Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).
Het gaat hier om een vuistdikke publicatie. En eentje die je wat mij betreft ‘ideosyncratisch’ kunt noemen: een auteur met een eigen mening en met een eigen (wat breedsprakige) schrijfstijl. Ik ga niet volledig recht doen aan de hele inhoud van het boek. Ik beperk met tot de zaken die mij aanspreken of als bijzonder opvallen en haal daar een rode draad uit die past bij ons werk van de laatste jaren op slimmefinancering.nl. Een gekleurde samenvatting dus aan de hand van een aantal stellingen.
Stelling 1: Het ontstaan van geld en schuld zoals door economen wordt verteld, spoort niet met de historische gang van zaken.
Hoe verklaren economen het ontstaan van schuld en geld? Het verhaal van de standaard tekstboeken gaat ongeveer als volgt. In den beginne ruilden we goederen met elkaar. Als je een varken over had en je had behoefte aan schoenen, dan ging je op zoek naar iemand die schoenen had in de hoop dat die je varken in ruil wilde aanvaarden. Dat was natuurlijk lastig en tijdsintensief. Na verloop van tijd ontstonden ‘universele ruilmiddelen’ waar je eigenlijk altijd mee aan kon komen zetten. Die dus iedereen wilde aanvaarden als tegenprestatie (omdat je wist dat je dat ene ruilmiddel zelf ook weer kon gebruiken voor wat jij dan weer graag wilde hebben). Zo ontstonden kleine stukjes waardevol materiaal (goud en zilver) die dienst deden als universeel ruilmiddel. Het ontstaan van geld was een feit. Maar ook dat was maar lastig. Als je veel handel dreef dan liep je rond met hele zakken goud. Dat was vermoeiend maar ook dreigde het gevaar overvallen en bestolen te worden. En zo kwam iemand op het idee om dat goud ergens in bewaring te geven (achter slot en grendel) en een papiertje te maken waarop stond ‘ik heb hier goud in bewaring gegeven, bij inlevering van dit papiertje krijg ik dat goud weer terug’. Als een handelaar dan iets wilde kopen dan had hij niet langer de zak met goud nodig maar kon het papiertje aan de verkoper overhandigen. De verkoper kon dan op elk moment zelf zijn goud gaan ophalen bij de ‘bank’. Vervolgens gingen die papiertjes een eigen leven leiden en werden ze geaccepteerd als finale betaling. Bijna niemand ging nog naar de bank om zijn zak goud op te halen. De ‘goudbewaarder’ bedacht vervolgens dat hij op eigen titel ook ‘papiertjes’ kon uitgeven want immers zijn ‘papiertjes’ werden geaccepteerd als finale kwijting over en weer. Zo ontstonden de banken, schulden en het fenomeen van geldschepping.
Volgens Graeber gaat het hier om een mooi maar verzonnen verhaal. Het is een economische fictie, die niet gecheckt is met de feiten en niet is gebaseerd op historische bronnen. Hoe is het volgens Graeber dan wél gegaan? De volgorde is historisch precies andersom: eerst ontstond schuld, toen ontstond geld en pas veel later ontstaat ruilhandel. Precies zoals economen beweren blijkt ruilhandel een onwerkbare en zeer kostbare aangelegenheid. Daarom heeft het ook nooit echt bestaan. In kleine gemeenschappen had vroeger ieder zijn eigen functie en taak. Je ging een brood halen bij de bakker en rekende niet meteen af. Het werd op de lat geschreven waardoor je een schuld had opgebouwd. Zo had iedereen bij elkaar schulden, iedereen had iets bij elkaar te goed. Dat werd allemaal niet precies uitgerekend en op papier gezet, hooguit zette de bakker streepjes voor het aantal broden dat persoon x bij hem had opgehaald (de kerfstok!). Ook waren er geen exacte rekenschema’s waarin werd gesteld dat 1 varken correspondeerde met y broden. Er was sprake van onderlinge sociale controle en er was een gevoel van globale ‘kloppendheid’. Een keer per jaar werden er rituele feesten gehouden waarin onderlinge schulden en tegoeden werden weg gestreept.
Schulden zijn dus van alle tijden (zie volgende stelling). Geld is pas later ontstaan (zie stelling 3). Van ruilhandel is eigenlijk nooit echt sprake geweest. Ruilhandel ontstaat vanuit een geldmaatschappij als die door omstandigheden (crisis, oorlog) terugvalt. Ruilhandel ontstaat dan spontaan van onderop als geld niet langer beschikbaar is.
Wat wil Graeber zeggen met het fabeltje dat economen vertellen? Mijn eerste reactie was: ja, nou en, maakt me eigenlijk niet zoveel uit hoe schuld of geld historisch is ontstaan, de economie-boeken maken gebruik van een didactisch model om uit te leggen welke functies schuld en geld hebben. Maar bij tweede overdenking: het verhaaltje dat verteld wordt om uit te leggen hoe het werkt gaat een eigen leven leiden, en is de basis van heel veel maatregelen die dagelijks worden genomen om bijvoorbeeld bestaande systemen en belangen te verdedigen. Dit wordt verder uitgewerkt in stelling 6.
Stelling 2: Schuld is van alle tijden, schuld is in wezen ook iets goeds.
Schuld is dus de oorsprong van economie en transacties of ruil. Schuld is van alle tijden en de oervorm. Schuld is daarmee niet per se iets ‘slechts’, heeft niet per se te maken met ‘uitbuiting’ of wat dan ook. Integendeel, schuld was een normaal intermenselijk bindmiddel. Schuld erkende dat je altijd met elkaar te maken had en bleef hebben binnen je gemeenschap. Het hoefde ook niet te worden opgeschreven, het was voortdurend in de onderlinge relaties aanwezig. Schuld had op die manier alles te maken met onderling vertrouwen in relatief kleine gemeenschappen.
Misschien dat dit de indruk wekt dat het vroeger allemaal beter was. Dat is beslist niet het geval. Schuld was dan weliswaar sociaal bindmiddel, uiteindelijke ging het wel degelijk om een hardvochtig mechanisme van checks en balances. Iemand die structureel geen tegenprestatie kon leveren, werd uit de gemeenschap verstoten. Graeber geeft voorbeelden van samenlevingen waarin profiterende individuen simpelweg werden vermoord. Blijkbaar was vermoorden minder problematisch dan heronderhandelen over schuldsanering. Ook kwam het veel voor dat de tegenprestatie uit hele andere domeinen kwam dan wij nu gewend zijn. Als je als vader flinke schulden had, kon je die ook terug betalen met het ‘uitlenen’ van je dochter. Prostitutie en slavernij gaan dus prima samen met schulden in de hier bedoelde oervorm. Dat dan weer wel.
Stellingen 3-6 in volgende afleveringen.
Rudy van Stratum