Top 10 milieu: Waarom we milieuproblemen niet zien (afl. 3)

Er is iets geks aan de hand. Milieuproblemen spelen in de omgeving van de mens en hebben een negatieve invloed op deze omgeving. Ze beperken dus onze mogelijkheden. Hoe kunnen ze dan ontstaan? Je zou verwachten dat bij ieder (potentieel) milieuprobleem een opstand uitbreekt.

Een eerste reden is natuurlijk dat we de ernst van een probleem onderschatten. Ik vergelijk het maar met een bureau vol rommel, ik heb daar zelf ook regelmatig last van. Eigenlijk heb je helemaal niet zo door dat het je belemmert en lijkt het probleem klein. Totdat je het bureau hebt opgeruimd en merkt hoe lekker dat werkt, het probleem was een stuk groter dan je dacht. Maar zoals het voorbeeld laat zien, dit is vrij universeel en niet specifiek voor milieuproblemen. Wat zijn dan specifieke mechanismen bij milieuproblemen?

Afwenteling

Een belangrijke reden dat we milieuproblemen niet zien is dat we te maken met afwenteling. Ik heb het al over tijd gehad. Een probleem als klimaatverandering wentelen we af in de tijd. Wij hebben nu een mooi leven met vliegreizen, autoritjes etc. Het probleem van overstromingen, oververhitting etc. daar hebben ze pas over 50 of 100 jaar mee te maken. We weten wel dat dit probleem speelt, maar wij, gewone mensen, merken er eigenlijk nog niets van. En omdat we er weinig van merken doen we er weinig aan. Het zijn vooral wetenschappers die ons er op wijzen.

Ook in ruimtelijke zin kan je heel goed afwentelen. Frankrijk loosde jarenlang zout in de Rijn, in Nederland hadden we daar last van en konden we het Rijnwater niet gebruiken voor de tuinbouw en als drinkwater. Nederland was natuurlijk boos. Maar, zelf deden we het ook en doen we het nog steeds. We halen graag producten uit landen waar de milieuregels minder streng zijn, zodat we er zelf geen last van hebben. Nederland is de laatste 20 jaar een stuk schoner geworden, voor een deel omdat we het probleem hebben verplaatst, vervuilende activiteiten vinden ergens anders plaats, we profiteren er wel van.

Draagkracht

Een andere reden is dat het milieu best wel wat kan hebben. Neem het probleem van de klimaatverandering. Het duurt heel lang voordat de concentratie aan CO2 in de atmosfeer zo hoog is dat we daar echt wat van merken. Dat komt als eerste natuurlijk omdat de aarde gewoon heel groot is. Je moet dus wel heel veel CO2 uitstoten wil de concentratie omhoog gaan. Daarnaast zijn er allerlei natuurlijk processen waardoor de toename van CO2 in de atmosfeer langzamer gaat. Bijvoorbeeld doordat een groot deel van de CO2 in de oceanen wordt opgenomen.

Zo gaat het ook met bodemverontreiniging. Als je bijvoorbeeld teveel mest op de bodem brengt dan zakt het teveel aan mest (nitraten) door de bodem naar het grondwater. Maar, dit gaat heel langzaam. Nitraat kan zich goed binden aan bodemdeeltjes en vooral in diepere bodemlagen is bijna geen nitraat aanwezig. Daar is dus veel ruimte om al dat nitraat te binden. Maar, als er jaren lang een teveel aan mest wordt opgebracht raakt de bodem verzadigd met nitraat en sijpelt het nitraat rechtstreeks het grondwater in. Het kan dus jaren duren voordat zo’n probleem zichtbaar wordt. Bij waterverontreiniging zien we iets vergelijkbaars daar zijn zelfs voorbeelden waarvan het systeem ineens omslaat van het een (met bepaalde soorten en helderheid van het water) naar het ander (met andere soorten).

De draagkracht van het milieu zorgt ervoor dat milieuproblemen maar heel langzaam zichtbaar worden. Zo raken we er langzaam aan gewend en zien we niet wat er om ons heen gebeurt. Waarschijnlijk ken je wel het syndroom van de gekookte kikker. Als je een kikker in een pan met koud water doet en langzaam verwarmt vindt hij dat heerlijk en blijft lekker zitten. Dat het langzaam te heet wordt heeft de kikker niet door. Als je een kikker in een pan met heet water gooit wil hij er zo snel mogelijk uit. Zo is het ook met een groot aantal milieuproblemen, ze ontstaan zo geleidelijk dat we het nauwelijks doorhebben. In tegenstelling tot de kikker hebben wij mensen vaak op het laatste moment wel door dat het misgaat. Waarmee ik niet wil zeggen dat we het dus maar gewoon moeten laten gebeuren. Als het bijna misgaat zijn de oplossingen over het algemeen erg duur.

Schijnbare oplossing

Afwenteling en draagkracht maken dat we in de loop der jaren talloze oplossingen voor milieuproblemen hebben bedacht die eigenlijk niet werkten.

De eerste milieumaatregelen in Nederland werden in het begin van de twintigste eeuw genomen. Deze maatregelen waren vooral gericht op de volksgezondheid. Er werd riolering aangelegd, maar het water werd ongezuiverd geloosd. Er kwamen schoorstenen zodat de luchtverontreiniging niet in de directe omgeving terechtkwam maar in een groter gebied. Als je verontreiniging maar genoeg verdunt (en dat is het effect van een hoge schoorsteen) dan merk je er in eerste instantie niets meer van. (Chemisch) afval werd simpelweg in de grond gestopt, daar merkte je niets van.

Maar, hiermee waren de problemen niet opgelost. Door het aanleggen van een riool ontstond een probleem op een andere plek. Nu was het milieu in de steden verbeterd, maar was het water buiten de stad verontreinigd, met alle gevolgen voor mensen die daar woonden, de landbouw, natuur etc. Ook het bouwen van hogere schoorstenen bleek geen oplossing. Verontreinigende stoffen slaan ergens anders neer en leiden daar tot problemen, zware metalen kwamen terecht op landbouwgrond en zwaveldioxide leidde tot het sterven van bossen. En, sommige stoffen hopen zich op bepaalde plekken op en komen uiteindelijk weer bij de mens terecht. Een voorbeeld hiervan zijn DDT en dioxine die via de voedselketen uiteindelijke weer op ons bord terecht komen.

In eerste instantie leken dit echter goede oplossingen. Het duurde bijvoorbeeld jaren voordat duidelijk werd dat de bossen te leiden hadden onder luchtverontreiniging. De bodemverontreiniging kwam ook pas jaren later weer in beeld.

Milieuproblemen

Tot zover het beschrijven van milieuproblemen. Kort samengevat, milieuproblemen:

  • Spelen in de omgeving van de mens en worden veroorzaakt door de mens.
  • We hebben er last van.
  • Zijn van alle tijden en spelen op alle schaalniveaus (van lokaal tot mondiaal).
  • Zien we vaak niet omdat we ze afwentelen, doordat ze geleidelijk ontstaan en doordat ze door de draagkracht van het milieu lang verborgen blijven.

In de volgende twee afleveringen gaan we wat meer in de basisprincipes achter milieuproblemen wroeten, daarna kijken we naar oplossingen.

MKBA-casus (3): de waarde van onderwijs (brede school)

Alweer even geleden ben ik gestart met de reeks MKBA (maatschappelijke kosten-baten analyse). Eerst een aantal algemene afleveringen (5 afleveringen) over de begrippen om daarna te vervolgen met het oppakken van enkele in de literatuur uitgewerkte MKBA-cases. Eerder behandelde ik als casus een aflevering over de toegevoegde waarde van een sportevenement en over de waarde van een museum. Ditmaal gaan we dieper in op de toegevoegde waarde (in MKBA-termen) van onderwijs, en meer specifiek op de toegevoegde waarde van een ‘brede school’.

MKBA in het kort

Een MKBA staat voor een maatschappelijk kosten-baten analyse. Een MKBA kijkt breder naar het begrip rendement. Het bekijkt de voor- en nadelen van een maatregel of investering over een langere termijn en over meerdere partijen. En het neemt ook de ‘zachtere’ effecten van de maatregel mee. Desondanks worden ook die zachtere effecten uitgedrukt in Euro’s hetgeen optelling van alle effecten in een eenduidige uitkomst mogelijk te maken. Waarom zou je kort door de bocht een MKBA doen?

  1. Om een investering die je met publieke middelen doet beter te onderbouwen zodat een transparante discussie hierover kan plaats vinden. Van publieke investeringen mag je (soms, meestal?) verwachten dat ze verder gaan dan het realiseren van een korte termijn financieel rendement voor een enkele partij (zeg maar: ‘winstmaximalisatie’).
  2. Als een ‘reguliere’ investeerder verder wil kijken dan naar het korte termijn financiële rendement en zijn eigen voor- of nadeel.

Verwachting vooraf

Als er iets is waar je een hoog (publiek) rendement van verwacht dan is dat van investeringen in onderwijs. Er is veel literatuur beschikbaar waaruit blijkt dat een investering in een betere/hogere opleiding zichzelf op termijn ruim terug verdient. Je zou hier in deze casus dus ook op voorhand hoge financiële resultaten verwachten. Ik moet de pret echter op voorhand drukken. De studie die ik voor deze blog heb uitgekozen gaat niet sec over de effecten van onderwijs maar over de effecten van het ánders organiseren van onderwijs. Het gaat over de mogelijke effecten van het opzetten van een zogenaamde brede school ten opzichte van het organiseren van regulier onderwijs. De studie die ik heb gekozen als basis is hier te vinden. Zoals gebruikelijk in deze reeks baseer ik me puur op de studie zelf en doe (vooralsnog) geen moeite de bronnen waar de studie zich op baseert te controleren.

Brede school

Een brede school betekent dat meerdere instellingen en functies in een wijk samenwerken. Soms is dat op een zelfde fysieke locatie waar meerdere instellingen en functies worden gehuisvest (in dat geval wordt van een multifunctionele accommodatie of MFA gesproken) maar soms gebeurt de samenwerking ook vanuit ieders eigen plek (en is sprake van een brede school in een netwerk opstelling). Voorbeelden van samenwerkende functies: onderwijs, dagopvang, sportfaciliteiten, buurthuis, gezondheidszorg etc. Het achterliggende idee achter een brede school is dat het zorgt voor meer cohesie in de wijk/buurt en dat het leidt tot betere leerprestaties (door minder schooluitval). Een brede school kan betrekking hebben zowel op het primaire onderwijs als op het secundaire onderwijs. Over de échte effecten van een brede school ten opzichte van meer traditioneel onderwijs is nog weinig bekend en ook deze MKBA-studie moet het hebben van het doen van veel aannames aangevuld met gegevens uit de literatuur en uit interviews. Op het eind van de studie wordt wel een gevoeligheidsanalyse gedaan op de meest cruciale factoren in de berekeningen.

Meest cruciale factoren

De uitkomsten worden in hoge mate bepaald door de mate van ‘achterstand van de wijk’ (hoe meer sprake is van een probleemwijk hoe meer positieve effecten een brede school wordt verondersteld te hebben) en van de grootte van de school (hoe groter de school hoe groter de positieve effecten voor de MKBA). In de studie worden dan ook meerdere gevallen naast elkaar uitgewerkt. Om het niet nodeloos ingewikkeld te maken, focus ik me hier uitsluitend op een brede school MFA rond het primaire onderwijs, waarbij sprake is van een grote school met 1.000 leerlingen in een achterstandswijk. Dit is tevens het scenario waarin de meest positieve uitkomst van de MKBA wordt becijferd.

Ik begin maar bij de conclusie: het rapport stelt dat het totale voordeel van een brede school in dit gunstige scenario ruim € 4,5 mln positief is ten opzichte van het nulalternatief (geen brede school). Het gaat hier om een contante waarde over een periode van 40 jaar berekend. De discontovoet waartegen is contant gemaakt ligt zo rond de 5% (voor de kosten is een andere voet gehanteerd dan voor de baten, vandaar dat ik de term ‘rond’ gebruik). Overigens is naast de al genoemde factoren (achterstandswijk en grootte van de school) ook deze discontovoet van grote invloed op de totaaluitkomsten.

Ik zie het als mijn belangrijkste taak in deze blog om deze ’totaalscore’ van € 4,5 mln uiteen te rafelen naar de onderdelen. Voor wie en waarom is er sprake van een voor- of een nadeel en hoe groot is dat voor-na-deel dan? Ook met het rapport in de hand is dat nog best een puzzel om een beetje simpel na te vertellen …. Ik houd ook niet de volgorde van het rapport aan omdat ik er de voorkeur aan geef de effecten te bespreken naar de stakeholder die het betreft (en niet naar het soort effect waar de studie vanuit gaat).

De leerlingen

Het grootste effect van de brede school zit bij de leerlingen. De studie vertrekt (in het door mij uitgekozen scenario van achterstandswijk en schoolgrootte van 1.000 leerlingen) van een verminderde uitval van 5% en van 2% meer doorstroming naar een hoger onderwijstype. Nogmaals: deze aanname van 5% (en 2%) is niet hard bewezen en bepaalt in hoge mate de uitkomsten van de MKBA. Op basis van arbeidsmarktgegevens en wat mensen bij een bepaalde opleiding gemiddeld verdienen, berekent de studie dat sprake is van sprake is van een NCW van € 6,5 mln door meer werk en hogere inkomens over een periode van 40 jaar van alle cohorten leerlingen.

De ouders

De ouders van de leerlingen (in een probleemwijk) worden geacht door de betere beschikbaarheid van dagopvang en scholing makkelijker te kunnen participeren in de maatschappij. Dat betekent dat ze een hogere kans op het vinden van werk hebben én gemiddeld meer krijgen betaald (dan zonder de nu geboden faciliteiten van de brede school). Er wordt netjes rekening gehouden met de bevolkingsopbouw in zo’n wijk (opleiding, leeftijd, man/vrouw etc). Op basis van enkele literatuurstudies worden beperkte effecten op de arbeidsmarktparticipatie verwacht voor de ouders. De berekende NCW is ruim € 100.000.

De bewoners in de wijk

Omdat de brede school zorgt voor minder uitval in het onderwijs hebben de omwonenden minder overlast van rondhangende jongeren. Niet alleen is de uitval minder, de leerlingen zitten ook nog eens langer (meer jaren) op school, dus tel uit je winst. In dit geval gaat het niet om een echte kasstroom maar om een subjectief effect dat via enquêtes kan worden bepaald. Het gaat dan om een vraag als: hoeveel heeft u ervoor over als er minder overlast zou zijn? Dat bedrag per huishouden wordt dan vermenigvuldigd met het aantal huishoudens in de buurt. Voor zo’n grote school in een achterstandswijk komt de studie op een NCW van een kleine € 500.000.

De maatschappij

Dan een hele brede categorie waaronder ook de effecten van het Rijk en gemeente vallen. Je zou al kunnen stellen dat het Rijk meer inkomstenbelasting genereert op basis van de extra werkgelegenheid die hierboven bij leerlingen en ouders is bepaald. Dat effect kan ik in de studie echter niet terug vinden. De lagere uitval van de leerlingen leidt wel direct tot vermeden kosten. Die kosten betreffen o.a. minder uitkeringen en scholingstrajecten voor anders werkloze jongeren. De studie becijfert hier een NCW van ongeveer € 500.000. Verder komen minder jongeren in aanraking met justitie (minder criminaliteit). Dat betekent minder rechtsgangen, minder gevangenissen etc. De kosten van het in aanraking komen met justitie zijn redelijk goed bekend. De NCW van deze besparing is € 220.000. Dit bedrag is een echte kasstroom. Tenslotte hebben we als maatschappelijk effect nog de toename in de sociale cohesie van de wijk waar de brede school zich bevindt. Dit effect is verre van eenduidig en bovendien geen echte kasstroom. Het gaat met name om een verhoogd gevoel van veiligheid en een verbetering van de leefbaarheid in de wijk. De effecten worden wederom gebaseerd op subjectieve waarderingen uit enquêtes en komen neer op een NCW van € 380.000.

In totaal hebben we daarmee een NCW voor de maatschappij van ruim € 1.000.000. Ruim de helft van dit bedrag is geen echte kasstroom (daar staat tegenover dat een deel van de echte toegenomen belastinginkomsten niet is meegenomen).

De school en andere samenwerkende organisaties

Last but not least: wat is het effect van de samenwerkende organisaties? Veel mensen denken dat een brede school (en dan met name een MFA) tot efficiencyvoordelen leidt. Meerdere instellingen delen immers eenzelfde gebouw en dat scheelt in de bouwprijs en leidt tot een hogere bezetting van de panden. De studie constateert dat dit een misvatting is. Een brede school leidt in de regel tot een hogere bouwprijs omdat de besluitvorming een stuk complexer is. Daar staat dan weer tegenover dat de levensduur van een brede school naar verwachting hoger is (60 ipv 40 jaar). Per saldo neemt de studie aan dat dit aspect van de brede school (de bouw) kostenneutraal is.

Het venijn zit hem in de staart. Een brede school heeft meer personeel en meer onderhoud nodig. Er moet meer worden afgestemd en gecoördineerd, dat leidt met name tot hogere kosten voor personeel. In totaal gaat het om ongeveer € 250.000 extra kosten per jaar die een NCW over 40 jaar oplevert van € 3.700.000 negatief. Er staat weer een klein positief effect tegenover van extra werkgelegenheid van personeel dat anders niet aan werk zou zijn gekomen, becijferd op een NCW van € 160.000 (dit effect kan eventueel ook bij de maatschappij worden opgeteld in plaats van hier bij de organisaties).

Ik heb nog even zitten puzzelen waarom de grootte van de school zo bepalend is voor de uitkomsten. Logisch dat een school van 1.000 leerlingen een groter effect heeft dan een school van 300 leerlingen. Maar voor veel effecten geldt een grofweg gelijk bedrag per leerling of (wijk-) bewoner. De echte vraag is of 3 keer een school van 300 leerlingen zoveel anders is dan 1 keer een school van 900 leerlingen. De grootste verschillen worden bepaald door het schaalvoordeel dat een grotere school heeft bij het uitsmeren van een aantal posten in de vaste-kosten-sfeer. Het totale effect per leerling is dus niet zo heel veel anders voor een kleine versus een grote school en ik vind dat de studie onterecht de indruk wekt dat ‘groter is beter’.

In totaal

Als we zo alles bij elkaar optellen, dan hebben we:

  • Leerlingen: € 6.500.000
  • Ouders: € 100.000
  • Bewoners: € 500.000
  • Maatschappij: € 1.000.000
  • Organisaties: -/- € 3.500.000

Maakt een totale NCW van positief € 4.600.000 hetgeen overeenkomt met het bedrag dat ik in de inleiding al noemde. Van die € 4.600.000 is ongeveer een kleine € 1.000.000 niet als kasstroom aan te merken. We houden dus een harde verdienste over voor alle partijen over een periode van 40 jaar over van ruim € 3.500.000. Let wel: bij een grote school in een achterstandswijk.

Als ik het hele verhaal plat sla zou ik het volgende willen concluderen. Ik zie even af van de subjectieve effecten en beperk me tot de grote bedragen die het totale effect bepalen.

De organisaties moeten ongeveer € 3.500.000 extra uitgeven aan personeel. De positieve effecten daarvan slaan met name neer bij de leerlingen zelf voor een (groter) bedrag van € 6.500.000.

Alle andere effecten (ouders, bewoners en zelfs de maatschappij) zijn nauwelijks bepalend voor de totaalsom.

Maar er zijn nog enkele complicaties

Eerst de gevoeligheidsanalyse. De uitkomsten hangen in hoge mate af van een aantal veronderstellingen. We hebben al gezien dat het bedrag van € 6.500.000 van de extra werkgelegenheid van de leerlingen sterk bepalend is. Dit bedrag wordt in de sommen bepaald door het aangenomen mindere percentage uitval van de leerlingen van 5%. Het omslagpunt van de berekeningen ligt ongeveer bij 2% minder uitval. Dat is ook de reden waarom er bij niet-achterstandswijken nauwelijks een voordeel voor de brede school wordt becijferd. Onder die 2% uitvalvermindering is er dus sprake van negatieve maatschappelijke effecten! Daar staat tegenover dat de gehanteerde discontovoet van met name deze baten van de leerlingen sterk bepalend is. Er is gerekend met een voet van 7% die ten tijde van het uitvoeren van de studie (2007) wellicht te verdedigen was. Nemen we een meer realistische voet van bijvoorbeeld 5% dan levert dat zomaar een extra NCW van bijna € 8 mln op.

De belangrijkste complicatie is wellicht nog het verdelingsvraagstuk waar ook in de studie (in de oplossingsgerichte sfeer) niet bij wordt stil gestaan. Stel al even dat een brede school een flink positief financieel effect heeft. En dus een zeer wenselijk maatregel of investering is. Dan is het een fors probleem dat de investeerder (de school, de kinderopvang, de sportorganisatie etc) elk jaar € 250.000 extra moet uitgeven zonder daar zelf ooit de revenuen van terug te zien. Het zijn de leerlingen die ooit in de toekomst meer gaan verdienen die het rendement zullen ontvangen van deze investering.

Rudy van Stratum

 

 

Top 10 milieu: Indelen van milieuprobleem (afl. 2)

We gaan proberen milieuproblemen in te delen. Ik kan vooraf al verklappen, wat mij betreft voldoet geen enkele indeling. Het indelen van milieuproblemen is vooral handig omdat we zo meer te weten komen over de aard van milieuproblemen. Het zegt iets over de aspecten waar we op moeten letten. Als we te strak vasthouden aan allerlei indelingen lopen we het risico dat we van alles over het hoofd zien.

Een eerste indeling

In de vorige aflevering hebben we gezegd dat er sprake is van een milieuprobleem als er sprake is van aantasting van het milieu. Aantasting wordt vaak als algemene term gebruikt, maar ik vind het niet zo gelukkig gekozen ik had echter ook niet echt een alternatief paraat. Als we namelijk naar milieuproblemen kijken kunnen we die grofweg in drie soorten indelen:

  • Verontreiniging
  • Uitputting
  • Aantasting

Omdat iedereen wel aanvoelt wat we met een milieuprobleem bedoelen gebruiken we aantasting nu alleen nog maar als één van de categorieën van milieuproblemen en niet meer als algemene term (dat is gewoon ‘milieuprobleem’).

Bij verontreiniging voegen we iets toe aan onze omgeving waardoor de kwaliteit van de omgeving achteruit gaat. Dat kan van alles zijn, olie, afval, rioolwater, mest, radioactieve stoffen noem maar op. Het is hierbij niet van belang of deze stoffen van biologische oorsprong zijn (mest) of niet (dioxine). Kern van verontreinigingsproblemen is dat het natuurlijk systeem (inclusief de mens) niet meer goed kan functioneren door de aanwezigheid van bepaalde stoffen. Voor de mens kan dit bijvoorbeeld leiden tot gezondheidsproblemen, voor het natuurlijk systeem kan het leiden tot een afname van de biodiversiteit.

Bij uitputting halen we wat weg waardoor er op termijn minder beschikbaar is. Dat kan gaan om delfstoffen als olie, kolen en metalen, maar ook om natuurlijke stoffen als hout, vis, grondwater etc. Kern van uitputtingsproblemen is afname van de beschikbaarheid van grondstoffen.

Bij aantasting gaat het om verandering in het natuurlijk systeem waardoor dit anders gaat functioneren. Denk bijvoorbeeld aan ingrepen in het landschap zoals bijvoorbeeld het rechttrekken van beken. Hierdoor verandert de waterstroom, veranderen de oevers, wordt water sneller afgevoerd etc. Dit heeft allemaal weer gevolgen voor de omgeving van deze beek. Sommige soorten verdwijnen, er zal eerder sprake zijn van verdroging of juist van wateroverlast benedenstrooms. Een andere vorm van aantasting is bijvoorbeeld de aanleg van infrastructuur waardoor het leefgebied van soorten in tweeën wordt gedeeld wat uiteindelijk tot het verdwijnen van deze soort kan leiden. Als je het heel precies bekijkt wordt er bij aantasting vaak ook wel wat weggehaald of toegevoegd maar dat is niet de oorzaak van het probleem.

Deze indeling is best handig maar heeft ook wel wat beperkingen. Ten eerste heel praktisch, wat is geluidsoverlast voor probleem? Feitelijk voeg je iets toe, dus het is verontreiniging. Zelfde vraag voor risico’s, bijvoorbeeld door verwerking of transport van gevaarlijke stoffen. Maar daar kom je wel uit. Een tweede probleem is dat er vaak sprake is van een combinatie van problemen. Het rijden met een auto leidt tot verontreiniging maar veroorzaakt ook uitputting. En het kappen van bossen voor hout leidt tot uitputting maar ook tot aantasting.

Compartimenten

Als het gaat om verontreiniging dan zal die verontreiniging altijd in een bepaald compartiment aanwezig zijn. Tijdens mijn studie kon je bij het kiezen van een oriëntatie de keuze maken uit water, bodem en lucht. Sommige studenten (waaronder ik) vonden dat veel te beperkt. Milieuproblemen moet je integraal bekijken. Waterzuivering leidt tot baggerslib en waar laat je dat? Ergens op de bodem. Deze indeling werkt niet vonden wij. Maar, zo’n 25 jaar later moet ik erkennen dat er toch wel wat in deze oude indeling zit. Je kunt er lang over doorpraten maar verontreiniging bevindt zich altijd af in het water, de bodem of de lucht. Er is geen speld tussen te krijgen. En als je meer wilt weten over de ernst, de effecten etc. dan is het wel heel handig als je veel van deze systemen af weet. Ik weet er dus niet ze veel van maar heb gelukkig weer verstand van andere zaken.

Voor uitputting en aantasting gaat de indeling in water, bodem en lucht niet op. Daar komt ook het natuurlijk systeem om de hoek kijken. Natuurlijk kan je zeggen dat overbevissing zich afspeelt in het water en het rechttrekken van een beek in de bodem, maar dat is niet de kern van probleem. Het natuurlijk systeem zou je als vierde compartiment kunnen zien. Uitputting speelt dan vooral in bodem, water en het natuurlijk systeem. Aantasting speelt vooral in het natuurlijk systeem.

Waar bij water, bodem en lucht wel duidelijk is wat er mee bedoeld wordt moeten we dat bij het natuurlijk systeem nog wel even verhelderen. Bij het natuurlijk systeem gaat het als eerste om alles dat leeft (van micro-organisme tot olifant en van alg tot eikenboom). Maar daarmee hebben we nog niet het systeem te pakken. Bij het natuurlijk systeem gaat het ook om de relaties tussen al deze soorten. Maar wellicht nog belangrijker is de samenhang met het abiotische systeem. Daaronder valt bijvoorbeeld de opbouw van de bodem, het watersysteem (met haar dynamiek zoals getijden en wisselende afvoer van rivieren) en het reliëf.

Schaalniveaus

Een andere manier om naar milieuproblemen te kijken is door de ruimtelijke schaal als uitgangspunt te nemen. Sommige problemen spelen heel lokaal, mogelijk in één straat, of alleen in jouw tuin, andere problemen spelen juist in de hele wereld.

Een indeling die ik vroeger veel tegenkwam, maar tegenwoordig nauwelijks nog is die van lokaal, regionaal, nationaal, continentaal en mondiaal. Fluviaal werd daar nog wel eens aan toegevoegd, daarmee werd het schaalniveau van grote waterstromen bedoeld. Bijvoorbeeld het hele gebied dat afwatert op de Rijn. Die schaalniveaus zijn handig omdat ze iets zeggen over de schaal waarop je aan oplossingen moet werken. Bodemverontreiniging en geluidsoverlast zijn over het algemeen hele lokale problemen (ook al komen ze overal voor). Je moet dus ook op lokaal niveau naar een oplossing zoeken. Afbraak van de ozonlaag en klimaatverandering zijn juist mondiale problemen die je dus ook op mondiaal niveau moet oplossen.

Hiermee komt wel direct een aantal dilemma’s van deze indeling naar voren. Geluid is een lokaal probleem, maar als het het gevolg is van een snelweg, dan vraagt dat toch om een aanpak die het lokale niveau overstijgt. Klimaatverandering is een mondiaal probleem en vraagt om mondiaal beleid en regels. Voor het oplossen van het probleem zal uiteindelijk op lokaal niveau hard gewerkt moeten worden.

Een ander voorbeeld is het verontreinigde havenslib in Rotterdam. Eigenlijk een heel lokaal probleem. De oorzaak ligt echter honderden kilometers verderop in Duitsland en Frankrijk (en overigens ook in Nederland). Hiervoor is destijds het fluviale niveau bedacht.

Wat leren we hiervan? Bij een milieuprobleem moeten we dus altijd naar de schaal kijken. Daarbij gaat het om de schaal van het effect, de oorzaak maar ook de schaal waarop je het probleem moet aanpakken. Dat laatste leidt er overigens wel weer toe dat je de hele tijd naar elkaar kunt wijzen. “Het is een mondiaal probleem dus het heeft geen zin om er alleen iets aan te doen”. Of, “het is een lokaal probleem, dan moeten ze dat ook zelf oplossen, dat is hun eigen keuze”.

Tijdsschaal

Je kunt bij milieuproblemen ook kijken naar de tijdsschaal waarop ze spelen. Sommige effecten zijn heel acuut, bijvoorbeeld geluid. Andere kunnen juist heel sluipend zijn met effecten die pas op lange termijn zichtbaar zijn, bijvoorbeeld verontreiniging van het grondwater, uitputting en natuurlijk klimaatverandering. Hoe dat komt bespreken we in de volgende afleveringen. Bij tijd hoort ook dat de negatieve effecten niet direct verdwenen zijn als je maatregelen neemt. Sommige milieuproblemen ijlen lang na. Tot slot gaat het bij tijd ook om de vraag hoe snel je een oplossing kunt organiseren.

Hieronder een mindmap met de genoemde indelingen en enkele voorbeelden van milieuproblemen.

Milieuproblemen

Wet van behoud van ellende

Als laatste weer even terug naar water, bodem en lucht. Reden dat wij deze indeling maar niets vonden had ook te maken met de wet van behoud van ellende. Als je de bodem wilt saneren doe je dat bijvoorbeeld door deze met water te wassen, bij sommige bodemverontreiniging blaas je er warme lucht doorheen. Gevolg is dat de verontreiniging niet weg is maar verplaatst van de bodem naar de lucht of het water. Als je een proces hebt waarbij luchtverontreiniging ontstaat kan je een filter of gaswasser op een schoorsteen zetten. Ook hier, de verontreiniging is niet weg maar verplaatst naar afval (filter) of naar water. Dit wordt ook wel de wet van behoud van ellende genoemd. Als die vervuiling er eenmaal is ben je er dus niet zomaar vanaf. Inmiddels weten we beter en is hier meer aandacht voor. Sommige vervuiling kan je echt opruimen, bij bodemverontreiniging worden soms micro-organismen ingezet die de vervuiling letterlijk opeten. Ook is er veel meer aandacht voor preventie gekomen, het voorkomen van problemen in plaats van achteraf opruimen.

Top 10 milieu: Milieu en milieuprobleem (afl. 1)

Voordat we in kunnen gaan op milieuproblemen en achterliggende principes moeten we bepalen wat het milieu precies is. Toen ik ging studeren koos ik voor de opleiding milieuhygiëne, maar halverwege mijn studie ging het opeens over duurzaamheid en duurzame ontwikkeling. Milieu, milieuproblemen en duurzame ontwikkeling, daar gaan we het dus over hebben.

Milieu

Het begrip milieu zoals wij dat gebruiken bestaat nog niet zo lang. Tot ca. 50 jaar geleden werd milieu vooral gebruikt als begrip om de sociale omgeving van iemand aan te duiden. Hoewel al veel eerder over de kwetsbaarheid van de natuur en de gezondheidseffecten van milieuverontreiniging wordt gesproken wordt de term milieu pas eind jaren 60 algemeen gebruikt. Tegenwoordig zien we als milieu de fysieke omgeving van de mens die invloed heeft op ons welzijn. Heel simpel zou je kunnen zeggen dat het om de bodem, de lucht en het water gaat. Daar kan je dan nog het natuurlijk systeem aan toevoegen (planten / dieren). Zo lang als de mens bestaat is er dus sprake van milieu. Maar is er dan ook altijd sprake geweest van milieuproblemen?

Milieuprobleem

Als eerste gaat het om aantasting van het milieu, de directe fysieke omgeving van de mens. Omdat tegenwoordig zo’n beetje overal op aarde mensen wonen kan een milieuprobleem zich dus overal voordoen. We hebben het dus over problemen in de fysieke omgeving. Ruzie met je buurman, of met de hele straat, valt niet onder een milieuprobleem. Achter dit eerste criterium zit natuurlijk de belangrijke vraag wanneer er sprake is van aantasting van de omgeving. Iedereen begrijpt dat als ik op de Veluwe één boom omhak of in de Noordzee één liter afgewerkte olie loos er nog geen sprake is van aantasting. Als ik alle bomen omhak of tonnen olie loos is er wel sprake van aantasting. Een belangrijke vraag is dus waar de grens ligt en hoe je dat bepaalt.

 

Ten tweede is een milieuprobleem door de mens veroorzaakt. Dus, geluidsoverlast, bodemverontreiniging, het kunnen allemaal milieuproblemen zijn. Een vulkaanuitbarsting valt niet onder de milieuproblemen, waarmee niet gezegd is dat het geen probleem is. Sterker nog, bij een vulkaanuitbarsting komen vergelijkbare stoffen vrij als bij een kolencentrale of olieraffinaderij en ook nog eens in grotere hoeveelheden. Het verschil is dat we bij een kolencentrale of raffinaderij iets aan de oorzaak kunnen doen en bij een vulkaan niet.

Er wordt als derde criterium wel eens gezegd dat er pas sprake is van een milieuprobleem als de mens het als een probleem ervaart. Dit is in zekere zin een beetje dubbel op omdat milieuproblemen gaan over onze directe leefomgeving. Een meer filosofische vraag is of er sprake kan zijn van een milieuprobleem buiten de mensheid om? Dit lijkt een beetje over de discussie die Bas Haring in het boek Plastic Panda’s over intrinsieke waarde van de natuur aanstipt. Heeft de natuur ook waarde buiten de mensheid om. Een interessante discussie, ook in het kader van milieuproblemen, maar ik wil het hier praktisch houden dus we laten het hier bij.

Historie

Er is veel geschreven over de invloed van de mens op het milieu door de eeuwen heen. “Een groene geschiedenis van de wereld” is een leuk leesbaar boek geschreven door Clive Ponting. Hij begint in de tijd dat mensen nog jagers en verzamelaars waren. In die tijd veroorzaakten mensen nog nauwelijks milieuproblemen. Toch lijken deze mensen zich bewust te zijn van hun invloed op de omgeving. Ze hadden voldoende te eten maar hielden vermoedelijk de groep bewust klein, een deel van de baby’s werd simpelweg gedood. Twee belangrijke ontwikkelingen hebben gemaakt dat de invloed van de mens op het milieu groeide, de landbouw en de industriële revolutie.

Door de landbouw ging de mens heel bewust de omgeving aanpassen waardoor sommige soorten bevoordeeld werden ten opzichte van anderen. Het maakte ook dat mensen op één plek bleven wonen en uiteindelijk de steden ontstonden. Het is ook het moment dat de eerste grote milieuproblemen ontstonden. In Mesopotamië bouwde men huizen van stenen van gebakken klei. Hiervoor was heel veel hout nodig wat leidde tot ontbossing, wat vervolgens weer leidde tot droogte en uiteindelijk tot de ondergang van deze steden.

De industriële revolutie had als gevolg dat mensen op grote schaal fossiele brandstoffen gingen gebruiken. In eerste instantie vooral steenkool, later ook olie en gas. Dit leidde tot uitstoot van schadelijke stoffen, maar ook tot uitputting van grondstoffen. Overigens werd in Engeland in de 13e eeuw al steenkool gebruikt voor verwarming en dat leidde ook toen al tot klachten over milieuverontreiniging. En, leuk detail, in 1865 schreef W. Stanley Jevons het boek “The Coal Question”. Zijn stelling was dat kolen op korte termijn onbetaalbaar zou worden. De makkelijk winbare voorraden zouden uitgeput raken en winning op grotere diepten te duur en gevaarlijk. Hij zat er natuurlijk heel ver naast, maar dacht in ieder geval wel na over de relatie van de mens met haar omgeving. Daarin was hij overigens niet de eerste en zeker niet de laatste.

Onderstaande figuur laat mooi zien hoe de invloed van de mensheid op het milieu zich de afgelopen duizenden jaren heeft ontwikkeld (gegevens overgenomen uit het boek “living in the environment”, Tyler Miller).

top 10 milieu-01

Te zien is hoeveel kilocalorieën (energieeenheid) een mens gemiddeld per dag gebruikt voor alles wat je maar kunt bedenken. De eerste mens gebruikte per dag ca. 2000 kilocalorieën, dat was alleen eten. In de loop van de tijd werden er steeds meer calorieën gebruikt. Eerst voor een vuurtje om warm te blijven en om op te koken, later ook voor allerlei andere activiteiten, bijvoorbeeld om metalen te smelten, om klei te bakken. Na de industriële revolutie gaat de mens helemaal los en neemt de hoeveelheid energie die we per persoon gebruiken met een factor 50 tot 100 toe ten opzichte van de eerste mens. Energie is hier een indicator voor onze impact op de omgeving, vergelijkbare grafieken kunnen gemaakt worden voor het gebruik van grondstoffen, water, hout, vis etc. en het produceren van afval.

Tegelijkertijd is ook het aantal mensen op aarde toegenomen, van circa 4 miljoen 10.000 voor christus tot ruim 7 miljard nu.

Dus kort samengevat, milieuproblemen worden door de mens veroorzaakt, er zijn de afgelopen jaren steeds meer mensen bijgekomen en al die mensen zijn steeds meer energie en grondstoffen gaan gebruiken.

Draaien aan de knoppen

Hiermee hebben we belangrijke knoppen gevonden waar we aan kunnen draaien om milieuproblemen aan te pakken. Als eerste is er het aantal mensen dat op de aarde rondloopt. Hoe meer, hoe groter de invloed op het milieu. Ten tweede is er het gebruik van energie, grondstoffen en het ontstaan van afval per persoon. Deze laatste is afhankelijk van de hoeveelheid die we consumeren en de milieubelasting die dat per eenheid met zich meebrengt.

Samengevat in een formule ziet dat er als volgt uit:

Totale milieudruk = Aantal mensen * consumptie per persoon * impact per eenheid consumptie

De laatste factor zou je ook kunnen omschrijven als “de stand van de technologie”. Als we dus milieuproblemen op willen lossen moeten we of met minder mensen zijn, of minder consumeren of een betere technologie gebruiken. Hier wordt al eeuwen over gediscussieerd. In 1798 schreef Thomas Maltus “An essay on the principle of population” waarin hij wees op de gevaren van bevolkingsgroei. Daarna zijn er verschillende grote denkers geweest die het accent eveneens op bevolkingsgroei legde, maar net zoveel die juist één van de andere knoppen aanwezen.

Bovenstaande formule is trouwens niet alleen handig als je het over milieuproblemen op wereldschaal hebt. Ook voor zoiets als milieubelasting door autoverkeer geeft het richting. Auto’s worden wel schoner en zuiniger (technologie) maar we gaan wel steeds meer kilometers rijden (consumptie) en voorlopig groeit de bevolking in Nederland ook nog steeds. Netto is het resultaat daarom gering.

Genoeg over milieu en milieuproblemen. Er rest wat mij betreft nog één vraag, wat is de relatie tussen milieu en duurzaamheid of duurzame ontwikkeling.

Duurzame ontwikkeling

In de jaren 80 van de vorige eeuw kwam het besef dat de milieuproblemen in de wereld echt heel groot waren. In Europa hadden we bijvoorbeeld de zure regen, de vervuiling van rivieren en bodemverontreiniging. In andere delen van de wereld ging het bijvoorbeeld om de vernietiging van het tropisch regenwoud en watertekort. In de hele wereld speelde het probleem van de aantasting van de ozonlaag.

Meer en meer kwam het besef dat deze problemen niet op zich zelf staan maar met elkaar samenhangen. En, dat deze problemen ook samenhangen met bijvoorbeeld armoede. In Nederland hadden (en hebben we nog steeds) het mestprobleem. Dit probleem is eigenlijk een verstoring van de mineralenbalans. We importeren veevoer voor de varkens en de koeien, het vlees en de melk eten we op en exporteren we voor een deel. Maar, de hele berg mest die hier als bijproduct bij ontstaat blijft in Nederland. Geen wonder dat hier het grondwater vervuild raakte. Tegelijkertijd werd aan de andere kant van de wereld het regenwoud gekapt om veevoer voor Nederland te telen wat weer allerlei gevolgen had voor de lokale bevolking.

In 1987 werd door de Verenigde Naties het rapport “Our Common Future” uitgebracht. Hierin wordt het begrip duurzame ontwikkeling geïntroduceerd:

Sustainable development is development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.

De definitie gaat dus uit van voorzien in behoefte. Eigenlijk kan je zeggen dat je alles mag doen zolang dat anderen maar niet belemmert in het voorzien in hun behoeften. En die anderen dat zijn dan niet alleen jouw eigen kinderen maar iedereen die op aarde rondloopt of daar ooit nog rond gaat lopen. Een belangrijk punt was dat in het rapport de link werd gelegd met economische ontwikkeling. Een duurzame ontwikkeling is alleen mogelijk als ook de economie zich blijft ontwikkelen. Want, daarmee kan je armoedeproblemen oplossen maar ook werken aan betere technologie.

Zoals het begrip duurzame ontwikkeling in 1987 werd gedefinieerd kan er weinig discussie zijn over wat de gewenste ontwikkeling is. In de loop van de tijd is het begrip echter steeds anders uitgelegd. Het werd vertaald in de bekende 3 p’s (people, planet, profit) en het accent komt bij sommige wel erg sterk op het profit deel te liggen (en als je dan ook wat aan people en planet doet dan is het toch heel duurzaam!). Als iemand zegt dat hij of zij wil bijdragen aan een duurzame ontwikkeling kan het daarom geen kwaad even te vragen wat daar precies onder verstaan wordt.

Duurzame ontwikkeling laten we in deze serie voorlopig even liggen. We komen er weer op terug als we het over oplossingen gaan hebben. Eerst moeten we meer te weten komen over milieuproblemen.

Stijn van Liefland

Top 10 milieu, proloog, waarom en waarover? (afl. 0)

Aanleiding

Laatst was ik bij een workshop en kwam de elektrische auto ter sprake. Eén van de vragen was of de gemeente nu wel of geen oplaadpunten moet aanleggen? Het is nog maar helemaal de vraag of die elektrische auto wel beter is voor het milieu zei iemand. Ik dacht bij me zelf dat er toch eigenlijk wel consensus is over het nut van elektrische auto’s. Uiteindelijk ging het er in de discussie om dat elektrische auto’s zo duurzaam zijn als de opgewekte stroom. Komt die van een kolencentrale dan is een elektrische auto niet zo milieuvriendelijk, komt het van een windmolen, dan is het al een stuk beter. Maar niets is zeker, hier kan je vraagtekens bij zetten. Wellicht is een elektrische auto veel zuiniger en is een elektrische auto op kolenstroom per kilometer nog altijd beter dan een auto met een benzinemotor en is de uitstoot van CO2 bij een elektrische auto dus altijd lager. Dan is er nog iets, de uitstoot van CO2 veroorzaakt een mondiaal probleem, een auto zorgt ook voor heel lokale problemen. Om er twee te noemen, de uitstoot van fijn stof en geluidsoverlast. Om deze problemen op te lossen is de elektrische auto sowieso beter. En tot slot, ook windmolens zijn niet van onbesproken gedrag. Horizonvervuiling, geluidsoverlast, vogels en vleermuizen die er tegenaan vliegen, bruinvissen die verjaagd worden door het geluid en ja, die windmolen moet ook weer geproduceerd worden, dat kost weer energie en materialen en wat doe je met die molen als deze wordt afgedankt? Je zou bijna vergeten dat de discussie over een elektrische auto ging (ik kom er in aflevering 8 op terug).

Rudy had een vergelijkbare ervaring over het gebruik van biomassa. Naar aanleiding daarvan vroeg hij mij of ik niet iets kon schrijven over de basisprincipes van milieu en duurzame ontwikkeling. “Bij economie heb je de wet van vraag en aanbod om maar eens wat te noemen, dat soort principes moeten er toch ook zijn als het om milieu en duurzaamheid gaat”.

Inderdaad die zijn er. Als we terugkijken naar de discussie over de elektrische auto zien we dat het bijvoorbeeld gaat over milieuproblemen dichtbij en ver weg. Het gaat over milieuvervuiling (fijn stof) over natuur (vogels en vleermuizen), over grondstoffen en afval etc. Maar op de achtergrond spelen nog veel meer principes, het gaat over stromen en voorraden, over sinks, de wet van behoud van energie etc. Tja, hoe vind je hierin je weg, welke keuzes moet je dan maken. Om in termen van natuur en milieu te blijven, hoe zie je door de bomen het bos? We gaan een poging wagen om de hoofdzaken van de bijzaken te scheiden. Maar eerst nog de vraag, waarom op slimmefinanciering.nl, wat is de relatie?

Ten eerste, er zijn veel mensen die met milieu- en duurzaamheidsissues in aanraking komen maar daar nooit voor geleerd hebben (Rudy bijvoorbeeld). Hoe bepaal je dan wat belangrijk is? Hoe neem je dan een besluit? Hoe weet je zeker dat je een probleem oplost en niet een nieuw probleem creëert of het probleem alleen maar groter maakt? Deels heeft dat te maken met logica, maar er zijn ook principes te benoemen. Die zijn handig om mee te nemen. In wezen hebben we het hier over het rendement van wat je doet, dat begint met het juiste te doen.

Ten tweede, voor iedereen die wel verstand heeft van milieu om weer eens op te halen waarom je doet wat je doet. En ja, je doet het dus niet omdat het je werk of opdracht is, je doet het omdat het een doel heeft en er ooit een gedachte achter zat. Als je niet oppast ben je dat doel en die gedachte vergeten en loop je als een stel kippen zonder kop achter elkaar aan, gewoon omdat we het nou eenmaal altijd zo doen. In zekere zin heeft dit ook betrekking op mijzelf en gaat het dus om het expliciet maken van al die keuzes die je impliciet op basis van kennis en ervaring maakt. Maar zijn dat dan de juiste keuzes en waar zijn ze eigenlijk op gebaseerd?

Waar gaan we het over hebben?

  1. Wat is milieu, een milieuprobleem en duurzame ontwikkeling?
  2. Hoe kunnen we milieuproblemen indelen?
  3. Waarom zien we milieuproblemen vaak niet?
  4. Wat zijn de basisprincipes voor materie en energie?
  5. Wat zijn de basisprincipes voor een natuurlijk systeem / ecosysteem?
  6. Welke successen en mislukkingen kennen we binnen het milieubeleid?
  7. Welke basisprincipes zijn er voor het oplossingen van milieuproblemen?
  8. Hoe zit het met levensloop, kringlopen sluiten en producten?
  9. Wat is de relatie met geld en belangen?
  10. Waarom moeten we kritisch blijven denken?

Wellicht volgt er nog een aflevering 11 waarin we de boel samenvatten in een infographic o.i.d. en mogelijk dat Rudy nog een reflectie geeft of een belangrijke vraag waar we het nog over moeten hebben.

Stijn van Liefland

Hennie van der Most over ondernemerschap

Zaterdag een boeiend interview met pretpark-serial-ondernemer Hennie van der Most. In de Telegraaf (die ik natuurlijk bij de kapper las, echt waar!). Een verkorte versie van het artikel en interview is in onderstaande link te vinden:

http://www.politalk.nl/2015/06/27/ondernemer-hennie-van-der-most-weg-met-de-foute-ceos-en-bankiers/

Overtuigingen over ondernemen

Ik heb een paar dagen getalmd of ik iets met dit interview wilde doen. Aan de ene kant spreekt het interview me aan omdat ik veel van wat Van der Most zegt over ondernemerschap herken. Aan de andere kant is het een persoonlijke mening en schopt Van der Most wellicht tegen een aantal heilige huisjes aan. Tja, is dat erg? Kan ik er een draai aan geven? Ik heb besloten enige afstand te houden door de achterliggende overtuigingen van Van der Most uit het interview te lichten. Ik hoef niet per se buiten schot te blijven en zal er persoonlijk commentaar bij geven.

Overtuiging 1: een échte ondernemer is iemand die risicovol eigen geld inzet om iets ‘groters’ mee op te bouwen.

Dus je hebt ‘ondernemers’ en ‘échte ondernemers’. Een échte ondernemer doet iets vanuit een persoonlijke drive en passie, heeft verbinding met zijn bedrijf en personeel, zet eigen verdiend geld in en kan dat geld ook verliezen en voegt waarde toe.

Voor een eigen definitie/verkenning van wat ondernemerschap is, zie deze eerdere blog.

Overtuiging 2: een bankier is geen echte ondernemer.

Een bankier is iemand in loondienst, zet dus geen eigen geld in en loopt ook geen risico. Gaat het goed dan krijgt de bankier een bonus, gaat het verkeerd dan krijgt ie een vertrekpremie. Iets dergelijks kun je vanuit deze overtuiging ook zeggen over directeuren van wooncorporaties, de directie van de NS en zo verder. Sterker nog: het is maar goed ook dat bankiers etc geen ondernemers zijn, want dan gaan ze ‘doen alsof’ ze ondernemers zijn en spelen met het geld van anderen zonder daarvan de mogelijk negatieve consequenties te aanvaarden. Dan spreken we van ‘perverse prikkels’. Het probleem is mogelijk juist dat deze verwarring tussen échte ondernemers en doen-alsof-ondernemers (wel de voordelen, niet de nadelen) te lang onduidelijk is geweest (aan de buitenwereld).

In het verlengde van overtuiging 2: managers zijn (ook) geen ondernemers (overtuiging 2b).

Overtuiging 3: veel ‘ondernemers’ voegen geen waarde toe, sterker nog ze vernietigen waarde

Van der Most beschrijft een categorie handelslieden die bedrijven opkopen, mensen ontslaan, wat zaken opknippen en herverdelen en vervolgens de zaken met vette winst doorverkopen. Aan medewerkers die 40 jaar voor een bedrijf werken hebben ze lak. Wat telt is de toekomst en niet het verleden. Brengen ze geld in het laatje, daar gaat het om. Deze ondernemers vernietigen dus waarde, want het nieuwe bedrijf kan niet beter of meer produceren en de kosten van eventueel niet-gewenste oudgedienden worden afgewenteld op de maatschappij. Waar het deze ondernemers om gaat is ‘om met zo weinig mogelijk moeite zo veel mogelijk geld te verdienen’.

Ik vind dit een boeiende. In de economische leerboeken krijgen we te lezen hoe het economische adagium van ondernemers luidt: zo veel mogelijk winst maken met minimale inspanning. Nergens staat dat een ondernemer veel mensen moet inhuren of dat ie passie voor deze mensen en hun historie moet hebben of dat ie waarde (anders dan winst) moet toevoegen. Natuurlijk kunnen we zeggen dat deze economische theorie bekrompen is en ver van de werkelijkheid afstaat (wat ik steeds meer geloof). Maar dat is de theorie die dagelijks wordt beleden (van het Centraal Planbureau tot wat we in de kranten lezen). Je zou dus juist omgekeerd kunnen zeggen: dát zijn pas slimme ondernemers die met niks doen rijk worden en de hele handel op anderen afwentelen. Van der Most zegt uit eigen ervaring dat het zo niet werkt of zou moeten werken. De economische theorie kan dit afwijkende gedrag (van Vd Most, dat ondernemers dus meer willen dan geld verdienen met niks doen) niet goed verklaren. Economie kent geen ethiek los van de afweging van de pakkans of strafkans.

Het ‘minder rationele’ (maar wel herkenbare) gedrag van de mensen die wij zien als goede ondernemers (dus inclusief innovatief zijn en waarde toevoegen) is wel onderzocht en beschreven door Sarasvathy, zie hiervoor een eerder blog in de reeks over ondernemerschap.

Overtuiging 4: bij een bank kijken ze naar diploma’s en niet naar of de persoon het wel of niet kan.

Van der Most (ik parafraseer): ‘Zo’n broekie van Nijenrode die bij een bank werkt moet mij beoordelen om een krediet goedgekeurd te krijgen. Omdat ik geen diploma heb (maar wel veel succesvolle ondernemingen) krijg ik geen goedkeuring’. Dit is iets waar de economie wel wat over te zeggen heeft. We leven in een wereld van incomplete informatie. Dat betekent dat je ‘aan de buitenkant’ niet zo snel kunt zien hoe goed iemand is. Daarom hebben we diploma’s uitgevonden. Een diploma is een signaal aan de wereld dat zegt: ‘kijk eens, ik heb een diploma, ik kan dus iets’. En dat kan heel efficiënt zijn want zo hoef je niet elke keer helemaal uit te zoeken of iemand iets kan (want hij heeft immers een diploma).

Maar nu ontstaat er een soort omgekeerde wereld: iemand die iets bewezen goed kan maar geen diploma heeft die valt af en iemand die een diploma heeft en er een zootje van maakt die komt door de test. Het signaal wordt een doel op zichzelf. Daarom (zo verklaart de economische theorie) krijg je ook zwendel in diploma’s. Want het is nóg interessanter als je gewoon een diploma kunt kopen en er geen moeite voor hoeft te doen (de échte ondernemer, weet je nog?).

Overtuiging 5: een ondernemer is geen prater voor € 150 per uur maar een doener.

Dit is een aanvulling op wat een échte ondernemer van de eerste stelling is. Een ondernemer is een macher, die stampt iets uit de grond. Niet te veel nadenken, gewoon doen, op intuïtie en op ervaring, omdat je erin gelooft. Uit empirisch onderzoek lijkt wat voor deze stelling te zeggen. Of je een mooi business plan hebt, of een diploma, of een titel, het lijkt niet nodig om succesvol te ondernemen. Kijkt naar een Steve Jobs en een Bill Gates, beiden geen diploma en al zeer succesvol zonder dat ze een uitgeschreven businessplan en fraai spreadsheets met getallen hadden. De paradox is dat ondernemerschap wordt onderwezen op instellingen waar je een diploma van kunt krijgen. En instellingen waar vooral managers en niet-echte ondernemers lesgeven én in de schoolbankjes aanschuiven, zonder dat er een overtuigende relatie is tussen het volgen van de opleiding en een succesvol bedrijf opstarten of runnen.

Wie in dit verhaal dan toch de échte ondernemers zijn, dat zijn de verfoeide praters die tegen hoge uurtarieven wél verdienen aan al deze randverschijnselen: de adviseurs, de advocaten, de trainers, de bemiddelaars (moet ik doorgaan).

Overtuiging 6: de Nijenrode-praters van € 150 per uur halen vooral hun vriendjes binnen.

En dat tarief is waarschijnlijk nog aan de lage kant ingeschat. En ja, ik herken dit beeld wederom. Van der Most geeft eerlijk toe dat hij er ook een keer aan heeft moeten geloven. ‘Tja, toen heb ik zo’n mannetje aangenomen. Los van de (niet onderbouwde) (eigen) wijsheid kwam het ene na het andere vriendje binnen en bleek er na een jaar een verlies van een miljoen Euro te zijn ontstaan. Even niet opletten als échte ondernemer en ze hebben je te grazen.’

Ook hier geldt weer: slim van zo’n prater om vriendjes binnen te halen (heb je op een feestje ook nog wat extra aandacht) en na een jaar met een vertrekpremie een puinzooi achter te laten. En hoewel de economische theorie hier weer klopt als een zwerende vinger (remember: veel geld binnenharken zonder iets te hoeven doen), klopt er toch ook weer een heleboel niet. De economische theorie verklaart een hoog loon uit een hoge en schaarse prestatie. Dus hoe hoger je verdiensten in geld, hoe hoger (per definitie) je schaarste en je toegevoegde waarde. Wat er in werkelijkheid gebeurt is dat naarmate je meer verdient je dichter bij de pot (of poet) zit en je meer je eigen condities op kunt leggen. Meer geld en macht maakt het makkelijker om meer geld te verdienen en meer macht uit te oefenen. Hier is helaas weinig empirisch onderzoek over te vinden. Ook weinig economische theorie. Je komt bij de speltheorie uit maar die staat niet in de leerboekjes en ook niet dagelijks in de krant. En ja, je hebt de theorie van de ‘agency costs’, die stelt dat agenten (in loondienst) er zo hun eigen agenda op nahouden en dus in de gaten moeten worden gehouden.

Overtuiging 7: wil ik een échte club voor ondernemers opzetten, wordt het niet gewaardeerd door de officiële club voor ondernemers.

Er zijn clubs die de belangen van ondernemers behartigen. Maar dat zijn als je het verhaal van Van der Most leest ook weer vooral geen echte ondernemers. In deze clubs zitten (ook en vooral) managers en directeuren die op loonlijsten staan. En er zijn bestuurders en bankmedewerkers. ‘Waarom zitten er eigenlijk bankmensen in zo’n club?’, vroeg Van der Most aan zo’n bestuurder van de club. ‘Nou, omdat die goed betalen’. Niet gek dus dat Van der Most probeert om buiten deze club(s) om zijn verhaal in Den Haag te doen: het échte ondernemersgeluid moet immers gehoord worden. Wat blijkt? Ze zijn bij die andere ondernemersclub helemaal niet blij met zo’n (uiterst ondernemend) initiatief van Van der Most. Een vrije markt op lobbygebied wordt niet toegejuicht.

Elke club gaat na een tijdje een eigen leven leiden en eigen belangen behartigen. Je kunt het de bestuurders van die clubs toch moeilijk kwalijk nemen dat ze voor hun eigen baan en club opkomen. Wil de échte ondernemer(sclub) opstaan? Wie kan het onderscheid maken tussen ‘ondernemers’ en ondernemers? Een ‘ondernemersclub’ heeft dus wederom een signaalfunctie: ‘kijk eens, ik ben ondernemer want ik ben bij die club aangesloten (én ik heb een pasje van de Makro natuurlijk, nog een bewijs).’ En ook hier geldt mogelijk weer dat het signaal (net als bij het diploma) omgekeerd gebruikt gaat worden.

Conclusie: de economische wetenschap kan goeddeels naar de prullenbak.

Of toch weer niet: veel van de randverschijnselen die Van der Most beschrijft die kun je wel verklaren met diezelfde economische theorie:

  • Dat adviseurs veel willen verdienen (aan zaken die wezenlijk niks toevoegen aan de maatschappij).
  • Dat bedrijven worden opgeknipt en herverpakt om met winst te worden doorverkocht (zonder dat die bedrijven daar zelf beter van worden).
  • Dat een moderne manager weinig boodschap heeft aan trouwe medewerkers die al 40 jaar in dienst zijn maar nu minder opleveren.
  • Dat bankmedewerkers (en soms ook ambtenaren) zich graag voordoen als ondernemers. Dat ze wel de voordelen van ondernemerschap willen maar niet de nadelen.
  • Dat een diploma een eigen leven gaat leiden (en dat er niet meer zo goed wordt gekeken hoe het nu écht zit).
  • Dat een bestaande ondernemersclub verwatert (omdat er allerlei bestuurders, vertegenwoordigers etc aanschuiven) maar toch wil blijven voortbestaan.

Zwart-wit gesteld: wat de ‘boeven’ doen, dat is goed te volgen. Maar over écht ondernemerschap weten we gewoon veel te weinig. Over het toevoegen van échte waarde: idem dito. Waarom we dan toch met respect die trouwe medewerker in dienst moeten houden? Over hoe beloningen écht tot stand komen: idem dito. Waar het wringt is dat we zo graag meer écht ondernemerschap zouden zien, dus inclusief die passie en binding met het product en het bedrijf. Zo graag meer échte toegevoegde waarde zouden willen zien. Zo graag meer rechtvaardigheid zouden willen zien, dus dat iemand die goed werk levert en echt schaars is, ook het meeste verdient. Maar ja, de werkelijkheid houdt zich vaak niet aan deze wensen. Des te vervelender als we vasthouden aan de mythe van ondernemerschap en de vrije markt zonder oog te hebben voor de rafelranden. Ondernemerschap heeft zo’n mythische status gekregen dat ook ambtenaren en bankmedewerkers zich ondernemers willen voelen.

Hier meer over de tien mythes rond ondernemerschap die ik eerder beschreef.

Rudy van Stratum

ScreenShot789

Verdienmodellen groen, overzicht

Vorige week zijn we gevraagd om deel te nemen over een bijeenkomst rondom verdienmodellen voor de financiering van groen. Daar hebben we natuurlijk al veel over geschreven en in de aanloop naar de bijeenkomst hebben we dat allemaal weer eens gelezen. We zijn best trots op wat er allemaal op onze site over dit onderwerp staat. Je zou er een boek over kunnen schrijven ;-). Tijd voor een overzicht, niet chronologisch, meer in de richting van een denklijn, niet alle artikelen staan erbij, dat werd teveel werk. Gebruik de zoekfunctie als je nog meer artikelen wilt lezen.

Als we het over verdienmodellen hebben kan je dat niet los zien van rendement. Uiteindelijk moet een verdienmodel er toe leiden dat je de aanleg en het beheer van een natuurgebied gefinancierd krijgt. Onze beslisboom is hierbij het uitgangspunt. Als er onvoldoende rendement is dan heeft het geen zin om door te gaan met een project. Verdienmodellen moeten dus vooral het rendement omhoog krikken. Waar hebben we het dan over? Vooral over minder uitgeven en meer inkomsten genereren. Het overzicht dat we hebben gemaakt op basis van het boekje van Nederland Boven Water laat dit mooi zien. Bij meer opbrengsten maken we nog onderscheid tussen oogsten (verdienen met dingen die er al zijn) en toevoegen (iets nieuws doen om mee te verdienen).

Wat de beslisboom ook laat zien is dat het doel belangrijk is. Dat staat bovenaan en niet voor niets. Twee dingen kan je er over zeggen:

  1. Je moet het doel in de gaten houden, voor wie ontwikkel je dat landschap, wat wil je er mee bereiken? En is er dan wellicht ook een andere manier om dat doel te bereiken?
  2. In hoeverre moet je vast houden aan dat doel? Het bijstellen van het doel is soms ook een goede verdienmogelijkheid.

We zijn onze serie over financiering van natuur en landschap dan ook begonnen met een artikel over tegendenken.  In essentie gaat het er om dat je steeds kritisch moet zijn naar wat je wilt bereiken en hoe je daar aan werkt.

De verdienmogelijkheden zelf

Dan de verdienmogelijkheden zelf. Eén van de organisatoren van de bijeenkomst verwees naar de enorme stapel literatuur die hij de afgelopen jaren over dit onderwerp had ontvangen. Herkenbaar. Wij hebben een aantal publicaties behandeld, onder andere van Innovatienetwerk:

  • Innovatienetwerk heeft een SWOT analyse van de natuursector uitgevoerd
  • Het boek Waardevol Groen uitgegeven, hier hebben we vervolgens nog een artikel aan gewijd om te kijken wat nou de grote verdienmogelijkheden zijn. Ook deze studie is van Innovatienetwerk.
  • De raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur over vernieuwing van de financiering maakt onderscheid in 5 markten voor natuur
  • Uit België komt een uitgebreide studie over Rural alliances. We hebben hier drie artikelen aan gewijd (1, 2 en 3). Deze studie onderscheidt zich doordat geld en ecosysteemdiensten minder van belang zijn. De nadruk ligt op oplossingen van onderaf, vrijwilligers, ruilhandel, lokale valuta etc.

Belangrijke vraag is natuurlijk hoe je door de bomen het bos ziet bij al deze verdienmogelijkheden. We hebben daarom  een soort van beslisboom gemaakt die kan helpen bij het bepalen welke verdienmogelijkheid nou bij jouw situatie past.

Eigen onderzoek

Voor innovatienetwerk hebben we een studie gedaan naar verdienmogelijkheden. Hoofdvraag, is het mogelijk in dat hele woud van verdienmogelijkheden enige duiding te geven? Wat zet nou zoden aan de dijk? Wat kan je overal doen? Wat alleen op enkele plekken? Ook hier hebben we een aantal artikelen aan gewijd:

  • In dit artikel brengen we de grote geldstromen binnen de sector in beeld. Hoeveel subsidie gaat er in om? Hoeveel andere inkomsten zijn er? En, waar gaat het geld heen?
  • In het tweede artikel kijken we naar het belang van de verdienmogelijkheden. Wat leveren ze op en waar zijn ze toepasbaar.
  • Vervolgens geven we een overzicht van de belangrijkste verdienmogelijkheden.
  • Tot slot een nabrander, een verdienmogelijkheid die we te weinig aandacht hebben gegeven, niets doen.

Hoe pak je het probleem aan

Het probleem binnen de sector is: te weinig middelen om het beheer te financieren. Wat zijn nou mogelijkheden die steeds weer langs komen? We pikken er twee uit en vragen ons af, gaat dat werken?

  • Ondernemerschap. Innovatienetwerk deed een studie naar ondernemerschap in de natuur. Rudy heeft een hele serie geschreven over ondernemerschap. In dit artikel gaat het over het Canvasmodel en natuur en Rudy vraagt zich af, wat zou een ondernemer doen met een bos? Als je geld wilt verdienen met natuur, dan vraagt dat wel om een zakelijke aanpak zo betoogde we in Trouw. Het leidde tot aardig wat kritiek, maar was ook prikkelend bedoeld.
  • Crowdfunding komt met enige regelmaat terug al het ei van Columbus en kan goed werken. Wij zijn wel beducht voor de survivorship bias, alleen de successen zijn in beeld, al die crowdfundingsprojecten die minder goed liepen zie je niet. We hebben een infographic gemaakt over crowdfunding, wat is het en waar moet je op letten.

Prijs, waarde en rendement

We hebben ook veel geschreven over prijs, waarde en rendement. Belangrijke begrippen als je het over verdienmogelijkheden hebt. Want, als iets veel waard is (of in waarde stijgt) wil dat nog niet zeggen dat het ook veel geld oplevert. Je moet nog wel cashen.

  • We beginnen bij rendement. Ja, de natuursector kan efficiënter werken en zo het rendement verhogen. Maar of je dat wilt? Lees onze discussie over de schaapsherder, artikel 1 en 2. Overigens vinden wij dat rendement niet alleen over geld gaat. Ook zachte waarden moet je meenemen. In onze eerste serie over rendement schrijven we daarover, bijvoorbeeld in dit artikel of in dit artikel. Hier gaat het specifiek over zachtere waarden in relatie tot natuur.
  • Over prijs en waarde heeft Rudy het een en ander geschreven. (1 en 2)
  • Maar de echte discussie gaat vaak over de vraag of je alles wel aan geld moet koppelen, moet je de waarde van de natuur wel gaan berekenen? En hoe doe je dat eigenlijk? (artikel 1 en 2)

Tot slot

Het financiële argument heeft met ongeveer alles te maken en dus ook met de natuur. Als je niet over geld na wilt denken, dan moet je er uiteindelijk juist meer tijd aan besteden. Dat geldt ook voor de natuursector.

Stijn van Liefland

Wat is rendement 2.0 (deel 2 van een zoektocht)

Wat is rendement? Ik heb de vraag de afgelopen week regelmatig gesteld en meestal is de reactie, maar dat weet je toch wel? Dat is toch logisch! Dat stelt gerust, ware het niet dat op de vraag verschillende antwoorden kwamen. Dus waar iedereen het heel vanzelfsprekend vindt is het nog maar de vraag of we allemaal hetzelfde bedoelen. Logisch dat je zo een discussie over rendementsdenken krijgt.

Googelen

Googel op rendement en het gaat over heel veel onderwerpen. Het rendement van een CV-ketel, het rendement van een motor, ik kwam zelfs het rendement van een blik verf tegen. Om met die laatste te beginnen, het rendement zegt iets over het aantal vierkante meters dat je met een liter van die verf kunt schilderen. Ik denk dan al snel een paar stappen verder: Maar dan moet je toch ook weten of je één of twee lagen nodig hebt? Dan moet je toch ook weten hoe lang die verf blijft zitten? Met andere woorden je verft niet alleen om het verven, het heeft een doel en het is belangrijk dat mee te nemen. Uiteraard komen er bij google ook veel verwijzingen naar financieel rendement langs, daarover later meer.

Het is interessant naar rendement in relatie tot energie te kijken, we hebben het dan over zonnepanelen, CV-ketels, motoren etc. en het energetisch rendement. Rendement is dan, de energie die je er nuttig uitkrijgt ten opzichte van de energie die er in is gegaan (dat heeft in dit geval niet te maken met terugverdientijden o.i.d.). Dus in het geval van een zonnepaneel, de energie die vanaf de zon op het paneel valt vergeleken met de elektriciteit die uiteindelijke geproduceerd wordt. En bij een CV-ketel, de energie in de vorm van gas die er in gaat vergeleken met de hoeveelheid nuttige warmte die het oplevert. Het rendement is dus altijd lager dan 100%, bij een zonnepaneel iets onder de 20% bij een goede ketel rond de 90%. In een formule ziet het er zo uit:

Wat er nuttig uitkomt / Energie die er in gaat   = rendement

Dit was overigens ook het antwoord van mijn dochters tijdens mijn vragenronde. Blijkbaar hebben ze goed opgelet bij natuurkunde. “Rendement is wat je nuttig overhoudt als je ergens wat instopt”, de eerste associatie had dus niets met geld te maken. Volgens mijn dochters kan het over energie gaan maar ook over aardappels. Rendement is dan de hoeveelheid aardappel die op je bord komt in relatie tot de hoeveelheid die je gekocht hebt. Ik legde dit aan Rudy voor en we hadden direct een discussie over aardappels en rendement. Ook hierover, later meer.

 

 

Het valt op dat we in het dagelijkse ‘normale’ leven blijkbaar tevreden zijn als er wat overblijft. Bij een CV-ketel met een rendement van 90% blijft 90% over, maar je zou ook kunnen zeggen dat 10% verloren gaat. In financiële termen zouden we het over een rendement van -10% hebben en dan zijn we helemaal niet tevreden.

rendement energie en geld-02Verder vragen

We zijn nog eens verder gaan vragen. Dit was zo’n beetje wat er uitkwam:

  • Als het je helpt je doel te bereiken
  • De efficiency waarmee je je doel bereikt
  • Het beste wat iets kan opleveren
  • Dat het meer oplevert dan je erin stopt
  • Het meest gunstige
  • Dat wat je nuttig overhoudt als je ergens wat in stopt
  • Dat wat je extra overhoudt als je ergens wat instopt

En een beetje googelen leidt tot het volgende:

  • De verhouding tussen de output en de input in een bepaald proces
  • De opbrengst van een belegging of investering over een bepaalde periode, uitgedrukt in een percentage van de daarvoor gemaakte kosten.
  • Rendement is de opbrengst of winst van een door iemand gedane investering.
  • Je kan het zien als de “winst”
  • Rendement staat voor opbrengst en opbrengst is meestal minder dan wat je erin stopt.

Ik had een leuke discussie tijdens het fietsen toen één van mijn fietsmaatjes zei: “Rendement is wat je extra overhoudt als je ergens wat instopt”. Hoe zit dat dan bij fietsen vroeg ik? “Dan krijg je energie, een goed en voldaan gevoel etc.” Maar dat is niet altijd zo, soms ga je fietsen en heb je vooraf geen zin, gaat het slecht en voel je je na afloop nog belabberd ook. “Dat is het risico,” zei hij, “rendement is altijd verbonden aan risico”. Met andere woorden, je kunt vooraf bedenken dat je een positief rendement gaat halen, maar zeker weten doe je het nooit. Dit leidde wel tot een nieuwe vraag, is rendement echt altijd verbonden aan risico? Of kan ik ook rendement halen zonder risico? Hoe zit dat bij die pot verf? Zit daar ook een risico aan vast? De moeite waard om nog eens verder over na te denken. Dus, voor dit onderwerp, misschien later meer.

Financieel en geld

Hoe zit het dan met rendement in relatie tot geld. Bij onze beperkte steekproef was dat in ieder geval niet het eerste waar mensen aan denken. Maar, zoals je kunt zien, als je gaat googelen komt geld wel heel duidelijk naar voren. En, dan lijkt rendement zo’n beetje hetzelfde te zijn als winst. Rendement is dan het percentage financiële winst, bijvoorbeeld 5 %. Als we dat vergelijken met de meer technische, natuurwetenschappelijke benadering dan zouden we het een rendement van 105% noemen. Immers, 100 ingestopt, 105 nuttig uitgekregen.

Maar wat mij vooral boeit is de verschillende manieren waarop over rendement wordt gedacht. Kunnen we de beredenering die natuurkundigen hebben rondom energie toepassen op financiële issues? Kijk eens naar het volgende citaat:

“Energie wordt niet altijd omgezet in een energiesoort die nuttig is. Bij een brandende lamp wordt de elektrische energie die uit het stopcontact komt omgezet in licht (=stralinsenergie) maar ook in warmte. Deze warmte-energie is eigenlijk ‘verloren’ energie. Het percentage wat wel nuttig wordt omgezet wordt ook wel het rendement genoemd.”

En laten we eens kijken wat er gebeurt als je energie vervangt door geld. Vrij vertaald krijg je ongeveer dit:

“Geld wordt niet altijd omgezet in iets dat nuttig is. Als je iets koopt wordt een deel van het geld besteed aan de kosten voor materialen en arbeid, een deel wordt omgezet in winst, bijvoorbeeld voor de aandeelhouders. Deze winst is eigenlijk ‘verloren’ geld. Het percentage van je geld dat wel nuttig wordt omgezet wordt ook wel het rendement genoemd.”

Ook hierover kreeg ik een hele discussie, dus ook hierop komen we later terug. De discussie maakte wel dat ik ’s avonds nog eens op een andere manier naar deze tekst keek. Je zou het ook anders kunnen vertalen:

“Geld wordt niet altijd omgezet in iets dat nuttig is. Als je iets koopt wordt een deel van het geld besteed aan de kosten voor materialen en arbeid, een deel van die materialen en arbeid gaan verloren, bijvoorbeeld in de vorm van onnodige handelingen, inefficiënties, afval of verspilde uren. Dit verlies is eigenlijk ‘verloren’ geld. Het percentage van je geld dat wel nuttig wordt omgezet wordt ook wel het rendement genoemd.”

Met andere woorden, het rendement zegt dan iets over de efficiency waarmee je iets doet, dat staat dan los van winst. We hebben dit vaak genoemd in onze artikelen over verdienmogelijkheden, bijvoorbeeld in relatie tot natuur. De eerste (en wellicht de beste) verdienmogelijkheid waar je naar moet kijken is de vraag of je niet efficiënter kunt werken. Bijvoorbeeld door samen te werken, door zaken te combineren etc. Kijk dit komt al een beetje in de buurt van rendementsdenken. En daar zit ook een deel van de pijn. Als je de heide zo efficiënt mogelijk door schapen wil laten begrazen, dan laat je een vrachtwagen met schapen komen, zorg je voor een tijdelijke afrastering met schrikdraad en laat je de schapen een aantal dagen hun gang gaan. Een stuk efficiënter dan een herder met honden lopend naar de heide te laten gaan en daar de kudde in bedwang laten houden. In dit geval gooi je met de efficiencyslag ook wat weg, maar dat is natuurlijk niet altijd zo. (zie deze artikelen 1 en 2)

Samenvattend, als ik naar het rendement van iets wil kijken, bijvoorbeeld een nieuwe fiets kan ik dat op drie manieren. Hoeveel nut levert het me op wat heb ik er aan, krijg ik veel plezier etc. Dat is gewoon wat het voor mij doet. Ik kan ook kijken naar welk deel van mijn geld werkelijk in de fiets gaat zitten (incl. transport, reclame etc., dat wil ik allemaal meenemen) en welk deel in de keten als winst is uitgekeerd. Ik zou ook nog kunnen kijken of mijn fiets wel op de meest efficiënte manier tot stand is gekomen en in de winkel (of mijn schuur) is beland.

rendement energie en geld-03

Overigens ga ik hierbij dan uit van het rendement dat het voor mij heeft, een fietsenfabriek zal er natuurlijk heel anders naar kijken. Zo ontstaan nog veel meer manieren om naar rendement te kijken.

Conclusie

  • Het heeft te maken met het omzetten van iets. Van aardgas in een warm huis. Of van geld naar veel fietsplezier, of van een zak aardappels naar een maaltijd.
  • Rendement is iets positiefs. Dat wat je overhoudt, dat wat het je extra oplevert etc. Hoe zit dat dan met een rendement van -10%? Nou, dat is niet voor niets een negatief rendement.
  • Rendement gaat over nut. Dat je ergens iets aan hebt, het heeft iets te maken met het doel dat je wilt bereiken.
  • Financieel zien we rendement al snel als iets extra’s, natuurkundig vooral als wat er overblijft.

Stijn van Liefland

Wat is geld: wie begrijpt het?

Vandaag wil ik jullie attenderen op een interessant artikel van Rutger Bregman in De Correspondent waarin hij vertelt over het wonder van geld. Zo belangrijk en toch (bijna) niemand die het echt snapt. Geld is niet (alleen) ontstaan om onze ruileconomie te vereenvoudigen maar grijpt veel dieper in. Zelfs een arm volk van eilandbewoners heeft een eigen geldsysteem bedacht met superzware munten die heel veel energie en levens kostten. Afijn, lees het verhaal zelf maar, de moeite waard:

https://decorrespondent.nl/2978/Wie-begrijpt-hoe-ons-geld-werkt-komt-morgen-in-opstand/50405782856-1ffb04ef

De belangrijkste boodschap van Bregman aan de lezer is dat geld uiteindelijk niet meer dan een belofte is, een belofte nog wel waar je rente over moet betalen.ScreenShot780En inderdaad, geld is geen doel maar een middel (overigens de titel van ons boek uit 2013). Geld is uiteindelijk een menselijk ‘construct’, een virtueel iets dat vooral in onze verbeelding bestaat, geld zelf kun je immers niet eten of voor iets nuttigs gebruiken. Dit is (in aanvulling op Bregman) ook mooi beschreven in dit recente artikel waarin de uitvinding van geld wordt vergeleken met de uitvinding van God.

ScreenShot781

 

 

Hoe leuk en verfrissend beide artikelen ook zijn, geld kan in mijn ogen niet begrepen worden zonder de mogelijkheid van sparen en tijdsvoorkeur in het verhaal te betrekken (maar ja, ieder zijn stokpaardje). Vandaar:

Dossier geld en geld scheppen

Ik maak (dus) van de gelegenheid gebruik hier een klein dossier op te bouwen van wat we eerder over dit onderwerp hebben geschreven. Helaas niet zo helder als het verhaal van Bregman, je zult dus zelf wat moeten puzzelen. En ik wil tijdens de bespreking van een onderwerp er ook graag mijn eigen visie in vervlechten, ook niet altijd handig.

Ik dek me met deze relativeringen hopelijk in voor de terechte kritiek die Bregman heeft op auteurs die met veel onbegrijpelijke taal zogenaamd gewichtige zaken willen vertellen. Maar geld is écht een ingewikkeld onderwerp waar ik ook nooit op uitgestudeerd raak. Okay, voor de draad ermee.

Een 9-delige (!!) boekbespreking van Greco’s ‘The end of money’. Greco is geen ‘bekende’ of ‘standaard’ econoom maar wie weet is dat wel de reden dat hij anders met de materie omspringt en originele vragen stelt.

Deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5, deel 6, deel 7, deel 8 en deel 9.

Pas in deel 5 gaat het overigens over geld (daarvoor over sparen en investeren en Robinson Crusoë) en pas in deel 7 en deel 8 komt Greco zelf aan bod (niet zo netjes van mij natuurlijk).

Dan een bekender maar zeker niet minder makkelijk boek van David Graeber over de geschiedenis van schuld in de laatste 5000 jaar. Ditmaal geen 9 delen maar slechts 3 afleveringen:
Deel 1, deel 2, deel 3.

Hoewel alle 3 de delen helemaal over Graeber en zijn boek gaan, is dit toch geen gewone boekbespreking. Ik heb het boek gereduceerd tot wat in mijn ogen de meest interessante punten of stellingen van Graeber zijn en geef daar een reflectie op. Schuld is dan wel geen geld, maar als geld een belofte is en de belofte van de een is de schuld van de ander, dan ontkom je ook niet aan Graeber.

Dan naar de rol van banken en het scheppen van geld. Met ‘geld scheppen’ kun je veel geld verdienen, zoveel is duidelijk. Martijn-Jeroen van der Linden heeft er als gesjeesde beurshandelaar zijn missie van gemaakt dit verhaal aan het grote publiek uit te leggen. En nee: een bank heeft uw spaargeld NIET in de kluis liggen. Geld ontstaat zomaar uit het niets (als je tenminste een bank bent) en over dit grote wonder gaat het. Zie mijn reactie op een eerder artikel van Van der Linden (die nu overigens op dit onderwerp een proefschrift aan het schrijven is):

Deel 1 van de kunst van het geldscheppen, deel 2 en deel 3.

Dankzij de economische crisis en auteurs als Greco en Graeber zijn we meer gaan nadenken over alternatieve geldsystemen:

Alternatieve geldsystemen deel 1, deel 2 en deel 3.

Want juist omdat geld een menselijke uitvinding is (een onderlinge afspraak) kun je ook nadenken over andere afspraken die hetzelfde doel dienen.

Een artikel over de verstorende werking van geld is hier te vinden.

Tenslotte een recente serie blogs naar aanleiding van het boek van Robin Fransman over de ondeugd van sparen (en de onderwerpen die in de blogs van Greco zijn behandeld komen weer terug, stokpaardje zei ik toch):

Over de ondeugd van sparen deel 1, deel 2 en deel 3.

Rudy van Stratum

 

 

De Ayn Rand paradox

Wie is Ayn Rand? De auteur van minstens twee invloedrijke boeken: The Fountainhead en Atlas Shrugged. Met name het laatste boek schijnt een van de meest verkochte (gelezen, invloedrijke?) boeken te zijn aller tijden in de VS. Maar nog belangrijker: een aantal invloedrijke economen en politici is door haar werk beïnvloed. Het schijnt dat met name de in de jaren zestig van de vorige eeuw invloedrijke Chicago-econoom Milton Friedman een groot fan van Ayn Rand was. Milton Friedman heeft in die tijd een populair boek geschreven met de titel ‘Free to choose’. Later zijn Margaret Thatcher en Ronald Reagan (naar het schijnt) weer door dit boek geïnspireerd geraakt. Wat ik maar wil zeggen: Ayn Rand is misschien wel de aanstichtster van de (heropleving) van de ideologie van de vrije markt vanaf medio jaren tachtig van de vorige eeuw. Dat we dus nu ellenlange debatten voeren over de ellende met de Fyra is in wezen terug te leiden tot de boeken van Ayn Rand.

Van de Fountainhead is nog onlangs een Nederlandse toneelbewerking gemaakt en van beide boeken zijn ook films gemaakt (van Atlas Shrugged kreeg ik onlangs een meerdelige dvd-box in handen, uitgebracht in 2011, een wat obscure b-film wat mij betreft overigens). De twee genoemde boeken van Rand dateren van 1943 (Fountainhead) en 1957 (Atlas Shrugged).ScreenShot774

Lezen dus

Hoe het ook zij: ik ben nieuwsgierig geraakt naar de oorspronkelijke bronnen. Ik was al langere tijd van plan ze zelf te gaan lezen. The Fountainhead heb ik vorige zomer gelezen. Een dik boek, kleine lettertjes, niet echt makkelijk om doorheen te komen. Maar uiteindelijk toch een mooi verhaal. Waar gaat het boek over?

Over twee architecten in de tijd van de wolkenkrabberbouw in New York (dus jaren 20 vorige eeuw). De twee hoofdpersonen zijn vrienden van elkaar en doen samen de architectenopleiding. Eentje is niet zo slim maar houdt zich netjes aan de regels en slaagt uiteindelijk. De ander is creatief, briljant zelfs maar heeft ook een eigen mening en die spoort niet altijd met die van zijn docenten. Hij wordt van school geschopt en krijgt geen diploma. De nette architect krijgt vervolgens een glanzende architectencarrière. Hij krijgt de mooiste opdrachten en wint prestigieuze prijzen. Punt is echter dat hij eigenlijk niet zo origineel is. Hij doet vooral wat de klant wil, hij leent wat van de ene bouwstijl en mengt dat met een andere bouwstijl. Als de opdracht te moeilijk wordt gaat hij te rade bij zijn jeugdvriend die van school is getrapt en aan de bedelstaf is geraakt.

De ene architect doet alles voor zijn goede naam en het grote geld en is succesvol. Deze architect heeft geen eigen mening en geen eigen stijl. De andere architect doet alles voor zijn eigen principes, geld boeit hem niet, het gaat om een mooi gebouw waar alles aan klopt. Ook wat de klant wil is voor hem eigenlijk niet zo boeiend. In het boek krijgt deze architect-met-principes uiteindelijk een hele grote opdracht waar op het allerlaatst een klein detail aan moet worden veranderd anders krijgt hij zijn geld niet. Geen discussie mogelijk, dan maar geen geld en dus geen gebouw waar hij niet achter staat.

De verrassing: Fountainhead

De grote verrassing voor mij was dat de architect met principes, die dus NIET voor het grote geld gaat en dus commercieel niet succesvol is, de held van het boek is. Het boek, zo lees ik het in ieder geval, verheerlijkt autonomie en eigenzinnigheid. De architect met principes heeft een eigen karakter en gaat uit van zijn eigen normen en waarden als kompas. De andere architect is dan wel rijk maar uiteindelijk een leeg iemand, zonder mening, zonder echte talenten, voortdurend afhankelijk van wat anderen van hem vinden, niet gelukkig, een wat sneu figuur.

Maar hoe zit dat dan? Ayn Rand wordt toch juist van stal gehaald als het gaat om ondernemerschap, rijk worden, vrije marktwerking, ieder voor zich en god voor ons allen, je eigen boontjes doppen, de tucht van de markt, niet je handje ophouden, de beste zal winnen? Hier is het niet de ondernemer die rijk wordt die de held is. Ik kan me als lezer niet met deze architect vereenzelvigen. Het is juist de kunstenaar-architect die soms nauwelijks te eten heeft en overal wordt uitgekotst, er niet bij hoort, die ons respect afdwingt. Hij heeft het dan wel niet breed, en hij mag maar een paar gebouwen ontwerpen, maar hij is een man van zijn woord, hij staat voor zijn principes. De paar gebouwen die hij mag bouwen kennen dan ook wel een aantal stille fans (want het grote publiek heeft het niet echt door hoe fraai deze gebouwen zijn). Onze kunstenaar slaagt er zelfs in een duurzame wijk te bouwen met betaalbare woningen, vol met originele oplossingen.

Niet de platte ondernemer die voor het grote geld gaat is hier de held maar de nobele kunstenaar die aan zijn principes vast houdt en daar een prijs voor betaalt.

Het tweede boek: Atlas Shrugged

Een half jaar geleden ben ik voor het eerst aan het tweede boek begonnen. Nog dikker en nog taaier. Ik ben er nu denk ik drie keer opnieuw aan begonnen en ik kom er gewoonweg niet doorheen. De personen uit het boek zijn van bordkarton en staan voortdurend lange monologen af te steken. Er zit nauwelijks schot in. Ik kan me niet voorstellen dat veel mensen dit boek van kaft tot kaft gelezen hebben. Ik heb het nog niet opgegeven, ik ga zeker nog een serieuze poging doen.

Onder voorbehoud kan ik wel een indruk van het boek geven. Het boek gaat over een ondernemersstrijd. De ene ondernemersdynastie is rijk geworden met staal, de andere met de aanleg en exploitatie van spoorlijnen. Een andere wat afwijkende ondernemer is bezig met een nieuw soort staal dat de wereld gaat veranderen: veel sterker, veel beter, veel goedkoper. Deze uitvinder-ondernemer wordt tegengewerkt door de overheid (regelgeving) en vooral door een sterke lobby vanuit de bestaande staalindustrie (‘kost banen’, ‘kost mensenlevens’). De helden van dit boek zijn de ondernemers die gaan voor innovatie en nieuwe wegen willen bewandelen (de ondernemer van de nieuwe staalsoort en de spoorwegexploitant die het aandurft hiermee aan de slag te gaan). De slechterikken zijn de ondernemers die vasthouden aan hun bestaande belangen en (uiteraard) de overheid en door de overheid gefinancierde onderzoeks- en certificeringsbureaus.

Maar, en dat is een groot verschil met Fountainhead, de helden van dit boek zijn onverkorte geldwolven. Principes spelen nauwelijks nog een rol. Wat is het doel in dit leven: zo veel mogelijk geld verdienen en daar schamen we ons niet voor. De overheid is een sta-in-de-weg in dit spel, de overheid is een in zichzelf gekeerde en semi-corrupte waakhond die de boel nodeloos vertraagt.

Er zitten wel een paar vreemde dingen in deze plot:

  • Elke ondernemer wil gewoon rijk worden. Prima. Dat staat ook in de economieboekjes. Maar dan is het toch ook logisch dat de bestaande staalindustrie de uitvinding van een nieuwe bedreigende (betere, goedkopere) staalsoort probeert tegen te houden?
  • Elke ondernemer wil rijk worden maar de ene manier van rijk worden is dan toch beter dan de andere? De innovator van de nieuwe staalsoort vecht zijn strijd tegen de gevestigde orde en is in dit boek de held. Waarom is hij dan de held? Is het de drang tot uitvinden die onze bewondering afdwingt? Nee hoor, op de vraag waarom deze uitvinder zoveel moeite doet is het antwoord weer klip en klaar: ik wil zo veel mogelijk geld verdienen, en dat lukt niet in de bestaande staalwereld dus vind ik iets nieuws en beters uit. De innovatie is het middel en niet het doel.

Synthese

Het lijkt er op dat Ayn Rand vooral is ingezet in de ideologie van de vrije markt vanwege haar boek Atlas Shrugged. Daar wordt onversneden ‘veel geld verdienen’ als grootste waarde aangehangen. Innovatie en heldendom wordt in dit boek gebruikt om het maatschappelijke effect van ondernemerschap aan te tonen. Ondernemers kan het geen moer interesseren of het goed gaat met de maatschappij maar door de inbreng van strijd en innovatie komen er vanzelf goede dingen voor allen tot stand (en ontstaat de vooruitgang en welvaart voor allen).

Maar wat is er gebeurd tussen het ene en het andere boek? In Atlas Shrugged spelen principes van de kunstenaar-artiest geen rol meer (lijkt het). Is dit een onderlinge tegenstrijdigheid in het werk van Ayn Rand? Of kun je het wel met elkaar in overeenstemming brengen? Het overkoepelende en consistente principe van Rand lijkt de autonomie en het recht tot zelfbeschikking van het individu te zijn. De samenleving en ‘het grotere geheel’ bestaan niet bij Rand. Je bent een individu, punt. En als je toch een individu bent, sta dan voor je eigen persoon wat de prijs ook is. In het ene boek stond het autonome individu voor de principes van mooi bouwen en was de prijs een leven in de marge. In het andere boek kiest het autonome individu voor veel geld verdienen en het aangaan van de strijd. De overkoepelende principes zijn dus: – autonoom zijn, – de strijd aan willen gaan. De kunstenaar kan net zo goed een held zijn als de ondernemer. Pas als je je hand ophoudt en van anderen afhankelijk bent, dan ben je een loser.

Gemeenschappelijk aan beide boeken is dat er geen collectief bestaat.

Met andere woorden: als je geld wilt verdienen omdat anderen dat ook doen, dan maak je je toch weer afhankelijk van de crowd en handel je niet autonoom. Je succes wordt dan weer afhankelijk van de maat van anderen. Je bent weer een lege huls die de mening van andere echoot.

In een plaatje

ScreenShot777

Dat moet in een matrix kunnen. Op de ene as krijgen we dan autonoom handelen: beide boeken bewieroken personen die autonoom handelen, die volledig vrij zijn en over zichzelf kunnen beschikken. Het ideaal dus volledig autonoom, het tegendeel is volledig ingeperkt door de omgeving, het collectief, de ander. Op de andere as komt dan iets van: intrinsieke versus extrinsieke motivatie. In Fountainhead ging het om een drive van de architect die van binnenuit kwam, het ging over schoonheid en over kunstenaarschap, om een ambacht, om trots op je bijzondere vermogens. In Atlas Shrugged gaat het om geld verdienen, om een goed buiten jou als persoon om, om een extrinsieke bron.

Plaatje verder invullen

We kunnen het plaatje verder invullen want nu zijn er nog twee kwadranten leeg. Het kwadrant rechtsboven is het helderst vanuit de ideologie van de vrije markt. Dit is de tekst van de economieboekjes waarin een ondernemer met minimale moeite zoveel mogelijk geld wil verdienen. Het is de wereld van Milton Friedman en van Wall Street. Het kwadrant daaronder is dan ook duidelijk: het is de autonome kunstenaar, de ondernemer-uitvinder, de architect-met-principes. Linksonder gaat het om een intrinsieke motivatie maar zonder volledige autonomie. Dus je doet iets omdat je er helemaal achter staat (er helemaal voor gaat) én dat doe je onder restricties van anderen (je omgeving of het collectief legt je beperkingen op) of beter geformuleerd ‘samen met anderen’. Hier zit een moeder, een hulpverlener en een vrijwilliger. Maar wie zit er dan links bovenin? Dat is iemand die zich laat leiden door geld verdienen maar dat vooral doet omdat anderen dat belangrijk vinden, de omgeving legt jou dus op dat jij rijk en succesvol moet zijn. Dat is dus de loser architect in de Fountainhead. Maar laten we eerlijk zijn: niemand zal zichzelf in dit kwadrantje willen plotten.

 

ScreenShot776Ik wil deze matrix nog eens gebruiken vanuit de oude reeks blogs over ondernemerschap. Er is hier iets raars aan de hand. Ondernemerschap is sinds een jaar of twintig weer helemaal hot. Als we bezuinigen en er is een tekort aan geld dan is ondernemerschap steevast de oplossing. Want ondernemerschap leidt tot innovatie en creativiteit en brengt ons allemaal verder. Voor een ambtenaar of saaie boekhouder is geen plek meer (regeltjes!). We worden verleid door een roze bril op ondernemerschap: de ondernemer als autonoom individu, de uitvinder die in de garage met veel doorzettingsvermogen en vernuft tot geniale dingen komt. Statistisch is het maar weinigen gegeven met dit soort ondernemerschap rijk te worden en veel succes af te dwingen (survivorship bias). In welke hokjes belanden we dan uiteindelijk wél?

Rudy van Stratum