steeds vertrouwen hebt in het project.
  17. Het echte probleem is dat er nooit een huis is verkocht. Hoe dan ook, uiteindelijk is het probleem niet door de gemeente Sneek veroorzaakt maar door de burgers uit de Randstad die geen woningen in Sneek hebben gekocht ;-).

Mis je een denkfout? Voeg deze dan toe als reactie onder aan dit artikel.

Het is natuurlijk relatief eenvoudig om achteraf, op basis van een krantenartikel, de denkfouten aan te wijzen. Eigenlijk op zichzelf weer een denkfout. Naar aanleiding van het boekje van Dobelli (de kunst van het heldere denken) zou je het chauffeurskennis kunnen noemen. Dobelli haalt een anekdote aan over Max Planck die naar aanleiding van de gewonnen Nobelprijs het hele land doorreisde om lezingen te houden. De chauffeur die de lezing elke keer had bijgewoond en daardoor de inhoud uit het hoofd kende stelde voor een keer van rol te wisselen. De chauffeur hield de lezing, Max Planck zat in de zaal. De lezing ging foutloos tot er een vraag werd gesteld door een professor in de natuurkunde. De chauffeur redde zich er als volgt uit: “ik had nooit gedacht dat er zo’n eenvoudige vraag zou komen, ik zal mijn chauffeur vragen deze te beantwoorden”.

Conclusie, echte wijsheid is iets anders dan kennis reproduceren. Om terug te komen op de casus in Sneek, het is leuk, soms zelf hilarisch en vooruit, ook wel leerzaam om achteraf de denkfouten aan te kunnen wijzen. Maar, het is belangrijker om ze zelf vooraf te herkennen en ze te voorkomen. We hebben inmiddels al een aantal instrumenten verzameld en komen daar ergens in dit najaar op terug.

Stijn van Liefland

Griekenland, interne markten en Ronald Coase

Tegenlicht over Griekenland (vervolg)

In de vorige blog over de Tegenlicht-uitzending over Griekenland (http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2471) ging het over de beweging van onderop (ook wel parallel-economie genoemd) die nu in Griekenland plaats vindt als antwoord op de recessie. Je zou in de uitzending kunnen lezen dat de crisis vooral is veroorzaakt door ‘economische’ uitvindingen als de arbeidsdeling, specialisatie, tussenhandel, internationale handel en zo verder.

Op zich is de redenering ook wel verleidelijk. Al die uitvindingen hebben vooral het doel om alles efficiënter en sneller/handiger te maken. Het leidt tot een grotere, anonieme markt waarin niet meer de locale economie en de burgers/consumenten het voor het zeggen hebben maar de grote winkelketens en multinationals. Terug naar lokale handel en oude ambachten klinkt dan als ‘weg van de graaiers en uitknijpers’ en terug naar de autonomie of autarkie.

Maar, en dat is mijn stelling, niet zozeer de arbeidsdeling en de tussenhandel zijn foute uitvindingen als wel de partijen die er met hun belangen mee aan de haal gaan. Ik heb dit ‘collateral damage’ genoemd die alleen voorkomen kan worden als er voldoende zicht is op de vrijheid van markten (om machtsconcentraties tegen te gaan). Dus een goed werkend economisch systeem vereist in mijn optiek kosten van toezicht (monitor kosten, agency kosten).

Want, en dat is mijn volgende stelling, dat een vrije markt ‘vanzelf’ tot stand komt als gevolg van winstprikkels van ondernemers is een mythe. Of nog sterker: dat ondernemers voorstander zouden zijn van vrije markten. Vanzelfsprekend niet: de economische theorie veronderstelt ondernemers die hun zakken willen vullen met zo min mogelijk inspanning. Innovatie en ‘de wens om scherp te blijven’ (door concurrenten met open armen te ontvangen) horen vanuit diezelfde theorie niet thuis in het rijtje ondernemers-wensen.

Eigenlijk is het vreemd dat er zoveel ophef is over de zakkenvullerij en graaicultuur van het laatste decennium. De economie vertrekt vanuit zakkenvullerij als norm. Ethiek is slechts een afweging van kosten en baten (dus geen pakkans of reputatieschade dan zakken vullen en afromen die hap). Nogmaals: ik verzin het hier niet, je vindt het terug in elk standaard economie-boek maar dan opgesteld in meer braaf-taal, ik haal slechts het romantiek-sausje van de mythe van de vrije markt. ‘Greed is good’ zoals het in de bekende film over Wallstreet heet.

Familie en markt

Maar er was nog een interessant thema dat in de uitzending even werd aangestipt. Door Sedlacek die wat mij betreft in deze uitzending een glansrol had en ook sterker naar voren komt dan in zijn dikke en veelgeprezen boek (zie http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2130 voor een bespreking van dat boek).

Sedlacek stelt dat ‘markt’ niet zozeer een economisch fenomeen is alswel een sociologisch of psychologisch fenomeen. Hij haalt daarbij het voorbeeld aan van het breken van een been. Stel dat je oma haar been breekt. In dat geval kom je terstond van je plek om te helpen, no matter what. Hier is niet sprake van een economische afweging van hoeveel moeite het je kost en wat je daarvoor terug krijgt (het economisch paradigma). Maar hoe anders is het als de bakker zijn been breekt. Als je bakker zijn been breekt dan zoek je simpelweg een andere bakker om aldaar je brood te kopen.

Waar wordt het verschil tussen oma en de bakker door bepaald? Oma is familie en binnen de context van familie wordt er geen economische calculatie gedaan. Dan doe je wat je moet doen. Een bakker is niet de persoon van de bakker, maar een middel om aan je product (brood) te komen. Een bakker is onderdeel van een anonieme markt. En die markt bezorgt jou je brood en dat brood haal je bij die partij die je het grootste voordeel biedt. Punt. Oma is familie en bakker is markt.

Inside-outside

En via die redenering kom je tot een belangrijk onderscheid: iets hoort wel of iets hoort niet tot de markt waar economische harde koude wetten regeren. Wat markt is wordt dus bepaald door wat je niet tot je familie of kring van ‘insiders’ vindt horen. En, nu komt de kern van de boodschap, dat bepaal je dus zelf. Jij bepaalt dus wie behandelt wordt als middel en wie als persoon of ‘familielid’. En dat is geen economisch vraagstuk maar een sociologisch of psychologisch vraagstuk.

Zo komt Sedlacek op Griekenland en de crisis. Blijkbaar hebben we het moeilijk om Griekenland te helpen in de huidige situatie. Het kost bakken vol geld en het verdwijnt in een bodemloze put. Ergo: Grieken zijn een middel tot onze welvaart en dus geen onderdeel van onze familie, onze kring van insiders. Grieken zijn outsiders. En: of ze binnen of buiten dat pulletje vallen dat bepalen we dus zelf op subjectieve gronden.

En zo kan ook een relatie worden gelegd met onze fetisj van groei. Groei welteverstaan zoals we dat gewend zijn te meten in percentages van spullen en diensten in landen. Stel je nu eens voor dat we een fijnmaziger netwerk gaan maken waarbinnen we groei meten. We meten de groei in Brabant, in Eindhoven, op het platteland rondom Eindhoven en zo verder. Nu zou wel eens kunnen blijken dat ‘er bakken met geld moet naar het platteland van Eindhoven’. En zo kan ook dat platteland verworden tot ‘outsider’ en gezien worden als een probleem.

Blijkbaar kijken we dus niet zo naar regio’s en steden en beperken we het voornamelijk tot Nederland als geografische natie. Maar nogmaals: dit is subjectief en een historisch redelijk arbitrair artefact. Zodra we besluiten om alleen nog naar Europa te kijken en zo te meten vanuit de doelstelling dat we daar de welvaart in totaliteit zo groot mogelijk willen maken, dan krijgen we een andere discussie.

Ronald Coase en interne markten

En deze week is Ronald Coase overleden op 102-jarige leeftijd. Toeval of niet, maar Coase is een pionier geweest als het gaat over bovenstaande discussie. Die discussie gaat in wezen over interne markten. En een interne markt is een markt waar geen economische wetten gelden. Waardoor het eigenlijk dus geen markt meer is.

Maar is het wel zo dat er binnen de familie geen economische wetten gelden?

En daar komt de nuance die Coase in de discussie heeft gebracht. Coase heeft een baanbrekend artikel geschreven over ’the nature of the firm’. Hierin vraagt hij zich af wat een bedrijf eigenlijk is. Klinkt een beetje raar, want een bedrijf is toch gewoon een bedrijf? Nee, een bedrijf heeft iets raars. Een bedrijf is een entiteit die naar buiten toe opereert als een economische speler op de markt. Maar binnen dat bedrijf, zo constateert Coase, gelden niet diezelfde economisch wetmatigheden. Want, ik schreef daar eerder al over (zie http://www.slimmefinanciering.nl/?p=1704), binnen de grenzen van het bedrijf onderhandel je niet elke dag over je salaris. En haal je ook wel eens een kopje koffie voor een collega zonder dat je helder hebt of je daar iets voor terug krijgt in de toekomst. Kortom: binnen de grenzen van de onderneming lijken andere wetten te gelden dan die op de grote buitenmarkt.

En dat stelt de vraag: is er een optimale omvang voor een bedrijf of een onderneming? Of anders geformuleerd: welke zaken bepalen nu hoe groot of klein een bedrijf moet zijn, wat bepaalt de grenzen waarbinnen geen economische wetten gelden? Coase maakt hiermee het vraagstuk toch weer tot een economisch vraagstuk. Want, zo is zijn stelling, het is niet efficient om elke dag opnieuw te onderhandelen over je salaris. Dan kom je immers niet meer tot ondernemen. Bij elk kopje koffie zeuren dat de ander nu aan de beurt is, dat schiet ook niet op. Kortom: er is sprake van verborgen kosten die horen bij het dagelijkse onderhandelen. En het zijn dus de onderhandelingskosten (de transactiekosten) die bepalen wat binnen en buiten de grenzen komt te liggen. De grens is de resultante (uitkomst) van optimalisatie gegeven de transactiekosten. Dus toch weer het gevolg van rekenen en economische calculatie.

De truc van economen: ze hebben altijd gelijk

We blikken even terug. Aanvankelijk zijn economen heel strikt en simpel. Alles is economie en markt. Een bedrijf of onderneming is een ‘economische agent’ waarbinnen niks gebeurt, het is een economische entiteit (een zwart gat waarbinnen je niet kunt kijken). Tot er een slimmerik opstaat die beweert dat er binnen zo’n bedrijf anders wordt gedacht en gehandeld. Haha, economie klopt niet en dat juist voor een economisch iets bij uitstek als een bedrijf.

Maar economen zijn niet voor één gat te vangen. Dan komt Coase dus op de proppen met transactiekosten. Coase maakt in termen van economische modellen het bedrijf van een exogene grootheid tot een endogene grootheid. Coase kan nu verklaren waarom er bedrijven zijn en hoe groot die bedrijven zouden moeten zijn vanuit de minimalisatie van lange termijn transactiekosten. Een interessante vraag is hoe met de moderne internettechnologie (waar ik maar even aanneem dat de transactie- en organisatiekosten drastisch zijn verlaagd) het optimale bedrijf er uit ziet. Dat zou wel eens kunnen verklaren waarom zzp’ers in opkomst zijn en bedrijven fluïde netwerken worden van steeds wisselende coalities zzp’ers.

En dan blijft toch wringen of er binnen een bedrijf inderdaad van die rationale economische afwegingen worden gemaakt. Ondanks het bestaan van transactiekosten. Laat staan of dat ook het geval is binnen een familie. Hier is de discussie nog lang niet over uitgewoed. Echte hardcore economen kunnen/willen/moeten alles in termen van prikkels en wetten verklaren. En die hebben ook altijd gelijk: ja, zie je, we zijn toch weer een nieuwe categorie ‘verborgen kosten’ tegen gekomen. Het model klopt weer, we kunnen weer rekenen. De relatief jonge tak van de gedragseconomen (zie Kahneman en Thaler, http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2427) zet hier een andere zienswijze tegenover. Maar deze zienswijze is nog niet volledig omarmd door de echte economen. Want binnen die groep echte economen gelden dus andere wetten. Een gedragseconoom hoort niet echt bij de familie.

Rudy van Stratum

 

 

Antwoord op de crisis komt uit Griekenland?

Enkele dagen geleden (maandag 2 september 2013) betrok ‘Tegenlicht’ (VPRO) de stelling dat het antwoord op de huidige economische en sociale crisis uit Griekenland komt. Behalve concrete voorbeelden uit de dagelijkse Griekse praktijk, kwamen ook crisis tegendenkers aan het woord zoals Naomi Klein en de hier eerder uitgebreid besproken auteur van ‘De economie van goed en kwaad’ (Thomas Sedlacek).

Weer een inspirerende uitzending, daar doe ik niets aan af. Maar even door de oogharen kijken wat nu precies de onderliggende boodschap is en welke oplossingen worden aangedragen.

Uit de crisis groeien

Goed, er dus een economische crisis. Er is op hoofdlijnen overeenstemming over hoe die is ontstaan: te veel lenen. En lenen dat uiteindelijk onvoldoende ’terugverdienbasis’ heeft om te kunnen worden terug betaald. Het is natuurlijk een veel ingewikkelder verhaal maar ik volg hier de uitzending. De oplossing die de ‘rijkere’ landen binnen de EU voorstaan is: groei, groei, groei. We moeten zo snel mogelijk weer terug komen in de situatie waarin we weer groeien zodat we onze schulden kunnen afbetalen. En groei krijg je alleen maar als er voldoende vraag is, dus het motto is: we consumeren ons de crisis uit want dan ontstaat er weer vertrouwen en werkgelegenheid.

Sedlacek merkt hierbij terecht op: we lossen een probleem op door nog meer van het oude medicijn te nemen dat niet werkte. Meer doen van hetzelfde. Het diepere probleem is dat we blijkbaar niet meer kunnen denken in termen van niet-groei. We lopen in ons denken helemaal vast als we ons voorstellen hoe het verder zou moeten als er geen groei meer is (in de oude definities van materiële productie, consumptie etc).

Japan is ook een aardig voorbeeld dat Selacek in zijn commentaar aanhaalt. Japan zit al enkele decennia in een nulgroei-situatie. Japan is bij uitstek het land waar we een voorbeeld aan willen nemen. Mensen werken hard, zijn innovatief, hebben een hoge arbeidsmoraal etc. Een verklaring voor het uitblijven van de oude groei is dat we alles al hebben. Een 3e ipod kopen is blijkbaar niet meer aan de orde. Er zijn meer verklaringen maar laten we het hier even bij houden. Dan verbaast Sedlacek zich over wat hier dan eigenlijk het probleem is. Je groeit om te kunnen leven en consumeren. En dan ben je (als Japan) blijkbaar zo succesvol geweest dat je dit prima voor elkaar hebt. Mission accomplished, zou je zeggen, geniet van je succes. Maar nee, het is een probleem, want er is geen groei meer.

Wat hier lijkt te spelen is dat doel en middel worden verwisseld. Het middel (de groei) gaat een eigen leven leiden en gaat zich loszingen van waar het middel uiteindelijk voor is bedoeld (welvaart, geluk etc). Sedlacek komt hier met de Europa-metafoor. Vroeger betekende groei vooral groei van geografische grenzen. Dat betekende oorlog. In Europa hebben we afspraken gemaakt waarbij de oude groei van landsgrenzen werd vervangen door economische groei. Zo konden we toch wedstrijdje blijven spelen maar zonder dat er oorlog was. Het middel was economische groei. Het doel was vrede en welvaart. Maar groei, als middel, is een eigen leven gaan leiden en tot doelstelling geworden.

Griekenland

Terug naar Griekenland. In Griekenland lukt het niet om uit de crisis te groeien. Wat is dan hun aanpak (kijkend naar de uitzending)? De Grieken hebben tabak van lenen en afhankelijkheid. Dan maar wat minder welvaart. Spontaan ontstaan allerlei initiatieven ‘van onderop’ die toch een eigen economie buiten de traditionele of institutionele kanalen om mogelijk maakt.

Geen tussenhandel – Er is een beweging op gang gekomen die producent en consument rechtstreeks met elkaar in contact brengt. Een vrachtwagen met aardappels staat op het marktplein en consumenten staan in de rij om een zak aardappels op te halen (op zich wel apart: met auto’s in de file om een zak aardappels in te laten laden, hoe zit dat met die benzinekosten?). De consument is goedkoper uit, de producent (boer in dit geval) krijgt meer betaald. De dure tussenhandel is uit het proces gesloopt. En er ontstaat weer een connectie tussen producent en consument, je weet weer waar je product vandaan komt en wat er bij komt kijken. Geen stichting, geen achterliggende organisatie, gewoon mensen die hetzelfde denken die elkaar ontmoeten met hun spullen. Disintermediation, zeggen ze ook wel eens.

Geen privatisering van basisvoorzieningen – Er is een beweging die de privatisering van basisvoorzieningen wil tegengaan. Concreet is er bij de voorgenomen verkoop van een waterleverancier becijferd dat als iedere gebruiker € 136 betaalt dat de totale groep gebruikers dan eigenaar kan worden van het waterbedrijf. Op een of andere manier (in de uitzending wordt niet duidelijk wat de reden is) wordt dit kopers-collectief niet serieus genomen en lijken andere spelers op de achtergrond (buitenlandse grootbedrijven) de voorkeur te genieten.

Oude beroepen-ambachten weer oppakken – Goed geschoolde jongeren die niet aan de bak komen of boekhouders die al 25 jaar zonder al te veel bevrediging hun kantoorbaan hebben gedaan en nu op straat staan: ze gaan terug naar de basis en gaan een stukje land bewerken of iets voor de lokale gemeenschap doen. Zo blijven ze actief en via ruilhandel zorgen ze voor een inkomen.

Pendule?

Een vreemd gevoel bekroop me tijdens de uitzending. Economen komen er niet goed vanaf. En, zie mijn andere blogs (over de top 10 lessen economie, zie http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2157), daar zit zeker wat in. Maar is nu de oplossing voor de crisis dat we weer zelf het land gaan bewerken? Dat we niet meer naar de winkel gaan maar naar een lokale markt met spullen die we allemaal zelf lokaal hebben gemaakt?

Natuurlijk zie ik daar ook wel de voordelen van. Er zal meer binding en gezelligheid ontstaan. En als alle andere kanalen stilvallen, dan is dit in ieder geval beter dan niets doen en al je talent onbenut laten. Maar het kan toch niet dé oplossing zijn?

Waarom is de tussenhandel uitgevonden? Die is uitgevonden omdat vroeger iedereen met iedereen handel dreef en het uiteindelijk efficiënter was om die zaken te organiseren. Producenten leveren hun spulletjes ergens centraal af en er ontstaat regionale distributiecentra die de spullen optimaal verdelen naar de diverse locaties. Alwaar ze snel en handig kunnen worden afgehaald en betaald door de consument.

En waarom is de specialisatie uitgevonden? De specialisatie die inhoudt dat niet iedereen meer zijn eigen stukje grond bewerkt? Omdat je met een groter stuk grond en iemand die kennis van zaken heeft en machines kan kopen, veel meer opbrengst per vierkante meter grond krijgt. En omdat de vrijgevallen arbeid zich dan kan bezig houden met innovaties (betere gebouwen ontwerpen, radio’s uitvinden etc).

Dus in Griekenland is de slinger terug van autarkie via specialisatie naar autarkie.

Agency costs

Wat je de economen kunt verwijten is dat ze nauwelijks rekening houden met agency costs in hun modellen. Natuurlijk is arbeidsdeling, internationale handel, specialisatie een goede zaak. Het begint bij autarkie en de economische ‘uitvindingen’ van tussenhandel, banken etc zorgt voor grotere welvaart en hoger geluk.

Maar …. het middel gaat een eigen leven leiden en wordt een doel. Er zijn mensen die verdienen aan tussenhandel en aan ‘bankje spelen’. En natuurlijk proberen die mensen hun eigen verdiensten in de keten (winkel, bank) te maximaliseren. Wat ooit een geweldige uitvinding was begint na verloop van tijd een hindermacht te worden (althans vanuit een macro-economisch gezichtspunt).

De term die bij dit fenomeen hoort is ‘agency costs’. Een economische agent heeft een eigen belang en zal dat behartigen. Het doel van de tussenhandel is niet om ’tussen te handelen’ maar om zoveel mogelijk te verdienen aan die tussenhandel. Je kunt het Albert Heijn moeilijk kwalijk nemen dat ze zo goedkoop mogelijk proberen in te kopen en zo duur mogelijk proberen te verkopen. En hoe meer winkels je hebt, hoe groter je inkoopvoordeel. Tot het zover komt dat je als consument maar moet kopen wat Albert Heijn toevallig slim heeft ingekocht. Tot het moment dat je besluit je eigen winkel te starten (vrije markt!) maar Albert Heijn dan gewoon een paar maanden met de prijzen stunt zodat je alsnog je deuren als nieuwe toetreder moet sluiten. Deze externe of verborgen kosten zou een goed macro-economisch model mee moeten nemen.

Ik heb de term ‘agency costs’ niet helemaal netjes gebruikt. Eigenlijk gaat het hier om de kosten die je moet maken om de agenten in de gaten te houden. De kosten om ‘collateral damage’ te voorkomen. Het zijn dus eigenlijk monitor kosten om de agenten binnen bepaalde grenzen te houden.

Mythes

Ik merk dat er veel mythes (denkfouten) bestaan rondom ondernemerschap, economie en de vrije markt. Vaak hoor je dat ondernemers graag willen innoveren. En dat ze voor een vrije markt zijn. Want concurrentie is goed, daar blijven we scherp door. Maar dan halen we toch echt micro en macro door elkaar.

Even vanuit de economische theorie. Een ondernemer is in principe (wederom vanuit de theorieboekjes, dus ik zeg niet dat ze ook écht zo zijn ..) iemand die lui is en tegen minimale kosten zoveel mogelijk wil verdienen. Hij is dus voorstander van machtsconcentratie als het hemzelf en zijn bedrijf betreft. Macht bijvoorbeeld via een monopolie-positie is geweldig. Dan kun je immers vragen wat je wilt en je klanten kunnen geen kant uit. Natuurlijk zijn ondernemers niet blij met vrije toetreding. Ik ken geen ondernemer die er blij van wordt als er een soortgelijk maar net wat beter en goedkoper bedrijf naast hem komt zitten. Dan kan hij zijn handel vergeten.

Dus het is andersom. Macro is het goed dat ondernemers veel geld willen verdienen. Maar dan moet je er wel voor zorgen dat er geen toetredingsdrempels zijn en dat machtsconcentraties worden doorbroken. Want ja, dan krijg je inderdaad bij een ondernemer die het al te bont maakt nieuwe dynamiek via nieuwe concurrentie. En natuurlijk wil een ondernemer niet voortdurend innoveren. Innoveren betekent uitstel van eigen consumptie en extra risico. Innoveren doet een ondernemer als noodzakelijk kwaad. Het is een manier voor hem om zijn concurrent (die die liever niet ziet) een stap voor te blijven om zo alsnog in de situatie te komen dat hij lekker onderuit gezakt van zijn winst kan genieten.

Naar maximale winst strevende bedrijven leveren dus alleen maar een optimale totaaluitkomst voor de samenleving op als er ook voldoende ‘monitor kosten’ worden gemaakt. Dat zijn dus de verborgen kosten die we in onze modellen en bij onze verklaringen mee moeten nemen. Dat ondernemers helemaal vrij moeten worden gelaten (zonder enige restrictie) is dus een denkfout, of een sluwe zet van die ondernemers zelf (want dat is wél wat ze in hun rationaliteit willen).

Rudy van Stratum

 

Top 10 lessen psychologie (8): N.U.D.G.E.S. (of D.U.T.B.A.K.?)

Thaler en Sunstein komen in hun boek ‘Nudge’ uiteindelijk tot een aanpak hoe je beslisfouten zoveel mogelijk kunt vermijden. Op een wat gekunstelde manier weten ze hun stappenplan te reduceren tot de letters in het woord ‘nudges’

N.U.D.G.E.S.

Een acroniem dus dat je helpt de stappen te onthouden. Waar staan de letters voor?

  • De N van ‘iNcentives’. Je moet achterhalen wat het doel is van de casus of het probleem. Achterhaal met andere woorden welke prikkels er in het spel zijn. In popie-jopie taal zou je kunnen zeggen: follow the money. of cui bono (wie wordt er beter van?).
  • De U van ‘Understanding mappings’ oftewel het begrijpen van de feiten in relatie tot het probleem of vraagstuk. Een ‘mapping’ is hier het leggen van de relatie tussen wat je ziet en hoort en weet (feiten) enerzijds en het probleem anderzijds.
  • De D staat voor ‘Defaults’ oftewel de standaard keuzes. Hier wordt mee bedoeld dat het probleem moet worden voorzien van een aantal elementaire kernkeuzes. Laten we het versimpelen tot: maak een multiplechoice (mpc) van de mogelijke oplossingsrichtingen van het vraagstuk (de auteurs spreken van het aanbieden van ’ticket boxes’, invulvakjes).
  • De G staat voor ‘Give feedback’ oftewel het geven van feedback of terugkoppeling. Dit laat zien in hoeverre de realiteit ook daadwerkelijk zich voltrekt zoals je had gehoopt of verwacht. Feedback zorgt dus voor tussentijdse informatie die in staat stelt om te leren en bij te sturen.
  • De E staat voor ‘Expect Error’ oftewel: ga er vanuit dat het fout zal gaan. Als je je mentaal voor bereid op het ‘fout gaan’ dan maak je je casus sterker en heb je nog de tijd om tot verbeteringen te komen.
  • De S staat voor ‘Structure complex choices’ oftewel structureer het vraagstuk. Deze S lijkt erg op de D van defaults. Maar hier gaat het om het structureren van het vraagstuk zelf, om het terug brengen tot de kern van ‘waar gaat dit vraagstuk nu in essentie over’. De D van defaults gaat over de mogelijke oplossingsrichtingen die je ook weer tot de kern samenvat en waar ook een keuze mogelijk is.

 

Terug naar ‘slimfin’

Zoals vreemd genoeg bij de bespreking in deze reeks van het boek van Roos Vonk al bleek: als je de tips onder elkaar zet op een logische manier dan ontstaat als vanzelf een aanpak die erg lijkt op wat wij bij ‘slimme financiering’ al jaren doen.

En, waarempel, ook nu zou je op basis van het acroniem ‘NUDGES’ een aanpak kunnen afleiden door de stappen in een iets andere, meer logische, volgorde te zetten.

 

ScreenShot300

 

Helemaal vooraan staat ‘urgentie’. Thaler en Sunstein noemen dit niet zo expliciet. Maar in mijn ogen is dit misschien wel de belangrijkste. Als een probleem niet echt urgent is voor iets of iemand, dan zal een oplossing er ook niet komen. De urgentie van een probleem verken je met de vraag ‘Nou en?’. Of met ‘So what’? Wat gaat er met andere woorden mis als we hier niets aan doen? En voor wie is dat een probleem? En waar blijkt dat dan uit? Iemand (meestal diegene die het meeste last heeft van dit probleem) neemt dan het voortouw en is de trekker van het vraagstuk.

Als de urgentie dan helder en gedeeld is, dan worden de feiten in kaart gebracht. Een feit is gedefinieerd als ‘alles wat voor dit vraagstuk van belang is en waar ‘in principe’ geen discussie over is’. Thaler noemt dat dus ‘understand mappings’. Dan gaan we door met het in kaart brengen van de belangen. Dit kun je uiteraard pas doen als je alle spelers die er voor dit vraagstuk toe doen hebt verkend. Per speler ga je dan na wat het belang of de prikkel is. In termen van Thaler: de N van incentives. Wat wij dan vervolgens doen is een compacte visuele weergave maken van het vraagstuk inclusief de feiten en de spelers/belangen. In termen van Thaler: structure complex choices. Het visualiseren wordt bij Nudges niet genoemd maar is een toevoeging die wij graag maken (beter en algemener is: structureer de informatie op een zodanige manier dat de doelgroep hem optimaal ontvangt, desnoods ga je op je kop staan, dat mag allemaal natuurlijk).

Dan een hele belangrijke: tegendenken, of ‘expect error’. Bij Kahneman kwamen we de fraaie term ‘postmortem’ al tegen. Ga denkbeeldig vooruit in de tijd, doe alsof het project al bijna is afgerond, kijk terug op dat (bijna afgeronde) project en vraag je af: wat gaat er allemaal fout? wat is er fout gegaan? hoe zou je het anders hebben gedaan? Hoe meer vragen je stelt, hoe kritischer je je als het ware opstelt, hoe beter het besluit uiteindelijk wordt. Op zich niet nieuw natuurlijk en ook herkenbaar uit vele andere aanpakken en technieken. In NLP termen wordt dit bijvoorbeeld de ‘ecologie check’ genoemd (in NLP-termen is deze hele aanpak grofweg te herkennen in de zogenaamde ‘Disney strategie’. Disney trok verschillende talenten heel uitdrukkelijk uit elkaar om ze op verschillende momenten bewust in te zetten. Zo kan de ‘criticus’ alle aandacht en waardering krijgen als hij werd gevraagd naar ‘wat er allemaal mis zou kunnen gaan’).

Nieuw voor mij/ons is de toevoeging: maak een mpc voor een beperkt aantal gewenste/mogelijke oplossingsrichtingen. Oftewel, structureer ook de oplossingsrichting (en niet alleen het probleem). De D van defaults dus. En dan neem je op basis van deze hele trits dus een besluit. En dan gaat de fase in van de realisatie en verwerkelijking. Dat levert nieuwe feitelijke informatie op en die kan je helpen om je plan bij te stellen en te verbeteren. Dit is de fase van de Testing waarin feedback (error correctie) wordt gegenereerd.

Prijsvraag voor een nieuw Nederlands acroniem

Tja, en dan ga je wat zitten puzzelen. Kan ik op basis van de Nederlandse stappen een ander acroniem verzinnen? Laten we eens beginnen met het op een rij zetten van de Nederlandse woorden per stap:

  • Urgentie op Noodzaak.
  • Feiten of Aannames.
  • Belangen of Prikkels.
  • Visualisatie of Kaart.
  • Tegendenken of Doorvragen.
  • (Keuzes voorleggen.)
  • Testen.

 

En hier, beste mensen, houdt het zo’n beetje op (ook met deze reeks lessen overigens). Thaler en Sunstein hebben zich er wat makkelijk vanaf gemaakt door ook andere letters dan de beginletter toe te staan. Maar zelfs dan kom ik tot niks.

Een D.U.T.B.A.K. van Doorvragen, Urgentie, Testen, Belangen, Aannames, Kaart?

Wie weet er iets pakkenders dan DUTBAK of BUDKAT? We verzinnen een passende beloning voor de gelukkige winnaar ….

Rudy van Stratum