De volgende stap is dat we in deze ruileconomie aannemen dat de goederen niet langer bederfelijk zijn. De goederen kunnen ook worden opgeslagen of bewaard (met eventueel een mindere kwaliteit in de loop van de tijd). Nu worden de keuzemogelijkheden voor de inwoners uitgebreid. Hiervoor gold dat de consumptie gelijk moest zijn aan de productie, nu is dat niet langer het geval. De totale consumptie kan nu maximaal gelijk zijn aan de totale productie plus wat er in de vorige perioden is bewaard of gespaard. Een individu kan nu dus zelf zijn toekomst regelen door nu harder te werken en minder te consumeren en meer te bewaren of op te slaan. Vanzelfsprekend staat er in dat geval geen rentevergoeding tegenover. Het alternatief van zelf opslaan zonder rentevergoeding (sterker nog: mogelijk kwaliteitsverlies) blijft nog steeds om het aan iemand anders te geven met de belofte dat de goederen op een later tijdstip worden terug gegeven. Het in eigen beheer houden van je spaargedrag houdt minder risico in, je bent het immers zelf die toezicht houdt op je opslagplaats. Om je goederen aan een ander te geven, zul je toch een tegenprestatie verwachten in de vorm van een rentevergoeding. Er is altijd een risico dat iemand anders niet aan zijn verplichtingen kan voldoen.
Dan is de volgende uitbreiding van deze ruileconomie weer dat de goederen niet alleen kunnen worden opgeslagen maar ook kunnen worden omgezet in investeringsgoederen. Nu zijn er dus nog meer mogelijkheden voor een individu om de stroom consumptie in de tijd optimaal te matchen met de stroom aan productie en inkomsten. Voor de totale economie geldt nu wederom dat het totale aanbod per periode gelijk moet zijn aan de totale vraag naar goederen. Het aanbod bestaat uit de in deze periode vrijkomende productie plus de in de vorige perioden bewaarde goederen. De totale vraag bestaat nu uit de lopende consumptie van goederen plus de investeringsvraag. Ook hier geldt weer dat er meer geïnvesteerd zal worden naarmate de toekomstige productie door die investeringen hoger zal uitvallen. Als we nu weer de vraag stellen naar de mogelijke vergoeding van rente op schuldpapieren wordt het antwoord nog duidelijker. Iemand met een overschot aan goederen heeft nu de keuze zijn goederen te investeren met het vooruitzicht daar een reele vergoeding in de toekomst voor terug te krijgen (de reële rentevoet die wordt bepaald door de meerproductie in de toekomst gedeeld door de investering in het heden).
Hoe zal zo iemand verleid kunnen worden zijn surplus aan goederen af te staan aan iemand die er nu meer voor wil consumeren met de belofte die goederen in de toekomst terug te geven? Zo’n ‘surplusser’ zal alleen overtuigd kunnen worden van zo’n deal als er een vergoeding tegenover staat die minimaal in de buurt komt van de vergoeding die hij kan krijgen door zijn goederen te investeren. Oftewel: een lening heeft alleen zin als er een reële rentevergoeding tegenover staat. Let wel: er is in deze economie nog geen sprake van geld of van banken. Het pure feit dat individuen een tijdsvoorkeur hebben en er mogelijkheden bestaan om goederen renderend te investeren (omwegproductie, met een reeel rendement) leidt er toe dat er schuldpapieren kunnen worden verhandeld waar een rentevergoeding tegenover moet staan, een en ander afhankelijk van vraag naar en aanbod van deze schuldpapieren.
Wordt vervolgd
Rudy van Stratum