Wat er aan vooraf ging
Na de wat uit de hand gelopen bespreking van ‘De economie van goed en kwaad’ in meerdere delen, zou je de indruk kunnen krijgen dat er niet veel goeds is te melden vanuit de economische wetenschap. Wat stelt het nu allemaal praktisch voor? Veel artikelen met veel wiskunde en weinig praktisch toepasbare inzichten. En hoe vaak hoor je niet dat economen elkaar over de meest fundamentele problemen (en de aanpak daarvan) tegenspreken? En wie heeft van tevoren de ernst van de huidige crisis goed ingeschat? En het CPB dat regelmatig ter discussie staat omdat het met te enge modellen rekent en de voorspellingen te vaak moet aanpassen?
Eigenlijk kwam ik door het lezen van ‘Goed en kwaad’ ook met mezelf in discussie. Wat stelt het economische gedachtegoed van de afgelopen 200 jaar nu feitelijk voor? Wat zijn de meest elementaire inzichten en waar zijn die op gestoeld? Met een aantal bezwaren kan ik niet zo zitten. Dat economen slecht zijn in voorspellen vind ik niet zo raar en ook niet erg. Modellen zijn (in mijn ogen) nimmer bedoeld om te voorspellen (want dat kan helemaal niet). Modellen hebben vooral als functie om 1) een transparante discussie te kunnen voeren over hoe we denken dat de economische werkelijkheid in elkaar steekt, en 2) om een range aan mogelijke uitkomsten voor de komende jaren te beschrijven om daar eventueel op te kunnen anticiperen (en alsdan de voorspelling teniet te doen!).
Maar er zijn voldoende serieuze bezwaren geopperd waar ik wél mee kan zitten. De economie is eigenlijk een versimpeld wiskundig spelletje (geworden). Staat los van de dagelijkse praktische werkelijkheid. Is in zichzelf gekeerd vanwege de publicatiedrang in toptijdschriften. Hier wordt natuurlijk al discussie over gevoerd zolang het vak economie bestaat, en ik kan daar weinig nieuws aan toevoegen.
Een top 10 van economische lessen
Ik kreeg spontaan het idee om een top 10 samen te stellen van wat economie mij nu eigenlijk geleerd heeft. Wat zijn nu de grootste economische inzichten van de afgelopen 200 jaar? Hoe zou je aan een leek uitleggen wat de economie als wetenschap te bieden heeft? En dan niet te ingewikkeld, gewoon door de oogharen, zo uit mijn hoofd en op gevoel. Als ik er dagenlang over moet nadenken en er allerlei boeken (opnieuw) bij moet halen, dan krijg je geen spontane top 10 maar weer een gewenste constructie. Toch ben ik begonnen te googlen naar termen als ‘lessons learned economic theory’ en ‘best insights ever from economists’. Dan kon ik dat in ieder geval als spiekbriefje gebruiken. Maar echt tot mijn verbazing heb ik niet kunnen vinden wat ik voor ogen had.
Dus nogmaals: een top 10 aan inzichten die ik uit mijn geheugen puttend kenmerkend vind voor wat het economische denken ons leert. En misschien bestaan er al lijstjes of moeten er andere topics in. Ik hoor het graag.
Inzicht 1: de ‘wet’ van vraag en aanbod
Dit is volgens mij het meest gebruikte inzicht uit de economische theorie. Als de vraag groter is dan het aanbod (van goederen, van diensten) dan heeft de prijs de neiging te stijgen. Omgekeerd, als het aanbod groter is dan de vraag, dan zal de prijs naar verwachting dalen. Er wordt ook wel gezegd dat de prijs de markt ‘ruimt’. De prijs is hier het evenwichtsbrengende mechanisme.
Er gaat een wereld achter deze wet schuil. Want hoe zou het kunnen werken? Als er te veel vraag is, dan bieden de vragers tegen elkaar op. Hogere prijzen lokken vervolgens weer extra aanbod uit, want ondernemers die bij de lage prijs geen brood in het product zagen, zullen nu alsnog instappen en starten met de productie. Een hogere prijs dan voorheen leidt er ook toe dat er vragers afhaken, want ‘voor die prijs hoeft het voor mij niet meer’.
Simpel. Maar het ligt iets complexer. Volgens de theoretische modellen vindt er geen handel plaats tegen onevenwichtige prijzen. Een aanbieder die ‘nee’ moet verkopen of met voorraad blijft zitten, is dus niet mogelijk. Hiervoor is het begrip van de veilingmeester van stal gehaald. Iedereen levert zijn virtuele voorkeuren in bij de veilingmeester (een lijstje met daarop vermeld voor welke prijs je hoeveel wilt afnemen of aanbieden) en die bepaalt dan wat de evenwichtige prijs is waar tegen gehandeld kan worden. Dit gaat allemaal in een flits van een seconde, oneindig snel.
In de praktijk wordt er natuurlijk wél gehandeld tegen onevenwichtsprijzen. Je kunt ook niet elke dag met een andere prijs voor je product komen. En in de praktijk kan iets niet oneindig snel. Als je wilt toetreden tot het aanbod, dan moet je toch eerst machines kopen en mensen inhuren.
De kracht van dit argument is heel sterk. Je komt hem dagelijks tegen in de krant, op de radio en op tv. Werkloosheid? Dat kan eigenlijk helemaal niet. Want dan ben je gewoon te duur als arbeider. Zakken met je looneis en weg is de werkloosheid immers. Het zijn dus verstoringen van de ideale markt die de werkeloosheid verklaren. Het bestaan van een uitkering is zo’n verstoring die ‘vrijwillige’ werkeloosheid verklaart. Mensen kiezen er dan bewust voor om werkeloos te worden en een uitkering aan te vragen.
Een echte wet is het natuurlijk niet, vandaar de aanhalingstekens. Het is meer een manier van kijken of denken. Maar ondanks het gebrek aan natuurkundige hardheid, is het ook weer niet moeilijk de werking ervan ‘in de werkelijkheid’ te herkennen. Als je de prijs verdubbelt: reken maar dat er dan potentiële kopers afhaken.
Inzicht 2: agenten zoeken naar de laagste kosten
Agenten is een vreemd woord. Het zijn niet de mensen die op straat met een blauw pak rondlopen. Agenten is het economenwoord voor economische actoren (de modelvariant van u en ik). Agenten zoeken dus altijd het laagste punt op als het gaat om de kosten, de moeite, de uitgaven en zo verder. Eigenlijk staat hier gewoon: waarom moeilijk doen als het ook makkelijk kan, we zijn liever lui dan moe, als het niet hoeft dan doen we het niet.
Je bepaalt je doel en je doet dat op de slimste en dus ‘goedkoopste’ manier. Goedkoop mag je hier ruim interpreteren, het kan dus ook zijn met de minste uitgaven of iets dergelijks. Ook hier gaat het weer niet om een wet maar om een ‘postulaat’. Dit is hoe economen de werkelijkheid zien en verklaren. Inderdaad een denkspelletje: als dat nu eens de manier is waarop ‘agenten’ hun leven inrichten, hoe ziet het er dan uit?
Of het in de praktijk ook werkelijk zo gaat, is lastig te bepalen. Samuelson heeft hier wederom een slim concept ingevoerd, dat van de ‘revealed preference’ oftewel de gebleken voorkeur. Je kunt op basis daarvan altijd zeggen: als dat is wat een agent daadwerkelijk heeft gedaan, dan moet dat voor hem de beste keuze zijn geweest (anders had ie wel wat anders gedaan). Dit is zijn gebleken voorkeur. Als de kosten dan toch niet minimaal zijn, dan is er ‘blijkbaar’ sprake van andere kosten die we nog niet in ons model hebben zitten. Dat is waarom wij op deze site zo vaak spreken over verborgen kosten.
Inzicht 3: agenten streven naar de hoogste opbrengsten
Dit is in wezen de spiegelredenering van het tweede inzicht. Een agent kiest voor het hoogste rendement. Als twee alternatieven verder identiek zijn (gelijke eigenschappen, gelijke kosten om het te verkrijgen) dan kiest de agent voor dat object dat hem het meeste oplevert (in termen van geld, nut, bevrediging etc). Ook hier kun je weer zeggen: als er dan inderdaad een ander object is wat hem meer oplevert en dat hij toch niet kiest, tja, dan moet er toch iets zijn dat hem er naartoe leidt, verborgen opbrengsten dus. Ja, hij kiest het niet voor niets natuurlijk. De vooronderstelling in het model is dat de agent beschikt over de volledige informatie van alle eigenschappen van alle producten. Dus zeg niet dat hij het niet wist.
By the way: de uitdrukking ‘verder identiek’ is in het economische denkspelletje van cruciaal belang. De officiële uitdrukking is ‘ceteris paribus’ (al het overige gelijk). Dan kan ik er dus Samuelson weer bijhalen: als iemand dan toch iets anders deed, dan was al het overige dus blijkbaar NIET gelijk. Met een hoop wiskunde kun je overigens aantonen dat inzicht 3 de ‘duale’ is van inzicht 2. Wiskundig is het dus lood om oud ijzer of je 1) bij een gegeven doel de kosten minimaliseert, of juist 2) bij gegeven kosten het doel maximaliseert.
Inzicht 4: afnemende meeropbrengsten
Dit is het inzicht dat het steeds lastiger wordt om weer een zelfde extra stukje ‘van iets’ te krijgen. Dus als je met een machine de productie wilt opvoeren dan is dat moeilijker naarmate je dichter bij de absolute bovengrens komt. Als je aan het wandelen bent dan lukt het nog wel om van 5 km/uur te versnellen naar 6 km/uur. Maar om van 9 km/uur te versnellen naar 10 km/uur is een stuk lastiger.
Dit concept speelt door alle economische modellen heen. De productiefunctie laat afnemende meeropbrengsten zien bij een gegeven hoeveel kapitaal: er moet steeds meer arbeid aan worden toegevoegd bij dezelfde machine om een extra eenheid output te krijgen. Bij de nutsfunctie: wil het nut met nog weer een extra eenheid omhoog dan is steeds meer van dat gelukkig makende goedje nodig.
Enerzijds is dit principe in de praktijk heel herkenbaar, anderzijds is dit soort ‘aftoppings’ gedrag wiskundig gewoon nodig om het model lekker te kunnen laten werken. De afnemende meeropbrengsten ‘wet’ is in het dagelijkse spraakgebruik ook wel bekend als de ’80-20′ regel. Met 20% van de inspanning krijg je 80% van het resultaat. Wil je naar 100% van het resultaat dan heb je dus buitensporig veel extra inspanning nodig. En dan gaan we zoetjes aan over op het 5e inzicht: MO=MK.
Inzicht 5: MO = MK, marginale opbrengsten = marginale kosten
Want het gaat niet om het hoogste resultaat, de meeste inspanning, de meeste goederen of de meeste werkgelegenheid, het gaat in de economie altijd om het zogenaamde ‘optimum’. Het optimum wordt bereikt als ‘aan de marge’ de extra opbrengst precies opweegt tegen de extra moeite die het je kost. In andere woorden: zolang een beetje extra moeite méér oplevert dan de moeite die het kost moet je doorgaan en heb je het optimum nog niet bereikt. In de economie heet dit de grensregel, of de afkapconditie of het optimaliteitsprincipe. Nu is het misschien ook duidelijker waarom je afnemende meeropbrengsten wiskundig nodig hebt om überhaupt een optimum te kunnen vinden.
Laten we ter illustratie eens het aanbod van arbeid nemen. Iemand vindt het fijn om goederen te kunnen consumeren en om vrije tijd te kunnen genieten (ja, dat soort woorden worden dan gebruikt, genieten van vrije tijd). Die goederen kun je alleen kopen met geld, en geld krijg je door je arbeid te verkopen. Je biedt dus arbeid aan om inkomsten te genereren (weer zo’n woord) die je in staat stellen goederen te kopen. Maar: naar mate je meer arbeid verkoopt hou je minder vrije tijd over, en vrije tijd vind je fijn. Vrije tijd heet in economische termen een utility, arbeid een disutility. Bij elk uur arbeid dat je extra verkoopt wordt die vrije tijd belangrijker (schaarser). Je uurloon zal dus hoger moeten worden ‘aan de marge’ om je nog te kunnen prikkelen die schaarse vrije tijd op te offeren. In technische termen: het optimale aanbod van arbeid word bereikt wanneer het marginale nut van vrije tijd gelijk is aan het reële uurloon. Gaat het uurloon omhoog dan ben je dus bereid op te schuiven langs je nutscurve door meer arbeid aan te bieden.
Tussentijdse evaluatie
We zijn nu op de helft. Het kostte me steeds meer moeite om nog een extra les te bedenken (een mooi voorbeeld van de wet van de afnemende meeropbrengsten). In deel 2 de resterende lessen. Ze hebben wat meer toelichting nodig, dus misschien splits ik ze op en komt er ook nog een deel 3.
Maar wat voor inzichten zijn het nu eigenlijk? Geen wetten in ieder geval. Het is meer een denkstijl. Een intern consistente manier van redeneren. Toegepaste wiskunde of logica inderdaad (het hoeft niet met wiskunde, je kunt ook met woorden een zelfde redenering opzetten, wiskunde is alleen wat handiger en korter). En redelijk los van de werkelijkheid, hoewel het wel herkenbaar is. Dus een denkspelletje dat ergens een relatie heeft met ‘daar buiten’. Consistent denken over schaarste, zoiets. Ik zie het als een raster dat je op de werkelijkheid van economische keuzes kunt leggen. Zolang je dat raster maar transparant en reproduceerbaar maakt, kun je spelen met de vooronderstellingen en kijken wat dat oplevert aan nieuwe inzichten. Zodra dit spel of raster als ‘wetenschap’ wordt weggezet (zonder de vrijheid hier mee te experimenteren), is sprake van een ideologie (je gelooft dat die specifieke set aannames en uitkomsten beter klopt met de werkelijkheid dan een andere set, zonder dat je dat met data hard kunt maken).
Rudy van Stratum