Categoriearchief: SF

Blogs die kern van oude slimmefinanciering vormen

Top 10 milieu: Milieubeleid (afl. 6)

Milieubeleid in Nederland is er al heel lang. In eerste instantie was het vooral gericht op gezondheid. Zo kwam er op steeds meer plekken riolering en rioolwaterzuiveringsinstallaties en werden de grootste luchtverontreinigingsproblemen aangepakt. Luchtverontreiniging was in de jaren 70 vooral een lokaal probleem. In de Rijnmond was de luchtkwaliteit zo slecht dat er in dat gebied maatregelen genomen moesten worden. Pas vanaf de jaren 80 richtte milieubeleid zich op een breder spectrum, bodemverontreiniging, afval, energie, zure regen en nog veel meer problemen kwamen op de agenda. Het eerste nationale milieubeleidsplan verscheen en was destijds wereldwijd een zeer vooruitstrevend plan. Zo wordt onder andere gesproken over integraal ketenbeheer. Je moet problemen bekijken in relatie tot de hele productie keten waar deze in horen. Dus het mestprobleem los je niet alleen op door naar de boer te kijken, maar door ook te kijken waar het veevoer vandaan komt, hoe het daar groeit, waar het vlees heen gaat etc. We gaan daar in aflevering 8 verder op in.

Wat is er bereikt

Tot de jaren 80 werden milieuproblemen erg sectoraal aangepakt. Als het water vies is maak je dat schoon, dan hoef je er verder niet meer naar te kijken. In aflevering 2 hebben we het gehad over de wet van behoud van ellende. Als je een waterprobleem oplost is de vervuiling nog niet weg, je houdt dan slib over dat je ergens moet storten of verbranden.

De laatste 30 jaar worden milieuproblemen voortvarender aangepakt, maar wat heeft dat nou opgeleverd? Kort door de bocht zou je dat voor de Nederlandse situatie als volgt kunnen schetsen:

  • Verontreiniging, heel veel problemen zijn fors verminderd. De uitstoot van industrie, verkeer, de verontreiniging van water en bodem, het is allemaal flink afgenomen. Maar, er zijn nog wel wat knelpunten. In het bijzonder de uitstoot van CO2 (veroorzaker klimaatverandering), die hebben we nog lang niet onder controle. We voldoen weliswaar redelijk aan de zelf gestelde doelen, maar de uitstoot is nauwelijks afgenomen. Ook hebben we te maken met historische vervuiling, vooral in de bodem.
  • Uitputting, hier is het milieubeleid veel minder succesvol geweest. We zijn er nauwelijks in geslaagd onze vraag naar energie, grondstoffen en zaken als vis en hout te verminderen.
  • Aantasting, hier is de afgelopen jaren veel aandacht voor geweest. Er is gewerkt aan de ecologische hoofdstructuur, watersystemen worden hersteld (bijvoorbeeld oude beeklopen) en er komen steeds meer faunapassages over of onder infrastructuur.

Er zijn dus successen, maar daar hoort wel een kanttekening bij. De uitstoot naar water en lucht is verminderd, daar hebben we in Nederland hard aan gewerkt. Maar, een deel van dit succes komt doordat vervuilende industrie verplaatst is naar het buitenland, bijvoorbeeld naar Azië. De wet van behoud van ellende lijkt dus nog steeds deels van kracht, alleen op een andere schaal. Hetzelfde geldt voor het probleem van aantasting, we werken er in Nederland hard aan. Maar, tegelijkertijd importeren we hout, vlees, palmolie, katoen, veevoer etc. uit gebieden waar de aantasting gewoon doorgaat. Het gaat te ver om te zeggen dat wij het probleem van aantasting verplaatst hebben. Ik durf wel te stellen dat dit probleem in Nederland kleiner wordt maar wereldwijd juist groter.

Successen en falen

Het is aardig nog even stil te staan bij het succes van het verminderen van waterverontreiniging. Eind jaren 60 is voor de industrie een heffing ingevoerd op lozingen naar het oppervlaktewater. De bedoeling was deze heffing te gebruiken voor het bouwen van nieuwe zuiveringsinstallaties. Ondernemers gingen echter rekenen en kwamen tot de conclusie dat het veel goedkoper was iets aan de oorzaak van de verontreiniging te doen. Ze gingen zelf een zuivering bouwen of paste het productieproces aan. Het laat goed zien hoe financiële prikkels kunnen helpen bij het oplossen van milieuproblemen. Toch is het bij heel veel andere vormen van verontreiniging niet gelukt een financiële prikkel in te voeren. Ondernemers voerden aan dat als dit alleen in Nederland zou gelden bedrijven uit ons land een slechtere concurrentiepositie zouden krijgen, ook dreigden bedrijven naar het buitenland te verhuizen.

Een ander groot succes is gehaald bij het verminderen van de uitstoot van stoffen die de ozonlaag aantasten. In 1985 werden hierover de eerste afspraken gemaakt, 10 jaar later was de uitstoot al met 75% afgenomen. Er is mijns inziens een aantal factoren dat dit succes mede bepaald heeft. Het probleem was heel urgent en een bedreiging voor de gezondheid, er waren goede alternatieven aanwezig voor de gebruikte stoffen en er werd een speciaal programma opgezet om ontwikkelingslanden te helpen bij het nemen van maatregelen.

In contrast hiermee staat de aanpak van de klimaatproblematiek. Er is natuurlijk wel een alternatief voor fossiele brandstoffen, maar dat is duur en vraagt veel tijd om te ontwikkelen. Daar komt bij dat de belangen van de gevestigde industrie enorm zijn. Economische groei ging in de twintigste eeuw gepaard met een enorme toename van het energiegebruik. Dit zien we nu ook in landen die zich nu snel ontwikkelen. Dit mondiale probleem kunnen we daarom alleen oplossen met een mondiale aanpak. Een ander punt is dat het nog even duren voor de effecten van klimaatverandering echt ernstig worden. Tot slot is er natuurlijk nog altijd een groep sceptici die het bestaan van het klimaatprobleem ontkent. Dit maakt dat de urgentie nog niet bij iedereen is doorgedrongen.

Doel van milieubeleid

Een belangrijke vraag is wat we nu precies willen bereiken met het milieubeleid. We willen natuurlijk dat de milieubelasting afneemt en binnen aanvaardbare grenzen blijft. Maar dat blijkt complex. Het begrip ontkoppeling speelt een belangrijke rol in deze discussie.

In aflevering 1 hebben we het gehad over de factoren die de ernst van milieuproblemen bepalen: het aantal mensen; het niveau van consumptie en de milieu-impact per eenheid consumptie. Het aantal mensen en het niveau van de consumptie zou je als de stand van de economie kunnen zien. Als je dan naar Nederland kijkt kan je succes op twee manieren bekijken. Als eerste als er absoluut gezien gewoon minder milieubelasting is, ongeacht wat de economie doet. Dat hebben we op een aantal fronten bereikt, bijvoorbeeld op gebied van waterverontreiniging. Een tweede manier is door de milieubelasting te relateren aan de stand van de economie. Als de milieubelasting minder snel groeit dan de economie (de consumptie), dan kan je dat ook als een succes beschouwen.

We spreken in dit kader over relatieve of absolute ontkoppeling van milieu en economie. Dit is drie jaar geleden al ter sprake gekomen toen we het boek van Tim Jackson bespraken (Welvaart zonder groei). Ik citeer maar even uit onze eerdere blog.

Jackson maakt onderscheid in relatieve en absolute ontkoppeling. Er is sprake van relatieve ontkoppeling als de milieubelasting per eenheid product afneemt, absolute ontkoppeling vindt plaats als bij economische groei de totale milieubelasting afneemt (dus economische groei, maar bijvoorbeeld minder uitstoot van CO2). Bij relatieve ontkoppeling kan als gevolg van een toename van de wereldbevolking en een toename van de consumptie de milieubelasting in absolute zin nog steeds stijgen, bij absolute ontkoppeling niet.

Hoe relatieve ontkoppeling werkt is mooi te zien bij het gebruik van energie. Jarenlang werden apparaten, woningen en auto’s zuiniger. Toch gebruikten we met elkaar meer energie. Er kwamen meer mensen, kleinere huishoudens en dus meer woningen, we gingen meer autorijden en vliegen en er kwamen meer apparaten in huis (die op zichzelf wel steeds zuiniger werden). Relatief gezien werd er steeds minder energie gebruikt. Heel veel mensen konden zich op de borst kloppen dat ze veel bereikt hadden (producenten, politici, ontwerpers etc.). In absolute zin nam het energiegebruik echter gewoon toe. De laatste jaren lijkt het energiegebruik bij huishoudens werkelijk minder te worden. Is er sprake van een trendbreuk, een absolute ontkoppeling, of heeft dit toch gewoon te maken met het feit dat het economisch tegen zit en de winters wat warmer zijn geweest? Over een jaar of 5 zullen we het weten.

Absolute ontkoppeling wil dus eigenlijk gewoon zeggen dat de belasting op het milieu afneemt ongeacht wat de economie of de bevolking doet. Bij groei of krimp, de milieubelasting moet afnemen. En, het spreekt bijna voor zich dat we moeten streven naar absolute ontkoppeling. Waarbij de randvoorwaarde is dat we de problemen niet naar een andere locatie verplaatsen.

Instrumenten

Om milieuproblemen aan te pakken kan de overheid verschillende instrumenten gebruiken:

  • Financiële instrumenten. Bijvoorbeeld een heffing, subsidie, belastingvoordeel etc.
  • Overreding, informatievoorziening, etc.
  • Juridische instrumenten. Verplichtingen (bijvoorbeeld een katalysator in auto’s) en verboden (bepaalde bestrijdingsmiddelen niet meer mogen gebruiken)

Financiële instrumenten zijn lastig in te zetten in een open economie als Nederland. Toch gebeurt het wel, de belastingvoordelen voor zuinige auto’s en allerlei subsidies en belastingvoordelen voor ondernemers zijn voorbeelden. Het liefst zou je natuurlijk alle externe milieukosten verdisconteren. Het principe is dan dat de vervuiler betaalt. Die kan de kosten vervolgens doorberekenen naar klanten. Producten worden zo duurder, de klant zal eerder voor duurzaam kiezen en duurzaam produceren wordt economisch interessant.

Communicatie spreekt voor zich. De gedachte is dat kennis over milieuproblemen leidt tot duurzaam handelen. Dat klopt deels, maar vaak zijn er allerlei excuses om toch voor de minder duurzame variant te kiezen. Lees het artikel over de spaarlamp er nog maar eens op na. Iedereen weet dat het beter is, zelfs dat het financieel aantrekkelijk is, toch werd de spaarlamp tot voor kort weinig gebruikt.

Juridische instrumenten lijken aantrekkelijk. Ook hier geldt dat dit in een open economie niet altijd even makkelijk is. Voor de echte excessen, de grote problemen, zijn scherpe normen gesteld, denk aan water, bodem en luchtkwaliteit. Maar eigenlijk wil je een stap verder gaan, bijvoorbeeld op het gebied van energiebesparing, het gebruik van grondstoffen etc. Regulering heeft in mijn ogen drie nadelen. Omdat het een regel is lijkt het per definitie niet aantrekkelijk, je doet het omdat het moet, niet omdat je er zelf wat aan hebt. Ten tweede, voor ondernemers die internationaal opereren leidt strenge regelgeving tot een mindere concurrentiepositie. Maar het belangrijkste is wellicht het derde punt, als je regels hebt moet je die ook handhaven. In de praktijk blijkt dat heel lastig, handhaving kost tijd en geld en vraagt een hoop expertise van de handhavers.

De overheid probeert daarom zoveel mogelijk met partijen in gesprek te gaan om vrijwillige afspraken te maken over vermindering van de milieubelasting. Ondernemers moeten zelf hun verantwoordelijkheid nemen om duurzamer te gaan produceren. Ik heb daar wel kritiek op, omdat er over het algemeen vrijwel geen sancties. De stok achter de deur is dat er op termijn regelgeving komt als partijen zich niet aan de afspraken houden. Het is echter wel begrijpelijk dat de overheid inzet op deze afspraken. In dit licht is het ook begrijpelijk dat de overheid enthousiast inspringt op initiatieven die door (een aantal) ondernemers wordt geïntroduceerd. We hebben het dan over ontwikkelingen als Cradle to Cradle en Circulaire Economie, hier komen we nog op terug.

Maar ongeacht de instrumenten die je inzet, de mislukkingen en successen van de afgelopen decennia, aan welke criteria moeten oplossingen eigenlijk voldoen? Hier gaan we in volgende aflevering op in.

Noot: Meer lezen over dit onderwerp, lees “Een halve eeuw milieu” van Egbert Tellegen.

Top 10 milieu: Basisprincipes ecologie (afl. 5)

Het leven op aarde is gebaseerd op energie en het rondpompen van mineralen en voedingstoffen. De energie is over het algemeen afkomstig van de zon en wordt door planten omgezet in voedingsstoffen die weer door andere planten, door dieren en door bacteriën en schimmels gebruikt worden. Iedereen kent nog wel de plaatjes van biologie van vroeger die een voedselpiramide lieten zien. Plant maakt bladeren, bladeren worden gegeten door rupsen en andere insecten, deze insecten worden gegeten door een kleine vogel, deze wordt gegeten door een grotere vogel die vervolgens door een vos verslonden wordt. Als de vos doodgaat wordt deze weer gegeten door aaseters en door insecten, bacteriën en schimmels weer verwerkt tot de basis bouwstenen. Wat in de plant zit gaat dus de hele voedselketen door. Ik kom hier op het einde nog even op terug.

Ideale omstandigheden

Nou is het zo dat niet alle planten en dieren overal voorkomen. Voor een deel is dat toeval. Ik denk dat pinguïns zich ook best thuis voelen op de Noordpool. Maar om daar te komen moeten ze eerst langs de evenaar, daar is het warm en daar houden pinguïns niet van. Zo heeft elke soort haar eigen voorkeuren, sommige hebben veel zonlicht nodig, andere doen het juist beter in de schaduw. Sommige houden van nat, andere van droog. Voor een groot deel bepalen dit soort natuurlijke omstandigheden (de milieukwaliteit) dus welke soorten in een gebied kunnen overleven en welke niet.

Elke soort heeft een bepaalde bandbreedte (range of tolerance) waarbinnen de omstandigheden kunnen variëren. Neem een willekeurige boom. Die heeft jaarlijks een bepaalde hoeveelheid water nodig. Is er te weinig en duurt dat te lang dan gaat de boom dood. Is het te nat, dan gaat de boom ook dood. Tussen die twee uitersten zal de boom overleven en er ergens ligt een optimum, een bepaalede hoeveelheid water waarbij de boom het uitstekend doet. Sommige soorten zijn zeer tolerant en kunnen tegen veel verschillende omstandigheden. Andere soorten hebben een lage tolerantie, bij kleine afwijkingen sterft een organisme. Het is niet zo verbazingwekkend dat soorten met een lage tolerantie over het algemeen eerder met uitsterven bedreigd zijn dan andere soorten.

Zo zijn er in Nederland veel planten die van een nitraatarme bodem houden. Door de landbouw, het wegverkeer en de industrie zit er steeds meer nitraat in de bodem. Planten die van nitraatarme bodems houden sterven daardoor uit. Planten die wel van nitraat houden (bijvoorbeeld brandnetels en grassen) komen steeds meer voor. Overigens is het niet zo dat alle planten dood gaan door te veel nitraat. Het is vaak zo dat andere planten het gewoon veel beter doen, ze groeien gewoon sneller en eisen daardoor alle ruimte op waardoor de planten die van nitraatarme bodems houden geen kans meer krijgen. Omdat elke plant weer eigen insecten en andere dieren aantrekt kan het verdwijnen van een soort meer gevolgen hebben dan alleen dat ene plantje. Hetzelfde verhaal gaat op voor dieren.

Verontreiniging

Door allerlei verontreiniging zoals genoemde nitraat hebben wij de omgeving van allerlei soorten flink veranderd. Waar hebben we het dan over? De beschikbaarheid van voedsel (stikstof en fosfaat), het doorzicht in water, de aanwezigheid van allerlei chemische stoffen (bijvoorbeeld allerlei olieproducten, bestrijdingsmiddelen en verbrandingsgassen als zwaveldioxide) en zware metalen. Afgeleid hiervan gaat het om factoren zoals bijvoorbeeld de hoeveelheid zuurstof in water. Over het algemeen zou je kunnen stellen dat de omstandigheden in de verschillende gebieden in Nederland steeds meer op elkaar gaan lijken. De zandgronden die voedselarm waren zijn dat nu niet meer waardoor de unieke soorten van die gebieden dreigen te verdwijnen. De wateren in Nederland zijn over het algemeen zeer voedselrijk geworden waardoor er nog maar een beperkt aantal soorten leeft. Overigens wordt dit probleem al sinds het begin van de jaren 90 onderkend en wordt er hard gewerkt om dit te herstellen en in de toekomst te voorkomen. Let ook op dat het hier vaak om ‘vervuiling’ met volstrekt natuurlijke stoffen gaat zoals bijvoorbeeld mest.

Op vuilnisbelten en ook op plekken waar chemisch afval is gestort groeien gewoon planten en leven ook dieren. Deze zijn blijkbaar zeer tolerant voor de stoffen die daar gestort zijn. Als het om het voorbestaan van het leven op aarde gaat hoeven we ons dus weinig zorgen te maken. Er zijn bijna altijd wel een paar soorten die onze verontreiniging weten te overleven. Maar net als bij verontreiniging met natuurlijke stoffen is er maar een beperkte groep die hier goed mee om kan gaan. De vraag is natuurlijk wel wat er met de andere soorten gebeurt en wat uiteindelijk de gevolgen voor de mens zijn.

Indicatoren

Ecologen kunnen soms lyrisch zijn over de aanwezigheid van een bepaalde soort, een raar slakje, een minuscule paddenstoel of een raar waterplantje. Het zijn soms soorten die je nauwelijks ziet, helemaal niet mooi zijn en vaak ook helemaal niet belangrijk zijn voor het voorbestaan van een ecosysteem. De soort is echter wel een aanwijzing dat de kwaliteit van de omgeving (van water, bodem en lucht) aan bepaalde criteria voldoet. We noemen deze soorten ‘indicatorsoorten’ ze zijn een indicatie voor een bepaalde milieukwaliteit, het zijn dus ook soorten met een zeer lage tolerantie. Overigens wil de afwezigheid van een indicatorsoort niet zeggen dat de milieukwaliteit niet aan de criteria voldoet, soms lukt het de soort gewoon niet om een bepaalde plek te bereiken, bijvoorbeeld een afgelegen vennetje. Meestal gebruiken we indicatororganismen om een goede milieukwaliteit te monitoren. Er zijn echter ook planten die het zeer goed doen op vervuilde gronden, ook dat zijn indicatorsoorten.

Limiterende factor

Naast de tolerantie is ook de ‘limiting factor’ van belang. Soorten kunnen heel tolerant zijn ten opzichte van allerlei factoren. Belangrijker is wellicht de vraag welke factor limiterend is, wat maakt nou dat een soort het niet meer goed doet? Als er één factor bij zit die heel kritisch luistert dan kan het gebeuren dat er van alles in de omgeving van een bepaalde soort verandert maar er niks gebeurt. De soort gaat het niet beter doen, maar ook niet slechter. Een kleine verandering in een kritische factor kan vervolgens fataal zijn of er juist voor zorgen dat de soort het opeens veel beter gaat doen. Kleine veranderingen (iets zouter, warmer, zuurstof armer etc.) kunnen dus grote gevolgen hebben.

Als voorbeeld gaan we kort in op Klimaatverandering. Dit gaat langzaam met kleine stapjes. Toch kunnen deze kleine veranderingen voor sommige soorten grote gevolgen hebben. Schelpdieren in de Waddenzee planten zich beter en massaler voort na een strenge winter. Wanneer door klimaatverandering de winters minder streng worden kan dit dus gevolgen hebben voor deze schelpdieren en daardoor weer voor allerlei soorten zoals vogels. Belangrijk bij klimaatverandering is ook de samenhang tussen soorten. Een koolmees legt haar eieren op het moment dat bij het uitkomen veel rupsen beschikbaar zijn. Als door klimaatverandering (een warm voorjaar) de rupsen er eerder zijn, dan worden de jongen te laat geboren en is er te weinig voedsel. Overigens blijkt dat de pimpelmees hier wel rekening mee houdt. Soorten die weinig eisen stellen aan hun voedsel en zich makkelijk verspreiden zullen uiteindelijk weinig last hebben van klimaatverandering.

De flexibiliteit van heel veel soorten en van hele ecosystemen heeft er voor gezorgd dat we heel lang het milieu konden vervuilen zonder ernstige gevolgen. Maar, als je daar te lang mee doorgaat kom je buiten de bandbreedte van een kritische factor en verdwijnt een bepaalde soort, met soms verstrekkende gevolgen. Hiermee zijn we weer een beetje terug bij aflevering 3, ‘waarom we milieuproblemen vaak niet zien’. In het vervolg van deze serie gaan we kijken naar het oplossen van milieuproblemen, eerst kijken we naar het milieubeleid van de afgelopen decennia, daarna komen er wat tools. Maar eerst nog even terug naar de voedselpiramide waar we het in het begin van dit artikel over hadden.

Ophoping van giftige stoffen

Sommige chemische stoffen (bijvoorbeeld DDT, PCB’s en zware metalen) worden nauwelijks afgebroken en blijven lang in het milieu aanwezig. Hierdoor hebben ze alle tijd om zich over grote gebieden verspreiden en is de kans dus groot dat ze ooit in de voedselketen opduiken. Hier hopen deze stoffen zich op. Ze worden niet zoals vetten en suikers gebruikt om te bewegen of een beest warm te houden. Ze blijven in het lichaam. De concentratie neemt hierdoor naar verloop van tijd toe en naarmate je hoger in de voedselpiramide komt wordt ook de concentratie steeds hoger. De concentratie in de vos is dus vele malen hoger dan in de plant of in de rups.

Ik heb me lang afgevraagd hoe het kan dat een stof die niet wordt afgebroken (blijkbaar nergens mee reageert) toch voor problemen zorgt. Als een stof ergens mee reageert is het niet moeilijk voor te stellen dat het schadelijk is (neem bijvoorbeeld zoutzuur). Maar wat als er geen reacties plaatsvinden?

Echte experts kennen het antwoord op deze vraag natuurlijk al heel lang. Ik vond het antwoord zo’n 15 jaar geleden in het boek “Our stolen future” uit 1996, hierin wordt een tweetal mechanismen uitgelegd (maar waarschijnlijk zijn er nog veel meer, dat weten de experts). Hormonen zorgen er in ons lichaam en in dat van dieren voor dat allerlei processen goed verlopen. Bij bijvoorbeeld de productie van eicellen en sperma zijn hormonen essentieel. Je moet je die hormonen voorstellen als een soort sleutels die in een slot gaan en het slot opendraaien. Daarna gaat het hormoon er weer uit en wordt afgebroken of zoekt een nieuw slotje. Nou zijn er chemische stoffen die erg op die hormonen lijken. Deze kunnen bijvoorbeeld een hormoon nadoen. Ze gaan ook naar zo’n slotje (deze sleutel past dus ook) en draait het slotje open of dicht. Er is nu dus iets veranderd, de stof gaat weer uit het slotje maar wordt in tegenstelling tot normale hormonen niet afgebroken. Deze stof kan dus eindeloos slotjes open blijven maken. Of omgekeerd juist allerlei slotjes op slot zetten. Het mag duidelijk zijn dat dat niet altijd gewenst is. Wat ook kan gebeuren is dat de stof in het slotje gaat zitten maar er niet meer uitgaat (een hormoonblokker). Vergelijk het met een kapotte sleutel. Het slotje kan dan niet meer gebruikt worden. De stof zelf is echter nog aanwezig, als het beest doodgaat komt de stof weer vrij en kan zo weer opnieuw in de voedselkringloop komen. Er is de laatste tijd veel discussie geweest over de vraag welke stoffen dit soort effecten veroorzaken. Zo zijn bijvoorbeeld weekmakers in kunststoffen verdacht. Sinds 2004 is het daarom verboden deze stoffen in kinderspeelgoed te verwerken.

Top 10 milieu: Basisprincipes materie en energie (afl. 4)

Verontreiniging en uitputting hebben vooral te maken met stoffen en energie. Stoffen zijn bijvoorbeeld ijzer, fosfaat, kolen, olie etc. Zeg maar alles wat we uit de aarde halen. Energie is wat complexer. Je zou kunnen zeggen dat het gebruik van energie op zich geen probleem is maar dat het vooral te maken heeft met de bij-effecten van het gebruik van energie. En dan hebben we het weer over verontreiniging en uitputting. Het winnen van fossiele brandstoffen en het omzetten hiervan in nuttige energie leidt tot een groot aantal milieuproblemen. Logisch dus dat er veel aandacht is voor energiebesparing want dat leidt direct tot minder uitputting en minder verontreiniging.

Voorraden en stromen

Als we het over stoffen hebben dan bedoel ik alle stoffen, dus bijvoorbeeld ijzer, goud, CO2, water, steenkool, aardgas, zware metalen, klei, zand, grond etc.

Een belangrijk onderscheid dat we maken bij stoffen zijn voorraden en stromen. IJzer, goud, aardgas en steenkool zijn voorbeelden van stoffen die afkomstig zijn uit een voorraad. Voor voorraden geldt, op is op. Als we alle olie uit de bodem hebben gehaald dan is ook echt alle olie op (voor zover je dat ooit zeker kunt weten). Voor stromen geldt dat deze steeds opnieuw worden aangevuld. Water en hout zijn hier voorbeelden van. Als het je zou lukken om al het water uit Nederland weg te halen (alle rivieren, sloten en meren staan droog) dan is dat na verloop van tijd weer helemaal aangevuld. Voor stromen geldt dat de hoeveelheid door de tijd fluctueert en dat ze in principe oneindig zijn. Er staat niet voor niets “in principe” want mensen kunnen deze stromen beïnvloeden. Hout is ook een stroom, maar als je alle bomen omkapt dan is er voorlopig geen hout meer en in sommige gebieden zullen die bomen ook nooit meer terug komen.

Ook voor energie kan je een onderscheid maken tussen stromen en voorraden. Energie uit voorraden is afkomstig van fossiele brandstoffen, energie uit stromen is afkomstig van de zon (een constante stroom van energie). Waterkracht, biomassa en windenergie zijn afgeleiden van zonne-energie.

Kringlopen en sinks

Tegenover voorraden en stromen staan kringlopen en sinks. Waar we bij voorraden en stromen kijken waar stoffen vandaan komen, kunnen we ook kijken waar deze stoffen heengaan. Als een stof opgenomen wordt in een kringloop dan kan je deze in principe ongestoord in het milieu lozen. Er zijn veel kringlopen voor allerlei verschillende stoffen. Zo heb je bijvoorbeeld de koolstofkringloop en de stikstofkringloop. In de stikstofkringloop ontstaan allerlei ingewikkelde moleculen zoals bijvoorbeeld eiwitten. Deze worden door planten gemaakt, uiteindelijke worden deze eiwitten weer afgebroken door schimmels en bacteriën en ontstaat weer stikstof. Daar tussen zitten allerlei stappen, bijvoorbeeld van dieren die planten eten en dieren die vervolgens dood gaan en verrotten.

Sinks zijn plekken waar stoffen zich ophopen. Dat zie je natuurlijk vooral bij stoffen die geen onderdeel zijn van een kringloop. Zware metalen hopen zich bijvoorbeeld op in slib dat vooral neerslaat in delta’s. Maar, ook stoffen die onderdeel uitmaken van een kringloop kunnen in een sink terecht komen. Als we het over de uitstoot van CO2 hebben dan is de atmosfeer een grote sink. CO2 wordt hier opgenomen waardoor de concentratie stijgt. Koolstof (onderdeel van CO2) maakt deel uit van een kringloop, maar een deel onttrekt zich hieraan waardoor er steeds meer CO2 in de atmosfeer komt. Je zou ook kunnen zeggen dat wij meer CO2 uitstoten dan binnen de kringloop verwerkt kan worden. Een andere sink is te vinden op de bodem van oceanen. In de landbouw wordt veel fosfaat gebruikt, dit spoelt voor een deel af naar rivieren, die dit weer naar zee transporteren. Het fosfaat wordt gebruikt door algen, vissen etc. Maar uiteindelijk komt een groot deel daarvan op de bodem van oceanen waar het zich ophoopt. Je zou kunnen zeggen dat stoffen in sinks zich onttrekken aan de kringlopen. Veel stoffen die mensen uit voorraden halen of zelf produceren zijn geen onderdeel van een kringloop. Zware metalen, allerlei chemische stoffen zoals dioxines, kunststoffen etc. maken geen onderdeel uit van een kringloop. Deze blijven daardoor lang in het milieu aanwezig en hopen zich vaak ergens op (in een sink). Heel actueel is bijvoorbeeld de grote hoeveelheid plastic die zich in bepaalde delen van de oceaan ophoopt. Stoffen kunnen zich ook in levende organismen ophopen, zoals bijvoorbeeld DDT in het vet van ijsberen.

Een groot deel van de milieuproblematiek is terug te voeren op het onvoldoende rekening houden met kringlopen. We halen er te veel uit en we produceren afval dat niet in een kringloop opgenomen kan worden. Concepten als cradle to cradle en circulaire economie proberen hier een oplossing voor te ontwikkeling. Maar daarover later meer.

Je zou denken dat stoffen die onderdeel zijn van een kringloop voor weinig problemen zorgen. Maar niets is minder waar. In het verleden waren er in Nederland grote problemen met het oppervlaktewater. Door lozingen was er weinig zuurstof beschikbaar waardoor er in dat water nauwelijks nog leven mogelijk was. Stinkende sloten en kanalen waren het gevolg. Maar, het ging hier om volstrekt natuurlijk stoffen afkomstig van de aardappel- en strokartonindustrie. Kringlopen kunnen dus allerlei afvalstoffen verwerken, maar overdaad schaadt en ergens is er een grens aan de verwerkingscapaciteit. In de volgende aflevering gaan we hier verder op in.

Behoud van massa / materie en energie

Kringlopen en sinks gaan over stoffen, materie. Materie gaan nooit verloren, koolstof blijft koolstof. Als wij kolen verbranden reageert dat met zuurstof en ontstaat CO2. De koolstof is er dus nog steeds maar heeft een andere vorm gekregen. Een vorm die voor mensen minder waardevol is. Met CO2 kunnen we eigenlijk niets. Dit geldt voor alle elementen, ijzer, fosfor, stikstof, zware metalen etc. Ze gaan nooit verloren maar door reacties met andere stoffen krijgen ze een andere vorm die meer of minder nuttig is. Grofweg zou je kunnen zeggen dat we voor stoffen die uit voorraden afkomstig zijn het volgende patroon volgen: 1. We halen ze uit de aarde; 2. We bewerken het waardoor de kwaliteit verbetert of de concentratie verhoogd wordt (bijvoorbeeld ijzer uit erts halen), hierdoor ontstaat een ruwe grondstof; 3. Hierbij ontstaan allerlei restproducten / afval die we dumpen; 4. We gebruiken de ruwe grondstof in allerlei producten (hierbij ontstaat opnieuw afval); 5. We danken de producten af, hierbij komt de oorspronkelijke stof weer terug in het milieu, maar de kwaliteit is dan zeer laag. Gelukkig besteden we in stap 5 steeds meer aandacht aan recycling.

Kijken we naar kunststof dan gaat het om 1. De winning van olie; 2. De verwerking van olie tot kunststof; 3. Daarbij ontstaat afval, komt CO2 vrij etc. 4. Van de kunststof maken we producten (pennen, kleding, apparaten, flessen etc.), daarbij gaat een deel van de kunststof verloren (afval); 5. De producten danken we af en de kunststof komt op allerlei plekken in het milieu, bijvoorbeeld in de vorm van kleine snippers in de oceaan. Met die kunststof kan je niet zoveel meer, het kost heel veel moeite om het te winnen en de kwaliteit is slecht. Materie blijft dus wel bestaan, maar de kwaliteit daarvan wordt steeds minder, of anders gezegd, wij mensen kunnen er steeds minder mee.

Hetzelfde geldt voor energie. Energie gaat niet verloren, dat zegt de wet van behoud van energie. Maar de kwaliteit van die energie wordt steeds minder. Neem bijvoorbeeld een huis. Als je dat huis verwarmt tot 20 graden en supergoed isoleert (zo goed dat er geen energie kan weglekken), dan zal dat huis altijd 20 graden blijven. De energie blijft in dat huis. Perfect isoleren is onmogelijk, er gaat altijd wat warmte verloren door een muur of door een kier. Nou ja verloren, die energie die is er nog steeds, alleen nu buiten de woning. Wat we vervolgens doen is precies zoveel energie toevoegen aan de woning als er uit verdwijnt, dan blijft het 20 graden. Je moet het vergelijken met een emmer met gaatjes. Hoe minder gaatjes en hoe kleiner, hoe minder water verloren gaat. Als je de emmer tot een bepaald niveau gevuld wilt houden moet je per seconde dus meer of minder water toe te voegen.

Maar wat gebeurt er nou met de energie die uit de woning verloren gaat (door al die kieren)? Die is er dus nog steeds, wet van behoud van energie, en zorgt ervoor dat het buiten ietsjes warmer wordt. Maar dit is natuurlijk zo weinig dat je het nooit kunt meten. De kwaliteit van deze energie is dus heel laag, je kunt er echt helemaal niets meer mee.

Uitsmeren over de aarde

Ik zie een groot deel van de milieuproblemen die we hebben als het uitsmeren van stoffen en energie over de aarde. De energie die verloren gaat in ons huis, bij het autorijden en bij industriële processen verdwijnt niet, maar raakt verspreid en dan heb je er niets meer aan. Hetzelfde geldt voor stoffen. Neem bijvoorbeeld zware metalen die we winnen voor de productie van batterijen en elektronica. Die komen van nature op een beperkt aantal plaatsen in relatief hoge concentraties voor. Op de meeste plekken zijn ze vrijwel afwezig. Wij mensen winnen deze metalen en verhogen de concentratie in industriële processen. Maar, ergens in de levensloop van een product gaat het mis. De metalen komen weer vrij en verspreiden zich over de aarde. Nu zijn deze metalen juist op heel veel plaatsen aanwezig, in lage concentraties. We kunnen ze nu niet meer terugwinnen, daarvoor zijn de concentraties te laag. Tegelijkertijd zijn deze lage concentraties op sommige plekken toch nog zo hoog dat ze voor problemen zorgen. Een ander voorbeeld is asbest. Dat is een natuurproduct en komt op enkele plaatsen in ertslagen voor. Als je het daar laat zitten heb je er geen last van. We zijn het echter op heel veel plekken gaan toepassen, nu vind je het overal en komt het bij brand ongecontroleerd vrij.

Top 10 milieu: Waarom we milieuproblemen niet zien (afl. 3)

Er is iets geks aan de hand. Milieuproblemen spelen in de omgeving van de mens en hebben een negatieve invloed op deze omgeving. Ze beperken dus onze mogelijkheden. Hoe kunnen ze dan ontstaan? Je zou verwachten dat bij ieder (potentieel) milieuprobleem een opstand uitbreekt.

Een eerste reden is natuurlijk dat we de ernst van een probleem onderschatten. Ik vergelijk het maar met een bureau vol rommel, ik heb daar zelf ook regelmatig last van. Eigenlijk heb je helemaal niet zo door dat het je belemmert en lijkt het probleem klein. Totdat je het bureau hebt opgeruimd en merkt hoe lekker dat werkt, het probleem was een stuk groter dan je dacht. Maar zoals het voorbeeld laat zien, dit is vrij universeel en niet specifiek voor milieuproblemen. Wat zijn dan specifieke mechanismen bij milieuproblemen?

Afwenteling

Een belangrijke reden dat we milieuproblemen niet zien is dat we te maken met afwenteling. Ik heb het al over tijd gehad. Een probleem als klimaatverandering wentelen we af in de tijd. Wij hebben nu een mooi leven met vliegreizen, autoritjes etc. Het probleem van overstromingen, oververhitting etc. daar hebben ze pas over 50 of 100 jaar mee te maken. We weten wel dat dit probleem speelt, maar wij, gewone mensen, merken er eigenlijk nog niets van. En omdat we er weinig van merken doen we er weinig aan. Het zijn vooral wetenschappers die ons er op wijzen.

Ook in ruimtelijke zin kan je heel goed afwentelen. Frankrijk loosde jarenlang zout in de Rijn, in Nederland hadden we daar last van en konden we het Rijnwater niet gebruiken voor de tuinbouw en als drinkwater. Nederland was natuurlijk boos. Maar, zelf deden we het ook en doen we het nog steeds. We halen graag producten uit landen waar de milieuregels minder streng zijn, zodat we er zelf geen last van hebben. Nederland is de laatste 20 jaar een stuk schoner geworden, voor een deel omdat we het probleem hebben verplaatst, vervuilende activiteiten vinden ergens anders plaats, we profiteren er wel van.

Draagkracht

Een andere reden is dat het milieu best wel wat kan hebben. Neem het probleem van de klimaatverandering. Het duurt heel lang voordat de concentratie aan CO2 in de atmosfeer zo hoog is dat we daar echt wat van merken. Dat komt als eerste natuurlijk omdat de aarde gewoon heel groot is. Je moet dus wel heel veel CO2 uitstoten wil de concentratie omhoog gaan. Daarnaast zijn er allerlei natuurlijk processen waardoor de toename van CO2 in de atmosfeer langzamer gaat. Bijvoorbeeld doordat een groot deel van de CO2 in de oceanen wordt opgenomen.

Zo gaat het ook met bodemverontreiniging. Als je bijvoorbeeld teveel mest op de bodem brengt dan zakt het teveel aan mest (nitraten) door de bodem naar het grondwater. Maar, dit gaat heel langzaam. Nitraat kan zich goed binden aan bodemdeeltjes en vooral in diepere bodemlagen is bijna geen nitraat aanwezig. Daar is dus veel ruimte om al dat nitraat te binden. Maar, als er jaren lang een teveel aan mest wordt opgebracht raakt de bodem verzadigd met nitraat en sijpelt het nitraat rechtstreeks het grondwater in. Het kan dus jaren duren voordat zo’n probleem zichtbaar wordt. Bij waterverontreiniging zien we iets vergelijkbaars daar zijn zelfs voorbeelden waarvan het systeem ineens omslaat van het een (met bepaalde soorten en helderheid van het water) naar het ander (met andere soorten).

De draagkracht van het milieu zorgt ervoor dat milieuproblemen maar heel langzaam zichtbaar worden. Zo raken we er langzaam aan gewend en zien we niet wat er om ons heen gebeurt. Waarschijnlijk ken je wel het syndroom van de gekookte kikker. Als je een kikker in een pan met koud water doet en langzaam verwarmt vindt hij dat heerlijk en blijft lekker zitten. Dat het langzaam te heet wordt heeft de kikker niet door. Als je een kikker in een pan met heet water gooit wil hij er zo snel mogelijk uit. Zo is het ook met een groot aantal milieuproblemen, ze ontstaan zo geleidelijk dat we het nauwelijks doorhebben. In tegenstelling tot de kikker hebben wij mensen vaak op het laatste moment wel door dat het misgaat. Waarmee ik niet wil zeggen dat we het dus maar gewoon moeten laten gebeuren. Als het bijna misgaat zijn de oplossingen over het algemeen erg duur.

Schijnbare oplossing

Afwenteling en draagkracht maken dat we in de loop der jaren talloze oplossingen voor milieuproblemen hebben bedacht die eigenlijk niet werkten.

De eerste milieumaatregelen in Nederland werden in het begin van de twintigste eeuw genomen. Deze maatregelen waren vooral gericht op de volksgezondheid. Er werd riolering aangelegd, maar het water werd ongezuiverd geloosd. Er kwamen schoorstenen zodat de luchtverontreiniging niet in de directe omgeving terechtkwam maar in een groter gebied. Als je verontreiniging maar genoeg verdunt (en dat is het effect van een hoge schoorsteen) dan merk je er in eerste instantie niets meer van. (Chemisch) afval werd simpelweg in de grond gestopt, daar merkte je niets van.

Maar, hiermee waren de problemen niet opgelost. Door het aanleggen van een riool ontstond een probleem op een andere plek. Nu was het milieu in de steden verbeterd, maar was het water buiten de stad verontreinigd, met alle gevolgen voor mensen die daar woonden, de landbouw, natuur etc. Ook het bouwen van hogere schoorstenen bleek geen oplossing. Verontreinigende stoffen slaan ergens anders neer en leiden daar tot problemen, zware metalen kwamen terecht op landbouwgrond en zwaveldioxide leidde tot het sterven van bossen. En, sommige stoffen hopen zich op bepaalde plekken op en komen uiteindelijk weer bij de mens terecht. Een voorbeeld hiervan zijn DDT en dioxine die via de voedselketen uiteindelijke weer op ons bord terecht komen.

In eerste instantie leken dit echter goede oplossingen. Het duurde bijvoorbeeld jaren voordat duidelijk werd dat de bossen te leiden hadden onder luchtverontreiniging. De bodemverontreiniging kwam ook pas jaren later weer in beeld.

Milieuproblemen

Tot zover het beschrijven van milieuproblemen. Kort samengevat, milieuproblemen:

  • Spelen in de omgeving van de mens en worden veroorzaakt door de mens.
  • We hebben er last van.
  • Zijn van alle tijden en spelen op alle schaalniveaus (van lokaal tot mondiaal).
  • Zien we vaak niet omdat we ze afwentelen, doordat ze geleidelijk ontstaan en doordat ze door de draagkracht van het milieu lang verborgen blijven.

In de volgende twee afleveringen gaan we wat meer in de basisprincipes achter milieuproblemen wroeten, daarna kijken we naar oplossingen.

MKBA-casus (3): de waarde van onderwijs (brede school)

Alweer even geleden ben ik gestart met de reeks MKBA (maatschappelijke kosten-baten analyse). Eerst een aantal algemene afleveringen (5 afleveringen) over de begrippen om daarna te vervolgen met het oppakken van enkele in de literatuur uitgewerkte MKBA-cases. Eerder behandelde ik als casus een aflevering over de toegevoegde waarde van een sportevenement en over de waarde van een museum. Ditmaal gaan we dieper in op de toegevoegde waarde (in MKBA-termen) van onderwijs, en meer specifiek op de toegevoegde waarde van een ‘brede school’.

MKBA in het kort

Een MKBA staat voor een maatschappelijk kosten-baten analyse. Een MKBA kijkt breder naar het begrip rendement. Het bekijkt de voor- en nadelen van een maatregel of investering over een langere termijn en over meerdere partijen. En het neemt ook de ‘zachtere’ effecten van de maatregel mee. Desondanks worden ook die zachtere effecten uitgedrukt in Euro’s hetgeen optelling van alle effecten in een eenduidige uitkomst mogelijk te maken. Waarom zou je kort door de bocht een MKBA doen?

  1. Om een investering die je met publieke middelen doet beter te onderbouwen zodat een transparante discussie hierover kan plaats vinden. Van publieke investeringen mag je (soms, meestal?) verwachten dat ze verder gaan dan het realiseren van een korte termijn financieel rendement voor een enkele partij (zeg maar: ‘winstmaximalisatie’).
  2. Als een ‘reguliere’ investeerder verder wil kijken dan naar het korte termijn financiële rendement en zijn eigen voor- of nadeel.

Verwachting vooraf

Als er iets is waar je een hoog (publiek) rendement van verwacht dan is dat van investeringen in onderwijs. Er is veel literatuur beschikbaar waaruit blijkt dat een investering in een betere/hogere opleiding zichzelf op termijn ruim terug verdient. Je zou hier in deze casus dus ook op voorhand hoge financiële resultaten verwachten. Ik moet de pret echter op voorhand drukken. De studie die ik voor deze blog heb uitgekozen gaat niet sec over de effecten van onderwijs maar over de effecten van het ánders organiseren van onderwijs. Het gaat over de mogelijke effecten van het opzetten van een zogenaamde brede school ten opzichte van het organiseren van regulier onderwijs. De studie die ik heb gekozen als basis is hier te vinden. Zoals gebruikelijk in deze reeks baseer ik me puur op de studie zelf en doe (vooralsnog) geen moeite de bronnen waar de studie zich op baseert te controleren.

Brede school

Een brede school betekent dat meerdere instellingen en functies in een wijk samenwerken. Soms is dat op een zelfde fysieke locatie waar meerdere instellingen en functies worden gehuisvest (in dat geval wordt van een multifunctionele accommodatie of MFA gesproken) maar soms gebeurt de samenwerking ook vanuit ieders eigen plek (en is sprake van een brede school in een netwerk opstelling). Voorbeelden van samenwerkende functies: onderwijs, dagopvang, sportfaciliteiten, buurthuis, gezondheidszorg etc. Het achterliggende idee achter een brede school is dat het zorgt voor meer cohesie in de wijk/buurt en dat het leidt tot betere leerprestaties (door minder schooluitval). Een brede school kan betrekking hebben zowel op het primaire onderwijs als op het secundaire onderwijs. Over de échte effecten van een brede school ten opzichte van meer traditioneel onderwijs is nog weinig bekend en ook deze MKBA-studie moet het hebben van het doen van veel aannames aangevuld met gegevens uit de literatuur en uit interviews. Op het eind van de studie wordt wel een gevoeligheidsanalyse gedaan op de meest cruciale factoren in de berekeningen.

Meest cruciale factoren

De uitkomsten worden in hoge mate bepaald door de mate van ‘achterstand van de wijk’ (hoe meer sprake is van een probleemwijk hoe meer positieve effecten een brede school wordt verondersteld te hebben) en van de grootte van de school (hoe groter de school hoe groter de positieve effecten voor de MKBA). In de studie worden dan ook meerdere gevallen naast elkaar uitgewerkt. Om het niet nodeloos ingewikkeld te maken, focus ik me hier uitsluitend op een brede school MFA rond het primaire onderwijs, waarbij sprake is van een grote school met 1.000 leerlingen in een achterstandswijk. Dit is tevens het scenario waarin de meest positieve uitkomst van de MKBA wordt becijferd.

Ik begin maar bij de conclusie: het rapport stelt dat het totale voordeel van een brede school in dit gunstige scenario ruim € 4,5 mln positief is ten opzichte van het nulalternatief (geen brede school). Het gaat hier om een contante waarde over een periode van 40 jaar berekend. De discontovoet waartegen is contant gemaakt ligt zo rond de 5% (voor de kosten is een andere voet gehanteerd dan voor de baten, vandaar dat ik de term ‘rond’ gebruik). Overigens is naast de al genoemde factoren (achterstandswijk en grootte van de school) ook deze discontovoet van grote invloed op de totaaluitkomsten.

Ik zie het als mijn belangrijkste taak in deze blog om deze ’totaalscore’ van € 4,5 mln uiteen te rafelen naar de onderdelen. Voor wie en waarom is er sprake van een voor- of een nadeel en hoe groot is dat voor-na-deel dan? Ook met het rapport in de hand is dat nog best een puzzel om een beetje simpel na te vertellen …. Ik houd ook niet de volgorde van het rapport aan omdat ik er de voorkeur aan geef de effecten te bespreken naar de stakeholder die het betreft (en niet naar het soort effect waar de studie vanuit gaat).

De leerlingen

Het grootste effect van de brede school zit bij de leerlingen. De studie vertrekt (in het door mij uitgekozen scenario van achterstandswijk en schoolgrootte van 1.000 leerlingen) van een verminderde uitval van 5% en van 2% meer doorstroming naar een hoger onderwijstype. Nogmaals: deze aanname van 5% (en 2%) is niet hard bewezen en bepaalt in hoge mate de uitkomsten van de MKBA. Op basis van arbeidsmarktgegevens en wat mensen bij een bepaalde opleiding gemiddeld verdienen, berekent de studie dat sprake is van sprake is van een NCW van € 6,5 mln door meer werk en hogere inkomens over een periode van 40 jaar van alle cohorten leerlingen.

De ouders

De ouders van de leerlingen (in een probleemwijk) worden geacht door de betere beschikbaarheid van dagopvang en scholing makkelijker te kunnen participeren in de maatschappij. Dat betekent dat ze een hogere kans op het vinden van werk hebben én gemiddeld meer krijgen betaald (dan zonder de nu geboden faciliteiten van de brede school). Er wordt netjes rekening gehouden met de bevolkingsopbouw in zo’n wijk (opleiding, leeftijd, man/vrouw etc). Op basis van enkele literatuurstudies worden beperkte effecten op de arbeidsmarktparticipatie verwacht voor de ouders. De berekende NCW is ruim € 100.000.

De bewoners in de wijk

Omdat de brede school zorgt voor minder uitval in het onderwijs hebben de omwonenden minder overlast van rondhangende jongeren. Niet alleen is de uitval minder, de leerlingen zitten ook nog eens langer (meer jaren) op school, dus tel uit je winst. In dit geval gaat het niet om een echte kasstroom maar om een subjectief effect dat via enquêtes kan worden bepaald. Het gaat dan om een vraag als: hoeveel heeft u ervoor over als er minder overlast zou zijn? Dat bedrag per huishouden wordt dan vermenigvuldigd met het aantal huishoudens in de buurt. Voor zo’n grote school in een achterstandswijk komt de studie op een NCW van een kleine € 500.000.

De maatschappij

Dan een hele brede categorie waaronder ook de effecten van het Rijk en gemeente vallen. Je zou al kunnen stellen dat het Rijk meer inkomstenbelasting genereert op basis van de extra werkgelegenheid die hierboven bij leerlingen en ouders is bepaald. Dat effect kan ik in de studie echter niet terug vinden. De lagere uitval van de leerlingen leidt wel direct tot vermeden kosten. Die kosten betreffen o.a. minder uitkeringen en scholingstrajecten voor anders werkloze jongeren. De studie becijfert hier een NCW van ongeveer € 500.000. Verder komen minder jongeren in aanraking met justitie (minder criminaliteit). Dat betekent minder rechtsgangen, minder gevangenissen etc. De kosten van het in aanraking komen met justitie zijn redelijk goed bekend. De NCW van deze besparing is € 220.000. Dit bedrag is een echte kasstroom. Tenslotte hebben we als maatschappelijk effect nog de toename in de sociale cohesie van de wijk waar de brede school zich bevindt. Dit effect is verre van eenduidig en bovendien geen echte kasstroom. Het gaat met name om een verhoogd gevoel van veiligheid en een verbetering van de leefbaarheid in de wijk. De effecten worden wederom gebaseerd op subjectieve waarderingen uit enquêtes en komen neer op een NCW van € 380.000.

In totaal hebben we daarmee een NCW voor de maatschappij van ruim € 1.000.000. Ruim de helft van dit bedrag is geen echte kasstroom (daar staat tegenover dat een deel van de echte toegenomen belastinginkomsten niet is meegenomen).

De school en andere samenwerkende organisaties

Last but not least: wat is het effect van de samenwerkende organisaties? Veel mensen denken dat een brede school (en dan met name een MFA) tot efficiencyvoordelen leidt. Meerdere instellingen delen immers eenzelfde gebouw en dat scheelt in de bouwprijs en leidt tot een hogere bezetting van de panden. De studie constateert dat dit een misvatting is. Een brede school leidt in de regel tot een hogere bouwprijs omdat de besluitvorming een stuk complexer is. Daar staat dan weer tegenover dat de levensduur van een brede school naar verwachting hoger is (60 ipv 40 jaar). Per saldo neemt de studie aan dat dit aspect van de brede school (de bouw) kostenneutraal is.

Het venijn zit hem in de staart. Een brede school heeft meer personeel en meer onderhoud nodig. Er moet meer worden afgestemd en gecoördineerd, dat leidt met name tot hogere kosten voor personeel. In totaal gaat het om ongeveer € 250.000 extra kosten per jaar die een NCW over 40 jaar oplevert van € 3.700.000 negatief. Er staat weer een klein positief effect tegenover van extra werkgelegenheid van personeel dat anders niet aan werk zou zijn gekomen, becijferd op een NCW van € 160.000 (dit effect kan eventueel ook bij de maatschappij worden opgeteld in plaats van hier bij de organisaties).

Ik heb nog even zitten puzzelen waarom de grootte van de school zo bepalend is voor de uitkomsten. Logisch dat een school van 1.000 leerlingen een groter effect heeft dan een school van 300 leerlingen. Maar voor veel effecten geldt een grofweg gelijk bedrag per leerling of (wijk-) bewoner. De echte vraag is of 3 keer een school van 300 leerlingen zoveel anders is dan 1 keer een school van 900 leerlingen. De grootste verschillen worden bepaald door het schaalvoordeel dat een grotere school heeft bij het uitsmeren van een aantal posten in de vaste-kosten-sfeer. Het totale effect per leerling is dus niet zo heel veel anders voor een kleine versus een grote school en ik vind dat de studie onterecht de indruk wekt dat ‘groter is beter’.

In totaal

Als we zo alles bij elkaar optellen, dan hebben we:

  • Leerlingen: € 6.500.000
  • Ouders: € 100.000
  • Bewoners: € 500.000
  • Maatschappij: € 1.000.000
  • Organisaties: -/- € 3.500.000

Maakt een totale NCW van positief € 4.600.000 hetgeen overeenkomt met het bedrag dat ik in de inleiding al noemde. Van die € 4.600.000 is ongeveer een kleine € 1.000.000 niet als kasstroom aan te merken. We houden dus een harde verdienste over voor alle partijen over een periode van 40 jaar over van ruim € 3.500.000. Let wel: bij een grote school in een achterstandswijk.

Als ik het hele verhaal plat sla zou ik het volgende willen concluderen. Ik zie even af van de subjectieve effecten en beperk me tot de grote bedragen die het totale effect bepalen.

De organisaties moeten ongeveer € 3.500.000 extra uitgeven aan personeel. De positieve effecten daarvan slaan met name neer bij de leerlingen zelf voor een (groter) bedrag van € 6.500.000.

Alle andere effecten (ouders, bewoners en zelfs de maatschappij) zijn nauwelijks bepalend voor de totaalsom.

Maar er zijn nog enkele complicaties

Eerst de gevoeligheidsanalyse. De uitkomsten hangen in hoge mate af van een aantal veronderstellingen. We hebben al gezien dat het bedrag van € 6.500.000 van de extra werkgelegenheid van de leerlingen sterk bepalend is. Dit bedrag wordt in de sommen bepaald door het aangenomen mindere percentage uitval van de leerlingen van 5%. Het omslagpunt van de berekeningen ligt ongeveer bij 2% minder uitval. Dat is ook de reden waarom er bij niet-achterstandswijken nauwelijks een voordeel voor de brede school wordt becijferd. Onder die 2% uitvalvermindering is er dus sprake van negatieve maatschappelijke effecten! Daar staat tegenover dat de gehanteerde discontovoet van met name deze baten van de leerlingen sterk bepalend is. Er is gerekend met een voet van 7% die ten tijde van het uitvoeren van de studie (2007) wellicht te verdedigen was. Nemen we een meer realistische voet van bijvoorbeeld 5% dan levert dat zomaar een extra NCW van bijna € 8 mln op.

De belangrijkste complicatie is wellicht nog het verdelingsvraagstuk waar ook in de studie (in de oplossingsgerichte sfeer) niet bij wordt stil gestaan. Stel al even dat een brede school een flink positief financieel effect heeft. En dus een zeer wenselijk maatregel of investering is. Dan is het een fors probleem dat de investeerder (de school, de kinderopvang, de sportorganisatie etc) elk jaar € 250.000 extra moet uitgeven zonder daar zelf ooit de revenuen van terug te zien. Het zijn de leerlingen die ooit in de toekomst meer gaan verdienen die het rendement zullen ontvangen van deze investering.

Rudy van Stratum

 

 

Top 10 milieu: Indelen van milieuprobleem (afl. 2)

We gaan proberen milieuproblemen in te delen. Ik kan vooraf al verklappen, wat mij betreft voldoet geen enkele indeling. Het indelen van milieuproblemen is vooral handig omdat we zo meer te weten komen over de aard van milieuproblemen. Het zegt iets over de aspecten waar we op moeten letten. Als we te strak vasthouden aan allerlei indelingen lopen we het risico dat we van alles over het hoofd zien.

Een eerste indeling

In de vorige aflevering hebben we gezegd dat er sprake is van een milieuprobleem als er sprake is van aantasting van het milieu. Aantasting wordt vaak als algemene term gebruikt, maar ik vind het niet zo gelukkig gekozen ik had echter ook niet echt een alternatief paraat. Als we namelijk naar milieuproblemen kijken kunnen we die grofweg in drie soorten indelen:

  • Verontreiniging
  • Uitputting
  • Aantasting

Omdat iedereen wel aanvoelt wat we met een milieuprobleem bedoelen gebruiken we aantasting nu alleen nog maar als één van de categorieën van milieuproblemen en niet meer als algemene term (dat is gewoon ‘milieuprobleem’).

Bij verontreiniging voegen we iets toe aan onze omgeving waardoor de kwaliteit van de omgeving achteruit gaat. Dat kan van alles zijn, olie, afval, rioolwater, mest, radioactieve stoffen noem maar op. Het is hierbij niet van belang of deze stoffen van biologische oorsprong zijn (mest) of niet (dioxine). Kern van verontreinigingsproblemen is dat het natuurlijk systeem (inclusief de mens) niet meer goed kan functioneren door de aanwezigheid van bepaalde stoffen. Voor de mens kan dit bijvoorbeeld leiden tot gezondheidsproblemen, voor het natuurlijk systeem kan het leiden tot een afname van de biodiversiteit.

Bij uitputting halen we wat weg waardoor er op termijn minder beschikbaar is. Dat kan gaan om delfstoffen als olie, kolen en metalen, maar ook om natuurlijke stoffen als hout, vis, grondwater etc. Kern van uitputtingsproblemen is afname van de beschikbaarheid van grondstoffen.

Bij aantasting gaat het om verandering in het natuurlijk systeem waardoor dit anders gaat functioneren. Denk bijvoorbeeld aan ingrepen in het landschap zoals bijvoorbeeld het rechttrekken van beken. Hierdoor verandert de waterstroom, veranderen de oevers, wordt water sneller afgevoerd etc. Dit heeft allemaal weer gevolgen voor de omgeving van deze beek. Sommige soorten verdwijnen, er zal eerder sprake zijn van verdroging of juist van wateroverlast benedenstrooms. Een andere vorm van aantasting is bijvoorbeeld de aanleg van infrastructuur waardoor het leefgebied van soorten in tweeën wordt gedeeld wat uiteindelijk tot het verdwijnen van deze soort kan leiden. Als je het heel precies bekijkt wordt er bij aantasting vaak ook wel wat weggehaald of toegevoegd maar dat is niet de oorzaak van het probleem.

Deze indeling is best handig maar heeft ook wel wat beperkingen. Ten eerste heel praktisch, wat is geluidsoverlast voor probleem? Feitelijk voeg je iets toe, dus het is verontreiniging. Zelfde vraag voor risico’s, bijvoorbeeld door verwerking of transport van gevaarlijke stoffen. Maar daar kom je wel uit. Een tweede probleem is dat er vaak sprake is van een combinatie van problemen. Het rijden met een auto leidt tot verontreiniging maar veroorzaakt ook uitputting. En het kappen van bossen voor hout leidt tot uitputting maar ook tot aantasting.

Compartimenten

Als het gaat om verontreiniging dan zal die verontreiniging altijd in een bepaald compartiment aanwezig zijn. Tijdens mijn studie kon je bij het kiezen van een oriëntatie de keuze maken uit water, bodem en lucht. Sommige studenten (waaronder ik) vonden dat veel te beperkt. Milieuproblemen moet je integraal bekijken. Waterzuivering leidt tot baggerslib en waar laat je dat? Ergens op de bodem. Deze indeling werkt niet vonden wij. Maar, zo’n 25 jaar later moet ik erkennen dat er toch wel wat in deze oude indeling zit. Je kunt er lang over doorpraten maar verontreiniging bevindt zich altijd af in het water, de bodem of de lucht. Er is geen speld tussen te krijgen. En als je meer wilt weten over de ernst, de effecten etc. dan is het wel heel handig als je veel van deze systemen af weet. Ik weet er dus niet ze veel van maar heb gelukkig weer verstand van andere zaken.

Voor uitputting en aantasting gaat de indeling in water, bodem en lucht niet op. Daar komt ook het natuurlijk systeem om de hoek kijken. Natuurlijk kan je zeggen dat overbevissing zich afspeelt in het water en het rechttrekken van een beek in de bodem, maar dat is niet de kern van probleem. Het natuurlijk systeem zou je als vierde compartiment kunnen zien. Uitputting speelt dan vooral in bodem, water en het natuurlijk systeem. Aantasting speelt vooral in het natuurlijk systeem.

Waar bij water, bodem en lucht wel duidelijk is wat er mee bedoeld wordt moeten we dat bij het natuurlijk systeem nog wel even verhelderen. Bij het natuurlijk systeem gaat het als eerste om alles dat leeft (van micro-organisme tot olifant en van alg tot eikenboom). Maar daarmee hebben we nog niet het systeem te pakken. Bij het natuurlijk systeem gaat het ook om de relaties tussen al deze soorten. Maar wellicht nog belangrijker is de samenhang met het abiotische systeem. Daaronder valt bijvoorbeeld de opbouw van de bodem, het watersysteem (met haar dynamiek zoals getijden en wisselende afvoer van rivieren) en het reliëf.

Schaalniveaus

Een andere manier om naar milieuproblemen te kijken is door de ruimtelijke schaal als uitgangspunt te nemen. Sommige problemen spelen heel lokaal, mogelijk in één straat, of alleen in jouw tuin, andere problemen spelen juist in de hele wereld.

Een indeling die ik vroeger veel tegenkwam, maar tegenwoordig nauwelijks nog is die van lokaal, regionaal, nationaal, continentaal en mondiaal. Fluviaal werd daar nog wel eens aan toegevoegd, daarmee werd het schaalniveau van grote waterstromen bedoeld. Bijvoorbeeld het hele gebied dat afwatert op de Rijn. Die schaalniveaus zijn handig omdat ze iets zeggen over de schaal waarop je aan oplossingen moet werken. Bodemverontreiniging en geluidsoverlast zijn over het algemeen hele lokale problemen (ook al komen ze overal voor). Je moet dus ook op lokaal niveau naar een oplossing zoeken. Afbraak van de ozonlaag en klimaatverandering zijn juist mondiale problemen die je dus ook op mondiaal niveau moet oplossen.

Hiermee komt wel direct een aantal dilemma’s van deze indeling naar voren. Geluid is een lokaal probleem, maar als het het gevolg is van een snelweg, dan vraagt dat toch om een aanpak die het lokale niveau overstijgt. Klimaatverandering is een mondiaal probleem en vraagt om mondiaal beleid en regels. Voor het oplossen van het probleem zal uiteindelijk op lokaal niveau hard gewerkt moeten worden.

Een ander voorbeeld is het verontreinigde havenslib in Rotterdam. Eigenlijk een heel lokaal probleem. De oorzaak ligt echter honderden kilometers verderop in Duitsland en Frankrijk (en overigens ook in Nederland). Hiervoor is destijds het fluviale niveau bedacht.

Wat leren we hiervan? Bij een milieuprobleem moeten we dus altijd naar de schaal kijken. Daarbij gaat het om de schaal van het effect, de oorzaak maar ook de schaal waarop je het probleem moet aanpakken. Dat laatste leidt er overigens wel weer toe dat je de hele tijd naar elkaar kunt wijzen. “Het is een mondiaal probleem dus het heeft geen zin om er alleen iets aan te doen”. Of, “het is een lokaal probleem, dan moeten ze dat ook zelf oplossen, dat is hun eigen keuze”.

Tijdsschaal

Je kunt bij milieuproblemen ook kijken naar de tijdsschaal waarop ze spelen. Sommige effecten zijn heel acuut, bijvoorbeeld geluid. Andere kunnen juist heel sluipend zijn met effecten die pas op lange termijn zichtbaar zijn, bijvoorbeeld verontreiniging van het grondwater, uitputting en natuurlijk klimaatverandering. Hoe dat komt bespreken we in de volgende afleveringen. Bij tijd hoort ook dat de negatieve effecten niet direct verdwenen zijn als je maatregelen neemt. Sommige milieuproblemen ijlen lang na. Tot slot gaat het bij tijd ook om de vraag hoe snel je een oplossing kunt organiseren.

Hieronder een mindmap met de genoemde indelingen en enkele voorbeelden van milieuproblemen.

Milieuproblemen

Wet van behoud van ellende

Als laatste weer even terug naar water, bodem en lucht. Reden dat wij deze indeling maar niets vonden had ook te maken met de wet van behoud van ellende. Als je de bodem wilt saneren doe je dat bijvoorbeeld door deze met water te wassen, bij sommige bodemverontreiniging blaas je er warme lucht doorheen. Gevolg is dat de verontreiniging niet weg is maar verplaatst van de bodem naar de lucht of het water. Als je een proces hebt waarbij luchtverontreiniging ontstaat kan je een filter of gaswasser op een schoorsteen zetten. Ook hier, de verontreiniging is niet weg maar verplaatst naar afval (filter) of naar water. Dit wordt ook wel de wet van behoud van ellende genoemd. Als die vervuiling er eenmaal is ben je er dus niet zomaar vanaf. Inmiddels weten we beter en is hier meer aandacht voor. Sommige vervuiling kan je echt opruimen, bij bodemverontreiniging worden soms micro-organismen ingezet die de vervuiling letterlijk opeten. Ook is er veel meer aandacht voor preventie gekomen, het voorkomen van problemen in plaats van achteraf opruimen.

Top 10 milieu: Milieu en milieuprobleem (afl. 1)

Voordat we in kunnen gaan op milieuproblemen en achterliggende principes moeten we bepalen wat het milieu precies is. Toen ik ging studeren koos ik voor de opleiding milieuhygiëne, maar halverwege mijn studie ging het opeens over duurzaamheid en duurzame ontwikkeling. Milieu, milieuproblemen en duurzame ontwikkeling, daar gaan we het dus over hebben.

Milieu

Het begrip milieu zoals wij dat gebruiken bestaat nog niet zo lang. Tot ca. 50 jaar geleden werd milieu vooral gebruikt als begrip om de sociale omgeving van iemand aan te duiden. Hoewel al veel eerder over de kwetsbaarheid van de natuur en de gezondheidseffecten van milieuverontreiniging wordt gesproken wordt de term milieu pas eind jaren 60 algemeen gebruikt. Tegenwoordig zien we als milieu de fysieke omgeving van de mens die invloed heeft op ons welzijn. Heel simpel zou je kunnen zeggen dat het om de bodem, de lucht en het water gaat. Daar kan je dan nog het natuurlijk systeem aan toevoegen (planten / dieren). Zo lang als de mens bestaat is er dus sprake van milieu. Maar is er dan ook altijd sprake geweest van milieuproblemen?

Milieuprobleem

Als eerste gaat het om aantasting van het milieu, de directe fysieke omgeving van de mens. Omdat tegenwoordig zo’n beetje overal op aarde mensen wonen kan een milieuprobleem zich dus overal voordoen. We hebben het dus over problemen in de fysieke omgeving. Ruzie met je buurman, of met de hele straat, valt niet onder een milieuprobleem. Achter dit eerste criterium zit natuurlijk de belangrijke vraag wanneer er sprake is van aantasting van de omgeving. Iedereen begrijpt dat als ik op de Veluwe één boom omhak of in de Noordzee één liter afgewerkte olie loos er nog geen sprake is van aantasting. Als ik alle bomen omhak of tonnen olie loos is er wel sprake van aantasting. Een belangrijke vraag is dus waar de grens ligt en hoe je dat bepaalt.

 

Ten tweede is een milieuprobleem door de mens veroorzaakt. Dus, geluidsoverlast, bodemverontreiniging, het kunnen allemaal milieuproblemen zijn. Een vulkaanuitbarsting valt niet onder de milieuproblemen, waarmee niet gezegd is dat het geen probleem is. Sterker nog, bij een vulkaanuitbarsting komen vergelijkbare stoffen vrij als bij een kolencentrale of olieraffinaderij en ook nog eens in grotere hoeveelheden. Het verschil is dat we bij een kolencentrale of raffinaderij iets aan de oorzaak kunnen doen en bij een vulkaan niet.

Er wordt als derde criterium wel eens gezegd dat er pas sprake is van een milieuprobleem als de mens het als een probleem ervaart. Dit is in zekere zin een beetje dubbel op omdat milieuproblemen gaan over onze directe leefomgeving. Een meer filosofische vraag is of er sprake kan zijn van een milieuprobleem buiten de mensheid om? Dit lijkt een beetje over de discussie die Bas Haring in het boek Plastic Panda’s over intrinsieke waarde van de natuur aanstipt. Heeft de natuur ook waarde buiten de mensheid om. Een interessante discussie, ook in het kader van milieuproblemen, maar ik wil het hier praktisch houden dus we laten het hier bij.

Historie

Er is veel geschreven over de invloed van de mens op het milieu door de eeuwen heen. “Een groene geschiedenis van de wereld” is een leuk leesbaar boek geschreven door Clive Ponting. Hij begint in de tijd dat mensen nog jagers en verzamelaars waren. In die tijd veroorzaakten mensen nog nauwelijks milieuproblemen. Toch lijken deze mensen zich bewust te zijn van hun invloed op de omgeving. Ze hadden voldoende te eten maar hielden vermoedelijk de groep bewust klein, een deel van de baby’s werd simpelweg gedood. Twee belangrijke ontwikkelingen hebben gemaakt dat de invloed van de mens op het milieu groeide, de landbouw en de industriële revolutie.

Door de landbouw ging de mens heel bewust de omgeving aanpassen waardoor sommige soorten bevoordeeld werden ten opzichte van anderen. Het maakte ook dat mensen op één plek bleven wonen en uiteindelijk de steden ontstonden. Het is ook het moment dat de eerste grote milieuproblemen ontstonden. In Mesopotamië bouwde men huizen van stenen van gebakken klei. Hiervoor was heel veel hout nodig wat leidde tot ontbossing, wat vervolgens weer leidde tot droogte en uiteindelijk tot de ondergang van deze steden.

De industriële revolutie had als gevolg dat mensen op grote schaal fossiele brandstoffen gingen gebruiken. In eerste instantie vooral steenkool, later ook olie en gas. Dit leidde tot uitstoot van schadelijke stoffen, maar ook tot uitputting van grondstoffen. Overigens werd in Engeland in de 13e eeuw al steenkool gebruikt voor verwarming en dat leidde ook toen al tot klachten over milieuverontreiniging. En, leuk detail, in 1865 schreef W. Stanley Jevons het boek “The Coal Question”. Zijn stelling was dat kolen op korte termijn onbetaalbaar zou worden. De makkelijk winbare voorraden zouden uitgeput raken en winning op grotere diepten te duur en gevaarlijk. Hij zat er natuurlijk heel ver naast, maar dacht in ieder geval wel na over de relatie van de mens met haar omgeving. Daarin was hij overigens niet de eerste en zeker niet de laatste.

Onderstaande figuur laat mooi zien hoe de invloed van de mensheid op het milieu zich de afgelopen duizenden jaren heeft ontwikkeld (gegevens overgenomen uit het boek “living in the environment”, Tyler Miller).

top 10 milieu-01

Te zien is hoeveel kilocalorieën (energieeenheid) een mens gemiddeld per dag gebruikt voor alles wat je maar kunt bedenken. De eerste mens gebruikte per dag ca. 2000 kilocalorieën, dat was alleen eten. In de loop van de tijd werden er steeds meer calorieën gebruikt. Eerst voor een vuurtje om warm te blijven en om op te koken, later ook voor allerlei andere activiteiten, bijvoorbeeld om metalen te smelten, om klei te bakken. Na de industriële revolutie gaat de mens helemaal los en neemt de hoeveelheid energie die we per persoon gebruiken met een factor 50 tot 100 toe ten opzichte van de eerste mens. Energie is hier een indicator voor onze impact op de omgeving, vergelijkbare grafieken kunnen gemaakt worden voor het gebruik van grondstoffen, water, hout, vis etc. en het produceren van afval.

Tegelijkertijd is ook het aantal mensen op aarde toegenomen, van circa 4 miljoen 10.000 voor christus tot ruim 7 miljard nu.

Dus kort samengevat, milieuproblemen worden door de mens veroorzaakt, er zijn de afgelopen jaren steeds meer mensen bijgekomen en al die mensen zijn steeds meer energie en grondstoffen gaan gebruiken.

Draaien aan de knoppen

Hiermee hebben we belangrijke knoppen gevonden waar we aan kunnen draaien om milieuproblemen aan te pakken. Als eerste is er het aantal mensen dat op de aarde rondloopt. Hoe meer, hoe groter de invloed op het milieu. Ten tweede is er het gebruik van energie, grondstoffen en het ontstaan van afval per persoon. Deze laatste is afhankelijk van de hoeveelheid die we consumeren en de milieubelasting die dat per eenheid met zich meebrengt.

Samengevat in een formule ziet dat er als volgt uit:

Totale milieudruk = Aantal mensen * consumptie per persoon * impact per eenheid consumptie

De laatste factor zou je ook kunnen omschrijven als “de stand van de technologie”. Als we dus milieuproblemen op willen lossen moeten we of met minder mensen zijn, of minder consumeren of een betere technologie gebruiken. Hier wordt al eeuwen over gediscussieerd. In 1798 schreef Thomas Maltus “An essay on the principle of population” waarin hij wees op de gevaren van bevolkingsgroei. Daarna zijn er verschillende grote denkers geweest die het accent eveneens op bevolkingsgroei legde, maar net zoveel die juist één van de andere knoppen aanwezen.

Bovenstaande formule is trouwens niet alleen handig als je het over milieuproblemen op wereldschaal hebt. Ook voor zoiets als milieubelasting door autoverkeer geeft het richting. Auto’s worden wel schoner en zuiniger (technologie) maar we gaan wel steeds meer kilometers rijden (consumptie) en voorlopig groeit de bevolking in Nederland ook nog steeds. Netto is het resultaat daarom gering.

Genoeg over milieu en milieuproblemen. Er rest wat mij betreft nog één vraag, wat is de relatie tussen milieu en duurzaamheid of duurzame ontwikkeling.

Duurzame ontwikkeling

In de jaren 80 van de vorige eeuw kwam het besef dat de milieuproblemen in de wereld echt heel groot waren. In Europa hadden we bijvoorbeeld de zure regen, de vervuiling van rivieren en bodemverontreiniging. In andere delen van de wereld ging het bijvoorbeeld om de vernietiging van het tropisch regenwoud en watertekort. In de hele wereld speelde het probleem van de aantasting van de ozonlaag.

Meer en meer kwam het besef dat deze problemen niet op zich zelf staan maar met elkaar samenhangen. En, dat deze problemen ook samenhangen met bijvoorbeeld armoede. In Nederland hadden (en hebben we nog steeds) het mestprobleem. Dit probleem is eigenlijk een verstoring van de mineralenbalans. We importeren veevoer voor de varkens en de koeien, het vlees en de melk eten we op en exporteren we voor een deel. Maar, de hele berg mest die hier als bijproduct bij ontstaat blijft in Nederland. Geen wonder dat hier het grondwater vervuild raakte. Tegelijkertijd werd aan de andere kant van de wereld het regenwoud gekapt om veevoer voor Nederland te telen wat weer allerlei gevolgen had voor de lokale bevolking.

In 1987 werd door de Verenigde Naties het rapport “Our Common Future” uitgebracht. Hierin wordt het begrip duurzame ontwikkeling geïntroduceerd:

Sustainable development is development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.

De definitie gaat dus uit van voorzien in behoefte. Eigenlijk kan je zeggen dat je alles mag doen zolang dat anderen maar niet belemmert in het voorzien in hun behoeften. En die anderen dat zijn dan niet alleen jouw eigen kinderen maar iedereen die op aarde rondloopt of daar ooit nog rond gaat lopen. Een belangrijk punt was dat in het rapport de link werd gelegd met economische ontwikkeling. Een duurzame ontwikkeling is alleen mogelijk als ook de economie zich blijft ontwikkelen. Want, daarmee kan je armoedeproblemen oplossen maar ook werken aan betere technologie.

Zoals het begrip duurzame ontwikkeling in 1987 werd gedefinieerd kan er weinig discussie zijn over wat de gewenste ontwikkeling is. In de loop van de tijd is het begrip echter steeds anders uitgelegd. Het werd vertaald in de bekende 3 p’s (people, planet, profit) en het accent komt bij sommige wel erg sterk op het profit deel te liggen (en als je dan ook wat aan people en planet doet dan is het toch heel duurzaam!). Als iemand zegt dat hij of zij wil bijdragen aan een duurzame ontwikkeling kan het daarom geen kwaad even te vragen wat daar precies onder verstaan wordt.

Duurzame ontwikkeling laten we in deze serie voorlopig even liggen. We komen er weer op terug als we het over oplossingen gaan hebben. Eerst moeten we meer te weten komen over milieuproblemen.

Stijn van Liefland

Top 10 milieu, proloog, waarom en waarover? (afl. 0)

Aanleiding

Laatst was ik bij een workshop en kwam de elektrische auto ter sprake. Eén van de vragen was of de gemeente nu wel of geen oplaadpunten moet aanleggen? Het is nog maar helemaal de vraag of die elektrische auto wel beter is voor het milieu zei iemand. Ik dacht bij me zelf dat er toch eigenlijk wel consensus is over het nut van elektrische auto’s. Uiteindelijk ging het er in de discussie om dat elektrische auto’s zo duurzaam zijn als de opgewekte stroom. Komt die van een kolencentrale dan is een elektrische auto niet zo milieuvriendelijk, komt het van een windmolen, dan is het al een stuk beter. Maar niets is zeker, hier kan je vraagtekens bij zetten. Wellicht is een elektrische auto veel zuiniger en is een elektrische auto op kolenstroom per kilometer nog altijd beter dan een auto met een benzinemotor en is de uitstoot van CO2 bij een elektrische auto dus altijd lager. Dan is er nog iets, de uitstoot van CO2 veroorzaakt een mondiaal probleem, een auto zorgt ook voor heel lokale problemen. Om er twee te noemen, de uitstoot van fijn stof en geluidsoverlast. Om deze problemen op te lossen is de elektrische auto sowieso beter. En tot slot, ook windmolens zijn niet van onbesproken gedrag. Horizonvervuiling, geluidsoverlast, vogels en vleermuizen die er tegenaan vliegen, bruinvissen die verjaagd worden door het geluid en ja, die windmolen moet ook weer geproduceerd worden, dat kost weer energie en materialen en wat doe je met die molen als deze wordt afgedankt? Je zou bijna vergeten dat de discussie over een elektrische auto ging (ik kom er in aflevering 8 op terug).

Rudy had een vergelijkbare ervaring over het gebruik van biomassa. Naar aanleiding daarvan vroeg hij mij of ik niet iets kon schrijven over de basisprincipes van milieu en duurzame ontwikkeling. “Bij economie heb je de wet van vraag en aanbod om maar eens wat te noemen, dat soort principes moeten er toch ook zijn als het om milieu en duurzaamheid gaat”.

Inderdaad die zijn er. Als we terugkijken naar de discussie over de elektrische auto zien we dat het bijvoorbeeld gaat over milieuproblemen dichtbij en ver weg. Het gaat over milieuvervuiling (fijn stof) over natuur (vogels en vleermuizen), over grondstoffen en afval etc. Maar op de achtergrond spelen nog veel meer principes, het gaat over stromen en voorraden, over sinks, de wet van behoud van energie etc. Tja, hoe vind je hierin je weg, welke keuzes moet je dan maken. Om in termen van natuur en milieu te blijven, hoe zie je door de bomen het bos? We gaan een poging wagen om de hoofdzaken van de bijzaken te scheiden. Maar eerst nog de vraag, waarom op slimmefinanciering.nl, wat is de relatie?

Ten eerste, er zijn veel mensen die met milieu- en duurzaamheidsissues in aanraking komen maar daar nooit voor geleerd hebben (Rudy bijvoorbeeld). Hoe bepaal je dan wat belangrijk is? Hoe neem je dan een besluit? Hoe weet je zeker dat je een probleem oplost en niet een nieuw probleem creëert of het probleem alleen maar groter maakt? Deels heeft dat te maken met logica, maar er zijn ook principes te benoemen. Die zijn handig om mee te nemen. In wezen hebben we het hier over het rendement van wat je doet, dat begint met het juiste te doen.

Ten tweede, voor iedereen die wel verstand heeft van milieu om weer eens op te halen waarom je doet wat je doet. En ja, je doet het dus niet omdat het je werk of opdracht is, je doet het omdat het een doel heeft en er ooit een gedachte achter zat. Als je niet oppast ben je dat doel en die gedachte vergeten en loop je als een stel kippen zonder kop achter elkaar aan, gewoon omdat we het nou eenmaal altijd zo doen. In zekere zin heeft dit ook betrekking op mijzelf en gaat het dus om het expliciet maken van al die keuzes die je impliciet op basis van kennis en ervaring maakt. Maar zijn dat dan de juiste keuzes en waar zijn ze eigenlijk op gebaseerd?

Waar gaan we het over hebben?

  1. Wat is milieu, een milieuprobleem en duurzame ontwikkeling?
  2. Hoe kunnen we milieuproblemen indelen?
  3. Waarom zien we milieuproblemen vaak niet?
  4. Wat zijn de basisprincipes voor materie en energie?
  5. Wat zijn de basisprincipes voor een natuurlijk systeem / ecosysteem?
  6. Welke successen en mislukkingen kennen we binnen het milieubeleid?
  7. Welke basisprincipes zijn er voor het oplossingen van milieuproblemen?
  8. Hoe zit het met levensloop, kringlopen sluiten en producten?
  9. Wat is de relatie met geld en belangen?
  10. Waarom moeten we kritisch blijven denken?

Wellicht volgt er nog een aflevering 11 waarin we de boel samenvatten in een infographic o.i.d. en mogelijk dat Rudy nog een reflectie geeft of een belangrijke vraag waar we het nog over moeten hebben.

Stijn van Liefland

Verdienmodellen groen, overzicht

Vorige week zijn we gevraagd om deel te nemen over een bijeenkomst rondom verdienmodellen voor de financiering van groen. Daar hebben we natuurlijk al veel over geschreven en in de aanloop naar de bijeenkomst hebben we dat allemaal weer eens gelezen. We zijn best trots op wat er allemaal op onze site over dit onderwerp staat. Je zou er een boek over kunnen schrijven ;-). Tijd voor een overzicht, niet chronologisch, meer in de richting van een denklijn, niet alle artikelen staan erbij, dat werd teveel werk. Gebruik de zoekfunctie als je nog meer artikelen wilt lezen.

Als we het over verdienmodellen hebben kan je dat niet los zien van rendement. Uiteindelijk moet een verdienmodel er toe leiden dat je de aanleg en het beheer van een natuurgebied gefinancierd krijgt. Onze beslisboom is hierbij het uitgangspunt. Als er onvoldoende rendement is dan heeft het geen zin om door te gaan met een project. Verdienmodellen moeten dus vooral het rendement omhoog krikken. Waar hebben we het dan over? Vooral over minder uitgeven en meer inkomsten genereren. Het overzicht dat we hebben gemaakt op basis van het boekje van Nederland Boven Water laat dit mooi zien. Bij meer opbrengsten maken we nog onderscheid tussen oogsten (verdienen met dingen die er al zijn) en toevoegen (iets nieuws doen om mee te verdienen).

Wat de beslisboom ook laat zien is dat het doel belangrijk is. Dat staat bovenaan en niet voor niets. Twee dingen kan je er over zeggen:

  1. Je moet het doel in de gaten houden, voor wie ontwikkel je dat landschap, wat wil je er mee bereiken? En is er dan wellicht ook een andere manier om dat doel te bereiken?
  2. In hoeverre moet je vast houden aan dat doel? Het bijstellen van het doel is soms ook een goede verdienmogelijkheid.

We zijn onze serie over financiering van natuur en landschap dan ook begonnen met een artikel over tegendenken.  In essentie gaat het er om dat je steeds kritisch moet zijn naar wat je wilt bereiken en hoe je daar aan werkt.

De verdienmogelijkheden zelf

Dan de verdienmogelijkheden zelf. Eén van de organisatoren van de bijeenkomst verwees naar de enorme stapel literatuur die hij de afgelopen jaren over dit onderwerp had ontvangen. Herkenbaar. Wij hebben een aantal publicaties behandeld, onder andere van Innovatienetwerk:

  • Innovatienetwerk heeft een SWOT analyse van de natuursector uitgevoerd
  • Het boek Waardevol Groen uitgegeven, hier hebben we vervolgens nog een artikel aan gewijd om te kijken wat nou de grote verdienmogelijkheden zijn. Ook deze studie is van Innovatienetwerk.
  • De raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur over vernieuwing van de financiering maakt onderscheid in 5 markten voor natuur
  • Uit België komt een uitgebreide studie over Rural alliances. We hebben hier drie artikelen aan gewijd (1, 2 en 3). Deze studie onderscheidt zich doordat geld en ecosysteemdiensten minder van belang zijn. De nadruk ligt op oplossingen van onderaf, vrijwilligers, ruilhandel, lokale valuta etc.

Belangrijke vraag is natuurlijk hoe je door de bomen het bos ziet bij al deze verdienmogelijkheden. We hebben daarom  een soort van beslisboom gemaakt die kan helpen bij het bepalen welke verdienmogelijkheid nou bij jouw situatie past.

Eigen onderzoek

Voor innovatienetwerk hebben we een studie gedaan naar verdienmogelijkheden. Hoofdvraag, is het mogelijk in dat hele woud van verdienmogelijkheden enige duiding te geven? Wat zet nou zoden aan de dijk? Wat kan je overal doen? Wat alleen op enkele plekken? Ook hier hebben we een aantal artikelen aan gewijd:

  • In dit artikel brengen we de grote geldstromen binnen de sector in beeld. Hoeveel subsidie gaat er in om? Hoeveel andere inkomsten zijn er? En, waar gaat het geld heen?
  • In het tweede artikel kijken we naar het belang van de verdienmogelijkheden. Wat leveren ze op en waar zijn ze toepasbaar.
  • Vervolgens geven we een overzicht van de belangrijkste verdienmogelijkheden.
  • Tot slot een nabrander, een verdienmogelijkheid die we te weinig aandacht hebben gegeven, niets doen.

Hoe pak je het probleem aan

Het probleem binnen de sector is: te weinig middelen om het beheer te financieren. Wat zijn nou mogelijkheden die steeds weer langs komen? We pikken er twee uit en vragen ons af, gaat dat werken?

  • Ondernemerschap. Innovatienetwerk deed een studie naar ondernemerschap in de natuur. Rudy heeft een hele serie geschreven over ondernemerschap. In dit artikel gaat het over het Canvasmodel en natuur en Rudy vraagt zich af, wat zou een ondernemer doen met een bos? Als je geld wilt verdienen met natuur, dan vraagt dat wel om een zakelijke aanpak zo betoogde we in Trouw. Het leidde tot aardig wat kritiek, maar was ook prikkelend bedoeld.
  • Crowdfunding komt met enige regelmaat terug al het ei van Columbus en kan goed werken. Wij zijn wel beducht voor de survivorship bias, alleen de successen zijn in beeld, al die crowdfundingsprojecten die minder goed liepen zie je niet. We hebben een infographic gemaakt over crowdfunding, wat is het en waar moet je op letten.

Prijs, waarde en rendement

We hebben ook veel geschreven over prijs, waarde en rendement. Belangrijke begrippen als je het over verdienmogelijkheden hebt. Want, als iets veel waard is (of in waarde stijgt) wil dat nog niet zeggen dat het ook veel geld oplevert. Je moet nog wel cashen.

  • We beginnen bij rendement. Ja, de natuursector kan efficiënter werken en zo het rendement verhogen. Maar of je dat wilt? Lees onze discussie over de schaapsherder, artikel 1 en 2. Overigens vinden wij dat rendement niet alleen over geld gaat. Ook zachte waarden moet je meenemen. In onze eerste serie over rendement schrijven we daarover, bijvoorbeeld in dit artikel of in dit artikel. Hier gaat het specifiek over zachtere waarden in relatie tot natuur.
  • Over prijs en waarde heeft Rudy het een en ander geschreven. (1 en 2)
  • Maar de echte discussie gaat vaak over de vraag of je alles wel aan geld moet koppelen, moet je de waarde van de natuur wel gaan berekenen? En hoe doe je dat eigenlijk? (artikel 1 en 2)

Tot slot

Het financiële argument heeft met ongeveer alles te maken en dus ook met de natuur. Als je niet over geld na wilt denken, dan moet je er uiteindelijk juist meer tijd aan besteden. Dat geldt ook voor de natuursector.

Stijn van Liefland

Wat is rendement 2.0 (deel 2 van een zoektocht)

Wat is rendement? Ik heb de vraag de afgelopen week regelmatig gesteld en meestal is de reactie, maar dat weet je toch wel? Dat is toch logisch! Dat stelt gerust, ware het niet dat op de vraag verschillende antwoorden kwamen. Dus waar iedereen het heel vanzelfsprekend vindt is het nog maar de vraag of we allemaal hetzelfde bedoelen. Logisch dat je zo een discussie over rendementsdenken krijgt.

Googelen

Googel op rendement en het gaat over heel veel onderwerpen. Het rendement van een CV-ketel, het rendement van een motor, ik kwam zelfs het rendement van een blik verf tegen. Om met die laatste te beginnen, het rendement zegt iets over het aantal vierkante meters dat je met een liter van die verf kunt schilderen. Ik denk dan al snel een paar stappen verder: Maar dan moet je toch ook weten of je één of twee lagen nodig hebt? Dan moet je toch ook weten hoe lang die verf blijft zitten? Met andere woorden je verft niet alleen om het verven, het heeft een doel en het is belangrijk dat mee te nemen. Uiteraard komen er bij google ook veel verwijzingen naar financieel rendement langs, daarover later meer.

Het is interessant naar rendement in relatie tot energie te kijken, we hebben het dan over zonnepanelen, CV-ketels, motoren etc. en het energetisch rendement. Rendement is dan, de energie die je er nuttig uitkrijgt ten opzichte van de energie die er in is gegaan (dat heeft in dit geval niet te maken met terugverdientijden o.i.d.). Dus in het geval van een zonnepaneel, de energie die vanaf de zon op het paneel valt vergeleken met de elektriciteit die uiteindelijke geproduceerd wordt. En bij een CV-ketel, de energie in de vorm van gas die er in gaat vergeleken met de hoeveelheid nuttige warmte die het oplevert. Het rendement is dus altijd lager dan 100%, bij een zonnepaneel iets onder de 20% bij een goede ketel rond de 90%. In een formule ziet het er zo uit:

Wat er nuttig uitkomt / Energie die er in gaat   = rendement

Dit was overigens ook het antwoord van mijn dochters tijdens mijn vragenronde. Blijkbaar hebben ze goed opgelet bij natuurkunde. “Rendement is wat je nuttig overhoudt als je ergens wat instopt”, de eerste associatie had dus niets met geld te maken. Volgens mijn dochters kan het over energie gaan maar ook over aardappels. Rendement is dan de hoeveelheid aardappel die op je bord komt in relatie tot de hoeveelheid die je gekocht hebt. Ik legde dit aan Rudy voor en we hadden direct een discussie over aardappels en rendement. Ook hierover, later meer.

 

 

Het valt op dat we in het dagelijkse ‘normale’ leven blijkbaar tevreden zijn als er wat overblijft. Bij een CV-ketel met een rendement van 90% blijft 90% over, maar je zou ook kunnen zeggen dat 10% verloren gaat. In financiële termen zouden we het over een rendement van -10% hebben en dan zijn we helemaal niet tevreden.

rendement energie en geld-02Verder vragen

We zijn nog eens verder gaan vragen. Dit was zo’n beetje wat er uitkwam:

  • Als het je helpt je doel te bereiken
  • De efficiency waarmee je je doel bereikt
  • Het beste wat iets kan opleveren
  • Dat het meer oplevert dan je erin stopt
  • Het meest gunstige
  • Dat wat je nuttig overhoudt als je ergens wat in stopt
  • Dat wat je extra overhoudt als je ergens wat instopt

En een beetje googelen leidt tot het volgende:

  • De verhouding tussen de output en de input in een bepaald proces
  • De opbrengst van een belegging of investering over een bepaalde periode, uitgedrukt in een percentage van de daarvoor gemaakte kosten.
  • Rendement is de opbrengst of winst van een door iemand gedane investering.
  • Je kan het zien als de “winst”
  • Rendement staat voor opbrengst en opbrengst is meestal minder dan wat je erin stopt.

Ik had een leuke discussie tijdens het fietsen toen één van mijn fietsmaatjes zei: “Rendement is wat je extra overhoudt als je ergens wat instopt”. Hoe zit dat dan bij fietsen vroeg ik? “Dan krijg je energie, een goed en voldaan gevoel etc.” Maar dat is niet altijd zo, soms ga je fietsen en heb je vooraf geen zin, gaat het slecht en voel je je na afloop nog belabberd ook. “Dat is het risico,” zei hij, “rendement is altijd verbonden aan risico”. Met andere woorden, je kunt vooraf bedenken dat je een positief rendement gaat halen, maar zeker weten doe je het nooit. Dit leidde wel tot een nieuwe vraag, is rendement echt altijd verbonden aan risico? Of kan ik ook rendement halen zonder risico? Hoe zit dat bij die pot verf? Zit daar ook een risico aan vast? De moeite waard om nog eens verder over na te denken. Dus, voor dit onderwerp, misschien later meer.

Financieel en geld

Hoe zit het dan met rendement in relatie tot geld. Bij onze beperkte steekproef was dat in ieder geval niet het eerste waar mensen aan denken. Maar, zoals je kunt zien, als je gaat googelen komt geld wel heel duidelijk naar voren. En, dan lijkt rendement zo’n beetje hetzelfde te zijn als winst. Rendement is dan het percentage financiële winst, bijvoorbeeld 5 %. Als we dat vergelijken met de meer technische, natuurwetenschappelijke benadering dan zouden we het een rendement van 105% noemen. Immers, 100 ingestopt, 105 nuttig uitgekregen.

Maar wat mij vooral boeit is de verschillende manieren waarop over rendement wordt gedacht. Kunnen we de beredenering die natuurkundigen hebben rondom energie toepassen op financiële issues? Kijk eens naar het volgende citaat:

“Energie wordt niet altijd omgezet in een energiesoort die nuttig is. Bij een brandende lamp wordt de elektrische energie die uit het stopcontact komt omgezet in licht (=stralinsenergie) maar ook in warmte. Deze warmte-energie is eigenlijk ‘verloren’ energie. Het percentage wat wel nuttig wordt omgezet wordt ook wel het rendement genoemd.”

En laten we eens kijken wat er gebeurt als je energie vervangt door geld. Vrij vertaald krijg je ongeveer dit:

“Geld wordt niet altijd omgezet in iets dat nuttig is. Als je iets koopt wordt een deel van het geld besteed aan de kosten voor materialen en arbeid, een deel wordt omgezet in winst, bijvoorbeeld voor de aandeelhouders. Deze winst is eigenlijk ‘verloren’ geld. Het percentage van je geld dat wel nuttig wordt omgezet wordt ook wel het rendement genoemd.”

Ook hierover kreeg ik een hele discussie, dus ook hierop komen we later terug. De discussie maakte wel dat ik ’s avonds nog eens op een andere manier naar deze tekst keek. Je zou het ook anders kunnen vertalen:

“Geld wordt niet altijd omgezet in iets dat nuttig is. Als je iets koopt wordt een deel van het geld besteed aan de kosten voor materialen en arbeid, een deel van die materialen en arbeid gaan verloren, bijvoorbeeld in de vorm van onnodige handelingen, inefficiënties, afval of verspilde uren. Dit verlies is eigenlijk ‘verloren’ geld. Het percentage van je geld dat wel nuttig wordt omgezet wordt ook wel het rendement genoemd.”

Met andere woorden, het rendement zegt dan iets over de efficiency waarmee je iets doet, dat staat dan los van winst. We hebben dit vaak genoemd in onze artikelen over verdienmogelijkheden, bijvoorbeeld in relatie tot natuur. De eerste (en wellicht de beste) verdienmogelijkheid waar je naar moet kijken is de vraag of je niet efficiënter kunt werken. Bijvoorbeeld door samen te werken, door zaken te combineren etc. Kijk dit komt al een beetje in de buurt van rendementsdenken. En daar zit ook een deel van de pijn. Als je de heide zo efficiënt mogelijk door schapen wil laten begrazen, dan laat je een vrachtwagen met schapen komen, zorg je voor een tijdelijke afrastering met schrikdraad en laat je de schapen een aantal dagen hun gang gaan. Een stuk efficiënter dan een herder met honden lopend naar de heide te laten gaan en daar de kudde in bedwang laten houden. In dit geval gooi je met de efficiencyslag ook wat weg, maar dat is natuurlijk niet altijd zo. (zie deze artikelen 1 en 2)

Samenvattend, als ik naar het rendement van iets wil kijken, bijvoorbeeld een nieuwe fiets kan ik dat op drie manieren. Hoeveel nut levert het me op wat heb ik er aan, krijg ik veel plezier etc. Dat is gewoon wat het voor mij doet. Ik kan ook kijken naar welk deel van mijn geld werkelijk in de fiets gaat zitten (incl. transport, reclame etc., dat wil ik allemaal meenemen) en welk deel in de keten als winst is uitgekeerd. Ik zou ook nog kunnen kijken of mijn fiets wel op de meest efficiënte manier tot stand is gekomen en in de winkel (of mijn schuur) is beland.

rendement energie en geld-03

Overigens ga ik hierbij dan uit van het rendement dat het voor mij heeft, een fietsenfabriek zal er natuurlijk heel anders naar kijken. Zo ontstaan nog veel meer manieren om naar rendement te kijken.

Conclusie

  • Het heeft te maken met het omzetten van iets. Van aardgas in een warm huis. Of van geld naar veel fietsplezier, of van een zak aardappels naar een maaltijd.
  • Rendement is iets positiefs. Dat wat je overhoudt, dat wat het je extra oplevert etc. Hoe zit dat dan met een rendement van -10%? Nou, dat is niet voor niets een negatief rendement.
  • Rendement gaat over nut. Dat je ergens iets aan hebt, het heeft iets te maken met het doel dat je wilt bereiken.
  • Financieel zien we rendement al snel als iets extra’s, natuurkundig vooral als wat er overblijft.

Stijn van Liefland