Tag archieven: verdienmodellen groen

Verdienmodellen groen, overzicht

Vorige week zijn we gevraagd om deel te nemen over een bijeenkomst rondom verdienmodellen voor de financiering van groen. Daar hebben we natuurlijk al veel over geschreven en in de aanloop naar de bijeenkomst hebben we dat allemaal weer eens gelezen. We zijn best trots op wat er allemaal op onze site over dit onderwerp staat. Je zou er een boek over kunnen schrijven ;-). Tijd voor een overzicht, niet chronologisch, meer in de richting van een denklijn, niet alle artikelen staan erbij, dat werd teveel werk. Gebruik de zoekfunctie als je nog meer artikelen wilt lezen.

Als we het over verdienmodellen hebben kan je dat niet los zien van rendement. Uiteindelijk moet een verdienmodel er toe leiden dat je de aanleg en het beheer van een natuurgebied gefinancierd krijgt. Onze beslisboom is hierbij het uitgangspunt. Als er onvoldoende rendement is dan heeft het geen zin om door te gaan met een project. Verdienmodellen moeten dus vooral het rendement omhoog krikken. Waar hebben we het dan over? Vooral over minder uitgeven en meer inkomsten genereren. Het overzicht dat we hebben gemaakt op basis van het boekje van Nederland Boven Water laat dit mooi zien. Bij meer opbrengsten maken we nog onderscheid tussen oogsten (verdienen met dingen die er al zijn) en toevoegen (iets nieuws doen om mee te verdienen).

Wat de beslisboom ook laat zien is dat het doel belangrijk is. Dat staat bovenaan en niet voor niets. Twee dingen kan je er over zeggen:

  1. Je moet het doel in de gaten houden, voor wie ontwikkel je dat landschap, wat wil je er mee bereiken? En is er dan wellicht ook een andere manier om dat doel te bereiken?
  2. In hoeverre moet je vast houden aan dat doel? Het bijstellen van het doel is soms ook een goede verdienmogelijkheid.

We zijn onze serie over financiering van natuur en landschap dan ook begonnen met een artikel over tegendenken.  In essentie gaat het er om dat je steeds kritisch moet zijn naar wat je wilt bereiken en hoe je daar aan werkt.

De verdienmogelijkheden zelf

Dan de verdienmogelijkheden zelf. Eén van de organisatoren van de bijeenkomst verwees naar de enorme stapel literatuur die hij de afgelopen jaren over dit onderwerp had ontvangen. Herkenbaar. Wij hebben een aantal publicaties behandeld, onder andere van Innovatienetwerk:

  • Innovatienetwerk heeft een SWOT analyse van de natuursector uitgevoerd
  • Het boek Waardevol Groen uitgegeven, hier hebben we vervolgens nog een artikel aan gewijd om te kijken wat nou de grote verdienmogelijkheden zijn. Ook deze studie is van Innovatienetwerk.
  • De raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur over vernieuwing van de financiering maakt onderscheid in 5 markten voor natuur
  • Uit België komt een uitgebreide studie over Rural alliances. We hebben hier drie artikelen aan gewijd (1, 2 en 3). Deze studie onderscheidt zich doordat geld en ecosysteemdiensten minder van belang zijn. De nadruk ligt op oplossingen van onderaf, vrijwilligers, ruilhandel, lokale valuta etc.

Belangrijke vraag is natuurlijk hoe je door de bomen het bos ziet bij al deze verdienmogelijkheden. We hebben daarom  een soort van beslisboom gemaakt die kan helpen bij het bepalen welke verdienmogelijkheid nou bij jouw situatie past.

Eigen onderzoek

Voor innovatienetwerk hebben we een studie gedaan naar verdienmogelijkheden. Hoofdvraag, is het mogelijk in dat hele woud van verdienmogelijkheden enige duiding te geven? Wat zet nou zoden aan de dijk? Wat kan je overal doen? Wat alleen op enkele plekken? Ook hier hebben we een aantal artikelen aan gewijd:

  • In dit artikel brengen we de grote geldstromen binnen de sector in beeld. Hoeveel subsidie gaat er in om? Hoeveel andere inkomsten zijn er? En, waar gaat het geld heen?
  • In het tweede artikel kijken we naar het belang van de verdienmogelijkheden. Wat leveren ze op en waar zijn ze toepasbaar.
  • Vervolgens geven we een overzicht van de belangrijkste verdienmogelijkheden.
  • Tot slot een nabrander, een verdienmogelijkheid die we te weinig aandacht hebben gegeven, niets doen.

Hoe pak je het probleem aan

Het probleem binnen de sector is: te weinig middelen om het beheer te financieren. Wat zijn nou mogelijkheden die steeds weer langs komen? We pikken er twee uit en vragen ons af, gaat dat werken?

  • Ondernemerschap. Innovatienetwerk deed een studie naar ondernemerschap in de natuur. Rudy heeft een hele serie geschreven over ondernemerschap. In dit artikel gaat het over het Canvasmodel en natuur en Rudy vraagt zich af, wat zou een ondernemer doen met een bos? Als je geld wilt verdienen met natuur, dan vraagt dat wel om een zakelijke aanpak zo betoogde we in Trouw. Het leidde tot aardig wat kritiek, maar was ook prikkelend bedoeld.
  • Crowdfunding komt met enige regelmaat terug al het ei van Columbus en kan goed werken. Wij zijn wel beducht voor de survivorship bias, alleen de successen zijn in beeld, al die crowdfundingsprojecten die minder goed liepen zie je niet. We hebben een infographic gemaakt over crowdfunding, wat is het en waar moet je op letten.

Prijs, waarde en rendement

We hebben ook veel geschreven over prijs, waarde en rendement. Belangrijke begrippen als je het over verdienmogelijkheden hebt. Want, als iets veel waard is (of in waarde stijgt) wil dat nog niet zeggen dat het ook veel geld oplevert. Je moet nog wel cashen.

  • We beginnen bij rendement. Ja, de natuursector kan efficiënter werken en zo het rendement verhogen. Maar of je dat wilt? Lees onze discussie over de schaapsherder, artikel 1 en 2. Overigens vinden wij dat rendement niet alleen over geld gaat. Ook zachte waarden moet je meenemen. In onze eerste serie over rendement schrijven we daarover, bijvoorbeeld in dit artikel of in dit artikel. Hier gaat het specifiek over zachtere waarden in relatie tot natuur.
  • Over prijs en waarde heeft Rudy het een en ander geschreven. (1 en 2)
  • Maar de echte discussie gaat vaak over de vraag of je alles wel aan geld moet koppelen, moet je de waarde van de natuur wel gaan berekenen? En hoe doe je dat eigenlijk? (artikel 1 en 2)

Tot slot

Het financiële argument heeft met ongeveer alles te maken en dus ook met de natuur. Als je niet over geld na wilt denken, dan moet je er uiteindelijk juist meer tijd aan besteden. Dat geldt ook voor de natuursector.

Stijn van Liefland

Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief: een (kritische) reactie

In juli 2013 hebben in opdracht van Innovatienetwerk een onderzoek gedaan naar de verdienmogelijkheden voor de groene sector. Het onderzoek is te vinden op:

http://www.innovatienetwerk.org/nl/bibliotheek/rapporten/567/Verdienmogelijkhedengroenineconomischperspectief.html

Op deze site (slimme financiering) is in een viertal blogs de inhoud van dit onderzoek nog eens apart besproken. De eerste blog in deze reeks is te lezen via http://www.slimmefinanciering.nl/?p=2306.

Hans Kamerbeek, zelfstandig journalist en auteur van de studie ‘Waardevol groen’, meldde ons zwaar teleur gesteld te zijn in ons onderzoek. Hans heeft na wat op en neer mailen, op ons verzoek, zijn bezwaren op papier gezet. Wij vinden het nuttig voor de discussie over dit belangrijke onderwerp dat zijn bijdrage voor iedereen die dat interesseert is na te lezen.

Wij (Stijn en ik) vinden dat Hans een aantal essentiële punten maakt. Maar zien een aantal zaken ook fundamenteel anders. Ik hoop dat hier op deze site deze week nog toe te kunnen lichten.

Rudy van Stratum

 

Reactie op essay ‘Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief’

14 oktober 2013

Het essay is een macro-economische analyse en biedt helaas de natuurondernemer, dus op micro-niveau, geen handvaten. Dat is mijn belangrijkste punt van kritiek op het essay ‘Verdienmogelijkheden groen in economisch perspectief’ dat Rudy van Stratum en Stijn van Liefland in opdracht van InnovatieNetwerk hebben geschreven. Deze twee economen hebben een analyse gemaakt van de 101 verdienmodellen, kostenbesparingen en tips aan overheden die ik heb verzameld in het boek ‘Waardevol Groen’. Dat schept hoge verwachtingen, maar de resultaten stellen ernstig teleur. Mijn indruk is dat dat niet aan de schrijvers ligt, maar aan de weerbarstige materie.

Het essay lijdt aan nogal wat, deels zelf opgelegde, beperkingen.

1. De essayisten beperken zich tot verdienmodellen voor natuurbeheer en hebben dus alle incidentele inkomstenbronnen genegeerd. In de praktijk lopen incidentele en structurele geldstromen nogal eens door elkaar, zoals de aanschaf van een machine incidenteel heet, maar structureel kan bijdragen aan efficiënter natuurbeheer.

2. Een van hun conclusies luidt “dat 80-90% van de verdienmodellen slechts 10-20% van de potentieel extra inkomsten zullen genereren”.  Dat verrast niet want dat geldt in het algemeen voor alle startende bedrijven. Zo gesteld lijkt het dat vrijwel alle verdienmodellen weinig opleveren. Hier wreekt zich de macro-economische methode. Want de bijdrage aan het grote geheel kan klein zijn, de eigenaar of beheerder kan veel baat hebben van die unieke inkomstenbron en kostenbesparing, die kennelijk alleen op zijn of op enkele terreinen succes heeft.

3. De hoofdvraag is interessant: ‘Hoe kun je de bestaande kwaliteit van beheer binnen een termijn van 5-10 jaar op peil houden bij een voorziene reductie van de subsidiestromen? Welke verdienmogelijkheden zijn dan in welke volgorde het meest kansrijk?’ Jammer is dat het essay slechts een beperkte rangorde biedt van niet meer dan vier opties.

De schrijvers hebben van de 101 verdienmodellen er 35 geschrapt, zoals zorg als inkomstenbron (staat nu bij ‘bezuinigen’), overnachten in hotels/pensions/B&B’s, pretpark/exposities à la Efteling en Keukenhof, bij biomassa staat alleen biogas en niet elektriciteit, warmte, fotonenboer, veevoer, mest, haardhout, grasproducten of ‘nieuwe’ zoals warmtecontracten, ecotoerisme à la PAN Parks en Rewilding Europe, grote grazers die besparingen op beheer opleveren en vlees produceren, vergroening van het Europese landbouwbeleid, verkoop hout met hogere marges zoals grafkisten, huizen, kantoren, landschaps- en streekfondsen waaraan ook bedrijven bijdragen bv via de streekrekening, €130 miljoen aan compensatiegeld via het Groenfonds, malegenootschappen/aandelen voor bestaande natuur en zo voort.

De resterende 66 verdienmodellen hebben ze in slechts 14 categorieën geperst en daar een zogenaamde mindmap van gemaakt. Daarmee miskennen zij de kern, namelijk dat er heel veel kan en dat toont de mindmap juist niet.

2. Een enquête onder tachtig professionals in de natuursector vormde een deel van de opdracht. De auteurs erkennen in hun essay dat de enquête niet representatief is vanwege een oververtegenwoordiging van de sector beleid en advies. Ook was slechts een ondernemer aangeschreven. De uitkomsten leveren dus geen kwantitatief bruikbare conclusies op.

Kritiek is ook mogelijk op de vragen in de enquête zoals naar het rendement van een gemiddeld terrein. Net als in de rest van de markt bestaan er geen modellen die op bijna elk terrein toepasbaar zijn. Zelfs McDonald’s wordt niet op elke plek een succes. Een natuurbezitter doet er verstandig aan om de sterke kanten van zijn of haar bezit op te sporen en van daaruit en of meer economische dragers te ontwikkelen. Ook hier wringt de macro-analyse met de praktijk.

Desondanks zijn enkele conclusies interessant. Want algemeen geldig voor alle terreinen is de vraag of samenwerking kan leiden tot kostenbesparing op bv inkoop, administratie, ict en tot meer (indirecte) inkomsten uit gezamenlijke producten en diensten, zoals betaalde apps, websites waar mensen informatie kunnen vinden over routes, natuurgebieden, overnachtingen en zo voort.

Ook klinkt meer oogsten logisch als antwoord in de enquête. Net als natuurbegraven, erfpacht en verhuur van gebouwen, al schrappen de auteurs die vervolgens uit de ranglijst.

Deze magere conclusies bevestigen een fundamentele kritiek op het instrument enquête voor dit doel. De natuursector kent een geweldige dynamiek. Onder druk van de enorme bezuinigingen blijken overal in het land mensen aan de slag te gaan met manieren om het hoofd boven water te houden. De aanhoudende stroom van nieuwe verdienmodellen wijst op grote creativiteit. Nadeel van deze turbulente fase is wel dat velen niet weten wat anderen doen. Dus levert een enquête op zijn best een beeld van het verleden waarin sprake was van hout, jacht en pacht als inkomstenbronnen. Nogal wat geënquêteerden vullen dat lijstje aan met gebouwen en soms publieksevenementen, maar blijken niet op de hoogte van nog minstens 150 andere manieren. Dat is ook niet vreemd want die kennis is maar deels beschikbaar. In een boek dat volgend voorjaar verschijnt, wordt het scala uit ‘Waardevol Groen’ bijna verdubbeld. Met hulp van enkele partnerorganisaties als FPG, Kastelenstichting, VPHB en Groenfonds komt die groeiende stroom aan verdienmodellen en voorbeelden daarvan wellicht ook digitaal beschikbaar.

3. Sponsoring komt er in het essay karig af. Want die geldstroom omvat echt meer dan het plaatsen van reclameborden. De 19 bedrijfssponsors van NM doen veel andere dingen, van leveren bedrijfskleding tot opwekken duurzame energie. De focus gaat steeds meer naar samenwerking met bedrijven die werk maken van duurzaamheid, zodat beide partijen elkaar kunnen versterken.

4. Crowdfundinglijkt zich niet te lenen voor steun aan regulier beheer, wel voor projecten en past dus niet in de zelf opgelegde focus van dit essay. Aan de andere kant leveren landschapsveilingen wel geld op voor tien jaar beheer. De creativiteit van ondernemers laat zich kennelijk niet vangen in vakjes.

Het is ook niet waar dat crowdfunding altijd om kleine bedragen gaat. Het gaat nogal eens om veel grotere bedragen dan de genoemde 10.000 tot 50.000 euro. Zo werd op een zondagavond in september voor een miljoen euro verkocht aan Winddelen, allemaal eigenaren van een windmolen.

Dat de sector donaties mis zou lopen als crowdfunding veel succes heeft, valt te betwijfelen. Er zijn maar weinig donateurs met een vast jaarbudget. Steeds weer blijkt de tegenprestatie bepalend voor de opbrengst. Hier liggen dus kansen voor creatieve ondernemers.

5. De gepresenteerde cijfers van het overheidsbeleid voor natuur blijken een slag in de lucht. De cijfers hebben de auteurs nodig om het relatieve belang van inkomstenbronnen te becijferen. Maar in literatuur en onder deskundigen circuleren cijfers met een onderling verschil van een factor 2,5. Het is wonderlijk dat de Tweede Kamer deze onduidelijkheid accepteert, maar dat terzijde. De cijfers in de analyse vormen dus helaas een onbetrouwbare basis.

6. Omdat de analyse zoveel beperkingen kent, lukt het niet om een ranglijst te maken van 14 categorieën, noch van de geselecteerde 66 verdienmodellen, laat staan van alle 101 uit ‘Waardevol Groen’. Het doel van dit essay, een ranglijst maken, stelt dus teleur:

Deze meest kansrijke verdienmogelijkheden zijn in volgorde:

1. Een verhoogde interne efficiency binnen de groene sector.

2. Meer rendement uit oogsten in brede zin.

3. Meer betalen voor groen door gerichte inzet van heffing van entree en parkeergelden.

4. Een verhoogde externe efficiency van de groensector door gezamenlijk en/of slimmer gebruik te maken van de mogelijkheden van sponsoring, branding en reclame.”

Samenwerken van Natuurmonumenten, de 12 Landschappen, Staatsbosbeheer kan een besparing van €100 miljoen opleveren, heeft McKinsey berekend. Deze drie opdrachtgevers hebben dit cijfer omlaag gepraat in het gepubliceerde rapport, omdat zij hechten aan hun ‘identiteit’. Maar als die samenwerking zou leiden tot één organisatie – velen kijken met jaloezie naar de Britse National Trust, maar het kan ook anders – en meer natuurbezitters zouden zich aansluiten zoals FPG, SBNL, Recreatieschappen, Waterschappen en nog vijftig andere terreinbeheerders, dan zou de besparing verder kunnen oplopen. Dus is het terecht dat interne en externe efficiëntie hoog in zo’n ranglijst komen.

Oogsten van zand, klei en grind kan lang niet overal. En oogsten van hout blijkt zelfs met hoge houtprijzen een marginale activiteit die erg afhankelijk is van subsidie. Gemiddeld 40% van de bosinkomsten komen van subsidie. Dat aandeel zal de komende jaren rap dalen tot 10% en minder. Even snel zullen eventuele winsten vervliegen. De vraag is dus of oogsten zo hoog op de ranglijst past.

Terwijl de auteurs zichzelf de eis opleggen dat de verdienmodellen uit de ranglijst algemeen toepasbaar moeten zijn, lukt dat met oogsten net zo min als met entree en parkeergelden, waarvan zij de opbrengst becijferen op €12 miljoen. Het model van Nationaal Park De Hoge Veluwe, dat driekwart van zijn inkomsten haalt uit entreekaartjes, past op meer plaatsen in het land, maar op vrijwel alle natuurgebieden? En parkeergeld werkt alleen als er geen gratis alternatieven vlakbij zijn en je goed duidelijk maakt dat de opbrengst ten goede komt van de natuur.

Fundamenteler zijn de algemene bezwaren tegen zo’n ranglijst van verdienmodellen. Op grond van vier jaar bezoeken, interviews, literatuur en bijeenkomsten, luidt mijn conclusie: laat duizend bloemen bloeien. Geef natuurondernemers de grootst mogelijke ruimte, help hem en haar met uitwisseling van kennis en ervaring en val hen niet lastig met oordelen over verdienmodellen die er mogelijk toe leiden dat financiers zoals banken geen krediet willen verlenen omdat de investeringsplannen zo laag op de ranglijst staan. Zo heeft een goed bedoeld rapport van Alterra, ‘slechts een literatuuroverzicht’, tot jarenlange vertraging geleid in de ontwikkeling van natuurbegraven.

Ook op details valt er op het essay een en ander af te dingen. Een bloemlezing:

a. Bij de uitleg in Figuur 6 zijn kanttekeningen te plaatsen, zoals entree heffen betekent niet automatisch subsidie verliezen, wel staat een NSW-status dan onder druk.

b. Als voorwaarde voor succes staat bij entreeheffing: ‘Beperkt aanbod van natuur in de omgeving’. Dat geldt niet voor NP De Hoge Veluwe. Kennelijk gelden daar andere bezoekersmotieven zoals musea.

c. Onder ‘Verantwoording’ staat dat de natuursector €12 miljoen verdient aan entreekaartjes als 10% van de 60 miljoen bezoekers €2 betaalt. Daar moeten dan nog alle kosten af van het hek, de toegangsloketten, het personeel en zo voort. Maar zou het aantal jaarlijkse bezoeken aan natuur inderdaad met 50 miljoen dalen, dus bijna halveren, na entreeheffing? Reëler is om te veronderstellen dat alleen Nationale Parken en enkele, andere grote natuurgebieden zich lenen voor entree. Ook tolheffing op een doorgaande weg valt te overwegen.

d. Bij natuurbegraven is laag grondwater geen vereiste mits het om een eeuwigdurend grafrecht gaat. Dat is een voordeel ten opzichte van het traditionele begraven waar na verloop van het grafrecht de kist weer opgegraven moet worden. Dat is onder het grondwater niet zo’n pretje voor de delvers.

e. Horeca levert steeds vaker niet alleen pacht of huur op, maar ook investeringen in natuurbeheer en kwaliteitsverbetering. Zie bijvoorbeeld de zes Green Deals van STIRR. Het gekozen voorbeeld, een pannenkoekenrestaurant, staat er inderdaad om bekend in deze weinig extra’s op te leveren. Maar als je met ambitie een prachtig landhuis verhuurt voor €13.000 aan een groep van 8 personen voor een midweek, zoals in Schotland gebeurt, dan kom je een heel eind.

f. Het begrip ‘ondernemerschap’ komt in het hele essay niet voor. Het succes hangt namelijk vaak af van wat een ondernemer met een model doet.

Wat ik bedoel, illustreert Landgoed Verwolde met de zogenaamde ‘IJzeren Hein’ bij de ‘dikste eik van Nederland’. De eigenaar heeft daar een vandaalbestendige gietijzeren pot neergezet met een gleuf en informatie over de besteding van de donaties. Hij ontvangt gemiddeld €1200 per jaar. Dat kan lang niet overal, maar past heel goed bij alle andere activiteiten op Verwolde. Als nfc op smartphones een vlucht neemt, kan het straks digitaal en zit er geen fysiek geld in de paal. Mijn conclusie na vier jaar onderzoek: het aantal mogelijkheden om geld te verdienen met natuur en op kosten te besparen, wordt slechts beperkt door de mogelijkheden van het terrein en de creativiteit van de ondernemer.

Het deed me goed om eens met macro-economische ogen te kijken naar de financiering van natuur en landschap. Ik dank jullie voor die gelegenheid.

Hans Kamerbeek