In de vorige twee blogs ging het over de ‘sparen = ondeugd’ these van Robin Fransman. Ik heb dat omgezet naar de ‘slimme financierings’ – taal door de oplossing die Fransman voorstelt ‘sparen in natura’ te noemen.
Hoewel ik de analyse van Fransman prima kan volgen (en ook deel) is mijn eindconclusie toch: sparen is géén ondeugd omdat het ervan afhangt hoe je spaart. Sparen is een essentieel en onmisbaar onderdeel van je levensplanning en dus ook van je welbevinden in de tijd. Niet sparen als zodanig is het probleem maar sparen zoals we dat nu doen (laat ik voor het gemak maar zeggen: ‘sparen van bovenaf’, dus via grote instituties als pensioenfondsen en banken/hypotheekverstrekkers).
Ik eindigde met de vraag: als sparen dan niet de échte ondeugd is, wat is dan wél de ondeugd? Het zal toeval zijn maar in diezelfde dagen dat ik de blogs tikte kwam ik een interessante bijdrage tegen van Michael Hanlon. Ik pak dat verhaal als opstapje voor deze blog.
Gebrek aan groei
Ik stelde al dat de aanname van ‘geen economische groei’ cruciaal is om de analyse van Fransman te kunnen delen. Je zou dus al simpel kunnen zeggen dat het gebrek aan echte economische groei de ondeugd is van de problemen waar we nu tegenaan lopen. Als er groei is dan is de opbouw van schulden (als spiegelbeeld van sparen) geen probleem omdat die schulden makkelijk terug kunnen worden betaald.
Maar over wat voor groei hebben we het dan? Je kunt ook stellen dat groei juist het probleem is. Alsmaar elk jaar een paar procent groeien dat stuit ook op problemen. Je loopt op den duur tegen de grenzen van het systeem en de eindigheid van grondstoffen. Althans die strekking hebben de betogen van Piketty en Jackson.
We hebben het over groei die gedreven wordt door innovaties zoals verbeteringen in mondiale voedselproductie, energie-opwekking, ziekte-bestrijding, huisvesting etc.En dat is nu precies waar het artikel dat ik tegenkwam over gaat.
Jaren 1945-1971: een kwarteeuw échte innovaties
Vooraf: ik baseer me hier simpelweg op de gevonden bron en heb geen eigen onderzoek gedaan. Ik heb de redenering van Hanlon in een mindmap gezet.
De stelling is dat er van 1945 tot 1971 een gouden kwart-eeuw van unieke innovaties heeft plaats gevonden. De bijbehorende stelling is dat er nadien (dus van 1971 tot nu) niet of nauwelijks fundamentele nieuwe ontdekkingen zijn gedaan en dat dus de belangrijkste reden is dat we nu geen groei meer meemaken. Maar eerst dus die gouden kwart-eeuw.
Hanlon noemt vele voorbeelden van groei-drijvende innovaties uit deze periode. De computer, internet, de pil, zie de mindmap. Maar vooral de analyse van hoe die groei mogelijk was, is interessant. Het gaat om een mix van oorlog / wederopbouw (de tweede wereldoorlog maar ook de koude oorlog) in combinatie met de gezamenlijke wil (solidariteit, al dan niet afgedwongen) en publiek-gefinancierde programma’s én goedkope arbeid (bevolkingsgroei, loonmatiging) en goedkope energie.
‘De eerste man op de maan’ is een mooie metafoor van dit verhaal. Het min of meer gedwongen opzetten van grootschalige investeringsprogramma’s leverde nieuwe en ongekende innovaties op waar nog jarenlang op geteerd kan worden.
Jaren 1971-heden: nauwelijks meer échte innovaties
Interessanter is de tegenbewering: nadien zijn die innovaties niet meer van de grond gekomen. Ja, we hebben nu de iPhone 6 en ja we leven nu langer door een betere stand van de medische wetenschap. Maar al die technieken waren in beginsel al aanwezig vóór 1970. Echte doorbraken zijn uitgebleven. Laten we eens aannemen dat er inderdaad minder wezenlijk is geïnnoveerd. Hoe komt dat dan?
Ik verwijs weer naar de mindmap:
We zijn rijker dan ooit, dus gebrek aan middelen kan het probleem niet zijn. Misschien is dat meteen een deel van het antwoord. We zijn rijker en de ‘sense of urgency’ om iets op te offeren (om verder te komen) is minder. Hoewel Hanlon die term niet gebruikt, denk ik aan ‘loss aversion’: je bent gewend aan je nieuwe welvaart en het is psychologisch lastig daar (eventueel) afstand van te doen.
En iets wat daar op lijkt speelt mogelijk een rol: zero risk bias (ook niet letterlijk zo genoemd door Hanlon overigens). We hebben er heel veel geld voor over risico’s uit te sluiten. Kern-energie is om die reden van het programma gehaald. Het testen van nieuwe medicijnen moet aan uitgebreide protocollen voldoen, wellicht dat fantastische nieuwe medicijnen het om die reden niet gehaald hebben. Eerder schreven we al een blog over de enorme kosten die we bereid zijn te maken voor het nog veiliger maken van tunnels.
Een andere interessante verklaring is dat er ergens een collectief geloof is ontstaan dat de markt (de ondernemer) de beste plek is om innovatie te laten ontstaan. De overheid kan alleen maar volgen en/of geld verbrassen (maakt mensen lui etc). Grote historische innovaties (zo is hier de stelling) hebben hun roots in grote publiek-gefinancierde programma’s. Historisch kun je de grote innovaties op een rij zetten en de publieke bijdrage daaraan empirisch meten (die studies zijn er ook wel, maar nu niet erbij gepakt).
Het lijkt dan wel zo voor de hand te liggen om ondernemers innovatie-kracht toe te dichten, maar innovatie heeft in de economische theorie nauwelijks een plek. Een rationele ondernemer (volgens de boekjes) wil met minimale middelen een maximaal resultaat. Het liefst heeft een ondernemer een monopoliepositie en kan hij jaren lang de vruchten van zijn voordeel plukken (zie overigens het wrange verhaal van een grote medicijnen-fabrikant die het monopolie heeft op een medicijn dat vele levens kan redden). Innovatie is pas aan de orde vanuit het besef dat niets doen op termijn zijn business in gevaar kan brengen. Oftewel: liever geen innovatie, liever geen risico, alleen als het niet anders kan.
Misschien is het daarom dat we steeds meer geld uitgeven aan reclame en aan relatief kleine cosmetische veranderingen in al bestaande technologieën? Maar met marketing krijg je geen man op de maan ….
Samenvattend: sparen is geen ondeugd maar het gebrek aan innoverend vermogen (of een teveel aan marketing) is dat wel.
Rudy van Stratum