Tag archieven: boekbespreking

Schuld: de eerste 5000 jaar (David Graeber) (3)

Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).

 

Stelling 5: het kapitalisme drijft op een aantal ‘markten’ waar geld en schuld nauwelijks een rol spelen.

Dit vind ik zelf als ‘burgerlijk econoom’ een van de meest interessante fenomenen. Het fenomeen is ook indringend beschreven in de jaren 30 door Ronald Coase (’the nature of the firm’) maar is binnen de economisch onderzoeksdomeinen nooit echt serieus opgepakt en uitgewerkt. De belangrijkste ‘markten’ (daar waar we spullen uitruilen) in ons systeem zijn niet gebaseerd op schuld en geld. Kijk naar je eigen gezin of naar je vrienden. Je gaat niet elke dag een maaltijd koken voor je gezin en bijhouden wat je van ze tegoed hebt. Je geeft je vrienden een biertje, haalt ze op van het station, komt opdraven als ze een probleem hebben, en je houdt nergens bij hoe het met de balans is gesteld. Kijk naar je dagelijkse werkkring. Natuurlijk heb je een contract met je baas. Daarin staat beschreven hoeveel uur je komt werken en wat je maandelijks krijgt bijgeschreven op de bank. Maar als je koffie gaat halen voor je collega’s, dan doe je dat zonder vergoeding. Als je baas vraagt of je op de terugweg naar huis ergens een pakje kunt afgeven, dan ga je daar niet uitgebreid over staan te onderhandelen. Je doet het vanuit het vage besef dat het wel goed komt. Binnen een bedrijf spreek je loon en arbeidsvoorwaarden af voor langere tijd, je gaat niet dagelijks checken of je elders meer kunt verdienen en daarover in onderhandeling met je baas (je zult er namelijk in no-time uitliggen). Het gaat hier om ‘interne markten’ waar het efficiënt is om binnen een zeker vertrouwenskader dingen voor elkaar te doen die ‘in the end’ wel goed komen. Ook hier geldt dat er grenzen zijn en dat de balans wel ergens wordt opgemaakt. Maar niet op een kwantificeerbare en anonieme manier.

Het kapitalisme met geld, schulden en anonieme transacties zou niet kunnen bestaan als de andere ‘fuzzy’ markten niet als basis van het grote bouwwerk zouden bestaan. Dit is overigens ook een stelling, of ie ‘waar’ is weet ik niet, maar ik ben bereid hem te aanvaarden.

Stelling 6: De maatschappij is zich gaan vormen naar de taal en het denken van economen.

Economie wordt in de tekstboeken gestart met het werk van Adam Smith (1776, ‘The wealth of nations’). Natuurlijk is economie als wetenschap veel wiskundiger geworden (veroorzaker van deze stroming: David Ricardo, 1819). Smith werkte niet met modellen maar eigenlijk wilde hij dat wel. Hij leefde in de tijd dat Newton zijn grote natuurkundige systeem had bedacht. Exacte voorspelbare systemen met echte objectieve natuurwetten die de banen van de objecten bepalen. Smith zal zeker hebben gewerkt vanuit de gedachte een bijdrage aan deze nieuwe traditie te leveren. Een maatschappij waarin onderlinge ruiltransacties verlopen volgens objectieve regels over prijzen en waarden.

De stelling van Graeber is dat de economie als vak gekleurd is door deze context van natuurkundige wetten. Op zich hoeft dat niet verkeerd te zijn. Maar …. De economie is zo dominant geworden dat het handelen van ‘actoren’ of ‘agenten’ bepaald wordt door de fictieve verhalen van Adam Smith en zijn volgers. De taal van economen gaat een eigen leven leiden. Iedereen met een management-functie wordt verondersteld een zekere basiskennis te hebben van de economie en krijgt dit gedachtengoed voorgeschoteld. Zonder dat je dat wilt of weet ga je de wereld door deze bril zien. Je denkt in termen van markt, efficiëntie, transacties, groei, toegevoegde waarde, prijsvorming, geld, schulden. En uiteindelijk gaat de werkelijkheid zich naar het model zetten in plaats van andersom. We vergeten dat er ook hele andere manieren zijn om met elkaar deze planeet in te richten. Het lijkt een natuurwet: zo gaan die dingen nu eenmaal, ik doe ook maar wat ik moet doen.

Overigens blijkt Adam Smith veel van zijn werk ontleend te hebben aan oudere geschriften. Zelfs het beroemde voorbeeld van de arbeidsdeling in de naaldenfabriek schijnt al honderden jaren daarvoor beschreven te zijn. Ik wist het in ieder geval niet.

Evaluatie

Ik weet nog niet goed wat ik van het boek moet vinden. Ik weet dat Graeber een origineel denker is, die allerlei ingrediënten op een voor mij onverwachte wijze in een nieuw perspectief plaatst. Het blijft in mijn hoofd rondzingen. Dat is goed, dat is mooi, dat is nodig. Maar wat wil hij nu zeggen? Wat betekent dit nu voor ons? Welk handelsperspectief wordt hier geboden? Hoe moeten we verder? Hij zegt ook ergens dat hij niet de intentie had met dit boek oplossingen te willen aandragen, dus dat klopt dan wel.

Maar, en dat is het dubbele, de laatste 50 pagina’s vertellen tussen de regels door toch wel een verhaal. We zitten in een systeem waarvan we denken dat het het enige systeem is dat mogelijk is. We voegen ons allemaal in dat systeem. En het systeem heeft als interne dynamiek eeuwige groei en eindeloze schulden. En de uiterste consequentie is een crash omdat elke nieuwe (gedwongen) expansie alleen maar kan bij gratie van het aanboren van nieuwe resources, slaven, armen, onderdrukten. Maar kunnen we zomaar terug? De zogenaamde oervormen van schuld gingen ook gepaard met excessief geweld en slavernij, dus dat lokt ook niet. En hoe zit het met de niet te ontkennen ‘bijproducten’ van onze verslaving aan groei en expansie: technologische innovatie, hogere welvaart, betere gezondheid en langere levensduur? Kan niet anders dan dat hij een tweede deel moet schrijven: schuld, de volgende 5000 jaar.

Dit is het laatste deel in deze serie.

Rudy van Stratum, november 2012

 

 

 

 

Schuld: de eerste 5000 jaar (David Graeber) (2)

Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).

 

Stelling 3: Niet schuld is een probleem, maar ‘money is the root of all evil’.

Hoe zit het dan met geld? Aan geld is in kleine maatschappijen dus eigenlijk geen behoefte. Geld doet pas zijn intrede als maatschappijen groter en anoniemer worden. Graeber stelt dat de opkomst van geld samen gaat met de opkomst van heersers en oorlogen. Geld is oorlog en onderdrukking. Een heerser heeft een leger nodig om te kunnen veroveren. De vraag is wie de soldaten te eten geeft? De meest basale methode is om een land binnen te vallen en iedereen met de dood te bedreigen. Vervolgens zeg je dat je ze best wilt laten leven maar dan moeten de ‘geknechten’ wel zorgen voor brood en onderdak voor de soldaten. Afijn, roven en plunderen wordt op deze manier een weinig subtiele en vermoeiende bezigheid. Het behoeft voortdurend onderhoud en intimidatie. Tot een koning bedacht: als ik nu al mijn soldaten een muntje geef? Met dat muntje kunnen ze dan bij de inlanders een brood kopen. Maar waarom zouden de inlanders dat muntje accepteren in ruil voor een brood? Welnu, omdat de koning accepteert dat de verplichting die hij aan de inlanders heeft opgelegd mag worden betaald met die muntjes. Geld is belastingheffing zonder rechtstreeks geweld toe te hoeven passen.

Overigens stelt Graeber dat dit mechanisme tot op de dag van vandaag gewoon opgeld blijft doen. Geld is expansie, is onderdrukking, is oorlog. De oorlogen in Vietnam en Afghanistan zijn nodig om de carroussel van groei door te kunnen laten gaan. Het systeem is voortdurend op zoek naar nieuwe slaven die bereid (?) zijn offers te brengen voor het genot van een kleinere elite.

Maar dit is eigenlijk nog niet de kern van geld en waarom dit ‘kwaad’ is. Het kenmerk van geld is dat het exacte kwantificeerbare relaties legt met de goederen of diensten die je ervoor kunt kopen. De uitvinding van geld betekent het los kunnen laten van de oudere concepten van vage en moreel beladen schuldnoties. Ineens is het volstrekt helder wat ik precies van wie tegoed heb. Geld kwantificeert en anonimiseert. Geld tilt een maatschappij uit de sociale verbondenheid naar een hoger en abstracter niveau. De mens wordt verschoven van een sociaal wezen in een gemeenschap naar een actor die gedefinieerd is in termen van ruil en goederen. Door het ontstaan van geld, aldus Graeber, kunnen wij nu met droge ogen beweren: ja, ik snap wel dat er miljoenen kindertjes dood gaan in de derde wereld, maar ze hebben toch gewoon een schuld die moet worden terug betaald? Geld en schuld (in termen van geld) demoraliseert onze onderlinge verhoudingen. Het legitimeert als het ware verdere onderdrukking en uitbuiting.

Een nuancering. En misschien mijn invulling van wat Graeber beweert. Je zou kunnen denken dat in deze visie geld een instrument is dat is bedacht door de heersers om anderen te onderdrukken. Maar in feite gaat het hier om een autonome dynamiek. Je komt terecht in een groter systeem waarin ieder zijn rol speelt en moet spelen. Als de schuld er eenmaal is, achtervolgt hij je. Een mooie illustratie is het verhaal van de Spaanse Conquistadores bij de ontdekking van de nieuwe werelden. Een avonturier ziet in de nieuwe werelden zijn kans op fortuin. Hij heeft geld nodig voor de boot en het inhuren van manschappen. Hij leent geld van de koning om een expeditie te starten. De manschappen moeten onderweg betalen voor alles wat ze eten en aan verzorging nodig hebben. Eenmaal aangekomen bij de Azteken (ik noem maar wat) blijkt dat als ze niet oppassen ze met een restschuld huiswaarts moeten keren. Dit is de legitimatie om flink te plunderen en te moorden. Als ze thuis zijn terug gekeerd en de koning zijn beloning opeist, blijken ze weer op wereldreis te moeten om hun levenswijze te kunnen voortzetten. En zo verder en zo verder.

Stelling 4: Het bestaan van markten impliceert nog geen kapitalisme.

In de beschrijvingen van Graeber verwatert het verschil tussen kapitalisme en communisme. Wat voorbeelden om dit te verduidelijken. Stel je leeft in een communale gemeenschap. Een gemeenschap waar in wezen alles voor iedereen is: je draagt bij naar kunnen en krijgt naar behoefte. In een eerdere stelling had ik al laten zien dat het ook hier slechts goed gaat binnen zekere geaccepteerde grenzen. Je kunt niet eindeloos van de pot profiteren, ergens in het systeem wordt toch de balans opgemaakt. Parasieten worden (desnoods met geweld) uit het systeem gekieperd. Andersom: ook het kapitalisme (waarin van jou is wat je eigendom is) kent zijn grenzen. Graeber komt met een voorbeeld uit een (eigendoms) cultuur: als iemand zegt dat je zo’n mooie sjaal om hebt, dan betekent dat dat hij die sjaal graag wil hebben, de cultuur bepaalt dan dat je hem die sjaal ook daadwerkelijk geeft. Vanzelfsprekend bouw je dan wel een schuld op en de rekening moet wel weer een keer worden vereffend (sta niet raar te kijken dat deze weldoener een week later jou of je familie een compliment geeft!). Ook in ons hedendaags kapitalisme kun je natuurlijk niet onbeperkt je gang gaan. Het systeem stelt uiteindelijk grenzen aan wat je wel of niet kunt doen.

Markten zijn efficiënte vormen van elkaar ontmoeten en goederen uitwisselen. Ze zijn van alle tijden en hebben niets met kapitalisme ‘as such’ te maken. Sterker nog: Graeber beweert dat het ontstaan van markten als instituties historisch altijd te maken heeft met de opkomst van staten en regelingen/verplichtingen (oftewel: markten zijn een reactie op overheidsbemoeienis). Wat wil Graeber hier eigenlijk mee zeggen? Dat is het rare van het boek. Ik zou formeel kunnen zeggen: helemaal niets, hij constateert dat gewoon. Maar ergens bekruipt me toch het gevoel dat de boodschap is: als je markten fijn vindt dan kun je dat ook ervaren in andere samenwerkingsverbanden dan alleen die van kapitalisme.

Stelling 5 en 6 en evaluatie in 3e en laatste deel

Rudy van Stratum, november 2012

 

 

 

 

Schuld: de eerste 5000 jaar (David Graeber) (1)

Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).

Het gaat hier om een vuistdikke publicatie. En eentje die je wat mij betreft ‘ideosyncratisch’ kunt noemen: een auteur met een eigen mening en met een eigen (wat breedsprakige) schrijfstijl. Ik ga niet volledig recht doen aan de hele inhoud van het boek. Ik beperk met tot de zaken die mij aanspreken of als bijzonder opvallen en haal daar een rode draad uit die past bij ons werk van de laatste jaren op slimmefinancering.nl. Een gekleurde samenvatting dus aan de hand van een aantal stellingen.

Stelling 1: Het ontstaan van geld en schuld zoals door economen wordt verteld, spoort niet met de historische gang van zaken.

Hoe verklaren economen het ontstaan van schuld en geld? Het verhaal van de standaard tekstboeken gaat ongeveer als volgt. In den beginne ruilden we goederen met elkaar. Als je een varken over had en je had behoefte aan schoenen, dan ging je op zoek naar iemand die schoenen had in de hoop dat die je varken in ruil wilde aanvaarden. Dat was natuurlijk lastig en tijdsintensief. Na verloop van tijd ontstonden ‘universele ruilmiddelen’ waar je eigenlijk altijd mee aan kon komen zetten. Die dus iedereen wilde aanvaarden als tegenprestatie (omdat je wist dat je dat ene ruilmiddel zelf ook weer kon gebruiken voor wat jij dan weer graag wilde hebben). Zo ontstonden kleine stukjes waardevol materiaal (goud en zilver) die dienst deden als universeel ruilmiddel. Het ontstaan van geld was een feit. Maar ook dat was maar lastig. Als je veel handel dreef dan liep je rond met hele zakken goud. Dat was vermoeiend maar ook dreigde het gevaar overvallen en bestolen te worden. En zo kwam iemand op het idee om dat goud ergens in bewaring te geven (achter slot en grendel) en een papiertje te maken waarop stond ‘ik heb hier goud in bewaring gegeven, bij inlevering van dit papiertje krijg ik dat goud weer terug’. Als een handelaar dan iets wilde kopen dan had hij niet langer de zak met goud nodig maar kon het papiertje aan de verkoper overhandigen. De verkoper kon dan op elk moment zelf zijn goud gaan ophalen bij de ‘bank’. Vervolgens gingen die papiertjes een eigen leven leiden en werden ze geaccepteerd als finale betaling. Bijna niemand ging nog naar de bank om zijn zak goud op te halen. De ‘goudbewaarder’ bedacht vervolgens dat hij op eigen titel ook ‘papiertjes’ kon uitgeven want immers zijn ‘papiertjes’ werden geaccepteerd als finale kwijting over en weer. Zo ontstonden de banken, schulden en het fenomeen van geldschepping.

Volgens Graeber gaat het hier om een mooi maar verzonnen verhaal. Het is een economische fictie, die niet gecheckt is met de feiten en niet is gebaseerd op historische bronnen. Hoe is het volgens Graeber dan wél gegaan? De volgorde is historisch precies andersom: eerst ontstond schuld, toen ontstond geld en pas veel later ontstaat ruilhandel. Precies zoals economen beweren blijkt ruilhandel een onwerkbare en zeer kostbare aangelegenheid. Daarom heeft het ook nooit echt bestaan. In kleine gemeenschappen had vroeger ieder zijn eigen functie en taak. Je ging een brood halen bij de bakker en rekende niet meteen af. Het werd op de lat geschreven waardoor je een schuld had opgebouwd. Zo had iedereen bij elkaar schulden, iedereen had iets bij elkaar te goed. Dat werd allemaal niet precies uitgerekend en op papier gezet, hooguit zette de bakker streepjes voor het aantal broden dat persoon x bij hem had opgehaald (de kerfstok!). Ook waren er geen exacte rekenschema’s waarin werd gesteld dat 1 varken correspondeerde met y broden. Er was sprake van onderlinge sociale controle en er was een gevoel van globale ‘kloppendheid’. Een keer per jaar werden er rituele feesten gehouden waarin onderlinge schulden en tegoeden werden weg gestreept.

Schulden zijn dus van alle tijden (zie volgende stelling). Geld is pas later ontstaan (zie stelling 3). Van ruilhandel is eigenlijk nooit echt sprake geweest. Ruilhandel ontstaat vanuit een geldmaatschappij als die door omstandigheden (crisis, oorlog) terugvalt. Ruilhandel ontstaat dan spontaan van onderop als geld niet langer beschikbaar is.

Wat wil Graeber zeggen met het fabeltje dat economen vertellen? Mijn eerste reactie was: ja, nou en, maakt me eigenlijk niet zoveel uit hoe schuld of geld historisch is ontstaan, de economie-boeken maken gebruik van een didactisch model om uit te leggen welke functies schuld en geld hebben. Maar bij tweede overdenking: het verhaaltje dat verteld wordt om uit te leggen hoe het werkt gaat een eigen leven leiden, en is de basis van heel veel maatregelen die dagelijks worden genomen om bijvoorbeeld bestaande systemen en belangen te verdedigen. Dit wordt verder uitgewerkt in stelling 6.

Stelling 2: Schuld is van alle tijden, schuld is in wezen ook iets goeds.

Schuld is dus de oorsprong van economie en transacties of ruil. Schuld is van alle tijden en de oervorm. Schuld is daarmee niet per se iets ‘slechts’, heeft niet per se te maken met ‘uitbuiting’ of wat dan ook. Integendeel, schuld was een normaal intermenselijk bindmiddel. Schuld erkende dat je altijd met elkaar te maken had en bleef hebben binnen je gemeenschap. Het hoefde ook niet te worden opgeschreven, het was voortdurend in de onderlinge relaties aanwezig. Schuld had op die manier alles te maken met onderling vertrouwen in relatief kleine gemeenschappen.

Misschien dat dit de indruk wekt dat het vroeger allemaal beter was. Dat is beslist niet het geval. Schuld was dan weliswaar sociaal bindmiddel, uiteindelijke ging het wel degelijk om een hardvochtig mechanisme van checks en balances. Iemand die structureel geen tegenprestatie kon leveren, werd uit de gemeenschap verstoten. Graeber geeft voorbeelden van samenlevingen waarin profiterende individuen simpelweg werden vermoord. Blijkbaar was vermoorden minder problematisch dan heronderhandelen over schuldsanering. Ook kwam het veel voor dat de tegenprestatie uit hele andere domeinen kwam dan wij nu gewend zijn. Als je als vader flinke schulden had, kon je die ook terug betalen met het ‘uitlenen’ van je dochter. Prostitutie en slavernij gaan dus prima samen met schulden in de hier bedoelde oervorm. Dat dan weer wel.

Stellingen 3-6 in volgende afleveringen.

Rudy van Stratum