Tag archieven: mkba

Het (beperkte) nut van MKBA (volgens Jan Boelhouwer)

Een prachtig verhaal over het nut van MKBA in de tweede kamer volgens (nu) burgemeester en ex-tweedekamerlid Jan Boelhouwer (artikel te lezen op de mkba-info site). Misschien een cynisch verhaal maar aan de andere kant ook realistisch en tegendenkerig. Ik heb het verhaal samengevat in twee mindmaps: waarom MKBA niet (of maar zeer beperkt) werkt (1) en hoe het dan wél werkt in de politieke besluitvorming (2).

Eerder schreven wij over MKBA en de overeenkomsten met onze eigen financiële beslisboom. Ook behandelde ik eerder een aantal concrete rapporten/cases die met de MKBA-methode zijn uitgevoerd. Van de waarde van een museum tot de waarde van een brede school.

Waarom MKBA niet of maar beperkt werkt

Meteen maar naar de mindmap:

ScreenShot019Het artikel begint positief: de MKBA-methodiek wordt heel vaak toegepast om politieke beslissingen in de tweede kamer te onderbouwen. Maar helaas: de uitkomsten van zo’n onderzoek tellen in de besluitvorming niet zo zwaar mee. Het is natuurlijk wel handig zo’n onderzoek: als de uitkomst positief is dan betekent dat een bevestiging dat je plan goed is (confirmation bias). En als de uitkomst tegenvalt: dan zeg je dat de methodiek niet deugt en zwaar wordt overschat.

DE MKBA-methodiek (zo vervolgt Boelhouwer in het interview/artikel) is onvolledig en verklaart ook de beperkte rol in de besluitvorming. In de praktijk spelen emoties een belangrijk rol bij politieke besluitvorming. En de MKBA-aanpak houdt hier geen rekening mee. Verder spelen belangen een rol. Een politicus wil verder met zijn carrière, wil het goed doen naar zijn achterban, heeft nu eenmaal eerder een standpunt ingenomen (dreiging van gezichtsverlies, zie ook sunk cost fallacy), wil zijn collega een hak zetten etc etc. Allemaal zaken waar de MKBA geen rekening mee houdt en die in de praktijk wel degelijk een grote rol spelen.

Tenslotte is er zoiets als dat een politicus (mens) zélf wil beslissen. Dus niet dat ‘de cijfers’ of ‘de techniek’ voor jou bepaalt hoe het verder moet. Iemand wil de vrijheid van keuze hebben. Blijkbaar neemt de ‘onomstotelijke’ uitkomst van een ‘objectief’ op feiten gebaseerd onderzoek de mogelijkheid weg om iets te kiezen. Misschien iets van een ‘not invented here’ effect.

Overigens zijn al dit soort (terechte) argumenten de reden dat wij aanvankelijk een financiële beslisboom hebben ontwikkeld en daar later ‘verborgen kosten’ en ‘denkfouten’ aan toe hebben gevoegd. De simpele koude logica kan veel van de feitelijke besluiten simpelweg niet verklaren. Er zijn vele kostensoorten en psychologische mechanismen werkzaam die niet in rekenmodellen terug (kunnen) komen. Overigens zou mijn stelling zijn: ook die (verborgen) kostensoorten en psychologische mechanismen zijn ‘feiten’ die je althans kunt proberen te benoemen en mee te nemen in je strategische afweging. Veel meer over de beslisboom en de verborgen kosten en denkfouten is te lezen in het boek ‘Tegendenken’. (( In deze blog zijn de verschillen tussen MKBA en de ‘slimme financiering’ – aanpak verder uitgewerkt. ))

Dan het goede (?) nieuws: MKBA wordt wel gebruikt om burgers te overtuigen. Vroeger werden besluiten er van bovenaf ‘doorgestampt’ maar tegenwoordig werkt dat niet meer. Dus moet er een andere list worden verzonnen: MKBA. Zo hebben de burgers het gevoel dat hun belang wordt meegewogen (en tja, er komt toch uit dat we beter …. kunnen doen). En inderdaad: of je je zin krijgt is wat anders. MKBA als een modernere en subtielere manier om iets erheen te stampen.

Wat werkt dan wél (om je besluit er doorheen te krijgen)?

MKBA werkt dus niet écht waarvoor het bedoeld is. Dus hoe kun je je besluit er dan wél doorheen krijgen? Meteen maar weer naar de mindmap:

ScreenShot020Boelhouwer maakt in zijn betoog onderscheid tussen drie ‘doelgroepen’: de burgers, de collega politici/bestuurders en de politicus of bewindspersoon zelf.

De burgers. Wat helpt is als je je als (ontevreden) burgers goed organiseert, of in ieder geval die indruk wekt naar de politici. Dat betekent dat je met de bus naar de kamer moet komen en de spandoeken klaar moet hebben. Politici nemen burgers per definitie serieus en hoe zichtbaarder en georganiseerder de burgers zijn hoe serieuzer ze worden genomen. Met name de aandacht in de media is voor de politicus belangrijk. Je kunt een zaak dus groter en belangrijker maken door je gezicht te laten zien en door aandacht in de pers te krijgen (uitvergrotingseffect, waarbij niet de feiten maar de beelden spreken).

De collega’s. Als je je collega’s van je punt wilt overtuigen dan dus geen MKBA gebruiken maar een werkbezoek organiseren. Het zelf zien van wat er aan de hand is maakt veel meer indruk. Zien en beleven maakt indruk en verbroedert (gemeenschappelijk ervaring, losse sfeer). Ook hier is het belangrijk dat de pers erbij is en er vragen kunnen worden gesteld. Er ontstaat een sfeer van ‘dit is onvermijdelijk’ (group think). Boelhouwer beveelt hier een opstapeling van effecten aan: later moet het hele gezelschap bij de besluitvorming op de publieke tribune komen zitten (zie hierboven bij ‘de burgers’).

Tenslotte speelt de bewindspersoon zelf ook een belangrijke rol. Boelhouwer noemt hier als positief voorbeeld Melanie Schultz. Er lijkt zich hier een soort overtuigingsstrategie te ontvouwen. Eerst moet je goed luisteren naar je ‘opponent’. Zo voelt de ander zich serieus genomen. Dan laat je duidelijk merken dat je over je plan na wilt denken en dat je de punten van de ander hierbij mee wilt nemen. Vervolgens meld je dat je vindt dat de ander goede punten heeft. Maar dat jij toch je redenen hebt om jouw plan alsnog door te willen voeren. Het effect is hoe dan ook, aldus Boelhouwer, dat je goodwill bij de ander kweekt en dat veel projecten (van jou) doorgang vinden. Er staat dus ‘veel projecten’ en niet ‘goede projecten’ …..

Rudy van Stratum

MKBA-casus (3): de waarde van onderwijs (brede school)

Alweer even geleden ben ik gestart met de reeks MKBA (maatschappelijke kosten-baten analyse). Eerst een aantal algemene afleveringen (5 afleveringen) over de begrippen om daarna te vervolgen met het oppakken van enkele in de literatuur uitgewerkte MKBA-cases. Eerder behandelde ik als casus een aflevering over de toegevoegde waarde van een sportevenement en over de waarde van een museum. Ditmaal gaan we dieper in op de toegevoegde waarde (in MKBA-termen) van onderwijs, en meer specifiek op de toegevoegde waarde van een ‘brede school’.

MKBA in het kort

Een MKBA staat voor een maatschappelijk kosten-baten analyse. Een MKBA kijkt breder naar het begrip rendement. Het bekijkt de voor- en nadelen van een maatregel of investering over een langere termijn en over meerdere partijen. En het neemt ook de ‘zachtere’ effecten van de maatregel mee. Desondanks worden ook die zachtere effecten uitgedrukt in Euro’s hetgeen optelling van alle effecten in een eenduidige uitkomst mogelijk te maken. Waarom zou je kort door de bocht een MKBA doen?

  1. Om een investering die je met publieke middelen doet beter te onderbouwen zodat een transparante discussie hierover kan plaats vinden. Van publieke investeringen mag je (soms, meestal?) verwachten dat ze verder gaan dan het realiseren van een korte termijn financieel rendement voor een enkele partij (zeg maar: ‘winstmaximalisatie’).
  2. Als een ‘reguliere’ investeerder verder wil kijken dan naar het korte termijn financiële rendement en zijn eigen voor- of nadeel.

Verwachting vooraf

Als er iets is waar je een hoog (publiek) rendement van verwacht dan is dat van investeringen in onderwijs. Er is veel literatuur beschikbaar waaruit blijkt dat een investering in een betere/hogere opleiding zichzelf op termijn ruim terug verdient. Je zou hier in deze casus dus ook op voorhand hoge financiële resultaten verwachten. Ik moet de pret echter op voorhand drukken. De studie die ik voor deze blog heb uitgekozen gaat niet sec over de effecten van onderwijs maar over de effecten van het ánders organiseren van onderwijs. Het gaat over de mogelijke effecten van het opzetten van een zogenaamde brede school ten opzichte van het organiseren van regulier onderwijs. De studie die ik heb gekozen als basis is hier te vinden. Zoals gebruikelijk in deze reeks baseer ik me puur op de studie zelf en doe (vooralsnog) geen moeite de bronnen waar de studie zich op baseert te controleren.

Brede school

Een brede school betekent dat meerdere instellingen en functies in een wijk samenwerken. Soms is dat op een zelfde fysieke locatie waar meerdere instellingen en functies worden gehuisvest (in dat geval wordt van een multifunctionele accommodatie of MFA gesproken) maar soms gebeurt de samenwerking ook vanuit ieders eigen plek (en is sprake van een brede school in een netwerk opstelling). Voorbeelden van samenwerkende functies: onderwijs, dagopvang, sportfaciliteiten, buurthuis, gezondheidszorg etc. Het achterliggende idee achter een brede school is dat het zorgt voor meer cohesie in de wijk/buurt en dat het leidt tot betere leerprestaties (door minder schooluitval). Een brede school kan betrekking hebben zowel op het primaire onderwijs als op het secundaire onderwijs. Over de échte effecten van een brede school ten opzichte van meer traditioneel onderwijs is nog weinig bekend en ook deze MKBA-studie moet het hebben van het doen van veel aannames aangevuld met gegevens uit de literatuur en uit interviews. Op het eind van de studie wordt wel een gevoeligheidsanalyse gedaan op de meest cruciale factoren in de berekeningen.

Meest cruciale factoren

De uitkomsten worden in hoge mate bepaald door de mate van ‘achterstand van de wijk’ (hoe meer sprake is van een probleemwijk hoe meer positieve effecten een brede school wordt verondersteld te hebben) en van de grootte van de school (hoe groter de school hoe groter de positieve effecten voor de MKBA). In de studie worden dan ook meerdere gevallen naast elkaar uitgewerkt. Om het niet nodeloos ingewikkeld te maken, focus ik me hier uitsluitend op een brede school MFA rond het primaire onderwijs, waarbij sprake is van een grote school met 1.000 leerlingen in een achterstandswijk. Dit is tevens het scenario waarin de meest positieve uitkomst van de MKBA wordt becijferd.

Ik begin maar bij de conclusie: het rapport stelt dat het totale voordeel van een brede school in dit gunstige scenario ruim € 4,5 mln positief is ten opzichte van het nulalternatief (geen brede school). Het gaat hier om een contante waarde over een periode van 40 jaar berekend. De discontovoet waartegen is contant gemaakt ligt zo rond de 5% (voor de kosten is een andere voet gehanteerd dan voor de baten, vandaar dat ik de term ‘rond’ gebruik). Overigens is naast de al genoemde factoren (achterstandswijk en grootte van de school) ook deze discontovoet van grote invloed op de totaaluitkomsten.

Ik zie het als mijn belangrijkste taak in deze blog om deze ’totaalscore’ van € 4,5 mln uiteen te rafelen naar de onderdelen. Voor wie en waarom is er sprake van een voor- of een nadeel en hoe groot is dat voor-na-deel dan? Ook met het rapport in de hand is dat nog best een puzzel om een beetje simpel na te vertellen …. Ik houd ook niet de volgorde van het rapport aan omdat ik er de voorkeur aan geef de effecten te bespreken naar de stakeholder die het betreft (en niet naar het soort effect waar de studie vanuit gaat).

De leerlingen

Het grootste effect van de brede school zit bij de leerlingen. De studie vertrekt (in het door mij uitgekozen scenario van achterstandswijk en schoolgrootte van 1.000 leerlingen) van een verminderde uitval van 5% en van 2% meer doorstroming naar een hoger onderwijstype. Nogmaals: deze aanname van 5% (en 2%) is niet hard bewezen en bepaalt in hoge mate de uitkomsten van de MKBA. Op basis van arbeidsmarktgegevens en wat mensen bij een bepaalde opleiding gemiddeld verdienen, berekent de studie dat sprake is van sprake is van een NCW van € 6,5 mln door meer werk en hogere inkomens over een periode van 40 jaar van alle cohorten leerlingen.

De ouders

De ouders van de leerlingen (in een probleemwijk) worden geacht door de betere beschikbaarheid van dagopvang en scholing makkelijker te kunnen participeren in de maatschappij. Dat betekent dat ze een hogere kans op het vinden van werk hebben én gemiddeld meer krijgen betaald (dan zonder de nu geboden faciliteiten van de brede school). Er wordt netjes rekening gehouden met de bevolkingsopbouw in zo’n wijk (opleiding, leeftijd, man/vrouw etc). Op basis van enkele literatuurstudies worden beperkte effecten op de arbeidsmarktparticipatie verwacht voor de ouders. De berekende NCW is ruim € 100.000.

De bewoners in de wijk

Omdat de brede school zorgt voor minder uitval in het onderwijs hebben de omwonenden minder overlast van rondhangende jongeren. Niet alleen is de uitval minder, de leerlingen zitten ook nog eens langer (meer jaren) op school, dus tel uit je winst. In dit geval gaat het niet om een echte kasstroom maar om een subjectief effect dat via enquêtes kan worden bepaald. Het gaat dan om een vraag als: hoeveel heeft u ervoor over als er minder overlast zou zijn? Dat bedrag per huishouden wordt dan vermenigvuldigd met het aantal huishoudens in de buurt. Voor zo’n grote school in een achterstandswijk komt de studie op een NCW van een kleine € 500.000.

De maatschappij

Dan een hele brede categorie waaronder ook de effecten van het Rijk en gemeente vallen. Je zou al kunnen stellen dat het Rijk meer inkomstenbelasting genereert op basis van de extra werkgelegenheid die hierboven bij leerlingen en ouders is bepaald. Dat effect kan ik in de studie echter niet terug vinden. De lagere uitval van de leerlingen leidt wel direct tot vermeden kosten. Die kosten betreffen o.a. minder uitkeringen en scholingstrajecten voor anders werkloze jongeren. De studie becijfert hier een NCW van ongeveer € 500.000. Verder komen minder jongeren in aanraking met justitie (minder criminaliteit). Dat betekent minder rechtsgangen, minder gevangenissen etc. De kosten van het in aanraking komen met justitie zijn redelijk goed bekend. De NCW van deze besparing is € 220.000. Dit bedrag is een echte kasstroom. Tenslotte hebben we als maatschappelijk effect nog de toename in de sociale cohesie van de wijk waar de brede school zich bevindt. Dit effect is verre van eenduidig en bovendien geen echte kasstroom. Het gaat met name om een verhoogd gevoel van veiligheid en een verbetering van de leefbaarheid in de wijk. De effecten worden wederom gebaseerd op subjectieve waarderingen uit enquêtes en komen neer op een NCW van € 380.000.

In totaal hebben we daarmee een NCW voor de maatschappij van ruim € 1.000.000. Ruim de helft van dit bedrag is geen echte kasstroom (daar staat tegenover dat een deel van de echte toegenomen belastinginkomsten niet is meegenomen).

De school en andere samenwerkende organisaties

Last but not least: wat is het effect van de samenwerkende organisaties? Veel mensen denken dat een brede school (en dan met name een MFA) tot efficiencyvoordelen leidt. Meerdere instellingen delen immers eenzelfde gebouw en dat scheelt in de bouwprijs en leidt tot een hogere bezetting van de panden. De studie constateert dat dit een misvatting is. Een brede school leidt in de regel tot een hogere bouwprijs omdat de besluitvorming een stuk complexer is. Daar staat dan weer tegenover dat de levensduur van een brede school naar verwachting hoger is (60 ipv 40 jaar). Per saldo neemt de studie aan dat dit aspect van de brede school (de bouw) kostenneutraal is.

Het venijn zit hem in de staart. Een brede school heeft meer personeel en meer onderhoud nodig. Er moet meer worden afgestemd en gecoördineerd, dat leidt met name tot hogere kosten voor personeel. In totaal gaat het om ongeveer € 250.000 extra kosten per jaar die een NCW over 40 jaar oplevert van € 3.700.000 negatief. Er staat weer een klein positief effect tegenover van extra werkgelegenheid van personeel dat anders niet aan werk zou zijn gekomen, becijferd op een NCW van € 160.000 (dit effect kan eventueel ook bij de maatschappij worden opgeteld in plaats van hier bij de organisaties).

Ik heb nog even zitten puzzelen waarom de grootte van de school zo bepalend is voor de uitkomsten. Logisch dat een school van 1.000 leerlingen een groter effect heeft dan een school van 300 leerlingen. Maar voor veel effecten geldt een grofweg gelijk bedrag per leerling of (wijk-) bewoner. De echte vraag is of 3 keer een school van 300 leerlingen zoveel anders is dan 1 keer een school van 900 leerlingen. De grootste verschillen worden bepaald door het schaalvoordeel dat een grotere school heeft bij het uitsmeren van een aantal posten in de vaste-kosten-sfeer. Het totale effect per leerling is dus niet zo heel veel anders voor een kleine versus een grote school en ik vind dat de studie onterecht de indruk wekt dat ‘groter is beter’.

In totaal

Als we zo alles bij elkaar optellen, dan hebben we:

  • Leerlingen: € 6.500.000
  • Ouders: € 100.000
  • Bewoners: € 500.000
  • Maatschappij: € 1.000.000
  • Organisaties: -/- € 3.500.000

Maakt een totale NCW van positief € 4.600.000 hetgeen overeenkomt met het bedrag dat ik in de inleiding al noemde. Van die € 4.600.000 is ongeveer een kleine € 1.000.000 niet als kasstroom aan te merken. We houden dus een harde verdienste over voor alle partijen over een periode van 40 jaar over van ruim € 3.500.000. Let wel: bij een grote school in een achterstandswijk.

Als ik het hele verhaal plat sla zou ik het volgende willen concluderen. Ik zie even af van de subjectieve effecten en beperk me tot de grote bedragen die het totale effect bepalen.

De organisaties moeten ongeveer € 3.500.000 extra uitgeven aan personeel. De positieve effecten daarvan slaan met name neer bij de leerlingen zelf voor een (groter) bedrag van € 6.500.000.

Alle andere effecten (ouders, bewoners en zelfs de maatschappij) zijn nauwelijks bepalend voor de totaalsom.

Maar er zijn nog enkele complicaties

Eerst de gevoeligheidsanalyse. De uitkomsten hangen in hoge mate af van een aantal veronderstellingen. We hebben al gezien dat het bedrag van € 6.500.000 van de extra werkgelegenheid van de leerlingen sterk bepalend is. Dit bedrag wordt in de sommen bepaald door het aangenomen mindere percentage uitval van de leerlingen van 5%. Het omslagpunt van de berekeningen ligt ongeveer bij 2% minder uitval. Dat is ook de reden waarom er bij niet-achterstandswijken nauwelijks een voordeel voor de brede school wordt becijferd. Onder die 2% uitvalvermindering is er dus sprake van negatieve maatschappelijke effecten! Daar staat tegenover dat de gehanteerde discontovoet van met name deze baten van de leerlingen sterk bepalend is. Er is gerekend met een voet van 7% die ten tijde van het uitvoeren van de studie (2007) wellicht te verdedigen was. Nemen we een meer realistische voet van bijvoorbeeld 5% dan levert dat zomaar een extra NCW van bijna € 8 mln op.

De belangrijkste complicatie is wellicht nog het verdelingsvraagstuk waar ook in de studie (in de oplossingsgerichte sfeer) niet bij wordt stil gestaan. Stel al even dat een brede school een flink positief financieel effect heeft. En dus een zeer wenselijk maatregel of investering is. Dan is het een fors probleem dat de investeerder (de school, de kinderopvang, de sportorganisatie etc) elk jaar € 250.000 extra moet uitgeven zonder daar zelf ooit de revenuen van terug te zien. Het zijn de leerlingen die ooit in de toekomst meer gaan verdienen die het rendement zullen ontvangen van deze investering.

Rudy van Stratum

 

 

MKBA-casus (2): de waarde van een museum

Ditmaal pak ik een MKBA-studie bij de kop uit de culturele hoek. Bij mijn zoektocht naar een mooi voorbeeld kwam ik terecht op een iets oudere studie over de waarde van musea. Net nadat deze studie is gepubliceerd heb ik hier al een stukje over geschreven. Ik was dat eerlijk gezegd een beetje vergeten maar bij het googlen op ‘mkba + cultuur’ kwam ik spontaan op mijn eigen oudere blog terecht …. Maar: het is helemaal uit de begintijd van deze site ‘slimme financiering’ dus wellicht haal ik er nu andere dingen uit.

De studie zelf is hier te vinden.

Mijn oude blog is hier te vinden.

Verwondering

Een museum vind ik boeiend omdat je op voorhand kunt vermoeden dat zoiets alleen maar geld kost. Dus hoe beargumenteert een onderzoeker de waarde van zoiets? Althans: als het dan toch met een berekening moet en Euro’s een rol spelen.

Ik loop de studie weer door en neem dezelfde volgorde als bij de eerdere MKBA-casus over het sportevenement. Dat betekent dat ik achtereenvolgens kijk naar 1) de organisatie, in dit geval het museum zelf, 2) de cashflow-benadering van slimme financiering die naar meerdere stakeholders over een langere horizon kijkt, en 3) de uitkomsten van de studie zelf, dus de MKBA-aanpak (waar dus ook non-cashflows worden meegenomen in de berekening). En wederom: het gaat me om de aanpak en minder om de precieze getallen. Ik beperk me ook bewust tot de studie zelf en ga niet dieper graven in de onderliggende uitkomsten van die studie.

Kengetallen

Laat ik beginnen met een aantal interessante kengetallen. De studie gaat over 773 Nederlandse musea in totaliteit (dus geen uitspraken over afzonderlijke musea). Deze krijgen een totale subsidie van € 370 mln per jaar. Het Rijk levert € 213 mln, de provincies € 34 mln en de gemeenten € 132 mln. Jaarlijks krijgen deze 773 musea 20,5 mln bezoekers. Ongeveer 1/4 van deze bezoekers komt uit het buitenland, de overige 3/4 komt uit Nederland zelf. De inkomsten uit kaartjes-verkoop aan de kassa zijn € 80 mln.

Elk museum krijgt zo’n 26.500 bezoeken per jaar (gemiddeld uiteraard!). Een bezoeker telt gemiddeld € 4 neer voor een entreebewijs. Een buitenlander betaalt overigens wat meer (ongeveer € 7) dan een Nederlander (ongeveer € 3, komt door kortingen, acties, abonnementen etc). Elk museum krijgt gemiddeld ongeveer € 500.000 subsidie. Per bezoek betaalt de overheid dus iets minder dan € 20 bovenop de entreeprijs van € 4. Best apart, zo’n verhouding van 5 delen subsidie op 1 deel eigen bijdrage.

De organisatie zelf

Weer opvallend aan een MKBA-studie is dat de ‘onderneming’ in kwestie niet zo wordt uitgeplozen. Wat is er bijvoorbeeld nodig als startinvestering om een museum te beginnen? Is dat dan ook betaald uit overheidsgeld? Hoe zit het de kostenstructuur van een museum? Hoeveel gaat er per jaar op aan personeel, aan huisvesting etc. Niets daarover in deze studie.

We weten alleen dat in de ‘exploitatie-fase’ er twee bronnen van inkomsten zijn: € 80 mln entreegeld en € 379 mln subsidie. Maar zijn er dan geen inkomsten uit verkoop van t-shirtjes en replica’s (museumwinkel)? En inkomsten uit de exploitatie van eigen restaurants? En betaalde rondleidingen? We komen er niet achter. Over de kosten weten we al helemaal niets, uit deze studie. Is het voor een ondernemer dan interessant een museum te beginnen? Om welke cashflows gaat het?

Een museum, ik zei het al eerder, kost geld. Het doel is ook niet om winst te maken. Ik ga er daarom maar van uit dat de subsidie precies is wat bijgepast moet worden om het zaakje ‘rond’ te krijgen. De kosten (personeel, huisvesting etc) zullen dus ongeveer even groot zijn als de totale inkomsten (dus zo’n € 450 mln). Elk jaar is er dan sprake van een netto cashflow van 0 Euro. In onderstaand diagram heb ik dat samengevat in de regel die over het museum gaat.

We moeten het dus hebben van andere partijen, die mogelijk ook voor- en nadeel van een museum ondervinden.

Bedrijven

De studie becijfert een extra omzet voor bedrijven (toeristen, dagjesmensen etc kopen allerlei dingen in de omgeving bij de winkels) van € 400 mln op jaarbasis. Deze studie pakt, terecht, niet deze extra omzet als basis voor de berekening, maar de extra winst die het bedrijfsleven over die omzet maakt. De studie neemt hierbij een bedrag aan van € 20 mln op jaarbasis. Het Rijk ontvangt ongeveer € 40 mln extra belastingen (BTW, VPB), maar dat komt later. Je zou wellicht ook kunnen vermoeden dat de subsidie van € 379 mln (deels lonen en salarissen, maar ook kantoormateriaal, drukwerk etc) ook tot extra omzet en winst voor het bedrijfsleven (en belastingen voor het Rijk) zal leiden. Maar daarover wordt niet expliciet gesproken.

De studie rekent de totalen uiteindelijk uit in een zogenaamde Netto Contante Waarde waarbij alle losse termijnbedragen tot één eindbedrag worden herleid. Grofweg komt dat in deze studie neer op het vermenigvuldigen met een factor 15-20 van het termijnbedrag. Bedrijven hebben op deze manier ongeveer € 0,35 mrd ‘voordeel’ van de Nederlandse musea. Zie weer de tabel hieronder.

Gemeenten en provincies

De gemeenten en provincies zijn elk jaar een subsidie armer van € 164 mln. Ook nog een startsubsidie om het hele zaakje in te richten vermoedelijk, maar daarover weten we zoals gezegd niets. Gemeentes krijgen wellicht ook wat extra inkomsten uit belasting (huizenprijzen stijgen, zie verder) maar ook daarover is geen specifieke informatie in de studie te vinden. De NCW van de regel komt daarmee op ongeveer (minus) € 2,8 mrd.

De bewoners

Of beter: de bezitters van de huizen die in de nabije omgeving van de meest aantrekkelijke musea staan. Uit onderzoek blijkt dat stedelijke concentraties met musea aantrekkelijker zijn om te wonen en een hogere huizenprijs ‘doen’. Op jaarbasis wordt hier een bedrag van maar liefst € 200 mln becijferd. Hier hoort een NCW van ongeveer € 3,4 mrd bij.

Pas op: deze waardestijging van huizen is niet altijd een cashflow. Alleen mensen die feitelijk hun huis verkopen zullen daardoor een hogere prijs (dan zonder museum) ontvangen. De betalende kopers moeten vanzelfsprekend een hogere prijs betalen, dus hoe dat per saldo uitpakt is voor mij ook een raadsel (de winst voor de een is het verlies van de ander, tenzij de koper een buitenlander is en je alleen kijkt naar het effect op de binnenlandse stromen). Ook de overheid zal hierdoor extra overdrachtsbelasting krijgen, in de tabel hieronder aangenomen op ongeveer € 20 mln op jaarbasis.

Tussenconclusie: de contante waarde van de totale overheidsbijdrage is ongeveer € 6 mrd (de jaarlijkse subsidie van € 379 contant gemaakt over een lange periode). De helft van dat bedrag komt dus terecht bij de eigenaren van huizen in de buurt van die musea!

 

ScreenShot717

Het Rijk

We kunnen wat korter zijn omdat de bedragen al zijn genoemd hierboven. Het Rijk betaalt jaarlijks de subsidie van € 213 mln. Maar ontvangt ook extra belastingen (van bedrijven die extra omzet en winst maken, en van huizenbezitters die meer overdrachtsbelasting betalen). In totaal benaderen we dit met een NCW op de regel ‘Rijk’ van minus € 2,6 mrd.

De maatschappij

Dan de samenleving als geheel of de maatschappij. Het gaat hier volgens de studie met name om de educatieve functie van musea. De totale bijdrage aan de maatschappij van cultuur wordt op € 7.500 per leerling per jaar becijferd. Musea is slechts een deel van ‘cultuur’ en komt op € 1.500 per leerling per jaar. Een museumbezoek is daar maar weer een onderdeeltje van: € 50 per ll pj. In totaal maken 900.000 bezoeken van leerlingen per jaar dan een kasstroom van € 45 mln per jaar.

Een kasstroom? Ja, dat kan. Het gaat dan om minder schooluitval, hogere leerprestaties, leidend tot hogere verdiensten/inkomens over langere tijd tot aan lagere kosten van criminaliteitsbestrijding. We nemen het aan. Een NCW van € 0,7 mrd is het resultaat.

Optellen van de kasstromen

Als ik alle gevonden bedragen optel dan kom ik rechtsonder in onze rekentabel uit op een negatieve toegevoegde waarde van de 773 Nederlandse musea van € 1 mrd! Ik stelde al dat de bijdrage van huizenbezitters deels geen echte kasstroom is, dus als we daar een lager bedrag voor veronderstellen, dan zit de totaalsom eerder richting de minus € 3 mrd.

Is dat erg? Nee, hoeft niet. De vraag die wij dan stellen is: zijn die musea ons € 3 mrd waard? Welke andere, niet in kasstromen uit te drukken, voordelen zitten er aan die musea? En is dat voldoende om die € 3 mrd te verantwoorden? Daar kun je een discussie over voeren (nee: daar moet je een discussie over voeren). We kunnen ook zeggen: die musea kosten ons € 6 mrd aan (contant gemaakte) subsidies maar de helft daarvan wordt weer goedgemaakt door ‘inverdieneffecten’ bij andere partijen waardoor de schade ‘nog maar’ op € 3 mrd uitkomt.

MKBA is een manier om deze vraag te beantwoorden, dus laten we nu eens kijken waar de studie nog meer aandacht aan besteedt.

MKBA-uitkomsten

We kennen de samenvattende tabel uit de studie al uit de oude blog. We herhalen de tabel hier voor het gemak nog maar eens. De totale welvaartswinst wordt berekend op € 6,4 mrd. De NCW van de subsidies is met € 6 mrd ongeveer even groot, misschien een pietsie lager. De hoofdconclusie van de studie is dan ook: de musea zijn de subsidies dus ongeveer waard (misschien iets meer, misschien iets minder, waarschijnlijk iets minder). Of nog weer in andere woorden: deze MKBA-exercitie komt met een netto voordeel van ongeveer 0 uit de bus. Terwijl in onze aanpak een bedrag van minus € 1-3 mrd uit de bus kwam rollen.

Waar zit het verschil? Simpel: MKBA neemt ook een aantal niet-cashflows mee door aan een aantal voordelen toch Euro-bedragen te hangen. Laten we de cijfers van de tabel eens nalopen.

Puntje 2: optie op gebruik, dat zijn de voordelen voor huizenbezitters, dat bedrag heb ik hierboven overgenomen. Puntje 4: toerisme, dat bedrag heb ik verdeeld over bedrijven (2/3 deel) en Rijk (1/3). Het gaat hier over extra winst bedrijven en extra overdrachtsbelasting Rijk. Ook dat bedrag zit dus in mijn opsomming hierboven. Puntje 5: educatie, dat zijn de effecten van museumbezoek op leerlingen, ook die heb ik onder ‘maatschappij’ opgenomen.

Houden we over: punten 1 en 3.

Punt 3: bestaanswaarde. Deze is te complex om hier uit te leggen (oa discussie over de aanschaf van kunstwerken die al dan niet in waarde stijgen en belegging vormen). Omdat deze post per saldo nauwelijks meetelt, laat ik die buiten beschouwing. Dan kan het niet anders of de verschillen tussen MKBA en de zelf gefabriekte tabel zitten in punt 1: het gebruik van musea.

Bij dit punt 1 gaat het met name om de financiële waardering van de reis- en bezoektijd van bezoekers. Bezoekers reizen gemiddeld een uur en 60 km om naar het museum te komen, verblijven vervolgens nog enkele uren in zo’n museum. En dat betekent dus dat ze ‘iets’ voor dat museum over hebben. Dat ze het museum hoger waarderen dan uit het entreekaartje blijkt. Voor een ‘verloren’ uur wordt dan een bedrag van zo’n € 7 genomen en er ontstaat een post met een NCW van ongeveer € 1 mrd. Het zogenaamde consumentensurplus (dus de meerwaarde tov andere tijdsbestedingen van de consument) wordt jaarlijks op zo’n € 50 mln geschat. Op dit moment wordt er ongeveer € 4 per kaartje betaald, maar de studie onderbouwt dat de bezoeker er eigenlijk ongeveer € 6,50 voor over heeft. Eigenlijk nog steeds niet heel veel als je het vergelijkt met wat een kaartje ongeveer kost, namelijk zo’n € 22.

Hiermee hebben we de verschillen voldoende geduid.

schatvandestadSamenvattend:

  1. Een kaartje kost eigenlijk € 22.
  2. Je hoeft als bezoeker maar € 4 te betalen, de overheid legt de resterende € 18 bij.
  3. Voor een kaartje zou men uiteindelijk dan toch zo’n € 6,50 over hebben (willen betalen).
  4. Van die € 18 krijg de overheid nog wel een deel terug omdat sommigen meer belasting gaan betalen (ongeveer € 3, resteert een netto bijdrage van € 15).
  5. Ongeveer € 10 van deze € 15 komt terecht bij huiseigenaren dichtbij musea.
  6. De resterende € 5 van de subsidie komt dan terecht bij de samenleving (2/3) en bij bedrijven (1/3).

 

Aha hoor ik u denken: hier klopt iets niet. De consument heeft toch al dat voordeel van € 18? Hoe kan het dan ook nog terecht komen bij huiseigenaren, de samenleving en bedrijven? Nou, dat is precies het verschil tussen MKBA en onze aanpak. Die € 18 (mogelijk) voordeel voor de bezoeker is fictief of psychologisch, die wordt niet echt uitbetaald. De € 15 van de overheid zoals die dus echt wordt betaald (checks, overboekingen, banksaldi, je weet wel) gaat wel degelijk naar de genoemde partijen, die bedragen zijn wél echt.

Rudy van Stratum

MKBA-casus (1): dam tot damloop (sportevenement)

Enkele blogs geleden heb ik uitgebreid stilgestaan bij het verschil tussen het berekenen van rendement voor:

  • business-as-usual, dus zoals een bank of een gemiddeld bedrijf dat zou doen.
  • onze methode van ‘slimme financiering’, dus rekening houdend met meer partijen en een langere horizon.
  • de mkba-aanpak, waarbij nog weer extra effecten financieel worden gewaardeerd.

 

Wij zijn voornemens het komende jaar een aantal mkba-studies erbij te pakken om zelf van te leren en een gevoel te krijgen bij de aanpak en bijzonderheden (zoals kengetallen). We zullen er op letten dat de studies/rapporten steeds over een ander domein gaan (openbaar vervoer, cultuur, etc). Ditmaal figureert een vrij recente studie die de effecten van de dam tot damloop 2013 in kaart brengt.

Noodgedwongen blijven we summier in de behandeling en beperken ons ook tot de tekst van het bijbehorende rapport. De studie zelf is hier te vinden. Ook via deze link is meer over de studie te vinden.

De basis: kijken naar één partij en de korte termijn (€ 100.000)

We beginnen bij het begin. Stel dat een ondernemer een plan heeft en zoekt naar financiering van dat plan. Kan hij dat plan dan gefinancierd en gerealiseerd krijgen? We bekijken de situatie dan zoals een bank dat zou doen en zoals bijvoorbeeld het canvasmodel dat zou doen. Kunnen we met andere woorden binnen een redelijk korte termijn ons geld terug verdienen en daar zelfs een redelijk financieel rendement over halen?

In de studie naar de effecten van de dam tot damloop 2013 moeten we dan op zoek naar de financiële gegevens van de organisatie die het hele spul op touw heeft gezet. Zo’n organisatie maakt vooraf natuurlijk een prognose van het aantal lopers dat op zo’n sportief evenement afkomt. De studie van de dam tot damloop is achteraf (met de enquêtes op het moment zelf) uitgevoerd dus van de verwachtingen vooraf hebben we geen gegevens.

Vreemd genoeg is er over de organisatie zelf niet zo heel veel te vinden in het rapport. We weten dat er ruim 36.000 inschrijvers zijn geweest die per inschrijving € 13 hebben betaald. Dat maakt een kleine € 500.000 aan inkomsten. We kunnen ook lezen dat het totaal aan inkomsten wordt gesteld op ongeveer € 1,9 miljoen. Dat is dan inclusief sponsorgelden, inclusief verkoop van t-shirtjes en ander reclamemateriaal en ook is dit inclusief het subsidiebedrag van de gemeenten Amsterdam en Zaandam. Het tweede vreemde is dat het subsidiebedrag zelf ook niet is te vinden (ook snel googlen levert me geen concrete bedragen op, vermoedelijk te vinden in jaarverslagen etc maar zoals gezegd ga ik daar nu niet achter aan).

De totale uitgaven van de organisatie worden gesteld op ongeveer € 1,8 miljoen. Vanzelfsprekend is dat het bedrag voor het inhuren van mensen, voor het maken van reclame, voor het materiaal dat nodig is om het circuit af te zetten etc etc. Of hier ook bij zijn inbegrepen een vergoeding voor de gemeenten om mogelijk extra politie in te zetten, om achteraf de straten weer schoon te maken? We weten het niet, althans het is in de studie niet terug te vinden.

We komen nu tot de (wederom opvallende) constatering dat de organisatie sec hier een goede businesscase te pakken heeft. De organisatie van het evenement brengt ongeveer een ton Euro’s in het laatje. Maar, nogmaals, dat is dus inclusief subsidies. Blijkbaar hebben de betreffende gemeentes bepaald dat de subsidie een doel dient en op deze manier goed is besteed. We hoeven nu eigenlijk helemaal niet meer verder te rekenen, want het plan (realiseer een sportief evenement) kan gewoon doorgang vinden.

In onderstaand diagram hebben we de genoemde bedragen ingeplot. We komen op het diagram zelf nog uitgebreider terug.

De andere partijen (totaal gaat richting € 300.000 of zelfs € 1.000.000)

Nu gaan we een tussenstap nemen. Onze aanpak zit tussen ‘gewoon’ en mkba in. We kijken wél naar Euro’s en échte kasstromen maar kijken ook naar meer partijen en nemen een langere planningshorizon (verschil met ‘gewoon’) maar nemen in eerste instantie geen zachte of lastig te waarderen zaken mee (verschil met mkba).

Nogmaals: ik wil me beperken tot wat ik kan lezen in de studie. Welke partijen hebben financieel voor- en nadeel van een dergelijk sportief evenement? Beetje speculatie en dikke duim is onvermijdelijk, sorry daarvoor. Nuanceringen en verfijningen kunnen we later nog aanbrengen.

Bedrijven: het eerste waar ik aan zou denken is de toegenomen handel van bedrijven die (extra) spullen verkopen door het toegenomen bezoek. Naast de 36.000 lopers zijn er ook nog 115.000 bezoekers geweest. We moeten kijken naar de EXTRA uitgaven die deze mensen door het sportevenement hebben gedaan. De studie becijfert op basis van o.a. gehouden enquêtes dat er € 1,5 mln extra is uitgegeven door de bezoekers. We willen hier geen volledigheid betrachten maar er is ook nog extra geld uitgegeven door de sporters zelf (ook aan sportspullen), door de organisatie zelf (die bewuste € 1,8 mln aan kosten zijn gemaakt door de aankoop van allerlei spullen bij bedrijven). Kortom: een miljoentje of drie extra omzet bij allerlei bedrijven in het land, daar is hier wel sprake van (en weer is discussie mogelijk: is dat écht EXTRA? Zou je anders ook niet die nieuwe sportschoenen hebben gekocht?). Is dat dan een extra cashflow voor die bedrijven? Natuurlijk niet, want die bedrijven moeten daarvoor ook extra spullen inkopen en extra mensen voor uitbetalen. We moeten kijken naar de netto cashflow voor bedrijven na aftrek van belasting etc. Hier is vanzelfsprekend geen informatie over te vinden, maar laten we dat bedrag nu eens zetten op € 200.000 (een netto rendement van zo’n 5-10%, best netjes als je dat haalt).

Hoe zit het met de gemeenten zelf? Die hebben dus een subsidie verstrekt. Dat is een negatieve cashflow aan de start. Wat krijgen ze daarvoor terug? Tja, niet zo veel. Ze krijgen wat extra parkeergeld binnen (niet van de OV-reizigers natuurlijk). Maar ze hebben wellicht ook extra uren moeten maken met het ambtenarenapparaat. Wellicht extra kosten voor de inzet van politie en beveiliging en schoonmaak. Nogmaals, we weten niet of de organisatie daar een vergoeding voor heeft betaald. Het wordt een slag in de lucht, maar mijn vermoeden is dat dit evenement de gemeenten geld kost (met name de verstrekking van de subsidie). Dus laat eens aannemen € 25.000 schade.

Dan hebben we de hardlopers zelf. Merken die iets op hun banksaldo? In principe niet. Ze kopen natuurlijk wat extra spullen en betalen inschrijfgeld maar daar staat de geleverde dienst tegenover. Wel berekent de studie de gezondheidseffecten van extra sportieve beweging. Hier kunnen we natuurlijk een hele boom over opzetten, maar in totaal levert deze exercitie volgens de studie 12 extra levensjaren op die per jaar € 50.000 waard zijn, maakt een totaalbedrag van € 600.000. Maar dat is geen extra cashflow? Jawel, dat kan wel het geval zijn. De sportievelingen leven wat langer, zijn productiever, werken langer en harder en vergaren zo meer inkomen en besparen ook op ziektekosten(premies). Elk jaar is dat voor deze hele populatie een bepaald bedrag, in totaliteit over veel jaren maakt dan dan die € 600.000. En hoe zit het met de kosten die met meer sporten gepaard gaan? Blessures, arbeidsverzuim. ziekenhuisbezoek? We laten die maar even zitten.

Het Rijk? Als mensen langer leven en harder werken dan wordt er ook meer belasting betaald. Dat zal dan een percentage zijn van de genoemde € 600.000. Maar er moeten ook meer ambtenaren worden ingehuurd om die belasting te innen, extra ICT worden aangeschaft, dus laten we hier nu eens € 100.000 nemen.

Dan de maatschappij als geheel tenslotte. Wat merken ‘de mensen’ er van? We hebben nog de verloren reisuren die we bij de bezoekers nog niet hebben meegenomen. Gemiddeld heeft een bezoeker volgens de studie 37 minuten gereisd (extra?). Dat maakt in totaal 71.000 uur verloren tijd waarin ook had kunnen worden gewerkt. Maar ja, het evenement is in een weekeinde gehouden dus hoe reëel is de aanname van gederfde inkomsten/uren? Bij een fictief tarief van € 15 per uur, hebben we het dan al over ruim € 1 mln ‘schade’. Maar er is ook nog de uitstoot van die gereden kilometers. Uitstoot die leidt tot een lagere levensverwachting en zo verder en zo verder. Ik neem over deze categorie baten/kosten maar geen bedrag op in de tabel.

Naarmate we verder liggende partijen bij de kop pakken (van bedrijven naar maatschappij) worden de effecten lastiger in te schatten en staan ze meer open voor discussie (die verloren uren bijvoorbeeld: dat zijn geen echte cashflows in de meeste gevallen).

Conclusie 1: de organisator met subsidie heeft een sluitende businesscase. Verder onderzoek is eigenlijk niet meer nodig. Er blijft € 100.000 over aan rendement.

Conclusie 2: als we kijken naar de meest harde korte termijn rendementen van de overige stakeholders dan is het rendement hoger. Met name bedrijven realiseren meer winst. Ondanks dat de gemeente wat toe moet leggen, houden we dan toch nog wel € 300.000 of zo over.

Conclusie 3: als we kijken naar de langere termijn en nog meer partijen dan komen ook de effecten van een gezonder leven en meer belastinginkomsten om de hoek kijken. Er is dan ook schade die aan de maatschappij wordt toegebracht in de vorm van extra uitstoot en slijtage van het wegdek. Maar vermoedelijk loopt het surplus dan al richting de € 1.000.000. En merk op: hoe lastig misschien ook voor te stellen, het gaat wel om échte harde Euro’s, ook al liggen ze ver weg in de toekomst.

ScreenShot712

MKBA: € 4 miljoen

Nu tenslotte dan naar de MKBA-aanpak en de uitkomsten van de studie zelf. Het totale positieve saldo van het sportevenement wordt becijferd voor geheel Nederland op een kleine € 4 mln. Dat is fors hoger dan de € 1 mln die ik hierboven in een nogal ruime interpretatie kon vinden.

Waar zit het verschil in? Een eerste punt heb ik al opgemerkt hiervoor. Deze studie neemt extra bestedingen direct als een voordeel op. Dat lijkt me niet juist omdat tegenover bestedingen ook extra inkopen staan. Het gaat om de extra cashflow die wordt gerealiseerd en niet om de extra inkomsten. Wellicht wordt dat in de studie gecorrigeerd door effecten bij de andere partijen mee te nemen (inkoop van de een is verkoop van de ander). Maar ik kan dat niet goed terug vinden en heb het vermoeden dat het hier om te positieve voorstelling van zaken gaat.

Een ander nog veel belangrijker verschil is dat het denken in cashflows wordt verlaten. Op zich is dat overigens gebruikelijk in MKBA-studies. Een voorbeeld. De bezoekers (die nu dus niets betalen aan het evenement, ze kopen hooguit een broodje en betalen hun benzine) wordt gevraagd of ze dit evenement fijn vinden en wat ze eventueel zouden willen betalen (om dit bij te mogen wonen). Dit wordt de zogenaamde ‘willingness to pay’ genoemd. Niet iedereen wil natuurlijk betalen maar een flink deel zegt er wel vijf Euro of meer voor over te hebben. Al snel hebben we het dan over tonnen extra (fictieve) baten. Daar staat tegenover dat sommige bewoners er zelfs geld voor over hebben om geen overlast te hoeven ervaren (wat dan weer een fictieve kostenpost vormt). Overal waar je in onderstaande optelling ‘surplus’ of ‘bereidheid’ ziet staan, kun je aannemen dat het om dergelijke financiële constructen gaat. Dat verklaart voor een fors deel de berekende € 4 mln.

Overigens, dat moet ook gezegd: die bedragen zijn geen onzin! Er ligt onderzoek aan ten grondslag. En je mag hopen dat in het geval dat de bedragen ook daadwerkelijk in rekening zouden worden gebracht, die bedragen ook echt betaald zouden gaan worden. Maar vooralsnog zijn het simpelweg geen kasstromen. MKBA heeft ook niet als doel om de bank of de ondernemer te overtuigen (want dat doe je niet met deze berekeningen) maar om te onderbouwen of het belastinggeld goed wordt besteed. In termen van welvaart of geluk gesproken, geeft de MKBA-uitkomst wellicht (waarschijnlijk zelfs) een beter beeld van de situatie.

Conclusie 4: MKBA kan zeker helpen bij het voeren van een onderbouwde discussie of belastinggeld goed wordt besteed omdat het in de meest ruime zin probeert de welvaartseffecten in beeld te brengen en te herleiden tot Euro-equivalenten. Naast dit voordeel is er ook het gevaar van jezelf ‘rijk rekenen’ en een te positieve voorstelling van zaken. Een beetje bos is op deze manier becijferd al snel vele miljoenen waard (maar die wetenschap stelt je nog niet per se in staat een ander plan waar je middelen voor tekort komt alsnog uit te voeren, dan zul je toch echt iets anders moeten bedenken).

ScreenShot710Rudy van Stratum

MKBA (5): luchtvervuiling methode 3 (deel 2)

Manier 3: slimme financiering vervolg

In de vorige blog in deze serie over MKBA bespraken we twee van de drie mogelijke aanpakken om te rekenen aan een ‘business case’. We bespraken daar de traditionele methode (o.a. de canvasaanpak) en de MKBA-methode. Nu gaan we door (na deel 1) op de derde mogelijkheid die we zelf hebben bedacht en ontwikkeld in de loop van de afgelopen jaren. De aanpak bevat elementen van beide eerder besproken aanpakken.

Nog even de blogs MKB op een rij:

 

In het 1e deel ging het met name om het in kaart brengen van de cashflows van de verschillende betrokken partijen in een grote rekentabel.

Efficiency-slag

Natuurlijk kan het zijn dat de hele rekentabel over alle partijen laat zien dat de investering nog steeds niet uit kan. De kasstromen zijn gewoon te laag. Dus ook nog als je naar alle ‘stakeholders’ kijkt. Dan zou je kunnen zeggen: deze investering is niet rendabel, dus je moet hem ook niet willen uitvoeren. Een prima conclusie kan dat zijn: stoppen en doorgaan met iets anders. De conclusie om te stoppen is overigens psychologisch een lastige, zie de serie over denkfouten. Maar we hoeven de moed nog niet op te geven, er zijn nog een paar vervolgacties te bedenken.

De eerste stap is om bij al die kasstromen die je in kaart hebt gebracht nog eens goed te kijken of je hier een ‘optimum’ te pakken hebt. Die investering bijvoorbeeld: misschien kan dat handiger, simpeler en goedkoper. Door sneller te werken, eerder met een prototype te komen, een goede deal te sluiten met een toeleverancier etc. Misschien kunnen sommige negatieve kasstromen (ook bij burgers, werkgevers etc) worden voorkomen, ook weer door slimmer in te kopen, meer samen te werken etc. Maar anderzijds: misschien zijn sommige voordelen wel te rooskleurig ingeschat of is het risico (dat ze gerealiseerd gaan worden) te groot.

De boodschap: neem alles nog eens kritisch onder de loep, kan het simpeler en goedkoper of productiever allemaal.

Kwalitatieve effecten in beeld, verborgen kosten

Goed, een keer houdt het natuurlijk op. Als je er nu nog steeds niet bent dan is het in ieder geval een lastig vraagstuk. Maar we hebben nog alleen gekeken naar de echte harde kasstromen en niet naar andere (meer kwalitatieve) positieve en negatieve effecten. Breng dus ook de effecten in kaart die er wel degelijk zijn maar niet altijd in geld kunnen worden uitgedrukt. Misschien wordt je leven dan niet zoveel langer door de investering maar hoest je per dag gemiddeld minder. Of slaap je beter en ben je meer uitgerust (maar pas op: dat leidt weer tot harde Euro’s, want je bent productiever). Dat je prettiger in je vel zit dat is lastig naar Euro’s te vertalen, maar zet het dan maar in je rekentabel erbij met woorden (in kwalitatieve termen).

En misschien zijn er ook verborgen kosten. Kosten waar je zo snel niet aan had gedacht. Als je bijvoorbeeld samen aan een plan werkt, dan ben je misschien wel succesvoller maar je hebt ook meer overleg en vaker ruzie (of juist niet!). En voor al dat overleg moet je vaak ook weer vaker reizen. You get the point: al die overleguren of susgesprekken dat zijn ook kosten. Verborgen kosten. Ook in de tabel zetten.

Nu heb je een tabel met getallen (over alle partijen over een voldoende aantal jaren) en met kwalitatieve effecten en verborgen kosten. Als het totaal saldo negatief is (en het financiële rendement dus onvoldoende) dan kun je een onderbouwde discussie houden over de vraag: ‘zijn al die kwalitatieve voor- en nadelen ons dit bedrag (negatieve saldo) waard, hebben we dat bedrag er voor over?’. Het antwoord op die vraag kan ja of nee zijn natuurlijk. Als het antwoord nee is: niet doen, geen goede investering (blijkbaar). In deze fase begint onze aanpak behoorlijk te lijken op wat MKBA doet (met het verschil dat MKBA met een totaalbedrag komt waarbij alles in geld is uitgedrukt, ook als dat geen cashflows zijn, en slimme financiering de vraag stelt of het harde bedrag in cashflows al die andere kwalitatieve effecten waard zijn).

Maar nog zijn we er niet: fuseren van belangen

Maar stel nu eens dat het financiële saldo (in Euro’s dus) wél voldoende is. Of stel dat het niet voldoende is maar dat de kwalitatieve effecten het toch de moeite waard maken (vinden we, na discussie). Dan is de conclusie dus dat we deze investering moeten uitvoeren want het brengt ons dichter bij ons doel, het levert ons wat op.

Ja, dat klinkt mooi maar nog steeds kan ik het niet uitvoeren (als fabrikant, investeerder) want ik heb het geld niet, ik heb de middelen niet. En de voordelen liggen niet altijd bij mij maar vaak ook bij anderen (burger, overheid etc).

Nu, met de uitkomst van de rekentabel in de hand, kan het onderhandelen beginnen. Er zijn blijkbaar partijen die voordeel halen uit de maatregel. Hard voordeel. Jij heb in principe macht want als jij besluit dat je de maatregel niet gaat uitvoeren, dan halen zij dat voordeel niet binnen. In principe ligt hier dus een mogelijkheid van wederzijds voordeel. Dit is een ingewikkeld proces maar het voordeel is wel dat je nu kunt aantonen dat er in ieder geval iets te halen is en dus ook iets te verdelen.

Stel nu eens dat we er uit komen, dus dat andere partijen in principe bereid zijn iets van hun voordeel af te staan. Dan nog kunnen die anderen zeggen: ja leuk hoor, maar a) ik weet helemaal niet zeker of die voordelen ook echt gaan komen, en b) die voordelen liggen zo ver weg, daar kan ik nu niet zoveel mee, nu heb ik het geld niet.

Constructies

Ja dan is het moment aangebroken om na te denken over constructies. Aha, u bent dus bereid te delen maar u weet niet of dat voordeel ooit uw kant in komt? Laten we dan afspreken als u op moment x die en die condities meemaakt (dus dan zijn ze zeker) dat u op dat moment bedrag y betaalt. Dat leggen we vast in een overeenkomst. U loopt geen risico want als het niet gaat gebeuren dan hoeft er ook niet betaald te worden. Op dat moment heb je dus een belofte op toekomstige harde inkomsten. En op die belofte (van een ander) zou je nu al kunnen lenen. Dus een toekomstige belofte kan zorgen voor een huidige liquiditeit. En zeker: mensen zullen niet zo snel zo’n belofte doen ondanks alle mooie verhalen en kunstige berekeningen. Maar dat is de kunst van het onderhandelen, wie niet waagt die niet wint.

Andere middelen dan geld

We hebben het gehad over harde Euro’s en over de kwalitatieve voor- en nadelen. Maar er is nog meer mogelijk. We wilden een doel bereiken en hadden daar een ingreep voor nodig. Die ingreep kan met Euro’s worden betaald. Dat is de meest logische stap. Maar als mensen of stakeholders overtuigd zijn van het voordeel van de ingreep en ze hebben er nu én in de toekomst het geld niet voor (vaak is dat tegenstrijdig, want we hadden immers uitgerekend dat dat geld er wel zou komen, en anders hadden we nog die constructie)? Maar het gaat lang niet altijd over geld! Het gaat over de middelen in het algemeen die je nodig hebt. Mensen kunnen ook spullen inbrengen of uren inbrengen. Spullen en uren maken het ook mogelijk iets te realiseren. Klinkt raar in deze economie? Vaak blijven zaken betaalbaar (in Euro’s) door de inzet van vrijwilligers. Uiteindelijk gaat het er om of de totale hoeveelheid uren, spullen en geld op het juiste moment beschikbaar zijn. En dan kun je alles bouwen, organiseren etc. Soms willen mensen nu ‘gratis’ werken in ruil voor een aandeel in het toekomstige rendement van de organisatie of onderneming.

En als we ook nu nog steeds niet ‘rond komen’? Dan beginnen we weer helemaal van voren aan. Misschien zijn we iets vergeten? Hebben we een fout gemaakt? En tja, als ook dat niet lukt dan kunnen we met een gerust hart zeggen: deze maatregel of investering gaat er niet komen, misschien was het ook geen goede maatregel. Maar hoe dan ook hebben we er alles aan gedaan en het is desondanks niet gelukt.

Vervolg

We hebben nu voldoende verkend wat MKBA is en waar je het tegen kunt afzetten (mee kunt vergelijken). We gaan de komende blogs een aantal concrete vraagstukken bekijken die met MKBA zijn becijferd. Wat valt ons daarbij op? Wat kunnen we er van leren? Wat mij betreft een ontdekkingsreis, ik weet nu nog niet tegen welke publicaties of voorbeelden ik ga tegenkomen. Suggesties welkom. Onlangs kwam ik een bericht tegen dat mijn aandacht trok (over de winst van het houden van een sportevenement in een grote stad), laat ik die maar als eerste nemen voor de volgende blog.

Rudy van Stratum

MKBA (4): luchtvervuiling methode 3 (deel 1)

Manier 3: slimme financiering (eerste deel)

In de vorige blog bespraken we twee van de drie mogelijke aanpakken om te rekenen aan een ‘business case’. We bespraken daar de traditionele methode (o.a. de canvasaanpak) en de MKBA-methode. Nu gaan we in op de derde mogelijkheid die we zelf hebben bedacht in de loop van de afgelopen jaren. De aanpak bevat elementen van beide eerder besproken aanpakken.

Kenmerk van alle aanpakken is overigens de universele manier van rekenen met de Netto Contante Waarde (NCW) methode. De verschillen zijn dus niet te vinden in hoe je rekent maar in met wat je mee rekent.

Doel en alternatieven

Waar staan wij (van slimme financiering) dan in deze opsomming? Wij proberen een midden te vinden tussen traditioneel en MKBA. Laten we puur bij wijze van illustratie wederom dat voorbeeld van investeren in schonere technologie (minder luchtvervuiling door uitstoot auto’s op snelwegen) nemen.

We beginnen bij het doel van de beoogde inspanning of investering. Blijkbaar vinden we het belangrijk om mensenlevens te sparen. Aangezien vervuiling ten koste gaat van mensenlevens willen we iets aan die vervuiling doen. Eerder zagen we dat volgens de gekozen bron uitstoot tot verkorting van je leven van ongeveer een jaar leidt. Je zou deze conclusie nog eens kunnen toetsen bij andere bronnen (feitenonderzoek).

Maar ook niet onbelangrijk: zijn er andere en goedkopere manieren om datzelfde doel, namelijk het sparen van levens, te bereiken? Eerder hebben zo eens besproken dat als je alle scholieren elke dag een gratis appel geeft dan je dan veel meer levens bespaart tegen veel lagere kosten. Nogmaals: of dat helemaal correct is doet er nu niet toe, je moet op zoek naar betere alternatieven om je doel te bereiken. En je kiest die weg die je het snelst naar je doel brengt (en blijft dus bij voorkeur niet hangen aan een toevallig eerder gekozen oplossing).

Onderscheid naar partijen of stakeholders (eerst cashflows)

Goed, we laten het te bereiken doel en het gekozen middel voor wat het is. We gaan er van uit dat je graag door wilt met je (goede) plan maar dat je de financiering niet rond krijgt. Je hebt te weinig middelen om tot uitvoering te komen. Merk op dat MKBA een wat ander doel heeft (verantwoorden dat je publiek geld op een onderbouwde manier uitgeeft). En merk ook op dat als je ‘business case’ in gewone Euro’s en op korte termijn voldoende rendement oplevert dat je dan meestal bij een bank of private investeerder terecht kunt.

We willen allereerst achterhalen of het middel (de route, de investering) voldoende rendement oplevert bezien over alle partijen en over een voldoende lange horizon. We kijken om te beginnen naar echte harde cashflows in Euro’s (of wat dan ook voor geldeenheden). Een bank zal vooral kijken naar de cashflows die JIJ genereert. Hier kijken we wat breder, naar de cashflows van alle betrokkenen (alle stakeholders).

We zetten alle partijen op een rij die voordeel (of nadeel) kan hebben bij de maatregel. Hebben we het over een investering in schonere lucht (minder uitstoot) dan kun je denken aan: de investeerder zelf (jij dus), de burger (of automobilist), de werkgever en de overheid. Het rijtje is misschien nog wel langer maar omdat het hier om een fictief voorbeeld gaat doen we het hier even mee.

Als je eigen cashflows op een rijtje zet dan kom je waarschijnlijk tot een onvoldoende hoog rendement (anders was je naar een bank gestapt en had je een lening afgesloten, je eigen geld er in gestopt etc). Je verkoopt weliswaar roetfilters (ik noem maar wat) maar de prijs is niet hoog genoeg (of de aantallen te laag) om je investering te kunnen terug verdienen. Blijkbaar (zo is hier de hypothese) levert je investering wel voordelen op maar niet altijd alleen voor jezelf. Jij alleen kan de investering niet terug verdienen, maar het totaal zou dat wel moeten kunnen.

Burger

De burger zal (zoals eerder gesteld) langer en gezonder leven. Dat betekent dat hij minder vaak naar de dokter hoeft, minder medicijnen nodig heeft en minder ziekenhuisopnames heeft. Dat scheelt de burger gewoon geld in de portemonnee, gedurende een lange reeks van jaren. De burger leeft ook langer en zal dus ook meer inkomsten kunnen genereren gedurende zijn werkzame leven. Nogmaals: we hebben het hier niet over een hoger welbevinden of geluk, maar simpelweg over de veranderde kasstromen als gevolg van de investering van een ander in nieuwe technologie.

Werkgever

De werkgever (die de burger annex werknemer die nu gezonder is en langer leeft in dienst heeft) zal meer winst maken op deze werknemer omdat ie meer producten gedurende meer jaren kan maken (minder ziekteverzuim, hogere arbeidsproductiviteit). Ook zal de ziektekostenpremie van de werkgever dalen bij een gezonder arbeidsbestand. Wederom: gewoon zichtbaar in de cashflows en de jaarrekeningen van een aantal jaren in de toekomst.

Overheid

Dan hebben we nog de overheid. Omdat de arbeiders productiever zijn, zal daar meer geld worden verdiend en zal dus meer (inkomsten-) belasting worden geheven. Omdat werkgevers meer winst maken zal er meer VPB in de staatskas binnen stromen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat als mensen langer leven er ook langer AOW moet worden betaald, dus die bedragen zul je als negatieve kasstromen moeten opnemen.

Rekentabellen: optellen van alle partijen

Alle cashflows die je op deze manier in kaart brengt zet je op een rijtje (in een nette rekentabel) en breng je terug naar bedragen in het heden. Als de netto contante waarde van al deze rekenarij een positief saldo oplevert dan heb je in beginsel een (voor de totale gemeenschap over een voldoende lange termijn) financieel renderende investering te pakken.

En vergis je niet: het lijkt misschien wat luchtfietserig maar als een kind een jaar korter over zijn opleiding doet (hogere gezondheid, lagere kans op zitten blijven) dan zal de inkomstenstroom (uit arbeid) eerder starten en gedurende zijn hele leven hoger zijn. Het gaat hier al snel (in contante waarde termen) over tienduizenden of zelfs honderdduizenden euro’s ‘life time value’.

Tussenstand

Onze aanpak is niet wezenlijk anders dan waar een bank naar kijkt. Dus gewoon een rekenblad pakken, de bedragen (cashflows) goed inschatten, rekening houden met het bijbehorende risico van die cashflows. Alleen kijken we niet naar die ene partij die de lening aanvraagt (de investeerder) maar naar alle betrokken partijen. De rekenbladen van al die partijen zien er in wezen hetzelfde uit, het zijn tabbladen van dezelfde excel-sheet en de deelbedragen mogen gewoon bij elkaar worden opgeteld. We kijken niet naar het rendement van de investering voor deze ene partij maar naar het totale rendement over alle partijen.

Het rekenen zelf is natuurlijk niet zo moeilijk. Het gaat om het vinden en inschatten van de juiste, geloofwaardige, bedragen. En de uitdaging is om je ook niet te verliezen in details. Eerst de grote bedragen en grote risico’s op een rij.

In de volgende blog het vervolg van deze aanpak, want we zijn er nog lang niet.

Rudy van Stratum

 

MKBA (3): luchtvervuiling traditioneel vs MKBA

Laten we als voorbeeld nu eens de casus van luchtvervuiling nemen zoals beschreven in de eerdere MKB-blog.

Er zijn (minstens) drie manieren om aan deze casus te rekenen. Het gaat me nu niet om de getallen zelf maar om de andere manier van rekenen en aanpak.

Manier 1: traditioneel

Stel je bent ondernemer en je wilt investeren in een nieuwe techniek die luchtvervuiling tegen gaat. Wat in zo’n geval normaal is is dat je een zogenaamde ‘business case’ maakt. Een berekening van of je investering voldoende rendement heeft. Een tegenwoordig veel gebruikte tool hiervoor is het ‘business model canvas‘ (BMC), zie hier voor meer achtergrondinformatie.

Je rekent bij BMC en andere financiële tools als het goed is met de zogenaamde ‘Discounted Cash Flow’ (DCF) methode. Een ander woord voor deze rekenmethodiek is ook wel Netto Contante Waarde (NCW) methode. Je kijkt zo’n beetje 5-10 jaar vooruit en schat alle inkomsten en uitgaven in die bij je investering horen. Je brengt deze zogenaamde cashflows terug naar het heden door de bedragen ‘contant te maken’. Hiervoor gebruik je een ‘discontovoet’ die een vergoeding biedt voor je tijdsvoorkeur en het risico dat je met de investering loopt.

De beslisregel is hier: geeft je rekenexercitie een positief saldo (een NCW > 0) dan is de investering rendabel (geeft je meer dan het rendement dat je verwacht) en voer je de investering uit. In dit voorbeeld van luchtvervuiling gaat het bijvoorbeeld om een filtertechniek die je in auto’s kunt installeren zodat de uitstoot van die auto’s minder vervuilend is. De cashflows worden dan gegenereerd door de verkoop van die filters aan autofabrikanten en garages. Dus heel simpel gesteld: als de investeerder inschat dat er voldoende filters tegen de juiste prijs worden verkocht dan is zijn investering lonend.

Wat is er mis met deze aanpak? In de regel zijn investeerders ongeduldig en willen graag snel resultaat zien. Het is niet ongebruikelijk om ongeveer 5 tot maximaal 10 jaar vooruit te kijken. Vanzelfsprekend zul je als ondernemer een voorkeur hebben voor producten met weinig risico en hoge rendementen. Een roetfilter? Waarom zou een autofabrikant zoiets willen installeren in zijn auto’s? Misschien om een schonere auto te produceren? Is daar vraag naar dan? Of willen kopers van auto’s liever een snellere motor? Of een grotere kofferbak? Het wordt pas interessant voor roetfilterontwikkelaars als de overheid wetgeving maakt die paal en perk stelt aan de uitstoot. Op dat moment ben je verzekerd van een flinke afname van je nieuwe techniek en wordt de investering lonend. Vergelijk het met het verplicht stellen van autogordels enkele decennia geleden.

Manier 2: MKBA

Alle producten die volgens de traditionele manier tot stand komen, daar heb je geen omkijken naar. Soms gebeurt het natuurlijk dat een voor jou rendabele investering vervelende gevolgen heeft voor anderen (er is dan sprake van negatieve externe effecten). Een bekend en misschien ook flauw voorbeeld is de productie van kogels (voor pistolen, geweren etc). Je kunt een kogel fabriceren voor een paar dubbeltjes en in de winkel betaal je misschien een Euro. Als je dus voldoende kogels verkoopt tegen een leuke prijs, dan ben je klaar met je DCF- en canvas-verhaal. Dat er af en toe dodelijke ongelukken met die kogels gebeuren: that’s all in the game, niet jouw probleem. Tot het moment dat er rechtszaken en claims gaan komen natuurlijk. In dat geval neem je die verwachte extra kosten ook mee in je berekening en kom je wellicht tot een andere beslissing. Zie meer over dit soort dilemma’s in de bespreking van het werk van Sandel.

Een ander probleem is dat sommig producten maatschappelijk gewenst zijn maar via de traditionele methode niet tot stand komen. Het duurt te lang voor het rendement geeft of de risico’s zijn te groot of mensen kopen toch liever een ander product etc. In zo’n geval hebben we een overheid die met belastinggeld kan beslissen alsnog zo’n product of dienst te lanceren (of wetgeving te maken die dwingt tot aanpassing van die producten). In zo’n geval past de MKBA-methode. De vraag wordt dan gesteld of het belastinggeld voldoende maatschappelijk rendement oplevert. We zijn dan niet per se gebonden aan echte cashflows en aan rendementen die de commerciële markt eist. We kunnen het probleem van luchtvervuiling dan breder bekijken. Luchtvervuiling leidt (bijvoorbeeld) tot x extra doden per jaar en dat leidt tot verlies aan mensjaren en levensvreugde. MKBA bekommert zich dan om de juiste prijs van een mensenleven om zo de beslissing in schone oplossingen te investeren beter te kunnen onderbouwen.

MKBA gaat bij die berekeningen en beprijzingen uit van dezelfde rekenprincipes als commerciele partijen bij de traditionele methode doen. Dus DCF en NCW worden ook bij MKBA gebruikt. De verschillen zitten meer in de langere horizon bij MKBA, een lager rekenrendement bij MKBA en het ook mogen gebruiken van fictieve bedragen (geen echte cashflows) bij MKBA.

Quote: energieneutrale woningen

Toevallig staat er vandaag in de krant (BD, 24 maart 2015) een aardige casus die het bovenstaande nog eens illustreert. De provincie Noord-Brabant heeft besloten dat in 2050 alle 800.000 woningen energieneutraal moeten zijn. Blijkbaar is de markt nog niet met oplossingen gekomen die betaalbaar zijn (lees: zodanig dat de extra kosten voor het energieneutraal maken zichzelf terug verdienen). Daarom worden de eerste 1.000 woningen tot 2017 mede met inzet van provinciegeld energieneutraal gemaakt. ‘Daarna moet de markt het overnemen’.

De gemiddelde ondernemer heeft met het canvasmodel blijkbaar becijferd dat de investering om betaalbare energieneutrale huizen te maken niet loont (of dat alternatieve investeringen meer opleveren). Daarom heeft de provincie met een MKBA (maar niet heus, maar zou kunnen) becijferd dat een publieke investering in het energieneutraal maken van de eerste 1.000 huizen wél loont. Door het goede voorbeeld te geven, zo is de redenering, komt er een proces op gang waarin bestaande ondernemers mee kunnen lopen zodat het ook voor hen interessant wordt deze stappen te gaan zetten (en vergeet ook de strengere regelgeving niet).

Een ondernemer die eerder zelf de stap wilde zetten over waarom het bij hem nog niet gelukt is: ‘Ik kreeg de projectfinanciering niet rond. Banken zijn terughoudend en rekenen de werkelijke kosten van fossiele brandstoffen niet volledig door. Daardoor kom je in hun ogen ongunstig uit met duurzame oplossingen’. Logisch vanuit het perspectief van de bank: met de winst van het beter omgaan met fossiele brandstoffen kunnen ze geen rente over hun uitstaande leningen betalen (of extra bonussen uitbetalen, zelfde verhaal).

In de volgende aflevering (MKBA (4)) methode 3 van onszelf, een aanpak die elementen van zowel traditioneel als MKBA heeft.

Rudy van Stratum

 

MKBA (2): verschillen

Laten we de verschillen tussen de MKBA-aanpak en onze slimme-financierings filosofie eens nader bekijken.

Doel MKBA en slimfin

MKBA heeft meestal als doel om vanuit een overheidsperspectief te analyseren of een investering goed is besteed. Dus het publieke geld is in principe beschikbaar (of kan beschikbaar worden gemaakt) maar de vraag is of de aanwending van het belastinggeld kan worden gerationaliseerd vanuit een economisch-financieel perspectief. Vanzelfsprekend geldt wel dat als het geld aan het ene onderwerp wordt uitgegeven dat dat ten koste gaat (kan gaan) van een andere aanwending.

Bij ons was destijds de aanleiding: je wilt iets opzetten (of met iets doorgaan) wat door gebrek aan middelen niet langer kan. Hoe krijg je het dan voor elkaar je initiatief of project alsnog rond te krijgen? Dat betekent dat het geld (nog) niet voorhanden is. Het hoeft ook niet over een publiek vraagstuk te gaan. Het is in wezen dus een financieringsvraagstuk. Meestal zit er wel een publieke component in het vraagstuk, anders wordt het een ‘gewoon’ of traditioneel financieringsvraagstuk.

Cashflows

MKBA gaat voor- en nadelen (kosten en baten) op een rij zetten betreffende de (publieke) maatregel. Aan die voor- en nadelen (baten en kosten) worden prijskaartjes gehangen. Soms zijn dat echte prijskaartjes maar soms ook niet. Soms zijn het bedragen die een virtuele waarde van zo’n effect weergeven. Neem als voorbeeld de waarde van een mensenleven of de (ervaren) kwaliteit van een bos. Het is overigens wél de bedoeling dat al die prijskaartjes op één noemer worden gebracht en er een soort eindgetal uitkomt dat bij ‘groter dan 0’ betekent: goed plan.

Wij zetten ook de voor- en nadelen op een rij maar het gaat in eerste instantie uitsluitend over echte financiële bedragen. Dus bedragen die je ook werkelijk moet betalen of kan ontvangen. Cashflows met andere woorden. Ook wij tellen die inkomsten en uitgaven in de tijd netjes op zodat er één eindgetal uitkomt dat precies als bij MKBA zegt dat ‘groter dan 0’ betekent: goed plan.

Pas in tweede ronde (als de euro-bedragen niet voldoende zijn) zetten we in de matrix ook de kwalitatieve effecten op een rij. We zetten die nog niet om in financiële bedragen maar dat zou wel kunnen. Mocht er in financiële termen een negatief eindsaldo resteren (waardoor het een niet goed uitvoerbaar plan is) dan kun je je de vraag stellen: zijn al deze kwalitatieve voor- en nadelen ons dit (negatieve) bedrag waard? Daar kan dan een discussie over plaats vinden.

Partijen

MKBA zet in de regel alle voor- en nadelen op een rij, waardeert ze tegen geld en telt ze bij elkaar op. Eigenlijk dus alles over één kam. Dat hoeft overigens niet, maar dat is wel wat er vaak gebeurt. Wij splitsen de voor- en nadelen in termen van cashflows over de partijen die het betreft. Dat is in onze opzet cruciaal omdat de vraag of je project wel of niet kan doorgaan onder andere afhankelijk is van de vraag of eventuele voordelen die bij anderen terecht komen in je plan kunnen worden betrokken.

Zo kan het dus gebeuren dat het totaalplan een positief saldo heeft maar dat de ene regel bij die ene partij een positief saldo heeft en de andere regel van een andere partij een negatief saldo. De ene partij wordt beter van het plan, de andere niet. Dit is overigens kenmerkend voor veel vraagstukken die een duurzaamheidscomponent hebben.

Fuseren van belangen

In het verlengde hiervan staat bij slimme financiering het zogenaamde ‘fuseren van belangen’ centraal. Dus als jij als initiatiefnemer je plan wilt doorzetten maar jij komt er financieel niet uit dan kun je de onderhandeling aangaan met de partijen die ook voordeel van jouw plan hebben. Zijn zij bereid een deel van hun voordeel aan jou af te staan? Die derde partijen hebben daar belang bij omdat jij kunt beslissen het plan dan maar niet uit te voeren (waardoor zij hun voordeel dus niet behalen). De onderhandeling tussen partijen is dus wezenlijk onderdeel van slimme financiering. Het mooiste is natuurlijk als de pot juist wordt vergroot door de samenwerking van partijen (dat wordt dan ook wel ‘het vergroten van de koek’ genoemd). Bij MKBA is de onderhandeling meestal tussen subsidiepotten onderling en tussen publieke organen onderling.

Constructies

Als in onze aanpak er sprake is van een positief resultaat én je slaagt in je uitruil van de voor- en nadelen, dan ben je er nog niet per se uit. Soms gebeurt het dat je op het moment van investeren niet de benodigde liquiditeit (in kas) hebt om je project te starten of te continueren. De voordelen komen dan in de tijd later dan de nadelen. Er is dan een hele voorraad aan zogenaamde constructies die kunnen helpen die ‘spanning in de tijd’ te overbruggen of in andere woorden: de voordelen in de tijd naar voren te halen.

Denk daarbij aan het afstaan van eigendom (niet kopen maar huren of leasen bijvoorbeeld). Dat gebeurt bij traditionele financieringen ook overigens. Maar ook meer ongebruikelijke constructies zijn mogelijk zoals het verkopen van voorkeursposities, uitzichtrechten etc. Soms is het op deze manier mogelijk om kwalitatieve voordelen (een mooi uitzicht oid) alsnog om te zetten in een eurobedrag.

Bij MKBA spelen constructies meestal geen rol (maar ook hier geldt: dat is in toenemende mate wel het geval). Als besloten wordt dat de maatregel in MKBA-termen een positief saldo heeft dan kan een wet worden veranderd, een belasting worden geheven enzo verder.

Alternatieve middelen

Als het dan nog niet wil lukken om je ‘zaakje’ rond te krijgen dan kun je nog verder kijken dan Euro’s uit de eerste stappen. Om iets voor elkaar te krijgen gaat het niet altijd om geld maar meer in het algemeen om: voldoende middelen (op het juiste moment). Middelen zijn in toenemende mate naast geld ook de inbreng van uren en spullen. Vrijwilligers hoeven niet altijd geld in het zakje te doen, ze kunnen ook met de inzet van hun uren aan de slag. Of producten onderling ruilen. De ene partij brengt het maken van de website in in ruil voor het doen van de boekhouding door een andere partij. Deze laatste vorm van financiering wordt ook wel ‘financiering van onderaf’ of ‘alternatieve financiering’ genoemd.

Bij MKBA komt deze vorm van (alternatieve) financiering zover mij bekend niet voor.

80/20

MKBA stopt veel tijd en energie in het goed uitrekenen van de financiële bedragen (die horen bij de voor- en nadelen). Er zijn ook bibliotheken met kengetallen beschikbaar om daarbij te helpen. De prijs van een mensenleven uit de vorige blog is daar een mooi voorbeeld van. Er zijn hele studies gewijd aan het bepalen van dat soort bedragen. Maar vergeet niet: het gaat vaak om fictieve getallen, niemand betaalt cash een bedrag voor een mensenleven. Ook is de bandbreedte van de berekeningen vaak erg groot (waar overigens wel rekening mee wordt gehouden). Maar hoe dan ook: een MKBA kost al snel veel tijd en geld om in behoorlijke precisie te worden uitgevoerd. Dat kan ook worden verdedigd vanuit de grote maatschappelijke belangen die met de investeringen gepaard gaan.

Bij ons gaat het meer op de achterkant van een sigarendoosje, gaat het meer om de globale getallen. Meestal lukt het om bij een bepaalde maatregel vrij snel (aantal uren, dagdeel) de belangrijkste getallen grof in kaart te brengen. Je kunt dan al vrij snel zeggen waar in financiële termen de crux van het vraagstuk zit. Nog heel lang doorrekenen en verfijnen gaat de zaak dan hoe dan ook niet oplossen en is meer iets van latere zorg.

Verborgen kosten en denkfouten

MKBA is in haar opzet rationeel. Je zet de cijfers op een rij, hangt er een prijskaartje aan, telt ze bij elkaar op, voert de discussie. Natuurlijk chargeer ik nu wat. Wij zijn in de afgelopen jaren steeds meer doordrongen geraakt van de niet-rationaliteiten van beslissingen. Eerst noemden we dat ‘verborgen kosten’.

Neem de beslissing om over te stappen van de ene naar de andere (telecom-) provider. Je kunt dat netjes uitrekenen en daar je beslissing op baseren. Maar vaak speelt een grotere rol dat je de zaak niet vertrouwt, bang bent voor overstapkosten, je geen zin hebt om je in de materie te verdiepen etc. Deels kun je deze kosten overigens ook nog in geld uitdrukken, deels ook niet. Ook in de politiek geldt overigens dat deze niet-rationele componenten een (door MKBA) zwaar onderschatte rol spelen. De ene partij heeft bijvoorbeeld nog een appeltje te schillen met de andere partij (stemmenwinst, reputatie). Of er is nu eenmaal al veel geld gestoken in de voorfase en nu kunnen we niet meer terug (loss aversion). Niet zelden zien we plannen doorgaan die MKBA-technisch slecht uitpakken en omgekeerd zien we plannen niet doorgaan die MKBA-technisch om door een ringetje te halen zijn. Een heel nieuw onderzoeksgebied!

We proberen in onze aanpak waar mogelijk rekening te houden met deze denkfouten. Daar hebben we verschillende tools en technieken voor ontwikkeld (of gejat natuurlijk). Zo hebben we een visualisatie gemaakt (te vinden hier op de site onder ‘infographics’) die de meest voorkomende denkfouten in beeld brengt.

Infographics

Last but not least proberen wij in onze aanpak veel gebruik te maken van simpele overzichten in visualisaties. Om de discussie makkelijker en vruchtbaarder te houden. Een ambitiekaart met daarop de doelen (van de maatregel) waar het nu echt om gaat. Een feitenkaart met daarop de zaken die volgens de deelnemers niet meer ter discussie staan. Een belangenmatrix met daarbij in groen de versnellers en in rood de vertragers (voor de oplossing van het probleem). De beschikbaarheid van deze infographics fungeren in onze ervaring ook als een soort ankerpunt. Het creëert een ‘common ground’ waar je telkens naar kunt verwijzen: dit is wat we willen, hier zouden we het niet meer over hebben, dit zijn de zaken waar het over gaat.

Onze ‘beslisboom slimme financiering’ (ook een infographic) brengt bovenstaand verhaal in woorden in beeld.

MKBA en Slimme financiering - 2

Slimme financiering

flowchart-05042012

Rudy van Stratum

MKBA (1): prijs van luchtvervuiling

Soms wordt ons de vraag gesteld in hoeverre wat wij met onze beslisboom voorstaan nu wezenlijk afwijkt van de veel bekendere MKBA-benadering. MKBA staat voor Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse, een methode die waar mogelijk de voor- en nadelen van een maatregel in geld probeert uit te drukken (om daarbij de besluitvorming over deze vraagstukken rationeler en/of beter te maken).

Om te beginnen: een verwijzing naar een fraaie site die speciaal voor MKBA is opgezet: www.mkba-informatie.nl.

Die vraag komt dan met name als we verwijzen naar onderstaande rekentool:

rendement 1-01De vraag ligt dus redelijk voor de hand want bij MKBA-berekeningen wordt ook van een dergelijke invulmatrix gebruikt gemaakt.

Eerder hebben we de redenering (waarom zou je alles of veel in geld willen uitdrukken en waar loop je dan tegen aan) al besproken in de reeks ‘Rendement’ (nummers 1 tot en met 7). Hier is deel 1 van de reeks terug te lezen.

Maar ik ga in een andere blog uitgebreider op de verschillen en overeenkomsten in. Nu een recent voorbeeld uit de krant.

Schade luchtvervuiling

Concreet was er een tweede aanleiding afgelopen zaterdag in de krant:

ScreenShot630Hoe ga je nu met deze informatie om? En hoe zou MKBA deze kosten meenemen in een rationele afweging. Een aardige casus denk ik.

Wat hier staat is dat onze omgang met verkeersuitstoot ons ongeveer 1 jaar van ons leven kost. We kunnen natuurlijk op de achterliggende onderzoeken afdingen, maar daar gaat het nu niet om. Stel dat het simpele feit dat er door Nederland verkeer raast gemiddeld een jaar van je leven kost. Er van uitgaande dat we dit vervelend vinden, wat zouden we dan over moeten hebben voor een reductie van die dodende uitstoot?

De volgende vraag is dan: wat kost een mensenleven? Daar begint het gedonder al. Een bedrag is er nog wel aan te hangen maar wat zegt zo’n bedrag dan? Eerder hebben we al een aantal berekeningen laten zien over de prijs van een mensenleven. Het is goed erbij stil te staan dat in vele producten al achterliggende becijferingen zitten over de prijs van een mensenleven. Maar laten we eens uitgaan van € 1 mln voor een mensenleven. Ik laat de vraag wat dit getal uitdrukt voor nu achterwege, want dat is nog niet zo’n eenvoudige.

Een mensenjaar kost dan, uitgaande van een leven van gemiddeld 75 jaar, ongeveer € 15.000. Voor heel Nederland hebben we het dan over een totale ‘kostenpost’ van 17 mln x € 15.000 = €  250 mrd. Dit is een voorraadgrootheid, dus deze kosten gelden voor de hele bestaande Nederlandse populatie. Je zou kunnen zeggen: als ik Nederland in de huidige samenstelling vraag wat ze ervoor over hebben om alle uitstoot als bij toverslag weg te halen en dus een jaar langer te leven: € 250 mrd. Dat is dan direct afrekenen ongeacht de leeftijd van de persoon. Feitelijk zou iemand van 20 (die nog 55 jaar te gaan heeft) meer moeten afrekenen dan iemand van 55 (die nog 20 jaar te gaan heeft). Misschien zou je moeten zeggen: gemiddeld hebben mensen nog 35 jaar te gaan en geen 75 jaar (de helft van de schade is al opgelopen en niet meer te repareren) en dus hebben we er maar € 125 mrd voor over. Een maatregel die de luchtvervuiling zodanig zou reduceren dat we een maand langer leven zou volgens deze simpele redenering dus ongeveer € 10 mrd mogen kosten.

Maar elk jaar komen er weer mensen bij, ongeveer 200.000. Stel nu dat deze mensen bij geboorte dat verloren jaar door luchtvervuiling zouden kunnen afkopen (en dus een jaar langer zouden kunnen leven). Dan hebben we het jaarlijks nog eens over een extra bedrag van 200.000 x € 15.000 = € 3 mrd. Dus als zo’n wondermaatregel zeg 30 jaar zijn werk doet dan is er in totaal ook sprake van ongeveer € 100 mrd aan ‘besparingen’.

Kortom, als we zouden investeren in vervuilingsreducerende maatregelen dan zou de besparing (of het rendement) theoretisch kunnen oplopen tot zo’n € 200 mrd of meer. Dus als de investeringskosten minder zijn dan € 200 mrd dan lijkt sprake van een economisch zinvolle beslissing om uitstoot te reduceren. Over de orde van grootte: dit is ongeveer een kwart van wat wij met zijn allen per jaar verdienen (€ 880 mrd).

Samenvattend

Luchtvervuiling heeft een negatief effect op onze maximaal te halen leeftijd. Een mensenleven heeft een (impliciete) prijs. Dus er valt een Eurobedrag aan luchtvervuiling te hangen (nog los van welk bedrag er nu precies wordt becijferd). MKBA wil wat in geld is uit te drukken ook in geld uitdrukken en zal ten behoeve van een betere besluitvorming dit ook doen (denk ik).

Misschien goed om later in deze MKBA-serie een aantal echte MKBA-onderzoeken erbij te halen: hoe vindt daar de besluitvorming plaats en in hoeverre zouden wij dat ook op die manier doen?

Rudy van Stratum

 

 

 

Toekomstwaarde nu!

 In juni 2011 is door Agentschap NL de publicatie “Toekomstwaarde nu! Duurzaamheid verzilveren in gebiedsontwikkeling” uitgegeven (hier te downloaden). De publicatie stelt dat bij gebiedsontwikkeling duurzame ontwikkeling een randvoorwaarde is. Het is niet meer vanzelfsprekend dat elke woning of elk kantoorpand direct verkocht of verhuurd is. Ook de uitgifte van bedrijventerreinen loopt moeizaam. Focus op kwaliteit is dus noodzakelijk.

Globale inhoud

De aanpak die wordt voorgesteld is het centraal stellen van waarden. Dit gaat verder dan alleen economische  waarden want het zijn vaak de niet economische, zachte,  waarden die een groot deel van de kwaliteit van een gebied bepalen. Denk aan comfort, gezondheid, groen, etc. De volgende stap is te denken in opbrengsten in plaats van in kosten. Welke toekomstige opbrengsten zijn er? Als de opbrengsten bekend zijn kan ook de financiering geregeld worden. Namelijk alle gebruikers en partijen die delen in de opbrengst kunnen gevraagd worden een bijdrage te leveren aan de investering. De publicatie draagt diverse hulpmiddelen aan om dit voor elkaar te krijgen. Met andere woorden ook het proces rondom het denken in waarden krijgt aandacht. Bijvoorbeeld de vraag hoe ik partijen om me heen verzamel, welke partijen relevant zijn, hoe ik draagvlak organiseer en wat slimme, goede oplossingen zijn.

Zonder volledig te zijn, een aantal interessante zaken die we kunnen vinden in deze rapportage.

  • Uitleg van begrippen op het gebied van financiering, gebiedsontwikkeling en duurzame ontwikkeling Lees verder