Bas Haring bespreekt vandaag in de VK een interessante economische vraag: waarom is de rente altijd ergens zo tussen de 1 en de 10 procent? En zelden tot nooit negatief of 100%?
De redenering
Laten we de redenering van Haring eens volgen. Dat er rente wordt gevraagd vindt Haring wel logisch. Immers: als ik mijn auto aan iemand anders uitleen, dan wil ik hem een keer terug krijgen. Dus geld wil je ook terug krijgen als je dat aan iemand anders uitleent. En bij die auto: ik wil niet alleen de auto terug maar ook een vergoeding voor ‘verlies’ of compensatie voor iets wat ik heb gemist door het uitlenen. Ik heb bijvoorbeeld met de trein moeten reizen en dat was duurder of onplezieriger en dus wil ik dat vergoed hebben.
Mijn reflectie. Mee eens. Rente is een vergoeding voor gederfde inkomsten en mogelijk risico van wanbetalen. Stel dat gedurende een jaar x% van alle leningen niet terug zou worden betaald dan zou je met alle uitleners bij elkaar een verzekering kunnen opzetten. Uit de pot zou dan compensatie voor wanbetalingen kunnen worden betaald. De premie die iedereen zou moeten betalen zou dan ongeveer x% (+ een beetje voor de administratie) moeten zijn. Zie hier de eerste verklaring van de hoogte van de rente: ongeveer de kans op wanbetaling.
Verder is er sprake van een zogenaamde tijdsvoorkeur. Wat dat precies is, is ook onder economen niet helemaal duidelijk. Voor een econoom is het een ‘datum’, een gegeven. Het heeft iets met de psychologie te maken en in onze serie denkfouten hebben we er een item aan gewijd. Het heeft te maken met onze beperkte levensduur, met hoe we evolutionair hebben overleefd en wat niet al. Waar het op neerkomt is dat we een sterke neiging hebben voor consumptie en genot in het heden (‘je kunt het maar gehad hebben’) en dus zul je (bovenmatig blijkt uit onderzoek) verleid moeten worden afstand te doen voor je consumptie nu in ruil voor (iets meer) consumptie later.
Overigens, iets wat zelden wordt genoemd (zie mijn bespreking van het boek van Greco elders op deze site): rente kan wel degelijk negatief zijn. Als banken elk moment failliet kunnen gaan en je dus gedwongen wordt het ‘baar’ in huis te houden dan ben je bereid te betalen voor het veilig in een kluis opbergen van je geld. Je betaalt dan ‘stallingskosten’ om diefstal of inbraak te voorkomen en jezelf een veilig gevoel te geven.
Rente kan ook extreem hoog zijn (100% of meer) als er sprake is van een bijzonder nijpende situatie. Het is dan een situatie van vraag en aanbod (dat is het overigens bijna altijd): als ik heel erg smacht naar het bezitten van een uniek product dat nu eenmalig langs komt en ik heb geen geld maar ik weet dat ik over een maand dat geld wel heb of krijg, dan ben ik bereid nu een dure lening aan te gaan om in het nu alsnog dat unieke product te bemachtigen.
Maar waarom 5%?
Maar inderdaad: de rente is bijna nooit negatief of meer dan 100%. Altijd ergens tussen de 1 en de 10% inderdaad. De redenering van Haring is dat dat te maken heeft met onze levensduur. Wat zou ik willen betalen voor een bosje met hout? Welnu, voor mijn 30e kan ik een bosje niet betalen en na mijn 60e heb ik geen zin meer om te hakken. Dus ik kan 30 jaar van een bosje profiteren en heb dus 30 jaar een houtkap-oogst. Dus ik wil betalen maximaal 30 keer de houtoogst. En op jaarbasis betekent dat 1/30 van het totaal en dat is 3,3 procent en dat is ongeveer 5%.
Het is volgens mij een kringredenering maar ik ben het op hoofdlijnen wel met Haring eens. Hoe zou een econoom het benaderen? Wat is een object je waard (in financiële zin)? De oogst is het dividend waar je als eigenaar recht op hebt. Het object is dan waard: de voor de tijd gecorrigeerde stroom dividenden of oogsten. Het rendement of de rente is dan het dividend gedeeld door de waarde van het object. Zie je dat het een kringredenering is? De truc zit hem in het zinnetje: voor de tijd gecorrigeerd. Wat je daar invult of aanneemt is meteen je rendement of je rente. Het is niet de uitkomst van de som maar de aanname vooraf.
Eindige levensduur?
Een eindige levensduur maakt in essentie niet zoveel uit. Je kunt tegen het einde van je leven het bosje weer doorverkopen. De prijs van het bosje zal alsdan weer zijn: het aantal oogsten wat het bosje nog op zal leveren voor de koper van dat moment (gecorrigeerd voor de tijd). Wat van belang is: de oogstcapaciteit van het bosje. Vaak is de aanname in rekensommetjes dat een object een eeuwigdurende constante vrucht of oogst aflevert. Oftewel: de oogst zal telkenjare tot in het oneindige een gelijke houtkap zijn.
In dat geval kun je aantonen dat de waarde van het bos gelijk is aan de oogst gedeeld door de rentevoet. Dus als de oogst 100 Euro is per jaar en de rentevoet (tijdsvoorkeur + risico) gelijk aan 5% dan is de waarde van het bos gelijk aan 100 / 0.05 oftewel € 2.000. Hier is dus sprake van een vermenigvuldig factor van 20 en die is dus gelijk aan 1 gedeeld door de rentevoet. Deze waarde is gelijk en vast zowel voor iemand die 50 jaar leeft als voor iemand die 500 jaar leeft. Je kunt immers op elk gewenst moment het bosje weer doorverkopen aan de volgende generatie. Dit is hoe een aandeel werkt bij een bedrijf dat elk jaar dividend uitkeert. Het bedrijf blijft eeuwigdurend bestaan en de aandeelhouder heeft een eindige levensduur.
Dus waarom is de rente dan 5%? Eerlijk gezegd weet ik het antwoord daarmee nog steeds niet. Het is duidelijk dat zonder tijdsvoorkeur, zonder inflatie en zonder enig risico de rente 0% zou kunnen of moeten zijn. Maar dat is niet het geval in de praktijk. Een deel van die 5% is te herleiden tot onzekerheid over het vroegtijdig overlijden van bedrijven of bossen (en niet van personen dus). En het resterende deel van die 5% is te herleiden tot de goeddeels onbegrepen component van de tijdsvoorkeur. En dat laatste zou wel eens heel goed met de perceptie van een eindige leeftijd van de actor/persoon te maken kunnen hebben!
Rudy van Stratum